Academia.eduAcademia.edu

Kleio-Historia, nr. 7. (2018)

2018, Kleio-Historia

KLEIO-HISTORIA Tijdschrift voor Geschiedenis (2018) NUMMER 7 Colofon 4e jaargang 2018, nummer 7 Alle auteursrechten ten aanzien van de inhoud worden uitdrukkelijk voorbehouden © Kleio-Historia, Kekerdom 2015-2018 Redactie Drs. Mark Beumer Omslag ontwerp: Mark Beumer Lay-out: Mark Beumer Afbeelding omslag: Kleio, de Griekse godin der Geschiedenis ISSN: 2452-1507 Inhoudsopgave Voorwoord Mark Beumer 5 Over de auteurs 6 Tom Jacobs en Jeroen Driessen Rabobank en de kredietcrisis van 2008 Verkenning, analyse en oplossing 7 Mark Beumer Hersenspinsels van een eigenwijze archeoloog: Heinrich Schliemann 27 Recensie Kayleigh Goudsmit, Gezocht: Historicus (Amsterdam University Press 2018). 30 Recensie P.J. Schipperus, Philips Willem. De verloren zoon van Willem van Oranje (Uitgeverij Omniboek 2018). 32 Recensie Lennaert Lubberding (red.), Beatrix 80. Reportages, interviews, beschouwingen en brieven uit Elsevier Weekblad & en haar beste toespraken (EW Boeken 2018). 33 Recensie Marcel van Riessen, Frits Rovers, Arie Wilschut (red.), Oriëntatie op geschiedenis. Basisboek voor de vakdocent (4e herziene druk, Van Gorcum 2016). 34 Recensie Han van Bree en Patrick van Katwijk, Willem-Alexander vijf jaar koning (Spectrum 2018). 35 Recensie Yvonne Hoebe, Máxima 5 jaar koningin in Nederland (Karakter Uitgevers B.V. 2018). 37 Recensie Jona Lendering & Vincent Hunink, Het visioen van Constantijn. Een gebeurtenis die de wereld veranderde (Omniboek 2018). 38 Recensie Oliver Nicholson, The Oxford Dictionary of Late Antiquity (Oxford University Press 2018). 40 Recensie Gil Renberg, Where Dreams May Come (2 vol. set). Incubation Sanctuaries in the Greco-Roman World (Brill 2017). 41 Recensie Bettine Siertsema, Eerste Nederlandse getuigenissen van de Holocaust 1945-1946 (Uitgeverij Verbum 2018). 45 Recensie Anne Doedens & Jan Houter, De Watergeuzen. Een vergeten geschiedenis, 15681575 (WalburgPers 2018). 46 Recensie Jacob Slavenburg, Het verguisde christendom. Oorsprong en teloorgang van de vroegste ‘kerk’ (WalburgPers 2016). 47 Recensie Jacob Slavenburg, Een reis langs de mysteriën. Van het Oude Egypte tot Carl Gustav Jung (WalburgPers 2017). 48 Recensie Lukas de Blois & Bert van der Spek, Een kennismaking met de oude wereld (Uitgeverij Coutinho, 7e herziene druk 2017). 49 Recensie Randall D. Law (ed.), The Routledge History of Terrorisme (Routledge 2015). 50 Recensie Paul E. Gottfried, Fascism. The Career of a Concept (Niu Press 2016). 51 Recensie Marcel Langedijk, Gordon. Biografie van een entertainer (Lebowski Publishers 2018). 52 Recensie Hedvig von Ehrenheim, Greek incubation rituals in Classical and Hellenistic times (Press Universitaires de Liège 2015). 54 Recensie Els Florijn, Het meisje dat verdween. Gebaseerd op een waargebeurd verhaal over een Joodse peuter die werd verraden (Uitgeverij Mozaïek, 10e druk 2018). 58 Recensie Michael Wolff, Vuur en Woede. In het Witte Huis van Trump (Prometheus 2018). 59 Recensie Piet Emmer, Het zwart-wit denken voorbij. Een bijdrage aan de discussie over kolonialisme, slavernij en migratie (Nieuw Amsterdam 2017). 61 Recensie Ugo Janssens, Het Leugenboek. Misvattingen en bedrog in de geschiedenis (Amsterdam University Press 2017). 62 Recensie Gloria Wekker, Witte Onschuld. Paradoxen van kolonialisme en ras (Amsterdam University Press 2017). 65 Voorwoord Beste lezer, In dit nummer vindt u wederom diverse recensies over talloze onderwerpen binnen de Geschiedenis. Ons hoofdartikel komt dit keer van Tom Jacobs en Jeroen Driessen, die beiden nu in 6 VWO zitten aan het Dendron College te Horst. Ik mocht hen begeleiden bij hun profielwerkstuk met als thema Rabobank en de kredietcrisis van 2008. Zij hadden uiteindelijk een 8.1 en daarmee een van de hoogste cijfers. U kunt zich voorstellen dat ik trots ben dat dit hoogwaardige werkstuk is opgenomen in Kleio-Historia. Daarnaast is een artikel opgenomen over Heinrich Schliemann die in de 19e eeuw als een bezetene Troje wilde opgraven met de Ilias in zijn handen. Dat hij daarbij als een wildeman tekeer ging, deerde hem niet. Uiteindelijk is Troje gevonden. Naast deze artikelen zijn er weer tal van recensies. Zo is er na jaren eindelijk een nieuwe aangepaste druk van Kennismaking met de Oude Wereld. De nieuwe kleuren en bijgewerkte inhoud plus online lesmateriaal zullen nog lang van grote waarde zijn. Verder is veel aandacht voor het koningshuis. Beatrix, Máxima en Willem-Alexander komen aan bod in dit kroonjaar, waarin het vijf jaar geleden is dat de troon overging over Willem-Alexander. Tevens is er aandacht voor diverse onderwerpen als tempelslaap, fascisme en het omstreden boek van Gloria Wekker. Inmiddels is zij een ongeliefde figuur en moet haar boek zeer kritisch gelezen worden. Ook het veelbesproken boek over President Trump komt aan bod, waarin zijn persoonlijkheid kritisch onder de loep wordt genomen. Ik wens u wederom weer veel leesplezier. Met vriendelijke groet, Mark Beumer, historicus Oprichter en eindredacteur 5 Over de auteurs Tom Jacobs (2000) woont in Horst en zit in 6 VWO op het Dendron College, alwaar hij twee profielen volgt, namelijk Natuur en Techniek alsook Economie en Maatschappij. Jeroen Driessen (1999) woont in Horst en zit in 6 VWO op het Dendron College, waar hij het profiel Economie en Maatschappij uitvoert. Mark Beumer studeerde Docent Geschiedenis en Staatsinrichting 2e graads aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, daarna Geschiedenis aan de Radboud Universiteit en tenslotte Docent Geschiedenis en Staatsinrichting 1e graads aan dezelfde Universiteit. Tussen 2009 en 2013 verrichte hij promotieonderzoek over de Griekse godin Hygieia. In 2015 richtte hij het tijdschrift Kleio-Historia op. Thans is hij werkzaam als extern promovendus aan de Universiteit van Tilburg en onderzoek hij de ritual transfer van tempelslaap in de Late Oudheid (170-610 n. Chr.) in Romeins Egypte, Griekenland en Rome. 6 Rabobank en de kredietcrisis van 2008 Verkenning, analyse en oplossing Tom Jacobs Jeroen Driessen VW6 7 Inhoudsopgave Inleiding blz. 9 Methode blz. 10 Planning blz. 10 Hoofdvraag en deelvragen blz. 11 Hoofdstuk 1 Oorzaken kredietcrisis blz. 12 Hoofdstuk 2 Invloed kredietcrisis op Rabobank blz. 15 Hoofdstuk 3 Invloed kredietcrisis op consumenten blz. 18 Hoofdstuk 4 Maatregelen Rabobank blz. 20 Hoofdstuk 5 Crisis voorkomen en consumentvertrouwen blz. 22 Conclusie blz. 23 Reflectie blz. 24 Bijlagen blz. 25 8 Inleiding Voor u ligt ons profielwerkstuk dat handelt over de vraag hoe Rabobank uit de kredietcrisis van 2008 is gekomen. Een kredietcrisis is een situatie waarin de financiële markt vastloopt. Financiële instellingen kunnen of willen elkaar geen geld (krediet) meer lenen, waardoor er grootschalige liquiditeitsproblemen ontstaan. Een dergelijke situatie heeft zijn weerslag op de economie.1 In Amerika gebeurde dit ook. De Amerikaanse banken hadden namelijk aantrekkelijke zogenaamde “subprime-hypotheken” verstrekt aan hun consumenten. Deze waren aantrekkelijk omdat de instaptarieven erg laag waren en de rentes miniem waren. Hierdoor kon iedereen zomaar een lening krijgen. Maar in 2007 ging dit mis omdat de rentes onverhoopt stegen. Men kon de rente en aflossing niet meer terugbetalen waardoor hun huizen onder water kwamen te staan. Hierdoor kwamen de banken in de problemen. Zo ontstond de kredietcrisis in Amerika. De kredietcrisis bleef niet alleen in Amerika, maar waaide over naar de rest van de wereld. Dat kwam omdat de Amerikaanse banken de subprime-hypotheken deels doorverkochten in effecten naar financiële instellingen en aandeelhouders naar de rest van de wereld. In VWO 5 hebben wij de opdracht gekregen om na te denken over een profielwerkstuk. In dit proces begin je natuurlijk eerst met brainstormen over welk onderwerp jou het leukste lijkt en met wie je dit project graag wil uitvoeren. Wij, Tom en Jeroen, hebben allebei een grote belangstelling in economische vraagstukken. Daarom hebben we natuurlijk ook het profiel Economie & Maatschappij gekozen. Samen kwamen we tot de conclusie dat we een goed team zouden vormen. Toen we samen aan het brainstormen waren, kwamen we al gauw op de kredietcrisis van 2008. Dit lijkt ons erg interessant omdat dit een groot economisch wereldprobleem is geweest, dat nog steeds erg actueel is. Dit onderwerp wilden wij graag Rabobank betrekken, omdat de vader van Jeroen directievoorzitter is van Rabobank Rijk van Nijmegen en om de hoofdvraag geografisch af te bakenen. 1 https://www.mkbservicedesk.nl/2260/wat-precies-kredietcrisis.htm (16 oktober 2017) 9 Methode Een goed onderzoek staat of valt met een gedegen methode. Wij hanteren een tweeledige methode, namelijk interview en literatuuronderzoek. Het interview gaan we afnemen bij de directievoorzitter Rabobank Rijk van Nijmegen, Antoine Driessen. Voor ons literatuuronderzoek gebruiken wij boeken, artikelen in tijdschriften en kranten, waarvoor wij ook het internet raadplegen, waar wij tevens gebruik maken van diverse wetenschappelijke zoekmachines die ons leiden tot betrouwbare en kwalitatieve informatie, zoals Google Scholar, JURN en JSTOR. Zo bereiden wij ons alvast voor op een universitaire studie. Planning Hieronder hebben wij onze planning globaal gezet. We kunnen namelijk nog niet exact zeggen wanneer en hoe we alles gaan doen omdat onze eigen planning nog niet bekend is natuurlijk. Wel hebben we een overzicht op chronologische volgorde hoe we alles willen gaan doen. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. Informatie opzoeken over crisis aan de hand van deelvragen Informatie verwerken in werkstuk Interviews en vragen samenstellen met betrekking op de reeds verkregen informatie Interviews afnemen bij directievoorzitter Rabobank Rijk van Nijmegen Informatie uit interview verwerken in werkstuk Verband leggen tussen reeds verkregen informatie en informatie uit interview Werkstuk tot een geheel maken Conclusie trekken Presentatie samenstellen 10 Hoofdvraag en deelvragen Hoofdvraag Voor ons profielwerkstuk geldt de volgende hoofdvraag: Hoe is Rabobank door de kredietcrisis van 2008 gekomen en hoe heeft zij het vertrouwen van haar consumenten hersteld? Deelvragen Bij deze hoofdvraag horen natuurlijk ook een aantal deelvragen. Wij hebben er 5 opgesteld om de hoofdvraag te beantwoorden: 1. 2. 3. 4. 5. Wat zijn de oorzaken van de kredietcrisis en hoe is Rabobank hierin betrokken geraakt? Wat heeft de crisis voor invloed gehad op Rabobank? Hoe heeft de crisis de consumenten van Rabobank beïnvloed? Welke maatregelen heeft Rabobank genomen om uit de kredietcrisis te komen? Wat doet Rabobank om zelf een nieuwe kredietcrisis te vermijden en om het vertrouwen van haar consumenten te herstellen? 11 Hoofdstuk 1 Wat zijn de oorzaken van de kredietcrisis en hoe is Rabobank hierin betrokken geraakt? Nederland werd net als de rest van de wereld hard door de kredietcrisis geraakt. Er waren vele financiële problemen en de economie stagneerde drastisch. Maar waar is deze crisis eigenlijk begonnen? En wat zijn de oorzaken hiervan? Natuurlijk zijn er meerdere oorzaken aan te wijzen voor de kredietcrisis. De oorsprong van de kredietcrisis ligt in Amerika bij de huizenmarkt. Hier zijn een aantal dingen goed mis gegaan. Puur financieel, maar ook sociaal-politiek. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de aanslag op het World Trade Center, beter bekend als 9/11. Vanuit Amerika, is deze kredietcrisis overgewaaid naar Nederland en de rest van de wereld.2 Huizenmarkt Vanaf 2001 heerste er een enorme bloei binnen de Amerikaanse huizenmarkt. Iedereen in Amerika kocht een huis, de vraag naar woningen was dus erg groot. De Amerikanen konden deze huizen financieren door middel van goedkope hypotheken. De banken konden deze hypotheken zo goedkoop verstrekken wegens de volgende drie factoren.3 Verlaging nationale rente door Federal Reserve Na de aanslagen van 11 september 2001 op het World Trade Center, dreigde er een recessie. Een recessie houdt in dat de economie in een land krimpt en de uitgaven van consumenten dus dalen. Dit gaf de Centrale Bank van Amerika, genaamd de Federal Reserve (FED), aanleiding om de officiële rente te verlagen naar een enorm laag percentage.4 Toename liquiditeit door geldinjecties Ook pompten de FED en institutionele beleggers veel geld in de Amerikaanse banken, omdat ze zagen dat de huizenmarkt floreerde en dus kans op winst zagen door te injecteren. Hierdoor kregen de Amerikaanse banken meer liquiditeit (geld). Deze konden ze in het vervolg onder andere gebruiken om hypothecaire leningen te verstrekken.5 Wettelijke regelgeving miniem Daarnaast bestaat er nog een sociaal-politieke invalshoek. De regelgeving met betrekking tot het verstrekken van hypothecaire leningen (krediet) was namelijk erg miniem. Bovendien controleerde de Amerikaanse overheid nauwelijks, waardoor banken onbeperkt krediet konden verstrekken op een aantrekkelijke wijze, om zo veel geld te verdienen (bonussen voor topmannen). De consumenten hadden ook vrij spel wat betreft leningen afsluiten op de kapitaalmarkt.6 De Amerikaanse minister van Financiën Timothy Geithner heeft deze misstand erkend aan het Huis van Afgevaardigden: "For many years, the housing finance system provided credit to households in a reliable and stable manner, setting appropriate standards for mortgage origination, and attracting diverse 2 < https://nl.wikipedia.org/wiki/Kredietcrisis > (18 oktober 2017) < https://nl.wikipedia.org/wiki/Kredietcrisis > (18 oktober 2017) 4 < https://nl.wikipedia.org/wiki/Kredietcrisis > (18 oktober 2017) 5 < https://nl.wikipedia.org/wiki/Kredietcrisis > (18 oktober 2017) 6 < https://nl.wikipedia.org/wiki/Kredietcrisis > (18 oktober 2017) 3 12 sources of capital through securitization. However, insufficient regulation and enforcement was unable to check increasingly lax underwriting, irresponsible lending and excessive risk taking. Increasing usage of complex products led to a growing misalignment of incentives facing mortgage brokers, originators, credit investors and borrowers. This fueled unsustainable debt levels and house price appreciation. The risk of a fall in home prices was ignored by most and there was too much leverage in every part of the system. These problems were worst in the least regulated non-bank sectors that fed private-label securitizations. Over time, problems associated with the absence of prudent underwriting standards and effective consumer protection migrated from these sectors to the more highly regulated channels of mortgage origination, including the banking sector." 7 Subprime-hypotheken Door de bovenstaande 3 factoren, gingen de Amerikaanse banken goedkope en aantrekkelijke hypotheken verstrekken aan de consument. Deze vorm van hypothecaire leningen heet “subprime”. De kredietcrisis wordt ook vaak de subprime-kredietcrisis genoemd. Onder andere de Rabobank gebruikt deze term. De subprime-hypotheken kennen verschillende aspecten, zoals: ● Negative amortization loan. De Amerikaanse banken geven de consumenten de mogelijkheid om de rentelasten tijdens de eerste periode gedeeltelijk de betalen. Het resterend bedrag wordt automatisch toegevoegd aan de hoofdsom. ● Low-doc loan & No-doc loan. De Amerikaanse banken keken nauwelijks of niet naar de financiële situatie waarin de hypotheekgever zich bevindt. Hierdoor had de bank er dus geen zicht op of de consument in staat was haar hypotheeklasten te voldoen in de toekomst. ● Piggyback loan. De Amerikaanse banken verstrekten een hoger leenbedrag in verhouding tot de waarde van het onderpand. In de toekomst levert dit de banken veel problemen op. ● Step-up loan. De Amerikaanse banken hanteren een lage aanvangsrente (variabel), die na enige tijd zal stijgen.8 7 Timothy F. Geithner <https://www.treasury.gov/press-center/press-releases/Pages/tg603.aspx> (23 maart 2010) (zie Bijlagen) 8 < https://nl.wikipedia.org/wiki/Kredietcrisis > (18 oktober 2017) 13 De zeepbel knapt Door de subprime-hypotheken werden de woningbezitters overgecrediteerd door de banken. Woningbezitters (consumenten) konden te gemakkelijk geld verkrijgen bij banken en andere financiële instellingen. Uiteindelijk leidde de overcreditering ertoe dat zij de rente en aflossing niet of nauwelijks meer konden terugbetalen. Banken kwamen daarmee in een lastig pakket en dat leidde ertoe dat de institutionele beleggers steeds minder bereid geld te beleggen in de financiële sector. Hierdoor kwamen de Amerikaanse banken in het nauw en was er sprake van een liquiditeitstekort. De FED wilde de Amerikaanse banken bijspringen door geld te injecteren en de rentes te verhogen van de hypotheken voor de consumenten. Dit zorgde ervoor dat de consumenten niet meer aan hun rentelasten konden voldoen. De Amerikaanse banken kwam zo in alleen maar nog grote problemen.9 De verspreiding van de kredietcrisis Er zijn drie hoofdredenen voor het overgaan van de Amerikaanse kredietcrisis in een mondiale crisis, waardoor ook de Nederlandse banken in de problemen kwamen. De hoofdredenen zijn: 1. De manier waarop financiële instellingen securitisatie gebruiken. Securitisatie is het doorverkopen van leningen/hypotheken aan andere financiële instellingen10 Amerikaanse banken konden met securitisatie hun kredietrisico omlaag brengen. Ook konden de instellingen die deze effecten aannamen de wet ontwijken omdat ze hiervoor geen krediet opzij hoefden te zetten. Hierdoor konden ze nog meer leningen verstrekken. Bovendien verdwenen deze effecten van de balans van de instellingen die deze hypotheken aannamen.11 2. Doordat de Amerikaanse banken hun leningen door verhandelden nam bij hun het kredietrisico af. Hierdoor werden ze niet meer geprikkeld om op de kredietafnemers te letten. Er is hier sprake van moral hazard, want de Amerikaanse banken hielden hun leningen niet meer in de gaten omdat zij persoonlijk geen risico lopen maar de banken die deze effecten hebben gekocht liepen wel risico.12 3. Verkeerde risico inschatting door rating agencies. De kredietbeoordelaars gaven adviezen in ruil voor geld over de waarden en de risico’s van bepaalde producten waar de banken in investeerden. Zo konden banken ongeveer voorspellen welke rating zij kregen, bijvoorbeeld de AAA-rating. Kredietbeoordelaars zagen het risico van de securitisatie als miniem. Dit kwam doordat hun modellen slechts op de macro-economie waren gebaseerd. Maar toen de huizenprijzen daalden en er executieverkopen plaatsvonden waren mensen toch van hun schulden af en bleef de bank met de gebakken peren zitten.13 4. Het toezicht liep achter op financiële innovaties en onderschatte de securitisatie. Toezichthouders hadden te veel vertrouwen in de banken en kredietbeoordelaars. Dit was onterecht want banken konden hierdoor buiten hun balansen om veel risico nemen.14 9 Interview Antoine Driessen, Directievoorzitter Rabobank Rijk van Nijmegen (zie Bijlagen) < https://financieel.infonu.nl/hypotheek/148112-het-begrip-securitisatie.html > (18 oktober 2017) 11 Michiel Bijlsma, Albert van der Horst en Suzanne Kok ‘De kredietcrisis-oorzaken, gevolgen en beleid’, in: TPEdigitaal, jaargang 3.1. (2009) 48-67. 12 Bijlsma, Van der Horst en Kok ‘De kredietcrisis-oorzaken, gevolgen en beleid’. 13 Ibidem. 14 Ibidem. 10 14 Hoofdstuk 2 Wat heeft de crisis voor invloed gehad op Rabobank? Rabobank De Rabobank heeft niet geïnvesteerd in gesecuritiseerde effecten. Hierdoor hadden zij geen directe financiële verbindingen met de Amerikaanse banken waardoor zij niet direct in de problemen kwamen toen de zeepbel knapte op de huizenmarkt in de Verenigde Staten. Daarbij hield de Rabobank financiële reserves aan voor risicovolle investeringen en eventuele tegenslagen. Bovendien was hun balans netjes op orde en lieten ze bepaalde investeringen niet van de balans in tegenstelling tot andere banken die o.a. hierdoor wel in de problemen kwamen.15 Coöperatief bedrijfsmodel Dat Rabobank niet geïnvesteerd had in gesecuritiseerde effecten, valt te verklaren met het feit dat Rabobank een coöperatief bedrijfsmodel hanteert. Er wordt onderscheid gemaakt tussen twee soorten banken met ieder een eigen bedrijfsmodel. Zo heb je de relatiebank en de transactiebank. Rabobank is een relatiebank met een coöperatief bedrijfsmodel. Rabobank focust zich als relatiebank op het creëren en onderhouden van relatie tussen bank en klant door zich sterk in de samenleving te wortelen. Transactiebanken focussen zich daarentegen juist op onpersoonlijke financiële transacties zoals de gesecuritiseerde effecten. Doordat Rabobank zich veel focuste op de lokale gemeenschap, hadden zij weinig aandacht en vermogen zitten in de riskante effecten. Hierdoor werd de schade dus ook beperkt.16 In het begin De invloed van de Amerikaanse kredietcrisis op Rabobank bleek door bovenstaande gegevens dus niet zo groot, althans in het begin. Volgens toenmalig bestuursvoorzitter Bert Heemskerk is de lange termijndoelstelling van een stijging van 12% van de netto winst in 2007 gewoon gehaald. Ook kreeg de Rabobank een groter aandeel op de kapitaalmarkt. Bovendien werd er een solvabiliteit van 10% aangehouden.17 Deze uitspraken van Bert Heemskerk komen overeen met de gegevens uit het register van de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Alleen hun rendement op hun eigen vermogen is tussen 2007-2008 een klein beetje afgenomen. Uit deze gegevens blijkt dat Rabobank dus weinig last had van de kredietcrisis in het begin.18 In 2008 ging Rabobank er echter ietwat op achteruit want hun winst daalde namelijk met 8%. Ook heeft Rabobank 1,4 miljard euro moeten afboeken. 4ί% zo’n ηθκ miljoen ging ten koste van de te verkregen winst. Ondanks dat Rabobank zelf niet in gesecuritiseerde fondsen had geïnvesteerd, waren de afboekingen te wijden aan waardedaling van de door Rabobank geïnvesteerde beleggingen. Deze waardedaling kwam toch door de invloed van de subprimes. Bert Heemskerk stelde op basis van deze resultaten het volgende: heeft Rabobank “toch ook last gehad van de turbulentie op de financiële markten”.19 Nieuwe regels Geert Dekker, ‘Rabo spint garen bij kredietcrisis’, inμ Volkskrant (30 augustus 2007). Ivo Arnold, ‘Internetspaarbank staan niet midden in de samenleving’, inμ ESB 96 (4607) (1 april 2011). 17 ‘Rabobankμ gevolg kredietcrisis VS valt mee”’, inμ Trouw ( 11 september 2007). 18 “Annual Report 2008” (2009) (19 oktober 2017) 19 “Rabobank loopt schade op door kredietcrisis” (6 maart 2008) (27 oktober 2017) 15 16 15 Door het slappe toezicht van de centrale banken in vrijwel de hele wereld gedurende en vóór de subprime-kredietcrisis werden de centrale banken in een keer een stuk oplettender en gingen ze beter toezicht houden op de banken. Dit deden ze door nieuwe voorwaarden op te stellen. Deze voorwaarden werden ook gehanteerd door De Nederlandsche Bank (DNB) waardoor de nieuwe voorwaarden ook invloed hadden op Rabobank. 1. Er kwam een nieuwe variant op de garantie regeling. Eerst werd er 20.000 euro vergoedt per persoon per bank maar in de kredietcrisis werd dit bedrag verhoogd naar 100.000 euro. Dit werd betaalt als een bank failliet ging door de overeind staande banken.20 2. Het liquiditeitstoezicht werd aangescherpt, een bank moest in staat zijn om zijn direct opeisbare leningen terug te betalen door voldoende contanten opzij te zetten.21 3. Het solvabiliteitstoezicht werd ook aangescherpt. Banken moesten voldoende eigen vermogen hebben in verhouding tot de uitstaande schulden (definitie solvabiliteit). Hiermee werd het hefboomeffect (Vreemd vermogen direct investeren zonder genoeg eigen vermogen) vermindert.22 4. Toezicht op het risicomanagement van banken. Banken moet meer geld opzij houden voor risicovolle beleggingen.23 5. Toezicht op extra beloningen aan bankmedewerkers. Variabele beloning mag niet hoger uitvallen dan de vaste beloning dat in het contract vast is gelegd.24 Ondersteunen Rabobank moest door het intreden van de crisis in Nederland in 2014 een bedrag van 321 miljoen bijdragen om bank SNS Reaal te nationaliseren. Dit heeft geleid tot een reductie van de winst waardoor de winst 8% lager uitkwam dan het vorige jaar.25 LIBOR-schandaal In 2013 was de Rabobank betrokken bij de LIBOR-affaire. Net als andere banken die schuldig waren aan deze fraude kreeg de Rabobank ook een flinke boete opgelegd door verschillende financiële instanties, De opgelegde boete bedraagt 774 miljoen euro. 26 Om verder op dit schandaal in te gaan leggen we eerst uit want LIBOR betekent. LIBOR is de afkorting voor London Interbank Offered Rate. Dit is het gemiddeld percentage interest waar internationaal grote banken in Londen aan elkaar hypotheken verstrekken. Ook wordt bij de gemiddelde rente rekening gehouden met de looptijd van de lening met als langste looptijd een jaar. LIBOR is in het leven geroepen door de IBA.27 Er waren meerdere internationale banken bij het LIBOR-schandaal betrokken. Wat zij deden was een hoge rente doorgeven aan de IBA om er zelf van te profiteren waardoor de LIBOR – rentestand omhoog ging. Het schandaal kwam aan het licht bij de Engelse bank Barclays, zij fraudeerde volgens onderzoek al vanaf 1991. 20 Economische Crisis LWEO (2017) 18 (27 oktober 2017). LWEO “Economische Crisis” (2017) 18 (27 oktober 2017) 22 Ibidem. 23 Ibidem. 24 Ibidem. 25 Zie voetnoot 16 26 “εegaboete Rabobank δibor-affaire” (29 oktober 2ί13) (2ι oktober 2ί1ι) 27 “δIBτR”(2ι oktober) 21 16 Omdat er meerdere banken bleken te zijn betrokken was er een vermoeden van kartelvorming. Dit betekent dat de banken die deze rentestand steeds door moesten geven onderling afspraken hadden gemaakt over wat ze door zouden geven.28 Uit onderzoek van professor Maarten Pieter Schinkel blijkt dat erachter dit schandaal meer schuil gaat dan de banken lieten blijken. De banken zijn allemaal apart vervolgd en veroordeeld waardoor hun straffen een stuk lager uitvallen maar als bewezen zou worden dat ze een kartel had gevormd dan zouden de straffen een stuk zwaarder worden. M.P. Schinkel heeft deze theorie een stuk aannemelijker gemaakt, maar niet bewezen. Rabobank wordt dus ook als individu berecht.29 Vertrouwen Natuurlijk is Rabobank wel voor een groot deel afhankelijk van haar consumenten. Door de ontaarde subprime-kredietcrisis werd het vertrouwen van de consument in het algemeen sterk geschonden. Rabobank had hier ook last van ondanks ze niet direct negatieve gevolgen ervaarden van de subprime-kredietcrisis. Haar consumenten hadden nu namelijk geen vertrouwen meer in de economie waardoor ze nu ook bij Rabo minder/geen spaargeld meer wilden hebben staan. Hierdoor beschikte de Rabobank over minder spaargeld waardoor ze dus ook minder liquide waren. Dit was natuurlijk niet prettig maar het zorgde niet voor erg grote financiële problemen.30 Ad Boere, ‘Het libor schandaal’, gepubliceerd op http://adbroere.nl/web/nl/columns/het-libor-schandaal.php (27 oktober 2017). 29 Dennis εijnheer “Het bankenkartel bestaat écht” (21 augustus 2ί1ι) 30 “De volumeconjuctuur” (2ί1ί) ηη (2ι oktober 2ί1ι) 28 17 Hoofdstuk 3 Hoe heeft de kredietcrisis de consument van Rabobank beïnvloed? Kredietcrisis naar Nederland Toen de zogenoemde financiële “zeepbel” in Amerika knapte, was de kredietcrisis een feit. Zoals reeds vermeld bleef de kredietcrisis niet in Amerika maar verspreidde hij zich over de hele wereld. Dus ook Nederland werd ernstig geraakt door de kredietcrisis. De samenleving had hier op diverse manier last van. Dit gebeurde via verschillende kanalen: handel en vermogen. Uiteraard speelde vermogen de grootste rol.31 Handel Nederland heeft een open economie. Dit houdt in dat er niet alleen economisch handel wordt gedreven binnen Nederland zelf, maar ook op internationaal en zelfs op mondiaal niveau. Dit gebeurt door middel van import en export. 32 Omdat Amerika verkeerde in een geldkrapte, was de koopkracht van de burgers miniem. Hierdoor viel er voor Nederland een grote vrager af waardoor de export sterk afnam. Deze reductie van export was uiteraard niet voordelig omdat de vraag naar producten afneemt waardoor de inkomsten van bedrijven afnemen en er werknemers op straat komen te staan. Naast de export, vermindert ook de import voor Nederland. In Amerika is namelijk geen geld meer om te produceren waardoor importeren uit Amerika erg lastig en erg duur wordt. Hierdoor kan Nederland geen producten zoals bijvoorbeeld auto’s meer doorverkopen. τp die manier hebben Nederlandse bedrijven minder inkomsten en kan de consument haar producten niet meer kopen omdat deze te duur zijn geworden. Vermogen Beleggers in Nederland hadden gelijk erg veel last van de kredietcrisis. Ze kwamen in de problemen omdat de aandeel koersen fors daalden. De AEX daalde in 2008 bijvoorbeeld met maar liefst 50%. Spaarders in Nederland kregen het financieel ook erg moeilijk. De banken waar ze hun spaargeld op hadden staan konden door liquiditeitsproblemen hun gespaarde geld niet meer teruggeven. Bovendien konden ze de rentetarieven die de klant verdiende ook niet meer voldoen. Maar hoe zat dit precies bij de spaarders van Rabobank?33 Invloed kredietcrisis op klandizie Rabobank Zoals reeds vermeld heeft de kredietcrisis relatief weinig negatieve invloed gehad op Rabobank omdat zij een coöperatief bedrijfsmodel hanteren en dus niet geïnvesteerd hadden in de Amerikaanse gesecuritiseerde effecten.34 Rabobank had dus weinig last van liquiditeitsproblemen. Hierdoor had Rabo geen moeite om het gespaarde geld van haar spaarders te garanderen en om de rentelasten die zij verdienden over de spaarrekeningen te voldoen. Bovendien verifieerde Rabobank (net als de meeste andere Nederlandse banken) haar potentiële hypotheekgevers erg zorgvuldig in tegenstelling tot de Amerikaanse banken. Hierdoor wist 31 De Nederlandsche Bank, Van kredietcrisis tot recessie (2009) 15-16. N. Gregory, Marcroeconomics (W.H.Freeman & Co Ltd 2015). 33 De Nederlandsche Bank, Van kredietcrisis tot recessie (2009) 15-16 34 Ivo Arnold, ‘Internetspaarbank staan niet midden in de samenleving’, inμ ESB 96 (4607) (1 april 2011). 32 18 Rabobank in welke financiële staat haar mogelijk toekomstige hypotheekgever verkeert en konden ze dus inschatten of deze klant het geleende geld met de daarbij behorende rentelasten wel konden voldoen in de toekomstige looptijd. Op deze manier werden de klanten in feite al beschermd tegen zichzelf maar ook tegen aantrekkelijke maar niet-realistische hypotheken. Wanneer een klant namelijk in slechte financiële conditie verkeert, kon zij geen hypotheek afsluiten. Dankzij deze strenge manier van persoonsverificatie kwamen hypotheekgevers van Rabobank niet in de problemen tijdens de kredietcrisis omdat Rabo bij het afsluiten van de hypotheek al goed had gekeken of de hypotheeklasten wel haalbaar waren in de toekomst.35 Zoals al eerder beschreven hadden de consumenten over het algemeen in Nederland geen vertrouwen meer in de economie. Dit had echter niks met Rabobank te maken omdat zij wel nog alles in orde hadden zoals in bovenstaand stuk beschreven. LIBOR-schandaal In tegenstelling tot de kredietcrisis, had de LIBOR-schandaal die Rabo is begaan wel degelijk invloed op de consumenten van Rabobank. De te hoge rentes die dagelijks werden doorgegeven, zijn namelijk de basis van veel andere rentetarieven zoals bijvoorbeeld de hypotheekrente. Omdat de rentes uit eigen belang bovennatuurlijk hoog werden doorgegeven, waren de rentelasten die de consumenten van Rabobank moesten betalen dus ook hoger dan normaal. De klanten moesten hiervoor opdraaien.36 Redactie ED ‘Rabobank lachende derde’, inμ ED (3 april 2017) Yvonne Hofs ‘Waarom de Rabobank moet boeten: vijf vragen over de Liborfraudezaak’, inμ de Volkskrant (30 oktober 2013) 35 36 19 Hoofdstuk 4 Welke maatregelen heeft Rabobank genomen om door de kredietcrisis te komen? Indirect Rabobank is niet direct door de subprime-kredietcrisis geraakt maar wel indirect bijvoorbeeld door de in hoofdstuk 2 besproken onderwerpen zoals de LIBOR-affaire en door het helpen van andere banken overeind te houden. Hierdoor heeft Rabobank maatregelen moeten treffen en maatregelen van DNB moeten aanvaarden.37 Personeel Rabobank heeft sinds 2007 een actief personeelsbeleid, ook tijdens de crisis hebben zij zich hier aan gehouden. Volgens het Rabobank Jaarverslag 2009 vindt Rabobank dat haar medewerkers de sleutel zijn tot succes. Hun slogan is dan ook “εensen maken de bank nog beter.” Team Human Resources heeft het actief personeelsbeleid in drie onderdelen verdeeld om zich op die manier te specificeren. Deze onderdelen zijn: • management- en talentontwikkeling • verhogen van de kwaliteit van medewerkers door bijvoorbeeld permanente educatie • cultuuromslag in mentaliteit, houding en gedrag.38 Dit heeft ertoe geleid dat Rabobank in 2012 verkozen is tot de werkinstelling met het beste personeelsbeleid van Nederland. Rabobank had met 10,17% van de stemmen gewonnen, op de tweede plaats eindigde Rijksoverheid. De instellingen werden op zeven categorieën beoordeeld: • vrijheid en flexibiliteit • vitaliteit • groei- en ontwikkelingsmogelijkheden • veiligheid • diversiteit • vrouwvriendelijkheid • eerlijkheid en arbeidsvoorwaarden Dit alles is in kaart gebracht door de Human Capital Gids.39 Dit beleid heeft bijgedragen aan het feit dat veel werknemers ook tijdens een crisis werkzaam bij Rabo bleven. Door dit goede personeel kon Rabobank zich goed tegen de kredietcrisis verweren. Toen er andere problemen aan het licht kwamen zoals met name de LIBOR-affaire, moesten er toch mensen ontslagen worden door de omdat hierdoor de winstverwachting niet werd gerealiseerd. De coöperatieve cultuur van Rabobank heeft ook hiermee te maken doordat dit model voor verdeeldheid zorgt tussen de belanghebbenden, wat weer leidt weer tot starheid (traagheid in het maken van beslissingen) in het bestuur. Hierdoor is het goed opgeleid personeel de dupe omdat alle belanghebbenden hun eigen wensen willen vervullen. 40 37 Zie Hoofdstuk 2 Rabobank “Jaarverslag Rabobank” (2ίί9) (2ί1ι) 39 Intermediar “Rabobank heeft het beste personeelsbeleid” (2ί12) (2017) 40 IBC “Rabobank en de crisis.” (2ί12) (2ί1ι) 38 20 DNB met betrekking tot Rabobank In hoofdstuk 2 staan beknopt de maatregelen van DNB opgesomd. Deze ingevoerde regels gelden natuurlijk ook voor Rabobank. In dit stuk wordt toegelicht wat Rabobank heeft moeten veranderen om aan de voorwaarden van De Nederlandsche Bank te voldoen.41 De volgende maatregelen hebben wel of geen betrekking op Rabobank: - De eerste maatregel heeft geen directe betrekking op Rabobank omdat ze niet failliet is gegaan. Maar moesten wel andere het hoofd bieden die door deze regel meer schuldig waren aan de gedupeerde die geld hadden staan bij deze bank zoals SNS Reaal. Hierdoor moest Rabobank een stuk meer betalen dan voor deze maatregel.42 - De tweede maatregel is dat banken genoeg liquide middelen moeten reserveren voor een onverwachte uitstroom van geld, alhoewel deze eisen pas van kracht zijn vanaf 2015. Rabobank voldoet al aan deze eis, dus hier hoeven ze ook geen verdere maatregelen voor te treffen.43 - De derde maatregel betreft solvabiliteit. Rabobank heeft de solvabiliteit dik in orde want de norm is 10% volgens het Bazel 3-akkoord. Rabobank zit hier fors boven met een solvabiliteit van 13%. Hiervoor hebben ze wel als maatregel meer eigen vermogen moeten aanhouden.44 - De vierde maatregel is een beter toezicht op het risicomanagement. Rabobank heeft hier relatief weinig last van gehad omdat ze financieel gezien gezond was.45 - De vijfde en laatste maatregel is het inperken van bonussen. Rabobank heeft hierom de bonussen voor de Rabo-top afgeschaft.46 Rabobank heeft dus nauwelijks maatregelen hoeven treffen in verband met de door De Nederlandsche Bank opgestelde regels. Alleen de bonussen zijn afgeschaft en om te voldoen aan de solvabiliteits- en liquiditeitsnormen, hebben ze natuurlijk wel enigszins moeten bijsturen. Rabobank is dus niet zonder schade uit de crisis komen.47 Rabobank na de kredietcrisis Naast de hoge geldboete n.a.v. het LIBOR-schandaal, heeft Rabobank ook interne maatregelen moeten treffen zoals het ontslaan van vele werknemers en bestuursleden. In het Jaarverslag 2013 staat dat de nettowinst gedaald is ten opzichte van het voorgaande jaar, waardoor deze mensen ontslagen moesten worden. Na de crisis begonnen voor Rabobank de problemen in tegenstelling tot andere banken waar het inmiddels wat beter mee ging. Dit komt doordat Rabobank wegens haar binnenlandse focus veel last heeft van de stijging van de euro en door de reductie van vraag naar nieuwe hypothecaire leningen in Nederland. 48 41 Zie hoofdstuk 2 Aegon “SNS Reaal-uitzondering of blauwdruk voor de toekomst?” (2013)(2017) 43 Rabobank “Rabobank jaarverslag 2ίίι” (2ίίι)(2ί1ι) 44 Rabobank “Rabobank jaarverslag 2ίίκ” (2ίίκ) (2ί1ι) 45 J.J.C. Hummelen “Het risicomanagement van σederlandse banken” (2ί1η) (2ί1ι) 46 Jules Seegers “Rabobank schaft definitief bonussen af voor al het personeel”, inμ NRC (17 oktober 2013) 47 Rabobank “Rabobank jaarverslag 2ίίθ tot en met 2ί13” (2ίίθ-2013) (2017) 48 Rabobank “Rabobank jaarverslag 2ί13” (2ί13) (2ί1ι) 42 21 Hoofdstuk 5 Wat doet Rabobank zelf om een nieuwe kredietcrisis te vermijden en om het vertrouwen van de consument te herstellen? Rabobank is eigenlijk relatief goed door de kredietcrisis heen gekomen, maar natuurlijk niet zonder schade. Dit komt met name door haar coöperatieve bedrijfsmodel. Klanten hadden veel vertrouwen in Rabobank vóór, maar ook zeker tijdens de kredietcrisis. Het klantenaantal groeide zelfs tijdens deze periode. Er hoeft dus niet heel veel extra gedaan te worden om niet in een nieuwe kredietcrisis verzeild te raken als deze zou ontstaan. Ook het vertrouwen van de consumenten zou niet hersteld hoeven worden , wat in eerste instantie ook niet hoefde, omdat dit vertrouwen zoals zojuist vermeld goed was. Het LIBOR-schandaal zorgde er echter voor dat dit consumentvertrouwen sterk beschadigd werd. Klanten moesten hier namelijk voor opdraaien omdat de hoge door Rabobank doorgegeven rentetarieven ervoor zorgden dat rentepercentages van bijvoorbeeld hypotheken stegen. Consumenten betaalden nu dus hogere rentelasten dan nodig. Toen dit schandaal aan het licht kwam, slinkte het vertrouwen van de klant enorm. Rabobank moest dus extra gaan investeren in haar coöperatieve kwaliteiten om het vertrouwen weer terug te winnen. Het is namelijk gebleken dat dit bedrijfsmodel veel kan opleveren. Hieronder staan de kenmerken waarin er extra geïnvesteerd moest worden. Beurswezen vermijden Rabobank heeft geleerd hoe belangrijk het is dat ze een coöperatief bedrijfsmodel hanteren en dat ze dit model ook blijven hanteren. Uit de kredietcrisis is namelijk gebleken dat een bank géén onderdeel moet zijn van de beurskoersen. Dit ging in Amerika namelijk helemaal fout en ook de beursgenoteerde banken in Nederland waren de dupe toen de kredietcrisis oversloeg van Amerika naar Nederland. Omdat Rabobank hier dus geen onderdeel van is, zal dit ervoor zorgen dat zij niet in nieuwe kredietcrisis verzeilt indien er een nieuwe zou komen in de toekomst. 49 Investeren in relaties Het feit dat Rabobank geen onderdeel is van de beurskoersen is niet het enige kenmerk van haar coöperatief bedrijfsmodel. Naast dit kenmerk staat Rabobank namelijk voor het opbouwen maar ook het onderhouden van een langetermijnrelatie tussen bank en consument . Deze relaties ontstaan door regelmatig contact op te nemen met klanten om bijvoorbeeld expertise en ervaring te verstrekken en door financiële diensten te blijven bieden aan dezelfde klant. Dit biedt de klant ook in moeilijke tijden vertrouwen. 50 Persoonsverificatie Bovenstaande manier van relatieonderhoud herstelt niet alleen het vertrouwen van de consument, maar het leidt ook tot het vermijden van een nieuwe kredietcrisis. Dit valt te verklaren doordat Rabobank door middel van deze wijze dicht bij haar klant staat. Hierdoor is er direct sprake van een goede persoonsverificatie waardoor Rabobank weet in welke financiële conditie haar klant verkeert. Hierdoor Rabobank nooit een lening zal verstrekken met veel risico, om zo te voorkomen dat zij het geld niet terugkrijgt in de toekomst en in wederom in liquiditeitsproblemen komt. 51 ‘Verkort Jaarverslag 2ίίκ Rabobank de δeijstroom’ 1 ‘Ibidem. 51 ‘Ibidem. 49 50 22 Conclusie Onze hoofdvraag luidde: Hoe is Rabobank door de kredietcrisis van 2008 gekomen en hoe heeft zij het vertrouwen van haar consumenten hersteld? Wij zijn tot de conclusie gekomen dat Rabobank weinig last van de kredietcrisis heeft gehad. Dit is te verklaren door haar coöperatief bedrijfsmodel. Rabobank is namelijk niet gefocust op onpersoonlijke transacties maar juist op persoonlijke langetermijnrelaties. Hierdoor heeft zij niet in de gesecuritiseerde effecten uit Amerika geïnvesteerd, deze veroorzaakten juist dat er veel andere (Nederlandse) banken in de subprime-kredietcrisis verzeild raakten. Natuurlijk is Rabobank er niet volledig zonder schade uit gekomen, ook zij heeft minieme maatregelen moeten treffen. Wel is ze financieel gezond gebleven in tegenstelling tot andere Nederlandse banken zoals bijvoorbeeld ING, ABN en SNS Reaal. Rabobank is dus nogmaals relatief gemakkelijk door de subprime-kredietcrisis heen gekomen. Verder heeft Rabobank haar consumenten juist vertrouwen gegeven tijdens de subprimekredietcrisis omdat ze gericht was op de relaties met haar klanten en omdat Rabobank haar hoofd boven water hield. Hierdoor kwamen er zelfs nieuwe klanten bij. De LIBOR-affaire die in 2013 aan het licht kwam zorgde er echter voor dat dit sterke vertrouwen ernstig beschadigde omdat consumenten van Rabobank hierdoor teveel rentelasten betaald hadden. Hierdoor moest Rabobank het vertrouwen van haar consumenten weer terug zien te winnen. Dit doet ze door extra aandacht te besteden aan haar coöperatieve model omdat dit in het verleden (ook tijdens de subprime-kredietcrisis zoals zojuist vermeld) juist veel vertrouwen aan de consumenten gaf. 23 Reflectie Jeroen: Voor mij was het PWS het eerste werkstuk waarbij ik zover in het diepe werd gegooid, dit was dus echt een nieuwe uitdaging voor mij. In het begin had ik dan ook erg veel moeite om op gang te komen, gelukkig werk je in teamverband waardoor je altijd steun en hulp van elkaar krijgt. Tot en met de eerste feedbackronde verliep het nog niet erg spoedig, de feedback was dan ook niet positief. Na deze feedback zijn we ijverig met de kritiek aan de slag gegaan en kwam ik langzamerhand in de “flow”. Alles verliep steeds vloeiender en het werd bovendien ook leuker om te doen. Verder heb ik veel geleerd. Over de subprime-kredietcrisis heb ik veel kennis op gedaan, in het speciaal met betrekking op Rabobank. Naast inhoudelijke kennis heb ik natuurlijk ook andere vaardigheden ontwikkeld zoals bijvoorbeeld zelf onderzoek doen, annoteren en betrouwbare wetenschappelijke bronnen vinden. Dit vind ik erg belangrijk omdat ik zulke vaardigheden ook moet beheersen als ik naar de universiteit gaat. Tenslotte wil ik vermelden dat dat de samenwerking ook goed verliep. Wij hebben beide onze eigen talenten, hierdoor kunnen we elkaar aanvullen maar ook leren. Tom en ik zijn al heel erg lang vrienden, dus ik verwachtte ook al dat de samenwerking niet voor complicaties zou gaan zorgen. We hebben niet alleen aan elkaar veel gehad, maar ook aan drs. Mark Beumer. Deze historici heeft ons begeleid met ons PWS zodat we een kwalitatief en wetenschappelijk werkstuk kunnen afleveren. Al met al kijk ik dus mooi terug op een leuke (maar af en toe drukke) opdracht waar ik veel van geleerd heb en waar ik bepaalde vaardigheden goed heb ontwikkeld. Tom: Het profielwerkstuk was erg leerzaam voor mij. Want ik heb hierbij vaardigheden ontwikkeld die ik eerst nog niet bezat. Zoals het goed opmaken van een tekst, juiste bron vermelding, hoe je correcte bronnen moet zoeken en hoe je een goed literatuur verslag maakt. De samenwerking met Jeroen verliep goed we waren het meestal eens met elkaars opvattingen en hebben de taken eerlijk verdeelt. In het begin van het profielwerkstuk was het lastig om op gang te komen. Dit kwam doordat we nog nooit zo’n groot werkstuk hadden gemaakt en dat was even wennen. Ook het opzoeken van de correcte bronnen was in het begin erg lastig omdat ik deze techniek nog niet kende. Daarom hadden we samen besloten dat we iemand die de vader van Jeroen kende om hulp te vragen. Hij heet Mark Beumer hij is gespecialiseerd in het begeleiden van jongeren met hun profielwerkstuk. Hij heeft ons verder kunnen helpen met het juist formuleren van bronnen en stukkentekst. Verder hebben we op inhoudelijk van onze docent economie Riekske Jans. Zij heeft ons geholpen met de juistheid van de formuleringen in ons profielwerkstuk. Bij het inleveren van 25% van het profielwerkstuk attendeerde zij ons erop dat het werk een beetje ondermaats was. Toen hebben we even om de tafel gezeten en hebben we haar advies opgevolgd. Daardoor hebben we ons herpakt en het profielwerkstuk verbetert. 24 Bijlagen 7: Nederlandse vertaling citaat Timothy Geithner: “Jarenlang verstrekte het stelsel voor woningfinanciering krediet aan huishoudens op een betrouwbare en stabiele manier, stelde het passende normen voor nieuwe hypotheken en trok het diverse kapitaal bronnen aan door securitisatie. Echter door ontoereikende regulering en handhaving werd het onmogelijk om de steeds nonchalantere acceptatie, het onverantwoordelijk verstrekken van leningen en het nemen van buitensporige risico's te controleren. Het toenemend gebruik van complexe producten leidde tot een toenemende verkeerde afstemming van incentives voor hypotheekmakelaars, verstrekkers, kredietinvesteerders en kredietnemers. Dit leidde tot onhoudbare schuldniveaus en waardering van huizenprijzen. Het risico van een daling van de huizenprijzen werd door de meesten genegeerd en er was teveel hefboomwerking in elk onderdeel van het systeem. Deze problemen waren het ergste in de minst gereguleerde niet-bancaire sectoren die particuliere securitisaties verzorgden. In de loop van de tijd migreerden problemen in verband met het ontbreken van voorzichtige afsluitstandaarden en effectieve consumentenbescherming van deze sectoren naar de meer gereguleerde kanalen van hypotheekverstrekkers, met inbegrip van de banksector.” Interview Antoine Driessen, Directievoorzitter Rabobank Rijk van Nijmegen 1. Op welke manier kregen Amerikaanse woningbezitters last van de subprime-hypotheken? De Amerikaanse overheid stimuleerde banken om zoveel mogelijk hypotheken te verstrekken om woningbezit te doen groeien voor armere burgers. Dit zorgde ervoor dat de banken een financiële impuls kregen om zoveel mogelijk hypotheken te verstrekken. Het maakte de banken verder niet uit of een bepaald persoon daadwerkelijk zijn aangegeven inkomen verdiende, ze wilden gewoon hypotheken verstrekken. De zogeheten ‘σIσJA’ hypotheken werden symbool van de Amerikaanse huizencrisis. ‘σinja’ (No income, no job and assets) hypotheken ontstaan (net zoals bij de Amerikaanse huizencrisis) wanneer het een gegeven is dat huizenprijzen of andere onderpanden continu stijgen. De NINJA lener kan niet aan zijn renteverplichtingen voldoen, dus laat hij de rente bij de hoofdsom optellen. Zolang het onderpand ongeveer evenredig stijgt met de totale schuldsom (rente + uitstaande schuld) is er geen probleem. Dit kon op een gegeven moment echter niet goed gaan; het vertrouwen in de huizenmarkt nam enorm af waardoor huizenprijzen stabiliseerden, en de NINJA hypotheken (en andere vrijwel soortgelijke hypotheken) instortten, omdat onderpanden niet meer stegen; de zeepbel is gebarsten. Mensen konden hun rente en aflossing die banken vroegen niet betalen waardoor banken hun huizen verkochten. De woningbezitters bleven met grote schulden achter. 2. Waar leidde deze overcreditering toe? Overcreditering leidde tot stijging van de huizenprijzen. Waardoor kopers van huizen torenhoge financieringslasten kregen. De schulden waren later niet meer op te brengen. 3. Wat deed dit met de Amerikaanse banken? De Amerikaanse banken kwamen in zwaar weer terecht omdat hun klanten de schulden niet konden aflossen. Amerikaanse banken konden in de markt geen liquiditeit krijgen waardoor faillissementen van banken zoals Lehman Brothers niet uitbleven. De kredietcrisis leidde ook tot een banken crisis. Eerst in Amerika en later ook Europa. 25 4. Wat was de rol van de FED binnen dit probleem? De Amerikaanse Federal Reserve (Fed), en ook de Europese Centrale Bank (ECB), Bank of England, en de centrale banken van Canada en Zwitserland grijpen gezamenlijk in om de internationale kredietcrisis te bestrijden. Zij stellen honderden miljarden dollars ter beschikking aan de banksector, waarbij de eisen voor onderpand dat banken in ruil geven, sterk worden verlaagd. Door deze monetaire geldverruiming kwam er weer voldoende liquiditeit in de markt dat na vele jaren crisis weer vertrouwen gaf aan consumenten en producenten om te gaan investeren. 5. Hoe kwamen Nederlandse banken verzeild in de subprime-kredietcrisis? Nederlandse banken komen ook zwaar in de problemen. We komen net als veel andere landen in een diepe recessie. De economie krimpt, met alle gevolgen van dien. Zo stijgt de werkloosheid enorm, regent het faillissementen en neemt de wereldhandel enorm af. Nederland is een exportland met een open economie. De kredietcrisis had daardoor grote gevolgen voor de Nederlandse economie. Er was minder vraag naar producten en daardoor meer werkloosheid. De banken worden geraakt door de recessie. De banken konden zelf minder geld aantrekken en daardoor ook minder uitzetten om de economie te stimuleren. Banken komen net als de economie in een neerwaartse spiraal. De economie zakt dieper en mensen konden hun schulden niet meer aflossen waardoor banken veel schuld moesten afboeken. Net als ABN Amro en ING heeft ook Rabobank grote schade opgelopen door de internationale kredietcrisis. In totaal heeft de bank bijna 1,4 miljard euro moeten afboeken. 26 Hersenspinsels van een eigenwijze archeoloog: Heinrich Schliemann Mark Beumer Henrich Schliemann is bij uitstek de persoon, die op achtjarige leeftijd zo gegrepen wordt door een mythisch verhaal, de Ilias, dat hij zich voorneemt om op latere leeftijd Troje daadwerkelijk bloot te leggen.52 Zijn leven kenmerkt zich als een zeer gedreven zoektocht naar het door hem zo geliefde Troje. Als hij in Turkije bij de Hisarlik materiële overblijfselen vindt, denkt hij zijn Troje gevonden te hebben, of toch niet? Zeker is dat hij door zijn koppigheid veel vrienden en vijanden maakt en de basis legt voor de archeologie (rondom Troje). In dit essay wordt ingegaan op de werkwijze van Schliemann, de kritiek op zijn werk en latere archeologische verrichtingen. In mijn conclusie zal ik proberen de waarde van de archeologie voor de oudhistoricus duidelijk te maken alsook de aandacht voor vakethiek. Werkwijze Schliemann is ervan overtuigd dat Troje in de buurt van de Hisarlik ligt en niet bij Bunabarshi. In 1873 krijgt Schliemann volgens Traill veel steun voor zijn these, maar deze auteur noemt alleen geen namen van deze personen. Het beleid van Schliemann ondervindt steun en scepsis van verschillende wetenschappers en van verschillende wetenschappelijke onderzoeksgroepen. Aan de ene kant bestaat het beeld dat zijn bevindingen betrouwbaar zijn en aan de andere kant is daar het beeld van een aartsleugenaar. Volgens Traill uit zich hierin de voornaamste kritiek. Hij zou opgravingsrapporten vervalsen, artefacten aanschaffen alsof hij ze zelf opgegraven heeft, juwelen verspreiden en doen alsof hij ze gevonden heeft en zijn kunstvoorwerpen zouden nep zijn. De archeologie is hem over het algemeen vijandig gestemd. 53 Siebler geeft aan dat men niet zomaar kritiek op Schliemann mag uiten. Zijn gedachtegang is namelijk zeer logisch voor zijn tijd en hij is de enige die zoveel kennis had van de opbouw van de Hisarlik. Duidelijk is dat zijn voornaamste doel het opgraven van Troje is, maar een meer reëel motief is dat hij zijn archeologische vondsten in een nieuw soort cultuurgeschiedenis wil presenteren.54 Kritiek Hertel maakt een driedeling van de kritiek op Schliemann. Hij onderscheidt oudhistorici, filologen en archeologen. De filologie stelt veel vragen met betrekking tot de taalkundige uniformiteit van de Homerische epen en komt tot de conclusie dat er geen uniformiteit bestaat.55 Volgens Hertel gaat men zich in de late 19e en vroege 20e eeuw de vraag stellen of de Homerische epen een hoge mate aan historische verhalen bevatten over oude tijden. De groep van het unitarisme denkt uniformiteit in de epen aan te kunnen treffen. De kritiek op de unitaristen is dat zij veel onvolkomenheden wegmoffelen.56 Bij de Oral Poetry gaat het om these dat de structuren van oude spreekvormen in haar oorspronkelijke vorm nog steeds tastbaar zijn, maar nieuwe resultaten bewijzen dat bepaalde elementen veranderd zijn, door aanpassing of negatie. Verder constateren zij dat de inhoud van heldenliederen door de eeuwen heen zo veranderd is, dat zij nu alleen kunnen voortleven in politieke, sociale en culturele verhoudingen.57 Oudhistorici doen aan bronnenkritiek. Zij kampen met het probleem met betrekking tot de vermeende overeenkomst tussen het heldentijdperk en de late Bronstijd. Dit wordt in de jaren vijftig van de 20e eeuw nogmaals door Finley bevestigd. Vervolgens wordt Hampl aangehaald die denkt dat de ruïnes een sage-scheppende macht hebben. Meyer ziet geen 52 D. Traill, Schliemann of Troy. Treasure and Deceit, Londen 1995, 1. Traill, Schliemann of Troy, 2-3. 54 M. Siebler, Troia, Homer, Schliemann: Mythos und Wahrheit, München 2003, 109-111. 55 D. Hertel, Troia: Archäelogie, Geschichte, Mythos, München 2001, 14-15. 56 Hertel, Troia, 15-16, 18. 57 Ibidem, 16-17. 53 27 historische waarheid in mythen en Cobet vraagt zich af of de oude Grieken zelf geen heroïsch verleden wilden hebben. Alleen Högemann gelooft in de Trojaanse Oorlog. Hij plaatst dit in een Hethitisch perspectief, maar blijkt onhoudbaar.58 Bij Hertel gaat het vooral om de vindplaats van Troje. Sinds 1462 wordt door diverse personen beweerd Troje gevonden te hebben. Vanaf 1801 komt de these tot stand dat Troje in de nabijheid van de Hisarlik gezocht moet worden. Clark en Maclaren gaan hierin voor, mede door op basis van muntvondsten en taalkundig onderzoek. Later, tussen 1839 en 1850 wordt er een wetenschappelijke kaart gemaakt van Troje die vervolgens voor wetenschappelijke reizen gebruikt werd. 59 Een ander blijvend probleem is de historiciteit. Schliemann wordt bewust van zijn misinterpretaties en gaat zijn probleem nu anders invullen. Hij verbindt de vraag van de historiciteit nu met die van de locatie. Toch blijft zijn koppigheid hem parten spelen. Hij wil niet luisteren naar de adviezen van Calvert, waardoor hij een verkeerde graaftechniek hanteert en verkeerde oordelen geeft.60 Volgens Traill is eerlijkheid het belangrijkste gemeengoed in de archeologie. Dit kan bij Schliemann in twijfel getrokken worden. Schliemann heeft nogal een hang naar fraude. Wetenschappers vragen zich af in hoeverre zij de archeologische rapporten moeten wantrouwen. Ook de biografen van Schliemann spelen een rol. Ludwig en Meyer hebben en willen geen oog hebben voor de fouten en verkeerde visies van Schliemann en negeren deze. Meyer is niet kritisch genoeg en Ludwig ziet hem als de begiftigde amateur die de professionals terecht zal wijzen.61 Toch is er ook lof voor Schliemann. Hij is een van de eersten die een zo groot onderzoek heeft opgezet en er zoveel geld voor uit trekt. 62 Het is maar de vraag of deze loftuitingen gerechtvaardigd zijn. Voortzetting archeologie Schliemann wordt opgevolgd door Dörpfeld in 1882. Hij maakt meer gebruik van een interdisciplinaire aanpak en fotografie, waardoor de verschillende benamingen van Troje verduidelijkt worden. Volgens hem is Troje II niet het Homerische Troje. Dörpfeld constateert volgens Siebling ook dat de geologische laag die Schliemann onderzoekt, in werkelijkheid duizend jaar ouder is dan doet vermoeden.63 Hij denkt wel, net als Schliemann, dat de Ilias een historische waarheid bezit. De opgravingen van Schliemann en Dörpfeld concentreren zich voornamelijk op de omgeving van de Hisarlik.64 De fouten qua datering ontkent Schliemann altijd glashard.65 De oorzaak kan verklaard worden door verschillende gehanteerde interpretaties. Na Dörpfeld komt Blegen. Volgens Blegen is Troje VII a het Homerische Troje. De vraag met betrekking tot de historiciteit blijft overeind staan. Blegen verdeelt de door Wilhelm Dörpfeld gevonden negen lagen verder onder in vierendertig periodes. Ook verplaatsen Blegen en Dörpfeld de Trojaanse oorlog van fase VI (zoals Dörpfeld heeft geconcludeerd) naar fase VIIa. In 1988 geeft Korfmann aan dat Troje VI waarschijnlijk het Homerische Troje is, op basis van archeologische vondsten zoals aardewerk. 66 Siebler maakt een onderscheid in het onderzoek naar Troje, hij onderscheidt vier cycli. De eerste cyclus beslaat de periode tussen 1871 en 1873, toen Schliemann zijn opgravingen uitvoerde. De tweede cyclus omvat de jaren tussen 1878 en 1882, waarbij Schliemann zogenaamde opzienbarende vondsten in Mycene doet. De derde cyclus begint in het sterfjaar 58 Ibidem, 18-20. Ibidem, 20-24. 60 Ibidem, 26. 61 Traill, Schliemann of Troy, 4-9. 62 Hertel, Troia, 26. 63 Siebling, Troia, Homer, Schliemann, 113. 64 Hertel, Troia, 27-29. 65 Siebling, Troia, Homer, Schliemann, 115. 66 Hertel, Troia, 29-30. 59 28 van Schliemann, 1890, en neemt de eerste sporen van Dörpfeld mee, 1890-1894. De laatste cyclus markeert het begin van het Amerikaanse onderzoek onder leiding van Blegen.67 Siebler betoogt verder dat sinds de eeuwwisseling er meer sprake is van interdisciplinair onderzoek. Dörpfeld was reeds een voorloper van interdisciplinair samenwerken. Nu werd er samengewerkt tussen archeo-zoölogen, paelobotanische specialisten en antropologen.68 Andere wetenschappen die de archeologie ondersteunen zijn de C14-methoden en de dendrologie. Bij de C14-methode wordt de waarde van koolstof gemeten, meer specifiek de halfwaardetijd van moleculen, om zo de ouderdom te bepalen. De dendrologie bestudeert jaarringen van bomen om de ouderdom te bepalen.69 Hierdoor komen bestaande dateringen op de schop te staan. Een goed voorbeeld hiervan zijn de twee dateringskaarten die wij gezien hebben in de door ons bestudeerde literatuur: in het boek van Siebler uit 1994 loopt de periode van 2920 v. Chr. tot 500 na Chr. Troje I tot IX is hierin opgenomen. In een het andere boek van Hertel uit 2001 begint men met Troje I en gaat men door tot Troje X. De periode loopt van 1700 v. Chr. tot 1350 na Chr. Hierin kan men dus al een ontwikkeling zien.70 Conclusie: de waarde van de archeologie Uit het voorgaande blijkt voor mij dat de archeologie wel degelijk een belangrijke rol kan spelen in het onderzoek van oudhistorici, mits wetenschappers op een verantwoorde beroepsethische manier te werk gaan. Historische thesen kunnen worden ondersteund door archeologische vondsten zoals bodemvondsten, munten en inscripties. Waar wij wel voor moeten waken is het feit dat ook de archeologie aan interpretaties en veranderingen onderhevig is. Dit kan men zien aan de verschillende kaarten uit 1994 en 2003. Dit laat een verschuiving zien in lagen en tijdsaanduidingen. Het is belangrijk voor oudhistorici dit te onderkennen en samen te werken. Zo blijft die wisselwerking in stand en kan onderzoek meer vruchten opleveren. Schliemann heeft ondanks zijn lugubere werkwijze de archeologie wel in het daglicht gesteld. Door zijn manier van werken heeft ook de vakethiek een belangrijke rol gekregen in de professionaliteit van wetenschappers. Hierop kan de huidige wetenschap voortborduren. 67 M. Siebler, Troia: Geschichte, Grabungen, Kontroversen, Mainz am Rhein 1994, 65. Siebler, Troia, 67. 69 Ibidem, 77-79 70 Hertel, Troia; Siebler, Troia. 68 29 Recensie Kayleigh Goudsmit, Gezocht: Historicus (Amsterdam University Press 2018). ISBN 9789462984646, 124 pp. €14,99. Mark Beumer In dit zeer helder geschreven boek beschrijft Goudsmit het meest pijnlijke moment uit het leven van een student Geschiedenis of historicus: ga ik later een baan vinden die aansluit bij mijn studie? In dit boek interviewt Goudsmit 33 historici die in de meest uiteenlopende sectoren werken, zoals onderwijs, erfgoed, media, politiek en overheid, wetenschap en bedrijfsleven. Het boek slaat de spijker op zijn kop. Talloze universiteiten en hogescholen scanderen de meest fantastische teksten over de studie Geschiedenis en vooral welke vaardigheden je ermee verwerft, zoals analyseren, goed schrijven en interdisciplinair denken. De meeste historici komen in het onderwijs terecht, een baan die door velen wordt onderschat. Ik zit zelf ook in het onderwijs en goede lessen vallen of staan met een bevlogen docent die een goede band heeft met zijn leerlingen. Onderwijs kost tijd en vergt veel van de historicus voor de klas. Het idee dat men tegenwoordig een 2e graads bevoegdheid met een minor aan de universiteit kan behalen, is dan ook een gotspe. Studenten aan een hogeschool studeren vier jaar lang vakinhoud, didactiek en andere competenties. Daarnaast is daar de 1e graads lerarenopleiding die men aan universiteiten en tegenwoordig ook aan hogescholen kan volgen. Echter is er veel te weinig werk. Er zijn teveel geschiedenisdocenten en door de verhoogde pensioenleeftijd wordt het er niet beter op. Daarnaast kan men in de erfgoedsector werken, bijvoorbeeld als beleidsmedewerker Monumenten en Archeologie, zoals deze recensent heeft gedaan. Echter kreeg ik de kans en hoefde ik niet te solliciteren. Andere sectoren zoals de museumsector zijn ook populair. De historicus is hier ook op zijn plaats, maar door de democratisering van geschiedenis zijn er tegenwoordig tal van andere studies, zoals museumstudies en museologie. Ook dit draagt bij aan de werkeloosheid onder historici. Goudsmit beschrijft ook het bedrijfsleven. Dit vind ik het meest interessante, omdat deze sector het verst af staat van de historicus. De vraag is hoe historici hierin terecht komen? Mark Rutte werkte bijvoorbeeld bij Unilever. Hier zal de werkgever de vaardigheden op waarde moeten schatten. Daarnaast kunnen historici natuurlijk voor zichzelf beginnen, maar uit het boek van Goudsmit blijkt dat men een aanvullende studie heeft gevolgd. Ook werken er veel historici in de politiek. Mark Rutte, Peter Balkenende en zelfs de koning hebben geschiedenis gestudeerd. Tijdens de studie kan men politieke geschiedenis of een 30 master Politiek en Parlement volgen, waar men zelfs stages moet lopen. Dat was in mijn tijd niet (2006-2008). Het werken bij een gemeente, Provincie of Tweede Kamer staat dicht bij het andere aspect van geschiedenis, namelijk staatsinrichting. De wetenschap heeft waarschijnlijk het meeste aanzien. Promovendi die werken aan een dissertatie om zich vervolgens doctor te mogen noemen, spreekt nog steeds tot de verbeelding. Echter blijkt uit dit boek dat maar 5% een echte carrière krijgt binnen de wetenschap. Zelf werk ik ook al jaren als buitenpromovendus aan een dissertatie, waarbij het lastig is een goed onderwerp te vinden alsook een geschikte promotor. Natuurlijk kan de historicus ook zonder universiteit onderzoek doen om zichzelf bezig te houden. Tenslotte wil ik de voorlichting noemen. Sinds enkele jaren organiseren universiteiten symposia, waarbij men historici in het veld uitnodigt om te vertellen wat voor baan zijn hebben. Ook ik was bij een dergelijk congres. Helaas was dit nutteloos. Wanneer studenten op gegeven moment geïnspireerd raken door een verhaal, blijkt dat men direct teleurgesteld wordt. In mijn tijd was de secretaris van de Commissaris van de Koningin aanwezig. Toen iemand vroeg of deze de studenten verder kon helpen, werd gezegd dat je eerst maar eens langs zijn secretaresse moest komen. Het is deze onwelwillendheid die irriteert. Deze mensen zouden moeten weten hoe moeilijk het is aan een (vaste) baan te komen. Protserige mensen hebben wij niet nodig. Universiteiten zullen daarom deze congressen anders moeten organiseren en de deelnemers verplichten een gesprek aan te gaan met de studenten. Echter zijn er dus ook genoeg historici die ergens binnen willen komen om aan de slag te gaan. Kortom, Goudsmit beschrijft precies de problematiek waarmee historici al jaren kampen en nog zullen kampen. De waarde van historici mag best vergroot worden, al zijn programma’s als Verborgen Verleden, Andere Tijden en Hier zijn de Van Rossems erg interessant om naar te kijken. Mijn hoop is dat heel veel bedrijven, musea, archieven en andere instellingen dit boek lezen en zo gaan inzien dat ze heel snel hun attitude moeten veranderen. Het boek kost nog geen 15 euro, dus dat kan het probleem niet zijn. Wel de wil. 31 Recensie P.J. Schipperus, Philips Willem. De verloren zoon van Willem van Oranje (Uitgeverij Omniboek 2018). ISBσ 9ικ94ί191ίιίη, 494 PP. €29.99. Mark Beumer In deze studie maakt de lezer (opnieuw) kennis met een zoon van Willem van Oranje die bij het algemene publiek niet echt bekend is, namelijk Philips Willem. Philips Willem werd in 1554 op 19 december geboren als prins van Oranje uit het huwelijk van Willem van Oranje met zijn eerste vrouw Anna van Buren. Hij werd naar Filips II vernoemd, omdat de relaties toen nog goed waren. In 1566 ten tijde van de Beeldenstorm werd hij student klassieke talen en theologie te Leuven, alwaar hij door Alva gevangen werd genomen. Hij werd naar Spanje gebracht overeenkomstig het plan van Granvelle om eventueel als gijzelaar te kunnen dienen. Hij zou zijn vader nooit meer terugzien. Philips Willem verbleef aan het Spaanse hof, waar hij zijn studie mocht voorzetten. Filips mocht hem graag en benoemde hem tot hofmeester. Hij vervulde deze functie zo goed, dat Filips hem in de adelstand verhief. Op diverse momenten had men het plan hem naar de Nederlanden te sturen om daar verwarring te stichten. Philips stelde zich al spoedig aan Spaanse zijde. In 1596 vergezelde hij aartsbisschop Albertus van Oostenrijk naar Brussel. Hij kreeg toen Oranje en een deel van de Franse en ZuidNederlandse bezittingen van de Nassaus terug. In Oranje werd zijn gezag betwist door de hugenootse gouverneur die er namens prins Maurits regeerde. In 1666 huwde Philips Eleonora van Bourbon-Condé, een nicht van Hendrik IV van Frankrijk. De Franse koning bewerkstelligde dat aan Philips Breda en Steenbergen werden teruggegeven, hoewel de Staten-Generaal het bestuur zouden blijven uitoefenen. Philips weigerde steeds vaker de strijd tegen de Nederlanden aan te gaan. In 1598 ging hij voor een bezoek nog eens naar Spanje. In 1608 was hij in Den Haag, waar hij voor de totstandkoming van het Bestand ijverde. Philips Willem woonde sinds 1596 op zijn verschillende bezittingen. Zelf bleef hij katholiek, maar toonde zich zeer tolerant tegenover de protestanten. Na zijn kinderloos overlijden in 1618 kwamen zijn bezittingen en titels aan Maurits ten goede. Concluderend heeft Schipperus een zeer helder boek geschreven over een van de minder bekende Oranjes. Een aanrader voor elke liefhebber van het koningshuis. 32 Recensie Lennaert Lubberding (red.), Beatrix 80. Reportages, interviews, beschouwingen en brieven uit Elsevier Weekblad & en haar beste toespraken (EW Boeken 2018). ISBN 9ικ94θ34κί21η, 2ι9 pp. €14,9η. Mark Beumer Prinses Beatrix is dit jaar 80 geworden en wordt op diverse wijzen gevierd, waaronder met deze bundel. In deze bundel worden diverse reportages, interviews, beschouwingen, brieven en toespraken van en over Beatrix samengevoegd tot een biografisch geheel van geboorte tot abdicatie. De bundel geeft de lezer veel nieuwe inzichten. Zo valt bijvoorbeeld op dat de hele wereld in rep en roer was toen de prinses geboren werd in 1938. Immers was dat het jaar waarin Adolf Hitler Oostenrijk bij Duitsland voegde en de wereld langzaam richting de Tweede Wereldoorlog ging. Overal ter wereld stonden de kranten vol van de geboorte, zelfs Hitler stuurde zijn gelukwensen naar het paleis. Wat eveneens zeer opmerkelijk is, is dat de stijl van Beatrix totaal in tegenspraak is met het beeld wat de Nederlanders van haar hebben, namelijk gedegen, beheerst en zich altijd houdend binnen de haar opgelegde constitutionele grenzen. Dit beeld komt echter niet overeen met haar toespraken en interviews die ontzettend politiek getint waren en waar de prinses regelmatig uithaalde naar de wereld. Het is een tijd waarin Beatrix nog wel redelijk vaak interviews gaf, bijvoorbeeld over kernwapens. Beatrix geeft een lang interview over de redenen waarom kernwapens moeten worden afgeschaft. Daarnaast spreekt zij zich regelmatig uit voor Europa en voor Europese samenwerking. Het zijn de handelingen van een eigenzinnige prinses die als koningin de gegeven speelruimte niet meer afgeeft. Prinses Glimlach is nu een serieuze koningin geworden met een eigen mening. Zo trouwt zij met prins Claus die later een parel van het koningshuis wordt en eist zij dat zij in Amsterdam mag trouwen. Als koningin vaart zij een vaste koers op de woelige baren, maar het is duidelijk dat zich uiteindelijk geroepen voelt om ‘deze functie waar geen mens om vragen zou’ voor 33 jaar te vervullen. Uiteindelijk is er niets dan lof voor hoe koningin Beatrix haar ambt heeft vervuld. Het blijkt dat ook zij in haar eigen zeer vernieuwend was in meerdere opzichten. Uiteindelijk gaat zij de boeken in als “Koningin Beatrix”. Concluderend is dit een waardevolle bundel voor elke liefhebber van het koningshuis en Beatrix. 33 Recensie Marcel van Riessen, Frits Rovers, Arie Wilschut (red.), Oriëntatie op geschiedenis. Basisboek voor de vakdocent (4e herziene druk, Van Gorcum 2016). ISBN 9789023252191, ηθί pp. €49,9η. Mark Beumer Het boek Oriëntatie op geschiedenis werd in 2009 voor het eerst uitgegeven en wordt sindsdien veelvuldig als handboek gebruikt voor lerarenopleidingen Geschiedenis. Het is een overzichtelijk en duidelijk geschreven boek, waarin de tien tijdvakken helder worden omschreven met de daarbij geldende doelen, voorbeelden en leerlijnen. De auteurs hebben zichzelf daarnaast de taak aangemeten om het boek om de zoveel tijd te vernieuwen. Iets waar meerdere auteurs van kunnen leren. In deze editie zijn er enkele noviteiten toegevoegd. Niet alleen didactiek komt aan bod, ook de wijze waarop historische kennis wordt geconstrueerd. Zo wil men een onderlinge synthese creëren. Het boek richt zich daarnaast op Europese geschiedenis en is dus niet alomvattend. Verder zijn de hoofdstukken, 2, 3, 4, 9 en 10 het meest gewijzigd. Ook zijn er literatuursuggesties aan het einde van elk hoofdstuk opgenomen. Dit handboek kan prima gecombineerd worden met andere handboeken met als Kennismaking van, zoals die de laatste jaren zijn verschenen over de Oude Wereld, Middeleeuwen en Nederlandse Geschiedenis. De kennis in dit boek kan niet alleen voor lerarenopleidingen gebruikt worden, maar ook als naslagwerk voor het voorgezet onderwijs. Kortom, dit handboek is en blijft een onmisbaar instrument om geschiedenis te doceren op een overzichtelijke manier. Laten we hopen dat de auteurs dit mooie boek blijven uitgeven. 34 Recensie Han van Bree en Patrick van Katwijk, Willem-Alexander vijf jaar koning (Spectrum 2ί1κ). ISBσ 9ικ9ίίί3η1ικι, 2ίι pp. €2ί,ίί. Mark Beumer Willem-Alexander zit dit jaar alweer 5 jaar op de troon, waardoor het tijd is voor een terugblik. Hoe heeft de koning het gedaan? In dit boek kijken de auteurs in vijf hoofdstukken en een epiloog naar het leven van Willem-Alexander vanaf het moment dat Beatrix haar abdicatie aankondigde. Het blijkt dat Willem-Alexander en Máxima al een jaar van tevoren op de hoogte waren van dit historische besluit. Toch onverwachts sprak Beatrix het volk toe en zei aan te geven dat het tijd was voor een volgende generatie. Een zin waar in Engeland zeer jaloers naar geluisterd werd. Beatrix werd alom bejubeld als de CEO van Nederland die het Koningshuis had gemoderniseerd. Op een paar kritische geluiden na, bleef vooral lof over voor onze oude vorstin. Na haar vaart op de woelige baren, was het nu aan Koning Willem-Alexander om het koningschap op zijn manier te vervullen. Als inspiratie keek hij naar Koningin Juliana, die dicht bij het volk wilde staan. Terecht zeggen de auteurs dat de koning niet té gewoon moet worden, anders verbleekt de mystiek van het koningschap. Willem-Alexander is zijn hele leven opgeleid om de nieuwe vorst te worden. Uiteindelijk koos hij voor een studie Geschiedenis aan de Universiteit Leiden, waarna hij bezig hield met watermanagement en het IOC. Sport en water zijn de passies van de koning. Hoewel veel contouren hetzelfde zijn gebleven in vergelijking met Beatrix, zijn er subtiele veranderingen. Koninginnedag werd Koningsdag en ging van 30 naar 27 april. Verder heeft Máxima als koningin aan zijn zijde. Zij biedt de noodzakelijke glamour tegenover de rust van het staatshoofd. Dát was trouwens gelijk duidelijk: er maar één staatshoofd. Máxima mag zich dan wel koningin noemen, zij is het staatsrechtelijk niet. De inhuldiging verliep op 30 april 2013 perfect en emotioneel. Eerst tekende Beatrix de Akte van Abdicatie, waarna het koningschap direct overging op Willem-Alexander. Vervolgens volgde een emotionele bordesscène, waarin Beatrix de nieuwe koning voorstelde aan Nederland. Een tijdperk is afgesloten. Hierna trok Beatrix zich terug en kwamen de prinsesjes op het bordes. Later werd Willem-Alexander ingehuldigd in de Nieuwe Kerk te Amsterdam, de hermelijnen mantel dragen met Máxima in prachtig koningsblauw naast zich. Een ontwerp van Jan Taminiau. De plechtigheid ging de hele wereld over. Anders zijn moeder geven de koning en koningin interviews en lijken zij makkelijker benaderbaar. Verder blijven zij actief sportfanaten en zoeken zij graag het contact met de gewone Nederlander. 35 Niet alleen zijn er mooie momenten, ook verdrietige. Zo verloor hij zijn broer Friso die na een skiongeluk in coma bleef en uiteindelijk overleed. Ook de ramp met MH17 liet hem niet onberoerd. Samen met Máxima brachten zij de laatste eer aan de overledenen op vliegveld Eindhoven. Daarnaast moet de koning zich staande houden in een snel veranderende multiculturele maatschappij. Opzienbarend was zijn bezoek aan het COC, een koning tussen de queens. Al met al is Nederland zeer tevreden. Zeer verdienstelijk heeft hij zijn vroegere imago van Prins Pils omgezet naar Koning Water. Een koning die er is voor alle Nederlanders en die hij samen met Máxima op een fantastische wijze vertegenwoordigt. Later zal zijn dochter Amalia het overnemen. Dan zullen we zien hoe zij het koningschap zal invullen. Al met al een zeer goed geschreven boek, waarin ik alleen de literatuurlijst mis. Verder wordt het boek gesierd met prachtige foto’s en anekdotes. Een boek voor iedere liefhebber van het Koningshuis en Nederlandse geschiedenis. 36 Recensie Yvonne Hoebe, Máxima 5 jaar koningin in Nederland (Karakter Uitgevers B.V. 2018). ISBN 9789045212883, 1κ4 pp. €14,99. Mark Beumer Willem-Alexander en Máxima vieren in 2018 hun vijfjarig koningschap en dat wordt bekroond met tenminste twee boeken. In deze recensie komt het boek van Yvonne Hoebe aan bod, die naar de afgelopen vijf jaar van Máxima kijkt. In dit zeer goed en helder geschreven boek beschrijft Hoebe het reilen en zeilen van onze nieuwe koningin, ook al is zij dit officieel niet. Het is niet alleen glamour, maar soms ook minder leuke kanten. Een voorbeeld is de eerste kennismaking met deze ‘kritische familie’. Dat is ook niet vreemd. Anderzijds horen we dat Willem-Alexander in het geheim zijn exvriendin Emily Bremers bezocht, tot grote woede van Máxima. Ook de controledwang van Máxima komt aan bod tijdens de voorbereidingen voor de uitvaart van haar vader. Maar boven alles toont onze koningin zich als een vakvrouw die het koningschap niet alleen allure geeft, maar ook inhoud. Haar rol als speciaal ambassadeur bij de VN looft wereldwijd bewondering. Zij zet zich in voor mensen overal ter wereld om toegang tot een bank te krijgen. Daarnaast zet zij in voor vrouwenrechten, net zoals Prinses Mabel dat doet inzake kindhuwelijken. Verder is Máxima een hartstochtelijke moeder die zelfs op school surveilleert en soms eten opwarmt. Het maakt haar nog meer mens. Een enorm team van adviseurs, kappers en make upartists zorgt voor de zo graag gezien glamour. Zelfs President Obama kon zijn ogen niet van haar afhouden. Máxima is de grote steun en toeverlaat van onze koning en dat laat hij blijken ook, ondanks eerdere spanningen in het begin van hun huwelijk. Zonder haar zou hij verbleken. De kritiek dat alle aandacht altijd naar haar gaat is onzinnig en de discussie niet waard. Hij is het staatshoofd en brengt rust en zij biedt dynamiek en glamour. Een uitstekende combinatie. Hun dochters groeien al snel op tot volwassen prinsessen met hun eigen mening. Kortom, een zeer goed boek om te lezen met enkele kritische noten. Hoebe citeert niet overal correct. Concrete voorbeelden zijn Koningin Beatrix tijdens haar speech op het bordes na haar abdicatie en de woorden van Máxima over haar opvolging. Verder mis de ik literatuur, van waaruit dit boek is geschreven. Ik raad iedereen aan dit mooie boek te lezen. 37 Recensie Jona Lendering & Vincent Hunink, Het visioen van Constantijn. Een gebeurtenis die de wereld veranderde (τmniboek 2ί1κ). ISBσ 9ικ94ί1913ί9θ, 1ιθ pp. €1ι,ηί. Mark Beumer In dit nieuwe goed, doch op sommige plaatsen sceptisch, sarcastisch en soms paternalistisch naar de lezer toe, geschreven boek, nemen Jona Lendering en Vincent Hunink het visioen van Constantijn kritisch onder de loep. In veertien hoofdstukken en een epiloog nemen de auteurs de lezer mee door hun kritische beschouwing van de antieke bronnen, waarbij waarschijnlijk Lendering het niet kan laten zich enigszins paternalistisch uit te laten over het lezerspubliek ten aanzien van hun oudheidkundige kennis, dan wel over het wel en wee van de oudhistoricus. Dit is niet relevant en onnodig. Voordat het eigenlijke visioen in hoofdstuk 9 besproken wordt, geven de auteurs eerst de historische context van de 3e eeuw weer, voornamelijk vanuit politiek en religieus perspectief. Opvallend is de opmerking dat de christenvervolgingen helemaal niet zo heftig geweest zouden zijn en dat zij daarnaast soms allang afgelopen waren, terwijl de antieke bronnen daar wel over verhalen. In het zevende hoofdstuk wordt de lofrede op Constantijn uit 310 geheel vertaald en wordt deze in het daarop volgende hoofdstuk becommentarieerd. Het valt op dat hier niet echt wordt ingegaan op het visioen in 310 dat Constantijn van Apollo kreeg. Slechts op pagina κθ wordt hier kort melding van gemaaktμ ‘εet zijn claim een visioen gehad te hebben, brak Constantijn nóg een keer met de tetrarchie; hij voelde geen bijzondere pietas meer voor Jupiter en Hercules, de beschermgoden van Diocletianus en εaximianus, maar beschouwde Apollo als zijn heer’.71 Hierop aansluitend mis ik het debat dat in de secundaire literatuur wordt gevoerd over Constantijn. De auteurs beperken zich hier (logischerwijs) tot de antieke bronnen, maar recente literatuur biedt nieuwe perspectieven, zoals het artikel van Olivier Hekster en Nathalie de Haan over de exacte plaats van de Slag bij de εilvische Brug. Zij schrijvenμ ‘Though the story is well known, it is probably not exactly true. To be more precise, the brunt of the battle is unlikely to have been fought at the Milvian bridge. It is highly improbable that Maxentius lined up his troops with the Tiber at the rear, which would have been tactically insane. Moreover, we know that Constantine set up camp about 20 kilometres outside of Rome, at Malborghetto, a site which he afterwards commemorated through the construction of a quadrifons arch, the remains of which were later integrated into various buildings’.72 Terecht wordt de vraag gesteld welke godheid nu in de Zie ook Mark Beumer, ‘Van Jupiter tot Jezusς De keizercultus van Constantijn de Grote nader bekeken’, in: Kleio-Historia, nr. nr. 2. (2015) 21-28. Dit artikel is via Academia te lezen. 72 σathalie de Haan & τlivier Hekster, ‘In Hoc Signo Vinces. The Various Victories Commemorated Through the Labarum’, inμ εariëtte Verhoeven, δex Bosman, and Hanneke van Asperen, Monuments & Memory. Christian 71 38 inscriptie op de Boog van Constantijn bedoeld wordt. Apollo, Victoria of toch Christus. Hoewel de auteurs daarnaast ingaan op de P met al dan niet twee streepjes of een X erdoor heen, mis ik het woord chi-rho, wat voor Christus zou staan alsook het debat daarom heen. Dit komt pas later in het hoofdstuk enigszins aan de orde. Aan de andere kant vragen de auteurs zich terecht af wat Constantijn nu gezien heeft. Het is echter onzin om te beweren dat Constantijn zich in 312 heeft bekeerd tot het christendom en dat zeggen de auteurs gelukkig ook niet. Constantijn had natuurlijk wel te maken met de christenen van wie hij politiek afhankelijk was. Concluderend is dit een zeer goed leesbaar boek over een van de meest interessante discussies binnen de Oudheid. Verder volgt helaas op pagina 166 een sneer richting de lezer. Aanvullende literatuur alsook andere zaken worden vermeld op een speciale website www.visioenvanconstantijn.wordpress.com. Het is echter de vraag wat de toevoeging van secundaire literatuur hier toevoegt, aangezien de auteurs alleen de antieke bronnen hebben gebruikt, dus waarom de lezer niet wijzen op deze bronnen alleen. Daarnaast wordt niet eens overal de genoemde secundaire literatuur onderbouwd. Waarom kon men dit boek niet schrijven zonder het boek uit 2016, getiteld. Constantin et la Gaule van Lauren Guichard, Andreas Gutsfeld en François Richard? In 2010 publiceerde ik een Mysterie over de zogenaamde bekering van Constantijn in Kleio.73 Dit boek draagt bij aan een nuancering van dit lesmateriaal en zou door andere docenten Geschiedenis en Antieke Cultuur dan ook gebruikt moeten worden. Cult Buildings and Constructions of the Past. Essays in Honour of Sible de Blaauw (Brepols 2016) 17-30, aldaar 17. 73 Mark Beumer, 'Constantijn is heidens, want hij is Romeins. Causaal redeneren in HAVO 4', in: Kleio, jaargang 51, nr. 1 (februari 2010) 15-17. 39 Recensie Oliver Nicholson, The Oxford Dictionary of Late Antiquity (Oxford University Press 2018). ISBN 9780198662778 (print) of eISBN 9780191744457, 1744 pp, £195.00. Mark Beumer Dit is het eerste zeer uitgebreide handboek, dat elk aspect behandelt uit de geschiedenis, cultuur, religie, and leven in Europa, de Middellandse Zee en het Nabije Oosten (inclusief het Perzische Rijk and Centraal Azië) tussen circa 250 en 750 na Christus. Het bestaat uit twee delen met 5000 items, geschreven door meer dan 400 wetenschappers. Het is multidisciplinair van aard, en voorziet in informatie over onderwerpen als politieke geschiedenis, recht, en administratie; militaire geschiedenis; religie en filosofie; educatie; sociaaleconomische geschiedenis; materiële cultuur; kunst en architectuur; handel en technologie; de natuurlijke wereld; wereld; literatuur en muziek. De artikelen omvatten inderdaad een groot bereik uit de Late Oudheid, maar dat wil niet zeggen dat álle onderwerpen aan bod komen. Zo is er bijvoorbeeld aandacht voor geneeskunde, heiligen en gebeden, maar is er geen artikel over Asklepios, Hygieia of Sarapis, wel wordt aandacht besteedt aan de Isiscultus. Daarnaast is er een groot verschil in omvang. Sommige artikelen zijn erg lang en beslaan meerdere paragrafen, terwijl sommige artikelen in drie regels zijn vervat, bijvoorbeeld over administratieve functies. Verder valt op dat er enerzijds gebruik wordt gemaakt van verouderde literatuur, terwijl aan de andere kant vooral moderne literatuur wordt gebruikt. Het is de vraag in hoeverre deze encyclopedie kan concurreren met bijvoorbeeld The Encyclopedia of Ancient History, wat overigens ook artikelen in wisselende grootte en actualiteit aantreft. De encyclopedie is verder onderverdeeld in drie delen, zoals Ancient History (non-classical to 500 CE), Classical studies en History. Verder kun je op onderwerp van A tot Z zoeken. Kortom, deze nieuwe digitale en op schrift verkrijgbare encyclopedie is goed toegankelijk, met in de tekst links naar andere lemma´s, maar waarbij er mee aandacht voor de gebruikte literatuur mocht zijn, evenals de lengte van de artikelen. 40 Recensie Gil Renberg, Where Dreams May Come (2 vol. set). Incubation Sanctuaries in the Greco-Roman World (Brill 2ί1ι). ISBσ 9ικ9ίί4299ιθ4, 1ί4θ pp. €243,ίί. Mark Beumer Classicus Gil Renberg publiceerde in 2017 zijn tweedelige serie Where Dreams May Come. Incubation Sanctuaries in the Greco-Roman World, waarin hij naar tempelslaap kijkt vanuit het Nabije Oosten (Soemerië, Babylonië, Hittitische Rijk) tot aan de Merovingische wereld, waarin “christelijke tempelslaap” voorkomt. Dit boek komt toevalligerwijs tot stand door zijn bewerking van zijn dissertatie Commanded by the Gods: An Epigraphical Study of Dreams uit 2003. Renberg is kritisch naar bestaande studies over tempelslaap die naar eigen zeggen gebaseerd zijn op oude en achterhaalde literatuur, wat diens conclusies ondermijnt. Meer specifiek verwijt hij wetenschappers geen gebruik te maken van belangrijke studies over dromen. Zijn doel is om met deze boeken dit probleem te verhelpen, zodat wetenschappers een up-to-date naslagwerk hebben om aan te refereren. Verder kijkt hij waar tempelslaap (wellicht) voorkwam met de daarbij behorende rituelen en bronnen die hierover verhalen.74 Echter zal ook dit werk waarschijnlijk ooit achterhaald zijn, wanneer wetenschappers andere nieuwe methoden zullen gebruiken. Renberg’s methode is om elke geciteerde bron voor tempelslaap te analyseren qua betrouwbaarheid en bruikbaarheid.75 In Volume I is deel 1 introducerend van aard en bespreekt terminologie, vorig onderzoek alsook de vroege ontwikkeling van tempelslaap (hoofdstuk 1-2). Deel 2 handelt over Griekse culten (hoofdstuk 3-5) in relatie tot tempelslaap, zoals de cultus van Asklepios in de Griekse wereld, de culten van Amphiaraos en Hemithea en ‘Divinatory Incubation’ in de Griekse wereld. Deel 3 (hoofdstuk 6-9) kijkt naar tempelslaap in de Romeins-Egyptische periode en concentreert zich op de culten van Sarapis en Isis en andere figuren en locaties. Volume II beslaat zeven hoofdstukken waarin diverse thematische studies en een catalogus worden aangeboden. In zijn inleiding bespreekt Renberg tempelslaap en andere soorten van waarzeggerij, definities, eerder onderzoek, methodologische problemen van therapeutische versus voorspellende tempelslaap en goden die met tempelslaap verbonden zijn. Net als andere wetenschappers gaat Renberg in op de diverse gebruikte termen voor tempelslaap zoals ἐγ ο en incubatio (Diodorus van Sicilië), dat zoveel betekent als “a sleeping within”, waarbij het gaat om slapen 74 G. Renberg, Where Dreams May Come (2 vol. set). Incubation Sanctuaries in the Greco-Roman World (Brill 2017) 34. 75 Renberg, Where Dreams May Come, xv-xvii. 41 in een heiligdom met als doel om een droomorakel van een god over een speciale aangelegenheid te ontvangen. Verder noemt Renberg ἐγ α ύ ω, ἐγ α ύ (erin slapen) en α ύ (slapen) als mogelijke concepten voor tempelslaap. σaast het feit dat Grieken en Romeinen geen specifieke terminologie hadden, was er ook geen eenduidig begrip voor heiligdommen waar genezing plaatvond. Termen als α ῖο en χ ο of oraculum worden vaak genoemd, maar onduidelijk is in welke mate zij van gewone heiligdommen verschillen.76 Vervolgens noemt Renberg zeer beperkt voorgaande studies over tempelslaap en bespreekt hij een door hem geconstrueerde dichotomie tussen therapeutische en voorspellende tempelslaap. Vanuit therapeutisch opzicht gaat het om zieken die medische aandacht nodig hebben, terwijl het bij de voorspellende variant om advies over alledaagse zaken gaat. Goden als Asklepios, Amphiaraos, Imhotep en Amenhotep, Sarapis en Isis komen bij de eerste variant voor, terwijl bij de tweede variant bijna alle goden en doden voorkomen. Het is de vraag in hoeverre de therapeutische variant bij andere goden zoals Hygieia en Salus is onderzocht. Het kwam ook voor dat de gebeden van bezoekers in elkaar overliepen qua categorie. Naast zieken bezochten ook gezonde mensen de Asklepieia voor vruchtbaarheid. De meeste mensen wilden echter van een chronische ziekte afkomen.77 In tegenstelling tot Ehrenheim is Renberg van mening dat ook in het Nabije Oosten en Egypte tempelslaap voorkwam, voordat de Grieks-Romeinse invloed structuur en inhoud veranderde. Renberg poneert dat in het Nabije Oosten voornamelijk voorspellende tempelslaap voorkwam, met uitzondering van enkele teksten waarin therapeutische tempelslaap voorkomt. Echter is de oorsprong van deze teksten onduidelijk. Renberg maakt daarnaast een onderscheid in koninklijke, niet-koninklijke, priesterlijke en non-elitaire tempelslaap en concludeert dat de meeste visioenen door goden gegeven niet expliciet door mensen gevraagd waren. Aan de andere kant kan hij zich voorstellen dat het vanuit de context van rituelen en offers wel bewust gevraagd werd. Volgens Renberg is het onduidelijk in welke mate het Nabije Oosten invloed had op Egyptenaren, Grieken en andere volkeren. Hier bestaat echter de mogelijkheid de acculturatieprocessen te onderzoeken.78 Met betrekking tot Egypte zijn dromen al gedurende het tweede millennium v.Chr. erg lang belangrijk in het religieuze dagelijkse leven als een soort raadgevend medium. Pas in de Late Periode (664-332 v. Chr.) is er bewijs dat de inwoners van het Oude (Faraonisch) Egypte zich met tempelslaap bezighielden. Daarnaast is er ondanks veel debat consensus over het feit dat therapeutische tempelslaap zich pas in de Ptolemeïsche Periode voorkwam door Griekse invloeden, ondanks de sterke band tussen religie en geneeskunde. De ongepubliceerde Demotische Heidelberg Papyrus werpt misschien een ander licht op de zaak, door te suggereren dat de Griekse invloed zich al voor de 6e eeuw v. Chr. Voltrok. Het is echter onduidelijk waar de droom (beschreven in de papyrus) werd opgeroepen. Voorspellende tempelslaap kwam waarschijnlijk al voor sinds het Nieuwe Rijk (ca. 150-1069 v. Chr.) maar de datering is gebaseerd op omstreden bronnen. De Heidelberg Papyrus wijst in ieder geval op lokale wortels. Het is onduidelijk of tempelslaap het eerst voorkwam in tempels, waarbij het ritueel vanuit de privésfeer werd uitgeoefend of dat tempelslaap in waarzeggerij werd geïmplementeerd. Hoewel er geen betrouwbaar bewijs is dat tempelslaap voor de Ptolemeïsche Periode 76 Ibidem, 7-19. Ibidem, 21-35. 78 Ibidem, 36-73. 77 42 voorkwam, wijst de Heidelberg Papyrus slechts op een incidentele vraag voor medische hulp aan Amenhotep op een niet bekende locatie. Daar tegenover staat het feit dat de Egyptische religie sterk is beïnvloed door de Griekse, gezien de annexatie van Egypte door Alexander de Grote. De Griekse religie zou evenwel de stichting van genezingsculten sterk bevorderd kunnen hebben. Tijdens de Romeinse Periode zijn er genoeg bewijzen van therapeutische en voorspellende tempelslaap, wat de groeiende populariteit aantoont.79 In de sectie over Griekenland noemt Renberg het reeds bekende eerste voorbeeld van voorspellende tempelslaap in de 5e eeuw v. Chr. Toen een man genaamd Mys door de Perzische commandant in een Amphiareion moest slapen om zoveel mogelijk informatie te vergaren. Vervolgens bespreekt Renberg de ontwikkeling en groei van de cultus van Amphiaraos als heilgod onder invloed van de Asklepioscultus in de 5e eeuw v. Chr. Sinds dit moment is therapeutische tempelslaap overal in de Griekse wereld bekend binnen Griekse en niet-Griekse culten. Het bewijs hiervoor komt voornamelijk uit de Romeinse Periode.80 Tenslotte bespreekt Renberg tempelslaap bij overige volkeren, zoals bij de Nasamones, een Libische stam, maar ook bij de Augilae die de Manes als goden vereren en via tombes tempelslaap wilde ontvangen. Hier is een duidelijk verband met de heiligencultus, waarbij de tombe ook het centrale punt was voor verering en het ontvangen van visioenen.81 Hierna volgen hoofdstukken waarin therapeutische tempelslaap binnen de Asklepioscultus en in mindere mate bij overige culten in al haar aspecten uitgebreid en kritisch besproken wordt. Dit hoofdstuk wordt gevolgd door een korter vertoog over voorspellende tempelslaap in de Griekse wereld. De Egyptische culten van Sarapis en Isis, Osiris-Apis, Osorapis, Amenhotep en Imhotep alsook overige culten worden in het derde deel beschreven. In het tweede deel worden thematische studies en een catalogus besproken, met aandacht voor onbetrouwbare sites verbonden met tempelslaap, andere vormen van directe voorspelling, vruchtbaarheid, taal en problemen met de vroege cultus van Amphiaraos. In deel XVI bespreekt Renberg tempelslaap binnen het christendom. Hij is zeer kritisch en vraagt zich af of men wel kan spreken van “christelijke tempelslaap”, omdat er geen eenduidige bronnen zijn die wijze op een coherent ritueel. Daarnaast voert Renberg de discussie over een dan wel of niet directe overname van antiek naar christelijk. Enerzijds poneert hij dat dit wel zo is, omdat de eerste christenen dezelfde rituelen uitvoerden en anderzijds zou er behoorlijk wat tijd tussen zitten, gezien het verval van de Asklepieia en de bouw van kerken. 82 Duidelijk is dat de christelijke bronnen slechts duiden op de overname van een van de vier vormen van tempelslaap, namelijk het in slaap vallen bij een heiligdom bij toeval, wat Renberg omschrijft als ‘unintentional incubation’, tot het met opzet slapen nabij een heiligdom met als doel het hebben van een droom, waarin niet perse genezing wordt geschonken, tot het thuis slapen waar men ongevraagd genezing krijgt.83 Hierdoor pleit Renberg om de definitie van tempelslaap te verbreden, omdat ondanks diverse herkenbare antieke elementen, het toch een apart fenomeen was dat niet direct tot haar antieke voorganger te herleiden is. Zeker omdat de antieke tempelslaap gericht is op heilige plaatsen van goden en helden, terwijl de christelijke variant gericht is op geneesheiligen, wiens resten in tomben zijn gelegd en dus nabij de incubanten zijn. 79 Ibidem, 74-100. Ibidem, 100-106. 81 Ibidem, 106-111. 82 Ibidem, 745-807. 83 Ibidem, 747. 80 43 Naast de geneesheiligen is er de aartsengel Michaël. Bronnen zijn hagiografieën, architectuur en levensbeschrijvingen, maar deze moeten kritisch worden gewogen. Verder was genezing slechts een aspect van “christelijke tempelslaap”, net zoals dat niet alle heilgoden voor genezing werden aangeroepen.84 Renberg gaat door op de vraag wat “christelijke tempelslaap” nu eigenlijk is, aangezien de christenen hier geen eigen term voor hadden komt met de definitie: “if it refers to specifically to the practice of visiting a holy site and asking a saint or saints to appear in one´s dreams and provide some form of aid, then the evidence for such a phenomenon is little better for the Greek East than it is for the Latin West; however, if taken more broadly to staying and sleeping at a holy site and praying for aid to be delivered in some manner – which could be, but did not have to be, a direct visitation in a dream – there is abundant evidence in the East and substantial evidence in the West”.85 Afsluitend zegt Renberg dat wetenschappers eerst goed moeten omschrijven wat “christelijke tempelslaap” eigenlijk is, voordat men ermee gaat werken.86 Het is de vraag met welk soort christendom wij moeten werken, namelijk het christendom vanuit middeleeuws en Westers perspectief, Grieks en Oosters of wellicht zelfs esoterisch? Vaak wordt vergeten dat het christendom een eigen unieke evolutie heeft doorgemaakt uit het Jodendom en in de loop der tijd is beïnvloed door gnostiek, Grieks-Romeinse en Perzische elementen. Het tweeledige boekwerk van Renberg is aan de ene kant zeer bruikbaar als naslagwerk, omdat Renberg zowat alle bronnen kritisch heeft beschouwd. Aan de andere kant leiden de voetnoten erg af, aangezien deze soms hele pagina´s beslaan, waarbij men kan afvragen of deze inhoud misschien in de hoofdtekst moet staan. Duidelijk is dat tempelslaap in haar algemene vorm sporen heeft in het Nabije Oosten het Oude Egypte, maar dat in Egypte pas sprake is van (therapeutische) tempelslaap vanaf de Ptolemeïsche Periode en in de Griekse wereld vanaf de 5e eeuw v. Chr. waarna dit zich snel verspreid in de Romeinse wereld en overige stammen en volkeren alsook de christelijke wereld. Binnen laatstgenoemde is de vraag wat “christelijke tempelslaap” nu eigenlijk is en welke kenmerkende aspecten hieraan verbonden zijn. Dit kan een belangrijk aspect zijn voor dit onderzoek over ritual transfer binnen de antieke en christelijke wereld. Tenslotte besteed Renberg geen aandacht aan ritual transfer en kijkt hij vanuit historiografisch perspectief naar de aanwezigheid van tempelslaap binnen het christendom. Verder lezen M. Beumer, 'Hygieia. Identity, Cult and Reception - peer reviewed', in: Kleio-Historia, nr. 3. (2016) 5-24. M. Beumer, Hygieia. Godin of personificatie? (Boekscout, 2e druk 2016). 84 Ibidem, 748-750. Ibidem, 793. 86 Ibidem, 806-807. 85 44 Recensie Bettine Siertsema, Eerste Nederlandse getuigenissen van de Holocaust 1945-1946 (Uitgeverij Verbum 2ί1κ). ISBσ 9ικ9ίι42ι4κ9ί, η4ί pp. €24,ηί. Mark Beumer In 1942 werd met de Wannsee-conferentie de Holocaust ontworpen, de geplande volkeren op 6 miljoen Joden die op dat moment in Europa leefden. In de les wordt geleerd over Hitler aan de macht kwam, hoe gedesillusioneerd hij was over het verlies van WO I en hoe hij de Joden tot zondebok maakte. Sinds een aantal jaren is de cultural turn doorgedrongen tot de geschiedschrijving over de Tweede Wereldoorlog, waardoor er meer aandacht is voor de persoonlijke verhalen van mensen en plaatsen in de oorlog. Dit boek laat op zeer heldere wijze zien hoe mensen deze verschrikkingen van dichtbij hebben meegemaakt. Deze verhalen hebben een historische, juridische en ethische waarde. Afgezien van de voorzichtigheid waarmee wij de bronnen moeten beschouwen, brengen deze verhalen toch veel nieuwe informatie die de lezer versteld doen staan. In tien hoofdstukken komen diverse persoonlijke getuigenissen aan bod die zich tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben voorgedaan. Een rode draad die hier duidelijk terugkomt is het misbruik van de geschiedenis van de Joden. In het eerste deel wordt direct teruggeblikt op de Oudheid, toen de Joden slaaf waren in het Oude Egypte. Het zondebokfenomeen is hier al duidelijk zichtbaar. Later wordt duidelijk dat de Joden op allerlei manieren worden gepest. Zo mochten Joden bijvoorbeeld ineens bepaalde items niet meer kopen, werden ze niet meer geknipt door hun vaste kapper en werden persoonlijke spullen onteigend. Een ander zeer onthutsend verhaal gaat over de deportaties, waarbij de diverse families in grote angst zijn wie waar naartoe gaat en of men elkaar nog terug gaat zien na de oorlog. Er zijn teveel voorbeelden om hier op te noemen, maar Siertsema geeft hier een duidelijke verrijking van onze kennis over de Tweede Wereldoorlog vanuit persoonlijk perspectief. Ondanks de voorzichtigheid met betrekking tot verkeerde data en verkeerd gespelde namen is dit boek zeer belangrijk in de historiografie en eveneens voor het geschiedenisonderwijs, waar leerlingen en studenten op heldere wijze kennis kunnen nemen van de talloze verschrikkingen die deze mensen moesten ondergaan. 45 Recensie Anne Doedens & Jan Houter, De Watergeuzen. Een vergeten geschiedenis, 15681575 (WalburgPers 2ί1κ). ISBσ 9ικ94θ2492κθκ, 192 pp. €19,9η. Mark Beumer Wanneer leerlingen, studenten of geïnteresseerden over de Nederlandse opstand lezen, gaat het meestal over de Slag bij Heiligerlee uit 1568 tot de erkenning van de Republiek door Spanje in 1648. Echter vraagt niemand zich af waar Heiligerlee eigenlijk ligt? Meer nog vraagt niemand zich af wat er in die omgeving eigenlijk van de oorlog te merken viel? Daar komt nu verandering in met dit op alle fronten innovatieve boek over de Watergeuzen. Heiligerlee ligt in Groningen, maar Heiligerlee ligt dicht bij het Wad, bij de geuzenhaven Emden, waar vele slagen op de zeegaten en eilanden hun start- en eindpunt hadden. Deze zeegaten blijken van groot economisch belang geweest te zijn voor de Nederlandse Republiek. Terecht brengen de onderzoekers met geheel nieuwe literatuur en andere bronnen een heel nieuw licht op dit deel van de Nederlandse geschiedenis. Na het lezen van dit zeer gedetailleerde en interessante boek, blijkt dat veel zogenaamde feiten niet overeind staan. Zo is de inname van De Briel in 1ηι2 helemaal niet zo’n ankerpunt geweest als voorheen werd gedacht. De Spanjaarden schijnen zelfs nooit meer een poging gedaan te hebben de stad in te nemen. Een belangrijke omissie in de geschiedschrijving is het feit dat de Watergeuzen een enorme economische schade hebben aangebracht op het Marsdiep, Zuiderzee en Vlie. Wat verder onbekend is gebleven, zijn de vele ‘kaperkapiteins’, die van Willem van τranje hun kaperbrieven hebben gekregen in 1569. Deze Watergeuzen zijn geen nette heren, maar piraten, rebellen en moordenaars. Vreedzaam ging het er niet aan toe. Kortom, dit boek werpt een heel nieuw licht op de geschiedenis van Opstand en Tachtigjarige Oorlog en verlegt de blik terecht naar het Noorden. Een zeer gedegen boek met voor het bekende en onbekende publiek nieuwe literatuur. 46 Recensie Jacob Slavenburg, Het verguisde christendom. Oorsprong en teloorgang van de vroegste ‘kerk’ (WalburgPers 2ί1θ). ISBσ 9ικ94θ2491ηθ4, 2ηη pp. €19,9η. Mark Beumer In dit boek wordt de indringende geschiedenis weergegeven van het aller vroegste christendom tussen het jaar 30, de kruisdood van Jezus en het jaar 70 toen de Joodse tempel in Jeruzalem werd verwoest. Het is de periode van de vroege nog zeer joods-christelijke gemeenten, de eerste spanningen tussen de Hebreeën en hellenisten uit de diaspora. Ook de onderlinge conflicten tussen Joden en christenen komt aan bod. Een krachtige stelling is de dat oudste christenen heel anders hun godsdienst beleefden dan de christenen nu. Dat is zeker waar, gezien het feit dat gnostiek en mysteriën toen een veel grotere rol speelden dan nu. De mystiek is nu geïnstitutionaliseerd. Een andere opmerkelijk element is dat Slavenburg de beschikbare bronnen bekritiseert en tegen het licht houdt van betrouwbaarheid. Verder zegt hij in de huid gekropen te zijn of in ieder geval een poging tot om erachter te komen, hoe die eerste christenen zich nu daadwerkelijk hebben verhouden tot de polytheïstische maatschappij van de Romeinen, waarbij bepaalde keizers als Decius, Diocletianus en Nero veel vervolgingen hebben ingesteld, omdat zij niet deel wilden nemen aan de keizercultus en Romeinse godsdienst. Verder is zijn analyse erg belangrijk van de receptie van Joodse aspecten met betrekking tot Jezus en de evangeliën in wat wij nu christendom noemen. Is Jezus god, halfgod of mens of een combinatie en wat is er nu precies overgenomen en op welke wijze? Uiteindelijk blijkt dat veel elementen zoals de maagdelijke geboorte uit Maria van latere datum zijn en dat de eerste christenen zich puur bezighielden met hun ‘Christuservaringen’. Dat roept de vraag op of het christendom misschien weer als een Oosterse mysteriegodsdienst gezien moet worden met aandacht voor de niet-christelijke elementen. Het boek werpt in ieder geval een heel nieuw licht op het ontstaan van het christendom door de gedegen analyse van Jacob Slavenburg. 47 Recensie Jacob Slavenburg, Een reis langs de mysteriën. Van het Oude Egypte tot Carl Gustav Jung (WalburgPers 2ί1ι). ISBσ 9ικ94θ2492394, 3129 pp. €29,ηί. Mark Beumer Dit boek is de perfecte combinatie van tekst, beeld, kleur en sfeer. In 21 hoofdstukken maakt de lezer op serene wijze kennis van tal van scheppingsmythen, mysteriën en inwijdingsrituelen. Talloze goden, godinnen, ridders en helden passeren de revue. Zo verhaalt Slavenburg over het mystieke Egypte, waar de god Osiris zeer gelukkig was Isis, maar door de jaloerse Seth in duizend stukken werd gesneden die in Egypte werden verborgen. Isis vond alle stukken behalve de fallus, waardoor Osiris nu god van de Onderwereld en de Vruchtbaarheid werd. Vaak wordt hij met een groen gezicht afgebeeld. Isis wordt later in de GrieksRomeinse wereld als universele moedergodin vereerd die ook als Isis Hygieia bekend raakt. Ook komen de prachtige verhalen over Mithras en Orpheus aan bod. Orpheus die verliefd was op Eurydike, maar achterna werd gezeten door de bijengod Aristaios, waardoor zij op een giftige slang trapte en haar dodelijk verwondde. Eenmaal bij Hades smeekte Orpheus om haar terug te mogen zien. Dit mocht, mits zij niet omkeek. Op het laatst keek zij toch om en verdween voorgoed. Mithras, de Perzische lichtgod die eveneens op 25 december in een grot was geboren uit een god en een maagd en die later door veel Romeinse soldaten vereerd zou worden. Hier beschrijft Slavenburg ook de rituelen die deze mystai moesten ondergaan. Je werd namelijk niet zomaar toegelaten tot een mysteriedienst. Verder komen de mysterieuze Nagh Hammadi-geschriften aan bod, die in 1945 in een Egyptische grot zijn gevonden en zo een heel ander licht op het christendom werpen door het Evangelie van Judas, Maria, Jezus en Thomas. Het gnosticisme bracht het idee in de wereld dat iedereen een goddelijke vonk in zich droeg. Jezus zei bijvoorbeeldμ “pak een steen op en je vindt mij, splijt een tak en ik ben daar.” Dat bedreigde natuurlijk het instituut Kerk om tot God te komen. De Graallegende wordt ook beschreven die in het boek The Da Vinci Code beschreven wordt als het nageslacht van Jezus zelf. Ook dat heeft invloed op de mystieke ervaring rondom zijn standaard verhaal van sterven en wederopstanding. Kortom, Jacob Slavenburg heeft een schitterend boek geschreven dat direct tot de verbeelding spreekt en de lezer meeneemt in de talloze mysteriën die er te vinden zijn. Een echte aanrader. 48 Recensie Lukas de Blois & Bert van der Spek, Een kennismaking met de oude wereld (Uitgeverij Coutinho, 7e herziene druk 2ί1ι). ISBσ 9ικ9ί4θ9ίηκιθ, 3κ4 pp. €3ι,ηί. Mark Beumer Dit boek dat sinds 1983 diverse malen is herdrukt, is voor veel studenten Geschiedenis aan een HBO of Universiteit hét handboek voor oude geschiedenis geweest. Het boek is daarnaast in diverse andere talen verkrijgbaar, zoals het Engels en het Koreaans. Nu heeft dit boek een enorme make-over gekregen. De lay-out is nu veel aantrekkelijker en de inhoud is sterk aangepast. Zo is de inhoud aangepast volgens het laatste wetenschappelijke onderzoek, zijn er diverse tabellen en kaders toegevoegd en is er zelfs zeer bruikbaar online didactisch materiaal toegevoegd, zoals een begrippenlijst, begrippentrainer en tijdbalk. Hierdoor stijgt dit boek in bruikbaarheid. Het gebruik van rood-oranje begrippen en lichtere kaders is daarnaast erg prettig voor de ogen. Het oogt veel vriendelijker. Wat door het hele boek opvalt is de vergrote aandacht voor economie, wat deels te verklaren is door de proefschriften op politiek en economisch gebied die aan de Radboud Universiteit zijn verdedigd, op het gebied van numismatiek. Wat direct opvalt is het hoofdstuk over de crisis van de derde eeuw, waarbij De Blois zijn afscheidsrede zelfs aan gewijd heeft, maar hier helemaal niet terugkomt.87 Het aspect godsdienst blijft echter marginaal, wat niet alleen blijkt uit de inhoud, maar ook in de bibliografie. Het onderzoek naar antieke godsdienst kent de laatste jaren een enorme vlucht met studies van onder andere Beumer, Rüpke, Ogden en Parker. Tenslotte valt door het hele boek op, maar vooral in de epiloog dat er gekozen is voor een meer genuanceerd beeld over in dit geval de cesuur tussen Oudheid en Middeleeuwen. Tegenwoordig lopen benamingen als Late Oudheid en Vroege Middeleeuwen door elkaar heen, hetgeen wellicht aangeeft dat de voorheen sociaaleconomische cesuur is vervangen door een meer cultureel-maatschappelijke. Etiketten worden natuurlijk alleen van buitenaf opgeplakt. Concluderend mag gezegd worden dat dit handboek op veel terreinen is vernieuwd en op sommige niet, zoals cultuur. Daarnaast is dit boek in waarde gestegen door het onderwijsmateriaal. Iets wat voor het boek Een kennismaking met de middeleeuwse wereld ook handig zou zijn. 87 L. de Blois, Een eeuw van crisis. Het Romeinse rijk in de derde eeuw na Christus (afscheidsrede, 22 juni 2007). 49 Recensie Randall D. Law (ed.), The Routledge History of Terrorisme (Routledge 2015). ISBN 9ικί41ηη3ηιι9, η2ι pp. €219,ίί. Mark Beumer Terrorisme staat tegenwoordig hoog op de lijst van veel landen, gezien de vele aanslagen die de laatste jaren zijn gepleegd in België, Frankrijk, Amerika en Duitsland. Het besef dat iemand zomaar in een auto of vrachtwagen op een menigte kan inrijden, of diverse bommen systematisch laat ontploffen, is elke dag aanwezig in de hoofden van Europese burgers. In tweeëndertig hoofdstukken wordt terrorisme onderzocht van Oudheid tot heden. Dit handboek onderzoekt als eerste dus het verschijnsel terrorisme in haar historische context. In het eerste deel wordt terrorisme onderzocht aan de hand van tirannie binnen het oude Griekenland en Rome tot aan de 17e eeuw, waarbij een ankerpunt in de Middeleeuwen ligt, waarbij terrorisme als concept en ontwikkeling wordt bekeken. Het bewind van Hipparchos is evident als model van tirannie en terroristische trekken. In het tweede deel wordt terrorisme onderzocht binnen de Franse Revolutie, de koloniale periode in Amerika, het late keizerlijke Rusland en Engeland. Bekend en minder bekende casussen komen aan bod, zoals het anarchistische terrorisme en antiterrorisme in Europa en de rest van de wereld in de periode 1878-1934. Deel 3 springt naar de 20e eeuw waarin terrorisme vanaf de late 19e eeuw wordt geanalyseerd. Hier is ook aandacht voor islamitisch terrorisme, waarbij de radicale islam staat die de laatste jaren voor veel ellende heeft gezorgd, bijvoorbeeld door Islamitische Staat en Al-Qaida.. Het vierde deel gaat hier op door met Pakistan en India, waar de laatste tijd ook meer aanslagen waarneembaar zijn. Het vijfde deel richt op specifieke themata rondom terrorisme zoals moderniteit, zelfmoord, media en technologie. Het zesde deel bestaat vreemd genoeg maar uit een hoofdstuk en kijkt naar de literal turn in de historiografie. Vreemd genoeg is er geen algemene conclusie, maar kent elk hoofdstuk een eigen conclusie met voetnoten. Concluderend is dit een zeer waardevol handboek dat voor iedereen nuttig is die zich bezig houdt met terrorisme, geweld of conflictstudies. Het boek biedt daarnaast veel nieuwe informatie die in het geschiedenisonderwijs gebruikt kan worden in tegenstelling tot de daar reeds behandelde terroristische organisaties en aanslagen. 50 Recensie Paul E. Gottfried, Fascism. The Career of a Concept (Niu Press 2016). ISBN 9ικίκιηκί4934, 22θ pp. €44,99. Mark Beumer In dit boek wordt het concept fascisme onderzocht vanuit semantisch oogpunt sinds de jaren dertig van de twintigste eeuw. Volgens de auteur is dit concept sinds deze tijd zo ontzettend veranderd, dat men de exacte betekenis pas bepalen aan de hand van de context waarin dit concept wordt gehanteerd. In het dagelijks leven is het fascisme bekend van de Tweede Wereldoorlog en dan met Duitsland en Italië. Leerlingen leren dit concept in relatie tot de Tweede Wereldoorlog en welke algemene kenmerken dit concept in zich draagt. Het fascisme blijft echter het meest bekend door Hitlers’ beleid om Joden, politieke tegenstanders, homoseksuelen en gehandicapten systematisch uit te roeien. Gottfried laat zien in welke contexten het fascisme allemaal traceerbaar is en begint in zijn eerste hoofdstuk met een inhoudelijke analyse van dit concept. In het tweede hoofdstuk kijkt de auteur naar het gebruik van fascisme in post-oorlogse debatten over totalitarisme. Hier wordt een onderscheid gemaakt tussen fascisme en allerlei zelf bedachte definities in relatie tot autoritaire regimes. Het derde hoofdstuk kijkt naar het vervagen van het totalitarisme als protest door voornamelijk linkse groeperingen. De Russische context wordt hierin ook meegenomen. Het vierde hoofdstuk richt zich op de vervaging van fascisme ten opzichte van de heropleving van het communisme in Europa en Rusland. In het vijfde hoofdstuk wordt het concept fascistisch internationalisme onderzocht met aandacht voor het Latijnse katholieke karakter van fascisme. In het zesde en zevende hoofdstuk kijkt de auteur vanuit verschillende invalshoeken naar fascisme als verdwenen stroming binnen het revolutionaire Rechts. In het achtste hoofdstuk wordt de causale relatie tussen de fascistische visie en beweging geanalyseerd. Beide concepten verwerpen de idee dat de mens zichzelf democratisch besturen en zichzelf zo kan ontwikkelen. Afsluitend biedt dit boek een nieuw en helder perspectief over ontwikkeling, gebruik, verandering en toepassing in de samenleving vanaf 1930 tot op heden. Voor iedereen die bezig is met fascisme en de Tweede Wereldoorlog is dit boek zeer aan te raden. 51 Recensie Marcel Langedijk, Gordon. Biografie van een entertainer (Lebowski Publishers 2018). ISBσ 9ικ9ί4κκ4ί243, 23θ pp. €19,99. Mark Beumer De verschijning van Gordons’ biografie heeft al veel stof doen opwaaien. Veel mensen over wie Gordon spreekt, komen in verzet. Zijn zus Lydia dreigt zelfs met een rechtszaak over het vermeende seksueel misbruik en mensen als Gerard Joling, John Ewbank, Winston Gerschtanowitz en Catherine Keyl spreken de feiten tegen. In dit boek beschrijft Gordon in negen hoofdstukken. Het is een boek van Gordon en niet over Gordon. Van seksueel misbruik, homoseksualiteit tot onstabiele relaties, bedrog, teleurstelling, ziekte en ongelukken, het zijn allemaal facetten van Gordons’ leven in de schijnwerpers, waarvan hij zegt dat hij dit niet had gewild, als hij vooraf had geweten wat het hem allemaal zou brengen. Na het lezen van dit boek kom ik tot de conclusie dat er wel degelijk een verklaring is voor zijn heftige emoties op het niet uitgenodigd worden door zogenaamde vrienden, voor bruiloften, vrijgezellenfeesten. Ook is er woede en teleurstelling over het vermeende plagiaat van Gerard Joling over een kledinglijn met daarop bepaalde uitspraken. Joling spreekt dit tegen en betwijfelt zelfs of hij in september 2018 nog met Gordon wil samenwerken. Dat zou erg jammer zijn, want het is een gouden duo. Mijn conclusie is dat Gordon een Hyper Sensitief Persoon is, waardoor alle prikkels vele malen sterker binnenkomen dan bij gewone mensen. Daardoor komen gebeurtenissen als het niet worden uitgenodigd door ‘vrienden’ veel harder aan, omdat je dit soort acties niet verwacht van mensen, waarvan je dacht dat ze je vrienden waren. Hiernaast moet Gordon omgaan met psoriasis, reuma, diabetes, drugsgebruik het herstellen van een zwaar ongeluk op Mykonos en veel relaties met mannen en vrouwen die niet goed zijn gegaan. Catherine Keyl heeft overigens toegegeven dat zij zomaar de vraag stelde of hij op mannen of vrouwen viel. De opmerkingen over seksueel misbruik zijn schokkend, maar niet controleerbaar. Belangrijk is dat de andere familieleden hier iets over zeggen, anders blijft het eenzijdig. De kritiek van zijn ouders op zijn homoseksualiteit is verschrikkelijk, zeker als dat van je eigen ouders komt. Een poging tot zelfmoord ligt dan in de lijn der verwachting. Gordon kan niet met of zonder roem. Zijn hang naar liefde is duidelijk, maar handelt te impulsief. Zijn programma om te trouwen is mislukt. Nooit meer doen dus. Moet hij naar een psycholoog? Geen idee. Hij is een gevoelsmens en handelt vervolgens impulsief. Eerst doen, dan denken. Gordon is net als een diamant, soms schitterend, soms dof, maar ook hij verdient een plaats in de Nederlandse televisiegeschiedenis als iemand die altijd zichzelf blijft met het hart op de tong. Het is echter niet alleen kommer en kwel. Zo was hij heel lang gelukkig met Patrick met wie hij nu nog steeds samenwoont, heeft hij een succesvolle keten Blushing en heeft hij samen met Joling veel voor eenzame ouderen gedaan. Hoe nu verder? Duidelijk is dat de piramide van 52 Maslow hier nog aan de orde moet komen. Het gaat bij Gordon vooral om erkenning van zijn kennis en kwaliteiten, wat een mogelijke verklaring is voor de aandacht die hij zoekt door zijn acties en wat hij op Facebook schrijft. Echter kun je niet alles zomaar zeggen en schrijven. Het vooraf overleggen met bepaalde mensen was inderdaad verstandig geweest. Het is nu de vraag hoe de toekomst eruit ziet. Begint zijn zus inderdaad een rechtszaak, bestaat er dadelijk geen Geer & Goor meer en is er überhaupt nog wel een toekomst voor Gordon na het verschijnen van dit boek? Mijn advies zou zijn. Ga eens na of je vriendschappen wel echte vriendschappen zijn. Echte vrienden kun je meestal maar op een hand tellen. Bedenk verder wat voor programma’s je nog echt wil maken mét inhoud. Tenslotte, vraag je eens af of je niet te sterk om liefde vraagt. Meestal lukt het dan niet, wacht gewoon eens af en zo niet dan niet. Concluderend is afgezien van de kritiek dit een helder boek, inderdaad een meer helder beeld van Gordon ontstaan, nu er meer details bekend zijn over zijn leven. Daarnaast zouden we een enorm kleurrijk figuur missen als hij niet dat zou doen, waar hij zo goed in is. 53 Recensie Hedvig von Ehrenheim, Greek incubation rituals in Classical and Hellenistic times (Press Universitaires de Liège 2015). ISBN 978-2-87562-085-9, 2κ2 pp. €3η,ίί. Mark Beumer In het boek Greek incubation rituals in Classical and Hellenistic times (2015) maakt klassiek archeoloog en oudhistoricus Hedvig von Ehrenheim korte metten met de tot dan toe gebruikte benaderingswijzen van tempelslaap. Het boek is een deels bewerkte versie van haar dissertatie uit 2011. Er is volgens Ehrenheim sprake van tempelslaap wanneer een droom in een heiligdom is ontvangen. Ehrenheim vindt dat tempelslaap het beste in haar historische context bestudeerd kan worden met in oogschouw dat deze rituelen de geest en emoties van de participanten konden beïnvloeden. Niet alleen zieken bezochten de Asklepieia voor genezing, maar ook gezonde mensen om hun gezondheid te behouden.88 Zieken ondergingen niet altijd de tempelslaap, maar konden in plaats daarvan ook alleen bidden en offeren.89 Ehrenheim gebruikt alle epigrafische, literaire en archeologische bronnen voor haar analyse. Haar hoofdvraag is hoe een rituele structuur was ontworpen en ontwikkeld, zodat aanbidders gingen geloven in mogelijkheid van een medicijn door directe communicatie met een god. Ehrenheim voert deze studie uit, omdat in voorgaande studies niet al het beschikbare materiaal is gebruikt. Ten tweede getuigenissen van diverse culten en tijden de basis vormden voor theoretische analyses van tempelslaap en ten derde omdat de tot nu toe gebruikte theoretische modellen om structuur en functie te bepalen niet overeenkomen met het gebruikte materiaal.90 Hierna geeft Ehrenheim een kort historiografisch overzicht van geselecteerde studies over tempelslaap. Zo noemt zijn Ludwig Deubner en Alice Walton die vanuit de achterhaalde dichotomie van chtonisch en olympisch over tempelslaap hebben geschreven. Ehrenheim is daarnaast kritisch op Deuber die context van het ritueel als ´magisch´ beschouwt. Volgens Ehrenheim hadden deze ´magische´ rituelen dan anders van aard moeten zijn, wanneer men een goddelijke droom wilde bewerkstelligen.91 Dit is maar de vraag aangezien de definitie van magie overeenkomt met het ritueel, namelijk het afdwingen van bepaalde acties door de godheid.92 Ehrenheim vervolgt met haar uiteenzetting over chtonisch versus olympisch en betoogt dat epigrafisch materiaal een meer gevarieerd beeld biedt, in de zin dat dit materiaal geen scheiding maakt. Echter wordt het onderscheid nog steeds door wetenschappers gebruikt. Hierna komen Edwin en Ludwig Edelstein aan bod die de Asklepioscultus hebben bestudeerd en poneerden dat er slechts een beperkt aantal rituelen ten aanzien van slaap en genezing aanwezig waren. Het belangrijkste was het hebben van een zuivere geest. Volgens Ehrenheim waren de Edelsteins van mening dat gebed in plaats van het offer de climax vormde van het ritueel. Zij legden de nadruk op geloof en geneeskunde in plaats van het ritueel als instrument 88 H. von Ehrenheim, Greek incubation rituals in Classical and Hellenistic times (Press Universitaires de Liège 2015) 13-14. 89 Polybios, Historiën, 32.15.1-5; IG II² 974. 90 Ehrenheim, Greek incubation rituals, 14. 91 Ibidem, 14. 92 Zie het Thesaurus Cultus Et Rituum Antiquorum, waarin de functies van magie aangestipt worden. 54 om door Asklepios genezen te worden. Het idee van zuiverheid komt volgens Ehrenheim echter pas later aan bod in het Romeinse tijdperk.93 Tenslotte wijst zij op Dillon die de didactische natuur van de Epidaurische iamata nader heeft onderzocht in de zin hoe deze het geloof (in de) en cultus heeft gepromoot. Ehrenheim besluit met de opmerking dat het drieledige model van Van Gennep te moeilijk is om toe te passen op tempelslaap, vanwege het gebrek aan rituelen die als overgangsritueel te duiden zijn alsook het ontbreken van rituelen die de aanbidder uit de ervaring haalt. 94 Ehrenheim gebruikt voor haar methode al het literaire, epigrafische en archeologische materiaal om alle componenten van tempelslaap te onderzoeken. Al het bouwkundig bewijsmateriaal voor de slaapruimtes wordt als referentiepunt voor eerder onderzoek gebruikt. Daarnaast worden de verplichte regels gebruikt die vanuit de heiligdommen waren opgesteld, die zonder eerbiediging niet konden leiden tot tempelslaap. Volgens Ehrenheim werd tempelslaap in eerder onderzoek als een coherent ritueel gezien, waarbij een voorbeeld, zoals de Ploutos van Aristophanes of een cultus als rolmodel voor tempelslaap fungeerde.95 Dit is niet helemaal juist. Zoals hierboven aangetoond, beschreef Manfred Wacht in 1998 de ritual sequence van tempelslaap al in detail, waarbij hij liet zien uit welke componenten tempelslaap bestond. Een ander probleem ziet Ehrenheim in vergaarde materiaal uit diverse locaties en tijden om een coherent ritueel te beschrijven. Ehrenheim bestudeert de rituelen wel in haar chronologische en cultische context binnen de Klassieke Oudheid en het Hellenisme, vanaf het begin van tempelslaap tot aan de geboorte van Christus. Om tempelslaap vanuit meerdere eeuwen te beschrijven, leidt volgens haar tot een methodologische zwakte. Griekse culten ontwikkelden zich verder in de Romeinse tijd, waardoor men niet zomaar Pausanias moet aanhalen om deze ontwikkeling te duiden. Ehrenheim onderzoekt de relatie van elke aparte getuigenis in relatie tot de feitelijke context, om die vervolgens weer in het licht van vorige interpretaties te onderzoeken. Vragen die gesteld worden zijn welke regels en rituelen er zij voor wie, voor incubanten en gewone bezoekers hoe zit het met andere rituelen in dezelfde tempel? Zijn er eventueel nog rituelen die niet in de bronnen opduiken?96 Diverse bronnen behoeven een diverse methodologische benadering. In relatie tot de Epidaurische iamata bekritiseert de aanname dat de inscripties de historische waarheid achter de Asklepioscultus weergeven, omdat de lezers de teksten anders niet zouden snappen. Daarnaast vraagt Ehrenheim zich af hoe een komedie als ritueel model voor tempelslaap functioneerde. Deze moet gebaseerd zijn op de kennis die het publiek bezat en kon daarom niet veel afwijken van de andere rituelen. 97 Voor dit onderzoek is tempelslaap op basis van het bronnenmateriaal gedefinieerd als ´a ritual way of meeting a divinity in a dream inside a sanctuary (with a healing or an oracle being the purpose of the consultation). Tempelslaap moet in relatie tot de cultus regelmatig voorkomen en niet door een spontane droom bij een willekeurige persoon. Dit is een vreemde opmerking, omdat mensen in de Grieks-Romeinse Oudheid dagelijks een Asklepieion bezochten die een visioen nastreefden. Hierna gaat Ehrenheim in op de gebruikte termen voor tempelslaap in het bronnenmateriaal. In navolging van haar opmerking over magie laat zij de Egyptische magische papyri buiten beschouwing en richt zij zich op de stelregel dat termen als ´incubare´ en ´incubation´ in de bronnen aanwezig moeten zijn. Echter zijn er diverse termen aanwezig, zoals 93 Zie Edelstein, Asclepius, 148-150, 183-190, 193 aangehaald in Ehrenheim, Greek incubation rituals, 15. Zie M. Dillon, ´The didactic nature of the Epidaurian Iamata´, in: Zeitschrift für Papyrologie und Epigraphik, Bd. 101 (1994) 239-260. 95 Ehrenheim, Greek incubation rituals, 16. 96 Ibidem, 17. 97 Ibidem, 17-18. 94 55 enkoimesis en enkatheudo, waardoor er geen vaste term kan worden vastgesteld voor dit ritueel.98 De terminologie blijft dus afhankelijk van de auteur. In haar conclusie geeft Ehrenheim haar belangrijkste bevindingen. Na haar analyse van het materiaal wordt geconcludeerd dat verschillende regels en rituelen waren binnen voorbereidende rituelen, rondom de slaapruimte en voor dankzegging. Hier valt de enorme rituele variatie in verschillende heiligdommen, soms binnen dezelfde cultus op. In de voorbereiding kon een incubant zich ook baden in zeewater in plaats van water uit een perirrhanterion, voordat men de temenos binnenstapte, waarvan dacht dat het extra zuiverend effect had. Waarschijnlijk vanwege het zoutgehalte. In Lebena alleen werden mensen door de god ´geroepen´ zich naar het Asklepieion te begeven, wat mogelijk werd door Egyptische invloeden. Het betalen van een loon (eparche) in Oropos was het gevolg van overdracht van het orakel van Amphiaraos. Loon moest worden betaald als compensatie voor de aanschaf van offerdieren en het onderhouden van de tempel. Dit komt in oudere publicaties als naar voren. Verder is het volgens de auteur niet bewezen dat in de klassieke en hellenistische periode vasten en het offeren van dieren voorbereidende rituelen waren. Dit is opmerkelijk, omdat dit in alle voorgaande publicaties wel wordt beschreven. Ook het feit dat voor het offeren aan Asklepios er eerst aan Apollo geofferd moest worden is niet nieuw. De naam van de iamata toonde dat al aan.99 Dit geldt ook voor het offeren van kleine cakejes aan diverse goden die uit zijn familie stamden of plaatselijk vereerde goden met profetische of genezende gaven. Plengoffers zonder wijn komen voor bij Asklepios en Hemithea, waarbij wordt betoogd dat niet sterk afweek van het standaard offeringsritueel. Tijdens de tempelslaap droegen incubanten kransen. In Peiraias (Piraeus) droegen incubanten witte gewaden, maar was niet standaard in de Asklepioscultus. De stelling dat incubanten gevlochten haar en geen ringen droegen in de Klassiek Oudheid en Hellenisme kan niet worden bewezen. De slaapruimtes in de Asklepieion waren niet door een vast ontwerp gebouwd, waardoor het soms voorkwam dat incubanten in de tempel moesten slapen. De incubanten sliepen op klinai of stibades. Soms sliep men op de huid van een geofferd dier, maar was geen uniforme regel. Mannen en vrouwen konden apart of samen slapen, afhankelijk van de geldende regels. Tempelslaap door volmacht kwam voor. Na het ritueel betuigde de incubant zijn dankbaarheid, zoals in de vorm van iatra bij Asklepios. Naast een offerdier kwamen ook votieven voor. De geschenken hadden een relatief kleine waarde. In grote Asklepieia waren tabletten met inscripties te vinden. Het kwam niet voor dat op de dag van de tempelslaap speciale rituelen werden uitgevaardigd. Het is volgens Ehrenheim onbewijsbaar dat alleen de incubanten vooraf een maaltijd aten. Ook is het niet te bewijzen dat priesters hielpen bij droominterpretatie, met uitzondering van Acharaka.100 In het tweede hoofdstuk heeft Ehrenheim diverse theoretische modellen toegepast op tempelslaap, zoals het chtonisch-olympische en het Van Gennep-model. Deze zijn niet toepasbaar op de rituele structuur van tempelslaap, omdat zij de structuur niet verklaren. Ook is het niet bewezen dat tempelslaap een chtonisch en overgangsritueel is, wanneer de context wordt bestudeerd. In tegenstelling tot andere auteurs is Ehrenheim van mening dat naast het sociale raamwerk ook de technische aspecten van tempelslaap mee moeten worden genomen. De reden waarom de rituelen werd uitgevoerd, in welke groepen dit voorkwam en de reden voor uitvaardiging, tonen aan dat tempelslaap verschilde van andere uitgevoerde rituelen die 98 Ibidem, 19-21. Iamata tou Apollōnos kai tou Asklēpiou 100 Ibidem, 203-204. 99 56 niet voor genezing bedoeld waren. De voorbereidende rituelen voor zuivering waren strenger voor incubanten dan voor andere bezoekers. Ehrenheim vindt het vreemd dat deze rituelen niet moeilijker waren dan andere rituelen, omdat deze mensen ziek waren. Het kan echter juist deze oorzaak dat zieke mensen toch al moeite hebben met concentreren. Om een succesvolle ervaring te bewerkstelligen, ziet Ehrenheim ´emotional intensity´ als cruciale factor, ingegeven door gebed, aanmoediging door de inscripties en de vraag of de godheid zich in hun nabijheid bevindt. Het dicht bij de godheid slapen zou bijdragen aan het gewicht van het ritueel. 101 In het derde hoofdstuk over oorsprong en ontwikkeling, dat ik als eerste had behandeld, betoogt Ehrenheim dat tempelslaap is ontstaan uit oraculaire technieken uit Griekenland en niet uit Egypte of Mesopotamië. Ook heeft tempelslaap geen wortels in zwarte kunst of ´Earth cults´, waarin Gaia wordt vereerd. De eerste vorm van tempelslaap in cultus van Amphiaraos in Boeotië heeft dezelfde oraculaire technieken die in die regio worden uitgevoerd. Binnen het Asklepieion van Epidauros werden Apollo en Asklepios eerst gezamenlijk aanbeden. Tempelslaap was waarschijnlijk eerst een exclusieve consultatietechniek die in Epidauros werd gedemocratiseerd, zodat iedereen (mannen, vrouwen, slaven) dit ritueel konden ondergaan. De reden dat tempelslaap het eerst bij heroën voorkwam, heeft waarschijnlijk met hun betere benaderbaarheid te maken. Het idee om door middel van dromen in direct contact met een heros of god te komen, sluit aan bij het idee dat dromen door de goden aan iedereen gezonden konden worden, wat zelfs instemming van artsen heeft. De diverse tempelslaap-culten zijn in hun eigen context ontstaan en ontwikkeld en kennen een grote onderlinge variatie, zoals in de Asklepieia in Grieks-Romeinse wereld te zien is. De kleinere genezingscentra (vaak orakels) kenden moeilijkere rituelen en een grotere rol voor priesters, dan in grotere centra. Ehrenheim ziet tempelslaap dan ook als een gemixt ritueel, enerzijds bestemd voor incubanten, anderzijds voor gewone mensen, waarbij priesters als intermediair een rol spelen. In de Klassieke Oudheid werden de rituelen vergemakkelijkt uit praktische redenen. De regels en rituelen waren voor incubanten minder moeilijk, dan voor orakelpriesters. Tempelslaap zorgde zelf voor de middelen voor mensen om te geloven dat zij zich in een schemerwereld tussen het hogere en het lagere zouden begeven, zoals het lezen van eerdere genezingen in heiligdommen en om een emotionele mindset te creëren, om zo de ervaring te vergroten.102 Al met al een niet heel erg innovatieve conclusie, wanneer men de voorgaande studies bekijkt. Concluderend biedt Ehrenheim een gedetailleerde studie met deels nieuwe conclusies op basis van het verzamelde materiaal. Helaas beperkt ook deze auteur zich tot de Klassieke Oudheid en het Hellenisme. Desondanks kan dit boek een goed vertrekpunt zijn voor de Late Oudheid. 101 102 Ibidem, 204-205. Ibidem, 205-206. 57 Recensie Els Florijn, Het meisje dat verdween. Gebaseerd op een waargebeurd verhaal over een Joodse peuter die werd verraden (Uitgeverij Mozaïek, 10e druk 2018). ISBN 9ικ9ί239η2ί1η, 23ί pp. €1ί,ίί. Mark Beumer Dat de Tweede Wereldoorlog een periode was van afschrikwekkende verhalen en feiten, is goed bekend. Echter, sinds de cultural turn in de historiografie over de Tweede Wereldoorlog is er steeds meer oog voor persoonlijke verhalen van mensen of plaatsen. In dit boek lezen wij een van deze zeer schrijnende verhalen. Deze historische roman die gebaseerd is op waargebeurde verhalen, gaat over de familie Stein. Zij hebben een pleegdochter Lotte, maar krijgen op de dag dat Nederland capituleert voor de Duitsers alsnog een biologische dochter Ditte. Binnen het gezin werkt Frieke Verburg, de huishoudster van Joodse afkomst. Wanneer het gezin in 1943 hoort dat ze moeten onderduiken, verlaat het gezin hun huis zonder hun dochter Ditte die aan de zorg van Frieke wordt overgelaten. Dit tot grote woede van Lotte die zich totaal niet kan indenken waarom haar pleegouders hun eigen dochter aan haar lot overlaten. Ondertussen moet de familie zich redden en is afhankelijk van de goede gunsten van een boer en de plaatselijke pastoor die hen onderdak en voedsel aanbiedt. Vervolgens krijgen zij te horen dat onder toedoen van de burgemeester hun dochter inmiddels is opgepakt en op de trein naar Auschwitz is gezet. De vermoedens zijn helaas waar. Bij binnenkomst wordt iedereen geselecteerd op bruikbaarheid en aangezien Ditte nog niet kan werken, is zij zeer waarschijnlijk direct vergast en verbrand. De psychologische effecten zijn niet te overzien, wetende dat je je eigen vlees en bloed aan de grillen van die tijd hebt overgelaten en dat je haar nooit meer zult terugzien. Wanneer Lotte volwassen is gaat ze terug op zoek naar Frieke, maar ontvangt alleen een brief. Lotte zal dit pijnlijke verleden tot aan haar dood moeten herbeleven. In werkelijkheid gaat dit verhaal over Elly Frank, wiens ouders en hun aangenomen dochter Liesbeth Dasberg in de plaatselijke pastorie mochten onderduiken. De huishoudster Judith van der Schaik-van den Berg leeft nog. Naast literatuur is er gebruik gemaakt van het programma Andere Tijden. Concluderend is dit een zeer helder geschreven boek over de persoonlijke ervaringen van een gezin dat tijdens de Tweede Wereldoorlog een moeilijke keuze maakt en daar de rest van hun leven mee moet leren leven, een les voor ieder gezin in moeilijke tijden waar dan ook. 58 Recensie Michael Wolff, Vuur en Woede. In het Witte Huis van Trump (Prometheus 2018). ISBσ 9ικ9ί44θ3ι434, 33θ pp. €19,99. Mark Beumer Vuur en Woede is de uitmuntende Nederlandse vertaling van Fire and Fury. Inside the Trump White House (Little Brown UK 2018) verzorgd door Gerda Baardman, Ton Heuvelmans, Sjaak de Jong, Mario Molegraaf, Rob van Moppes en Susan Ridder. In 22 hoofdstukken en een epiloog worden de eerste tweehonderd (eerst honderd) dagen van Trump’s presidentschap op een niets verhullende wijze aan het licht gebracht. Na het lezen van dit boek blijft de lezer achter met het beeld van Trump als de op Aarde neergedaalde Antichrist die niets anders wil dan aandacht, goede of negatieve, zich gedraagt als een klein kind die een slot op zijn slaapkamerdeur aanbrengt, personeel uitjouwt omdat ze zijn blouse hebben opgeruimd en die koste wat koste geen president had willen worden, maar zich tegelijk als een megalomane maniak gedraagt die nergens iets van wil weten. Trump is een succesvolle zakenman die zijn land als een bedrijf runt, maar alles op gevoel en impuls doet. Hij leest geen enkele notitie of rapport en wil dit ook niet doen. Hij had vroeger al een hekel aan school en dat is niet veranderd. Opmerkelijk is dat Trump zelf had verwacht geen president te worden, maar eerder een martelaar van Hillary Clinton’s campagne. Echter worden mensen pas martelaar als zij sterven. Bij de bewustwording dat hij toch echt de volgende president zou worden, liep hij lijkbleek aan en wat zijn vrouw in tranen. Trump was vooral zakenman en vooral geen familieman. Aan zijn kinderen besteedde hij geen aandacht, hoewel hij met Ivanka toch een goede band schijnt te hebben. Zij heeft echter weer een hekel aan Melania. Het boek is het verhaal van iemand die tegen wil en dank in het Witte Huis zit, letterlijk want hij zit liever in zijn eigen woning in zijn Trump-flat. Trump is een egocentrische en egoïstische narcist die alleen complimentjes wil horen en de media bestempelt als ‘fake news’, terwijl zijn medewerkers wel deze media moeten volgen, om te kijken wat ze over hem zeggen, zodat hij vervolgens weer talloze tweets de wereld in helpt. Trump is een man die niets weet van geschiedenis en zich dus ook niet bewust is van het ambt en haar ontwikkeling. Wat verder opvalt is dat het niet Trump was die zich zorgen maakte over Obamacare, maar Steve Bannon. Deze man is zeer gevaarlijk geweest en was in staat Trump te sturen, omdat Trump bepaalde zaken niet interessant vond, waardoor Bannon veel ruimte kreeg. Onder 59 Bannon werd de media gedemoniseerd en werden allerlei leugens verzonnen om Trump zo goed mogelijk voor de dag te laten komen. Dat Trump ongeduldig en onbetrouwbaar is, blijkt uit het feit dat hij talloze mensen heeft ontslagen, dat Poetin dacht in hem een bondgenoot te hebben gevonden en dat hij Noord-Korea heeft gedreigd met ‘vuur en woede’ als Kim Jung Un niet zou stoppen de Verenigde Staten te bedreigen met kernwapens. Het zou goed zijn als Trump eens een goed boek over de Koude Oorlog zou lezen, aangezien hij wel naar het McCarthyisme verwijst, maar niet beseft dat dit om een heksenjacht ging die alle communisten wilden vangen. Het is niet zo dat Trump dom is, Trump maakt gewoon gebruik van een ander soort intelligentie en persoonlijkheid dat voor hem werkt. Het is duidelijk dat het hem niet deert dat hij vooral negatieve publiciteit krijgt. Aan de andere kant blijkt dat hij dit tegelijkertijd niet snapt. Hij doet alles toch zo goed? Een andere vraag die opkomt, is waarom hij geen nee tegen het ambt heeft gezegd? Immers wilde hij en zijn familie niet dat hij president is. Hij stuurde zelfs aan op impeachment als hij Comey zou ontslaan in verband met zijn onderzoek of er contact was tussen Trump en Rusland met de verkiezingen. Dit onderzoek loopt nog steeds met Mueller als voorganger. Het is de vraag hoe dit gaat aflopen. Het boek brengt zeer helder in kaart hoe mensen in de omgeving van Trump proberen hem te waarschuwen geen domme dingen te doen en aan de andere kant om in zijn gratie te komen. Het feit dat hij zo beïnvloedbaar is, werpt de vraag op waar hij nog meer in is gestuurd door Bannon, Kushner of wie dan ook. Om deze Tweede Koude Oorlog niet verder te laten ontsporen zou het voor iedereen goed zijn dat Trump snel plaats maakt voor iemand die dit ambt wel serieus nastreeft. Michael Wolff en de Nederlandse vertalers hebben in ieder geval een helder boek geschreven, waar menig lezer zijn vingers bij af zal likken. 60 Recensie Piet Emmer, Het zwart-wit denken voorbij. Een bijdrage aan de discussie over kolonialisme, slavernij en migratie (Nieuw Amsterdam 2017). ISBN 9789046822685, 158 pp. €1θ,99. Mark Beumer In dit baanbrekende boek maakt Piet Emmer op gedegen wijze korte metten met het huidige debat over slavernij, kolonialisme en migratie. Emmer wijst zijn publiek erop dat men het begrip standplaatsgebondenheid eens nader moet onderzoeken. Hij pleit ervoor om de geschiedenis vanuit haar eigen tijd en tijdsgeest te beschouwen, in plaats vanuit het heden met onze morele waarden en normen. Hierdoor wordt het beeld weerlegd dat slavernij en kolonialisme alleen maar slechte kanten hadden. Emmer wijst er fijntjes op dat er ook goede kanten aan deze instituties zitten, zoals het feit dat het leven van slaven gewaarborgd bleef, dat gezinnen bij elkaar bleven en dat slaven er in economische zin op vooruit gingen. Daarnaast was de ontwikkeling van een sociale structuur, schoon drinkwater én het feit dat slaven wél degelijk eigen bezit hadden. Ook wijst Emmer erop dat niet alleen slaven onvrijheid en onzekerheid kenden, maar dat dit ook voor de blanke mensen gold. Zo konden arbeiders gegijzeld worden als zij eerder stopten met werken, kon men personen als schuldslaven aanmerken als zij financiële verplichtingen niet nakwamen en bestond er in Oost-Europa nog lijfeigenschap, zoals men dat in de Europese Middeleeuwen zag tijdens het feodalisme. Emmer maakt daarnaast korte metten met historici als Vanvught en Ӧzdil die wat Emmer betreft, de werkelijkheid veel te negatief voorstellen met invalide argumenten en met te weinig juiste kennis over cijfers en inzicht in wat voor die tijd gewoon was. Het wordt pijnlijk duidelijk dat het verleden inderdaad een vreemd land is dat nog maar door weinig historici verkend wordt. Emmer geeft aan dat het veel aantrekkelijker en politiek correct is wanneer alleen de negatieve kanten worden belicht. In Nederland kwam slavernij na 1500 niet meer voor en was de bijdrage aan de Nederlandse economie hooguit 0.5%. Ook over migratie worden de mythen ontmanteld. Zo zegt Emmer dat er altijd al economische vluchtelingen hebben bestaan en ook altijd zullen bestaan, zolang Europa economisch dominant is ten opzichte van armere landen. Bovendien legt hij de schuld bij de mensen zelf die denken hier een beter leven te vinden. Hij pleit voor strengere criteria omtrent vestiging in Nederland. Het zijn dit soort ontnuchterende boeken die wij nu nodig hebben in een tijd waarin witte onschuld elke blanke Nederland besmet met een soort ereschuld. Ik hoop dat iedereen dit boek snel gaat lezen en tot een meer genuanceerd beeld komt. 61 Recensie Ugo Janssens, Het Leugenboek. Misvattingen en bedrog in de geschiedenis (Amsterdam University Press 2ί1ι). ISBσ 9ικ94θ29κι3θ4, 2ί2 pp. €24,99. Mark Beumer In dit boek worden volgens de auteur enkele ernstige misvattingen, leugens en drogredenen over de geschiedenis ontmaskerd. De lezer zou zeer waarschijnlijk heel anders naar het verleden kijken, wanneer men dit boek heeft gelezen. De auteur behandelt diverse thema’s door de tijd heen, in een willekeurige volgorde. In zijn inleiding wordt een zeer negatief mensbeeld geschetst, waarin de mens moedwillig leugens de wereld in stuurt en zo de loop der geschiedenis verhuld in een mantel van bedrog. Zelfs geesteszieken en psychiaters komen aan bod om de verziekte samenleving te duiden. Ik weet niet of de lezer nu op zo’n negatief mensbeeld zit te wachten. Wellicht was het beter geweest aan te geven dat geschiedenis altijd vanuit de overwinnaar wordt bezien, waarbij sommige feiten worden verdraaid, geconstrueerd of weggelaten om een ander beeld te schetsen. Dat was wellicht positiever overgekomen. In hoofdstuk I Nestors van de ruimtevaart (1931-1945) kiest de auteur een aparte diachrone benadering om een deel van het interbellum tot aan het einde van de Tweede Wereldoorlog te kiezen. De auteur begint met een opsomming van bekende gegevens over deze periode, zoals de Vrede van Versailles en de gevolgen hiervan voor Duitsland. Daarna gaat hij terug naar 1922 toen de Sovjet-Unie en Duitsland een geheim tienjarig bilateraal pact hadden gesloten, gevolgd door een beschrijving van de opkomst van Hitler in 1933. Dit wordt vervolgd met een verhandeling over de oorlogsvoering, waarin geheime wapens worden besproken die hun kracht nooit konden tonen, de zogenaamde Wunderwaffen. Ook een ambitieus raketprogramma komt aan bod (V1 en V2). Het hoofdstuk is niet echt wereldschokkend. Bovendien is veel van deze informatie reeds bekend via series op National Geographic die regelmatig aandacht aan de verborgen aspecten van de Tweede Wereldoorlog besteed hebben. Het tweede hoofdstuk gaat over de Amazonen (ca 455 v. Chr.). Dit mythische volk bestaande uit krijgervrouwen is bekend in de Griekse mythologie, waarvan wetenschappers zich afvragen of zij überhaupt echt bestaan hebben. De auteur verwijst hier naar Herodotos die als door Cicero als vader van de geschiedschrijving wordt gezien en dat hij in zijn tijd als een betrouwbare bron werd gezien. Ook zegt de auteur dat hedendaagse historici het erover eens zijn dat hij in zijn kritieken onpartijdig was en de waarheid nastreefde. Helaas is dit onjuist. Herodotos probeerde orale traditie en geschreven bronnen bij elkaar te brengen, maar faalde hierin. Zijn werk moet men binnen de epen plaatsen na de Ilias en Odyssee. Zijn werk kan als navolging van Homeros 62 gezien worden, waarin hij géén afstand neemt van de mythologie. Hij plaatst zijn geschiedenis an de mythologie en gaat dan verder. Hij hanteert een drieledige methode namelijk autopsie (zelf zien), mondeling overlevering (akoi) en logische redeneringen. Herodotos is helemaal niet zo betrouwbaar. In de Oudheid werd hij al om zijn onbetrouwbaarheid bekritiseerd omdat hij vooral in het etnografische aspect was geïnteresseerd en daarbinnen in het wonderlijke. Dat Herodotos soms onware dingen schrijft, wil echter niet zeggen dat zijn methode onzuiver is. In zijn geschiedschrijving loopt het goddelijke overal doorheen. De goden komen in zijn verhalen steeds terug.103 Ook de aangehaalde Diodoros van Sicilië verschafte soms onjuiste informatie. De auteur had hier zelf meer kritisch moeten zijn ten aanzien van betrouwbare bronnen. Uiteindelijk ontmaskert de auteur hier geen leugen, maar beschrijft een nieuwe theorie ten aanzien van de Amazonen. Hoofdstuk III handelt over de Amerikaanse Burgeroorlog (1861-1865). Het eerste wapenfeit betreft het gevoel van vrijheid onder slaven in slavenstaten en zogenaamde ‘vrije’ staten. τok in deze staten bleef men slachtoffer van discriminatie en geweld. Niet erg verrassend, aangezien de discriminerende houding ten opzichte van slaven niet van nacht op dag kan veranderen. Verderop worden wederom historici aangehaald die het erover eens zouden zijn dat president Lincoln te ver ging door in oorlogstijd bepaalde grondrechten te beknotten. Echter hier geen voetnoot met daarin literatuur als bewijsvoering. Volgens de auteur bestaat er in Amerika een grote mythevorming rondom Lincoln als voorvechter van de afschaffing van slavernij. Ook hier mis ik voetnoten. Een historicus moet zijn beweringen wel altijd met bewijs staven, anders blijft hij een roepende in de woestijn. Hoofdstuk IV bespreekt de Guldensporenslag in 1302. De Guldensporenslag vond plaats op het Groeningheslagveld te Kortrijk op 11 juli 1302 tussen milities van het graafschap Vlaanderen (dit betrof het gebied rond het huidige Frans-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen, West-Vlaanderen en Zeeuws-Vlaanderen) en het leger van de koning van Frankrijk. De slag was in militair opzicht opmerkelijk, omdat piekeniers en boogschutters in staat bleken een ridderleger te weerstaan. Dit betekende niet het einde van deze ridderlegers, zoals onder meer bleek bij Kassel (1328) en Westrozebeke (1382). In historiografisch opzicht is de slag van belang door de rol die deze vanaf de negentiende eeuw speelde in de Vlaamse bewustwording en de groei van de Vlaamse Beweging. Hierbij raakten de feodale, sociale en economische motieven op de achtergrond en kreeg het conflict een nationalistisch karakter. Een belangrijke bijdrage tot de collectieve bewustwording van deze gebeurtenis in Vlaanderen werd ook geleverd door Hendrik Consciences roman De leeuw van Vlaanderen (1838), die een geromantiseerd beeld van deze strijd schetst. Hier levert de auteur vooral historiografische kritiek door aan te geven dat er geen betrouwbaar verslag over deze strijd geschreven kan worden door een gebrek aan betrouwbare bronnen. Hierna vervolgt de auteur met hoofdstuk V De onbeminde van God (ca 930). Het hoofdstuk begint met Eva die als onbetrouwbaarste aller vrouwen wordt gezien en de oorzaak is van leugens, erfzonde en alles wat slecht en verwerpelijk is. Ik dacht dat dat de duivel was die Eva had verleid van de boom der Kennis te eten en zo de erfzonde deed ontstaan. Eva is voor mij niet de oorzaak van al het kwaad in de wereld. Volgens de auteur komt dit beeld in alle drie de wereldreligies voor, christendom, islam en Jodendom. Hierna komt de Bijbelse demon Lilith aan bod., waarna kerkvaders als Augustinus aan bod komen met de Koran als hoogtepunt afgewisseld met de Thora. Dan gaat het ineens over vrouwenonderdrukking in de klassieke 103 τlivier Hekster, ‘Doel en betrouwbaarheid van antieke geschiedschrijving’, inμ Historiografie, 05-09-2007. 63 wereld en allerlei negatieve antieke visies op vrouwen. In dit verwarrende hoofdstuk is totaal geen lijn te ontdekken wat de auteur nu wil aantonen. Hoofdstuk VI ‘Sink the Bismarck’ (1941) gaat over het verlies van het grootste slagschip van de vloot die samen met andere schepen de Noord-Atlantische Oceaan moest binnendringen. Hier speelt de vraag wie het schip heeft doen zinken, de Engelsen of de Duitsers. Uiteindelijk bleken het de Duitsers te zijn. Daarnaast was de Engelse admiraliteit speelde een sleutelrol in het breken van Enigma. Hoofstuk VII heeft als titel Santo Tomás de Castilla (1840-1854) en moet men in het België van Leopold I plaatsen dat is ontstaan door zich los te maken van Nederland in 1830. Hierna gaat het ineens over kolonisering van gebied, hier de Belgische kolonisatie van Santo Tomas de Castilla. Duidelijker wordt het niet. Hoofdstuk VIII gaat terug naar de Oudheid, naar de Gallische Oorlog (58-51 v. Chr.) waarvan het commentaar door Julius Caesar als algemeen onbetrouwbaar wordt gezien. In elk schoolboek kan men dit lezen. Dit is echter precies de vraag die de auteur stelt. Ook hier niets nieuws onder de zon. Dit laatste hoofdstuk wordt afgesloten met een nawoord. Concluderend is dit geen baanbrekend boek waarin zogenaamd nieuwe feiten worden aangeboden en huidige theorieën worden ontkracht die in de wetenschap al niet bekend zijn. Bovendien biedt de auteur nergens voetnoten op een literatuurlijst na, waardoor de lezer totaal niet weet waar hij zijn informatie vandaag heeft gehaald. Kortom, in dit boek is eigenlijk niets nieuws te lezen, waardoor dit boek geen enkele meerwaarde heeft. Het lijkt mij beter als Amsterdam University Press dit boek niet meer uitgeeft. 64 Recensie Gloria Wekker, Witte Onschuld. Paradoxen van kolonialisme en ras (Amsterdam University Press 2ί1ι). ISBσ 9ικ94θ29κ4ιιθ, 343 pp. €22,99. Mark Beumer Witte Onschuld is de Nederlandse vertaling van White Innocence dat in 2016 bij Duke University Press verscheen.104 Het verschil met de Engelse versie is dat Wekker in de Nederlandse vertaling een extra hoofdstuk heeft toegevoegd over hoe White Innocence door het publiek is ontvangen. Ik vind dit boek moeilijk om hier zo neutraal en objectief mogelijk op te reageren, al is objectiviteit in de wetenschap eigenlijk niet mogelijk. Het boek dwingt de lezer daarnaast zijn eigen standplaatsgebondenheid kritisch onder de loep te nemen, daarom geef ik hier mijn eigen standplaatsgebondenheid vooraf. Ik ben een blanke ofwel witte homoseksuele man van 39 die is opgegroeid in Kekerdom, een klein dorp in de buurt van Nijmegen met overwegend blanke mensen, al is dat nu wel anders. Het woord blank wordt problematisch doordat Wekker hier een koloniale/slavernij connotatie aan geeft. Daarnaast had ik een Surinaamse vriend en een vrouwelijke Surinaamse danspartner. Deze recensent heeft onder andere Geschiedenis gestudeerd, waaronder Gendergeschiedenis aan de Radboud Universiteit Nijmegen. In dit boek speelt de sterke paradox die volgens Wekker in Nederland bestaat en die volgens haar in het hart van de natie ligt, namelijk de passie, kracht en zelfs agressie die ras, in zijn intersecties met gender, seksualiteit en klasse, onder de witte bevolking oproept, terwijl tegelijkertijd de reacties van ontkenning, loochening en ontwijking hoogtij vieren (Wekker 2017:7). Na het lezen van Witte Onschuld voel ik me ambigue. Ik vind het woord "wit" of "witte" zelf net zo stigmatiserend klinken, als dat zwart misschien is voor donkere mensen. Wekker zegt geïntrigeerd te zijn door de manier waarop ras op onverwachte plekken en momenten opduikt, letterlijk als de terugkeer van het onderdrukte, terwijl een dominant discours hardnekkig volhoudt dat Nederland kleurenblind en antiracistisch is (Wekker 2017:7). Ik ben als historicus zeker voor intersectionaliteit, iets wat ik interdisciplinair werken noem. Daarnaast ben ik de eerste die toegeeft dat er zeker racisme in Nederland aanwezig is. Denk aan het selectief uitnodigen van kandidaten voor sollicitatiegesprekken, de scheefheid in salaris tussen man en vrouw, discriminatie jegens seksualiteit. Als Nederland dat ontkent, is zij zeker kleurenblind. 104 Gloria Wekker, White Innocence. Paradoxes of Colonialism and Race (Duke University Press 2016). 65 Wekkers’ voornaamste stelling is dat een niet-onderkend reservoir van kennis en gevoelens, gebaseerd op vierhonderd jaar Nederlandse imperiale heerschappij, een cruciale maar niet onderkende rol speelt in toonaangevende betekenis gevende processen, zoals de vormgeving van het zelf, die plaatsvinden in de Nederlandse samenleving (Wekker 2017:8). Wekker maakt hierbij gebruik van het concept ‘culturele archief’, ontleend aan Edward Said dat volgens Wekker de centrale plek van het imperialisme in de westerse cultuur benadrukt. Volgens Wekker heeft het culturele archief historische culturele configuraties beïnvloed, evenals hedendaagse toonaangevende en gekoesterde zelf-representaties en culturen. Een cultureel archief is volgens Said ‘een speciaal soort kennis en structuren van houding en referentie [en], in de oorspronkelijke bewoordingen van Raymond Williams, ‘structuren van gevoel’… Er werd nagenoeg unaniem voorgesteld dat onderworpen rassen moesten worden overheerst, dat er zoiets bestond als onderworpen rassen, en dat één ras het recht verdiende en voortdurend had verdiend te worden beschouwd als het ras waarvan het de voornaamste missie was zich uit te breiden tot buiten zijn eigen domein (Said 1993:53-55).’ Dat is regelrecht nazisme. Wekker verwijst vervolgens naar Said die zegt dat er in 19e-eeuwse Europese imperiale bevolkingen een raciale grammatica is ingeplant, een diepe structuur van ongelijkheid in gedachten en gevoelens, gebaseerd op ras, en dat dit vanuit dit diepe reservoir het culturele archief – gevormd en gefabriceerd werd. Daarnaast maakt Wekker zich schuldig aan generalisatie, omdat zij over σederlanders spreekt die zichzelf zouden zien als ‘een kleine maar rechtvaardige, ethische natie; kleurenblind en dus vrij van racisme; als inherent superieur op moreel en ethisch terrein, en dus een gidsland voor andere volkeren en naties.’ Dit is onwetenschappelijk. Niemand wil horen dat hij een verkapte racist is, al is er natuurlijk wel racisme in Nederland zoals eerder betoogd. Echter gaf Wekker gisteravond bij Jinek (11-122017) toe dat sommige mensen ongelukkigerwijs een racist konden zijn. Dan sta je er al niet objectief in. Het is daarnaast naar mijn mening moeilijk te bewijzen dat het Nederlandse imperialisme voor honderd procent is mee geëvolueerd in het huidige DNA van de blanke Nederlander. Echter denk ik ook dat wat ik ook zeg, het nooit goed zal zijn. In haar boek vraagt ze waar de kritische witte homo's zijn. Nou hier is er een, maar ik vraag me af of ze tegen mijn kritiek kan en ik niet direct word weggezet als iemand die niet is ontkomen van 400 jaar imperialisme. Het probleem lijkt toch communicatie. Mijn recensie komt, maar het is moeilijk omdat ik als historicus hier gedwongen word mijn standplaatsgebondenheid te ontmantelen en te positioneren. Ik denk dat Wekker meer zal bereiken als zij haar bevindingen anders formuleert, al zal zij mij direct wegzetten als iemand uit dat culturele archief. Wat ik ook problematisch vind, is dat het koloniale verleden niet ieders verleden is, maar vooral van het gewest Holland. De meeste Nederlanders zijn daar helemaal niet mee opgegroeid, maar gewoon in een stad of dorp met hun eigen problemen. Het probleem naar mijn mening is dat aan de huidige blanke Nederlander dat cultureel archief van Said wordt toegekend. Dat is generalisering en dat wil niemand denk ik. Je moet racisme per geval bekijken. Bovendien leven we in een rechtsstaat waarin men onschuldig is tot het tegendeel is bewezen. Zwart en wit worden besmet omdat Wekker het zelf besmet met al haar kritiek. Dat is haar probleem ook. Ze is al 45 jaar hiermee bezig, waardoor zij niet meer neutraal kan kijken. In haar boek stipt ze terecht voorbeelden van racisme aan. Dat neemt dus niet weg dat bepaalde zaken zeker spelen, maar zoals ik al zei is dit een moeilijk boek om op te reageren, omdat zij bij voorbaat iedereen al wegzet als onderdeel van dat cultureel archief. Zo kan niemand meer neutraal reageren. Hoewel Wekker intersectioneel wil werken, mist ze hier de historische 66 invalshoek. Aan de andere kant ben ik het met haar eens dat er over slavernij nu pas meer gedegen en gedetailleerd onderzoek komt, zoals van dr. Coen van Galen die de Surinaamse slavenregisters openbaar heeft gemaakt. Wekker vervolgt haar inleiding met vier paradoxen ten aanzien van de witte Nederlandse zelfrepresentatie. De eerste paradox is de passie die ras oproept versus ontkenning. Een eerste voorbeeld is de Zwarte Pieten-discussie waarbij Wekker verwijst naar nare ervaringen van donkere kinderen en volwassenen en stelt zij de vraag wat er nu daadwerkelijk ‘van hen’ wordt afgenomen als er wijzigingen in het karakter en uiterlijk aangebracht zouden worden. In het vijfde hoofdstuk gaat zij hier dieper op in. Een tweede voorbeeld betreft Sylvana Simons. Zeker geen neutrale keuze, aangezien Wekker lijstduwer was van haar partij Artikel 1. Simons zet zich af tegen racisme in de Nederlandse samenleving, maar doet dat naar mijn mening op een slinkse manier, waarbij sommige van haar uitspraken niet controleerbaar zijn. Zo sprak zij tijdens de Historicidagen in Utrecht (2ί1ι) over haar schooljeugd. “Als ik vroeger bij Geschiedenis in de klas zat, leek de docent het over iedereen te hebben, behalve over mij. Ik was dan ook het enige zwarte meisje in de klas.’ Hoewel zij het enige donkere kind kon zijn, is de houding van die docent niet te achterhalen en dus onbetrouwbaar. Simons gaat er zo hard in dat dat natuurlijk weerstand oproept. Het is daarbij natuurlijk verwerpelijk en abject dat zij hangend aan een boom wordt verbeeld. Dan is het wederzijds respect ver te zoeken. Verschillende mensen die Sylvana gediscrimineerd, bedreigd en beledigd hebben, zijn terecht veroordeeld. De tweede paradox is geen identificatie met migranten versus aanzienlijke afstamming van migranten. Inderdaad, sinds de 16e eeuw en met name na de Val van Antwerpen in 1585, trokken talloze mensen naar de Republiek die bekend stond als tolerant. Spaanse en Portugese Joden, Hugenoten, en later Indonesiërs, Turken et cetera kwamen hier terecht. Volgens Wekker bestaat de naoorlogse migratie naar Nederland uit die belangrijke groepen: postkoloniale migranten uit het (voormalige) imperium, arbeidsmigranten uit het gebied rondom de Middellandse Zee en recent uit Oost-Europa en vluchtelingen uit een verscheidenheid aan landen in Afrika, Azië., Latijns-Amerika en het Midden-Oosten. Hoewel dit feitelijk is, spreekt Wekker op andere plaatsen weer duidelijk onder het mom van aannames. Zo haalt ze het programma Verborgen verleden aan waarin bekende Nederlanders op zoek gaan naar hun afkomst en voorgeschiedenis. Volgens Wekker is het altijd een ‘grote verrassing’ als men erachter komt dat voorouders uit “τns Indië” of Suriname zijn gekomen. Waarom wordt dit zo negatief geframed? Er kan ook sprake zijn van echte verbazing zonder dat hier discriminatoire gedachten aan ten grondslag liggen. Vervolgens bespreekt Wekker haar eigen zelf-positionering ofwel standplaatsgebondenheid. Ze geeft aan dat haar familie in 1951 naar Nederland migreerde, toen haar vader – een politieinspecteur – in het Surinaamse korps in aanmerking kwam voor verlof van zes maanden in het ‘moederland, waar zij uiteindelijk zijn blijven wonen. Daarnaast geeft zij aan dat haar familie schandalig is behandeld, net zoals andere ‘asociale ‘ witte mensen uit de lagere klassen en georiëntaliseerde indo’s die in diezelfde periode uit Indonesië kwamen. Dat moet ook verschrikkelijk geweest zijn en is verwerpelijk. Tegelijk vraag ik me dan weer af waarom zij dan al die jaren in Nederland gewoond en gewerkt heeft als hoogleraar. Tegenwoordig verdient een hoogleraar €ιιίί,- bruto per maand, en dan hoor je haar niet klagen. Ik heb daar moeite mee. De derde paradox is die van een onschuldig slachtoffer van de Duitse bezetting versus imperiale agressor. Inderdaad was er sprake van accommodatie en collaboratie van foute Nederlanders 67 die meewerkten met de Duitsers. Wekker opent ook hier de ogen door te benadrukken dat het wegvoeren van Nederlandse Joden naar Duitse vernietigingskampen pas de laatste dertig jaar een meer centrale plaats heeft gekregen in de historiografie. Tevens blijkt dat met uitzondering van Polen er nergens anders zoveel Joden zijn weggevoerd naar vernietigingskampen, dan uit Nederland. Dit moet erkend worden net zoals het tweede genoemde feit dat Nederland extreem geweld heeft gebruikt tijdens de zogenoemde politionele acties, waarvan het proefschrift van Rémy Limpach uitgebreid verslag doet.105 De vierde paradox is de Nederlandse imperiale aanwezigheid in de wereld versus de afwezigheid daarvan in het onderwijs. Hier ben ik als Docent Geschiedenis kritisch. Volgens Wekker reageren haar studenten altijd zeer verrast wanneer zij horen dat Nederland een ‘formidabele imperiale natie’ is geweest. Slavernij en kolonialisme hebben altijd deel uitgemaakt van het curriculum, waarbij Nederland altijd werd genoemd. Het is echter afhankelijk van de methode hoe uitbreid dit gebeurt, waarvan natuurlijk iets te zeggen valt. Ik begeleid heden een leerling uit 2 gymnasium die met een heel hoofdstuk over kolonialisme en slavernij bezig is en waarin de Nederlandse rol zeker niet wordt weggelaten. Als haar studenten zo verrast zijn, denk ik eerder dat zij geen goed geschiedenisonderwijs hebben gehad. Wekker verwijst vervolgens naar nieuwe bewustwording van het Nederlandse slavernijverleden, bijvoorbeeld door onthulling van het slavernijmonument en NiNsee ofwel het Nationaal Instituut Nederlands slavernijverleden en erfenis. Ik heb als historicus in opdracht van het NiNsee een vijfdelige lessenserie over slavernij gemaakt die elke docent kan gebruiken en aanpassen.106 Het is jammer dat dit instituut nu zo onderhand is wegbezuinigd. Wekker vervolgt haar inleiding met het toelichten van drie concepten die zij gebruikt voor haar analyse, namelijk onschuld, het culturele archief en witte Nederlandse zelf-representatie. Wekker plaatst onschuld ten eerste in een christelijke context, waarbij Jezus als ‘iconische onschuldige’ wordt bestempeld. Ten tweede is er een associatie met onschuld en een klein land, een klein kind. Klein zijn impliceert hier beschermd worden tegen kwaden invloeden. Ten derde wordt het vrouwelijke aan onschuld gekoppeld, liefhebbend en rationeel. Onschuld beschrijft volgens Wekker met andere woorden in grote lijnen een deel van de dominante Nederlandse manier om in de wereld te staan. De claim van onschuld is volgens haar een tweesnijdend zwaard: het omvat het niet-weten, maar ook het niet-willen-weten. Wekker onderzoekt tenslotte in elk hoofdstuk hoe onschuld tot stand wordt gebracht en in stand wordt gehouden. Het tweede concept is het eerder genoemde ‘culturele archief’, afkomstig van Said. Volgens Wekker bevindt dit culturele archief zich in de manier waarop we denken, dingen doen en naar de wereld kijken, in wat we (seksueel) aantrekkelijk vinden, in de manier waarop onze affectieve en rationele economieën zijn georganiseerd en onderling verbonden zijn. “Het belangrijkste is dat het zich tussen onze oren en in onze harten en zielen bevindt”. Dat is generaliseren en dat moeten we niet willen. Zoals eerder betoogd moet je mensen op hun merites beoordelen. Tot slot spreekt Wekker over de witte Nederlandse zelf-representatie. ‘Wat betekent het om te denken in termen van de dominante witte Nederlandse zelf-representatie? Ik begrijp het Nederlandse metropolitane zelf als, in zijn diverse historische reïncarnaties, als een geracialiseerd zelf, met ras als een organiserende grammatica van een imperiale orde waarin de moderniteit is gevangen’. Wekker geeft toe hier niet voornamelijk historisch te willen zijn, maar daar kom je inderdaad niet onderuit wanneer je dit verschijnsel nauwkeurig wil onderzoeken. 105 106 Rémy Limpach, Brandende kampongs van Generaal Spoor (Boom 2016). http://markbeumer.eu/content/2017/09/Lessenserie-Slavernij. 68 Terecht geeft Wekker aan dat ras (bijna) niet voorkomt in de Nederlandse historiografie over ontdekkingsreizen, VOC en kolonialisme. Ik ben dat in ieder geval nog niet tegengekomen. Tot slot bespreekt Wekker haar theoretische en methodologische insteken van haar project, te beginnen met ras, gender en seksualiteit. Zij brengt deze concepten samen (intersectionaliteit), waarbij zij gebruik maakt van witte zelf-representatie als benadering. Intersectionaliteit is een theorie en methodologie, in belangrijke mate en in eerste instantie gebaseerd op zwart feministisch gedachtegoed, dat zich niet alleen bezighoudt met kwesties van identiteit, zoals vaak wordt gedacht, maar ook met een heel scala aan andere sociale en psychologische verschijnselen. Het is een manier van kijken naar de wereld, met als principieel uitgangspunt dat het niet genoeg is om louter gender als het voornaamste analytische instrument voor een specifiek fenomeen te nemen, maar dat gender als een belangrijke sociale en symbolische as van verschil tegelijkertijd werkzaam is met andere assen van verschil, zoals ras, klasse, seksualiteit en religie. Etniciteit wordt in tegenstelling tot ras veel vaker gebruikt en is sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog een omstreden begrip, omdat het nazistische connotaties met zich meedraagt. Daarnaast gebruikt Wekker zwart en wit niet als biologische categorieën, maar als politieke en culturele concepten. Wekker volgt hierin Frankenberg’s begrip van witheid, in die zin dat witheid verwijst naar ‘een serie locaties die historisch, sociaal, politiek en cultureel worden voortgebracht, en bovendien intrinsiek zijn verbonden met zich ontvouwende relaties dominantie’. Het benoemen van “witheid” ontdoet dit begrip van zijn ongemarkeerde, ongenoemde status die op zichzelf een gevolg is van zijn dominantie. Verder wordt ras op universiteiten maar weinig onderzocht, in tegenstelling tot etniciteit. Wekker gaat verder met ‘De metropool en haar koloniën’. Dit is haar tweede innovatieve aspect door deze twee variabelen met elkaar in gesprek te brengen, maar qua onderwijs slaat ze de plank weer mis. Volgens Wekker is de geschiedenis van de Nederlandse overzeese expansie in quarantaine gezet en is het geen onderdeel van de Nederlandse nationale geschiedenis. Dat is echt onjuist en aantoonbaar onjuist. Sla maar eens diverse lesmethode erop na. Tenslotte bespreekt Wekker de oostelijke en westelijke delen van het rijk, waarbij er volgens haar maar zelden vergelijkingen worden gemaakt tussen het oostelijke deel ofwel ‘τns Indië’ en het westelijke deel, wat niet nader wordt omschreven. Wekker maakt hier gebruik van een voddenrapers-methodologie, waarin zij gebruik maakt van diverse inzichten uit diverse academische disciplines. Het eerste hoofdstuk ‘Stel dat ze een grote neger mee naar huis neemt’, is gewijd aan een serie casestudies van alledaagse racistische gebeurtenissen, die zijn inspiratie ontleent aan de populaire cultuur van alledaagse tv-inhoud, ervaringsverhalen en een roman. Eén casestudy gaat over raciale verschillen, waarin onder meer Martin Bril optreedt, een populaire, inmiddels overleden journalist, die een racistische uitspraak doet. Drie ervaringsverhalen wijzen gezamenlijk op kenmerkende, algemeen voorkomende patronen van racisme in de omgang met zwarte (mannen en) vrouwen in alledaagse ontmoetingen en gesprekken in Nederland: seksualisering, verbanning naar de categorie van huishoudelijke hulp/kinderoppas, algehele minachting en criminalisering. Volgens de gemiddelde Nederlander is er niets mis met deze gebeurtenissen: ze worden dikwijls als louter grappig gezien. Een van de karakteristieke manieren om racistische inhoud over te brengen is via humor en ironie. Wekker zal Freudiaanse, Fanoniaanse, Du Boisiaanse en postkoloniale close-readings maken van deze betekenisvolle momenten, en stilstaan bij de mogelijke connecties met het culturele archief. Wekker is vooral geïnteresseerd in de psychoanalyse als etnografie van de witte psyche – de concepten van het 69 zelf en de ander die tot stand zijn gekomen in de psychoanalyse die immers afhankelijk was van de koloniale verhoudingen. Ze bespreekt drie alledaagse verhalen over ras en zwarte lichamen in σederland en begint met verhaal 1 ‘Stel dat ze een grote neger mee naar huis neemt’ en gaat over Martin Bril die over zijn dochters spreekt en op gegeven moment onder luid gelach zegtμ ‘Stel dat ze een grote neger mee naar huis neemt’… Waar Wekker hier overduidelijk racisme ziet, bedoelt Brill naar eigen zeggen iets anders, namelijk dat het hem koud laat wie haar dochter nu meer naar huis neemt. Dit is een lastige situatie, want wat is waar? Perceptie is realiteit aldus dr. Phil. Dat betekent dat men zich kan indenken dat Wekker vreemd opkijkt, maar misschien ook omdat zij al zolang met deze materie bezig is. Aan de andere kant kan ik zo niet beoordelen of Bril wel of niet racistisch is en moet ik het doen met mijn eigen mensbeeld dat in de eerste plaats positief is en dus niet opzettelijk racistisch. Het wordt nog erger wanneer Wekker de Fanoniaanse versie erbij haalt, namelijk het geval van negrofobie aan de kant van witte mannen en vrouwen die bestaat uit seksuele angst voor een zwarte man met een enorme penis. Heeft Wekker dan ook moeite met zwarte mensen die zeggen ‘τnce you go black, you never go back’ς Zoals gezegd had ik zelf een donkere vriend. Bij mij was duidelijk geen sprake van negrofobie. Hier blijft Wekker vaag. Kortom, een moeilijk te beoordelen situatie. Het tweede verhaal luidt ‘Waarom roep je haar moeder nietς’ Hier speelt naar mijn mening wel een duidelijke racistische inslag door een zwarte vrouw die met het kind van haar blanke lesbische geliefde door het park loopt en voor de nanny wordt uitgemaakt en zelfs van het kind wordt afgehouden. Ook de Thaise vrouw die voor prostituee wordt gezien is zeer herkenbaar. Het derde verhaal ‘Belediging van een ambtenaar in functie’ gaat over Wekker zelf. Ze zegt ze dat ze ooit is aangehouden in de metro omdat ze geen kaartje had. Terecht, want elke reiziger heeft een geldig vervoersbewijs nodig. Daarna wordt ze boos en scheldt ze de agenten uit voor fascisten. Van een hoogleraar mag je toch verwachten dat zij weet wat fascisten waren. De problemen die zij ervaart komen voort uit haar eigen houding. Pas wanneer zij in de cel zit, zegt zij dat zij hoogleraar is en zo een belangrijke afspraak mist. Waarom zegt ze dat niet gelijk? Het lijkt erop dat zij heeft afgewacht en de reactie van de agenten vervolgens tegen hen zelf heeft gebruikt. Ik mis hier eerlijk gezegd elke zelfreflectie op haar eigen tekortkoming. Als ik geen geldig vervoersbewijs heb, krijg ik ook een boete. Vervolgens komt haar interpretatie van de gebeurtenis aan bod, waarin zij ‘overduidelijk als een lastige zwarte vrouw’ werd gezien. Dat is haar eigen interpretatie, waarover ik geen mening geef. Tot slot volgt de paragraaf ‘σegerjood in moederland’, een roman uit van de Surinaams-Nederlandse auteur Ellen Ombre. Zij vertelt hierin het verhaal van het Dankerlui-gezin dat begin jaren 60 naar Nederland is gemigreerd. Het gezin bestaat uit een Afrikaans-Surinaamse vader, een Joodse moeder, hun zoon Richenel, die grotendeels afwezig is – en dochter Hannah, die twaalf jaar is als ze in Amstelveen gaan wonen, een van de chique voorsteden van Amsterdam. Wekker bespreekt hierin een scene waar racisme duidelijk aanwezig is, wanneer een politiebusje plotseling stopt naast Hannah en Chaim en hardhandig het busje worden ingetrokken, onder een hevige woordenwisseling. Hoofdstuk 2 ‘Het huis dat ras heeft gebouwd’, houdt zich bezig met de vraag hoe ras zijn werk doet in het Nederlandse publieke beleid en op de universiteit, als het gaat om vrouwenvraagstukken. In fundamentelere zin onderzoekt Wekker de aard van de angst en de agressie die in veel witte mensen wordt losgemaakt als zij (moeten) omgaan met raciale of etnische kwesties. Wekker betoogt dat aan de aandacht voor de emancipatie van vrouwen in de sfeer van beleid een wijdverbreid en diepliggend geracialiseerd concept ten grondslag ligt dat het doel van beleidsvorming doordesemt en op vanzelfsprekende wijze vrouwen opdeelt in 70 witte, allochtone en derdewereld-vrouwen. Ras is de basis van dit onderscheid en dezelfde stilzwijgende geracialiseerde ordening is ook van kracht op de universiteit, in de arbeidsdeling binnen en tussen de diverse disciplines. Wekker neemt de vrouwen- en genderstudies als onderzoeksobject. Wekker geeft verder aan zich in het gebied van bondgenoten te bevinden, meestal witte vrouwen die diepgaan gedreven worden door gevoelens van sociale gerechtigheid, maar toch altijd aarzelen om met ras/etniciteit te werken. Dit hoofdstuk dat is geïnspireerd door de critical race theory. Deze theorie ‘laat zien hoe als vanzelfsprekend beschouwde beweringen van rassenneutraliteit, kleurenblindheid en het discours van tolerantie dikwijls de “verborgen en onzichtbare vormen van racistische uitdrukkingen en gevestigde patronen van racistische uitsluiting” aan het oog onttrekken. Wekker kijkt naar hoe de beleidsmatige belangstelling voor vrouwen en etnische minderheden op overheidsniveau was georganiseerd vanaf begin jaren 80. In het tweede deel kijkt zij naar de kennisproductie over vrouwen en etnische minderheden in de sfeer van de universiteit. Tenslotte onderzoekt zij de vrouwen/genderstudies en kijkt zij naar hoe de diversiteit van betekenisassen van invloed is geweest. Wekker werkte als adviseur voor Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk op het gebied van etnische minderheden en werd gevraagd feedback te geven op een beleidsdocument. Haar radicale mening kwam haar echter duur te staan, zo bleek jaren later. Inmiddels spreken we over migranten en moet elke inwoners de waarden en normen delen die hier heersen. Tegelijkertijd wordt Nederland vaak aangesproken op racisme. Het is zorgwekkend dat politici hier niet veel om geven. Ook het feit dat een donkere vrouw eerder als iemand van de garderobe wordt gezien, is zorgwekkend. Wekker spreekt verder over de voordelen van witheid, namelijk vrij zijn van ras, waarbij witheid absoluut niet wordt beschouwd als een raciale of etnische positionering. Ook noemt Wekker haar ervaringen binnen de universiteit, bijvoorbeeld toen zij werd gevraagd om het college over zwarte kritiek te geven voor de cursus vrouwenstudies. In Amerika had zij een totaal andere ervaring. Daar wist men wel hier vorm aan te geven. Ik denk dat dat komt omdat slavernij en racisme daar op veel grotere schaal heeft plaatsgevonden, met name het zuiden van Amerika. Dit werkt veel sterker door in de psyche dan hier, waar voornamelijk het gewest Holland zich bezighield met slavernij. Een ander schrijnend voorbeeld is de vraag of Wekker echt hoogleraar is of omdat zij zwart is. Dat slaat natuurlijk nergens op. Dan kun je ook vragen waarom Olivier Hekster hoogleraar is. Zelf verdiend of omdat zijn vader ook hoogleraar was? Hoofdstuk 3 ‘De gecodeerde taal van Hottentot nymphae’ analyseert een psychoanalytische casestudy uit 1917, waarin drie klaarblijkelijk witte vrouwen uit de midden- of hogere klasse uit Den Haag tegen hun psychoanalyticus zeggen dat zij lijden aan ‘Hottentot nymphae’, de contemporaine term voor vergrote labia minora (kleine schaamlippen), die doorgaans in verband worden gebracht met zwarte vrouwen. Hier moeten we naamgeving in hun historische context plaatsen en rekening houden met de tijdsgeest. Wekker verwijst naar dr. J.W.H. van τphuijsen die vrouwen op hun gender beoordeelt en eerder spreekt over een ‘Freuds mannelijkheidscomplex’, wat ook kritisch geduid kan worden. Waarom niet simpelweg spreken over kleine schaamlippen? Een tweede aspect is dat deze arts laat zien ras in hoge mate aanwezig was als discours in kringen van de hogere klassen in de metropool, ook al was er geen sprake van een aanzienlijke aanwezigheid van zwarte mensen. Na de beschrijving van deze casus, kijkt Wekker naar hoe zij zijn blootgesteld aan deze beelden over ras waarin mannelijkheid en vrouwelijkheid vastomlijnd waren. Hierna geeft Wekker een medischhistorische analyse van de plaats van psychoanalyse in de Nederlandse samenleving, waarin mensen uit de arbeidersklasse begin 20-er jaren makkelijk werden opgesloten in gestichten met 71 suggestieve en directieve therapieën. Vervolgens bespreekt Wekker vijf plekken waar de protagonisten van dit verhaal werden blootgesteld aan de kennis over zwarte vrouwen en hun lichamen. Ten eerste noemt Wekker het aardrijkskunde (onderwijs) waar studenten leren over de wereld met zijn verschillende rassen en culturen, en soms in/expliciet over hun eigen plaats in die wereld. Een tweede plek is die van de kunst. De stelling is dat vanuit een vroege bewonderende en positieve afbeelding van zwarte vrouwen in religieus opzicht vanaf de 14 e eeuw zich een geleidelijk negatievere beeldtaal heeft ontwikkeld, naarmate het Nederlandse imperium zich in de 17e eeuw uitbreidde. Het derde domein wordt gevormd door wereld-, koloniale en antropologische voorstellingen, plekken waar zwarten en Indische mensen – in alle mogelijke vormen – konden worden bekeken. Een vierde plek van (pseudo)-kennis was de popularisering van medisch en antropologisch onderzoek in tijdschriften, waarbij met name het onderzoek van de genitaliën van zwarte vrouwen van belang was, zoals het ‘Hottentot-schort’ ofwel vergrote schaamlippen. De vijfde plek wordt gevormd door commerciële advertenties waarbij beelden van zwarten werden getoond op de verpakkingen van koloniale producten zoals zeep, koffie, tabak, cacao en suiker. Tenslotte laat Wekker de wetenschap hierop los en concludeert dat bijvoorbeeld gender ook geen onschuldige onderzoekscategorie is. Hoofdstuk 4 ‘τver Homo σostalgia en (post) kolonialiteit’ gaat over het homobeleid in Nederland sinds 2007. Wekker is geschokt dat overwegend witte homomannen bij de nationale verkiezingen in 2010 in overweldigende mate op de PVV hebben gestemd. Zij volgt in dit hoofdstuk de geschiedenis van de witte Nederlandse homobeweging in vergelijking met de vrouwenemancipatiebeweging. Vervolgens onderzoekt zij hoe het overheidsbeleid op het gebied van de homo-emancipatie één speciaal, gelokaliseerd concept van homoseksualiteit als universeel heeft gewaarmerkt. Ten derde speelt in dit onderzoek de figuratie van Pim Fortuyn met zijn tegenstrijdige verlangens – het afwijzen van moslims, ook al prefereert hij ze tegelijkertijd als sekspartners in dark rooms – een cruciale rol. Volgens Wekker komen zijn verlangens rechtstreeks voort uit het koloniale verleden en sluiten nauw aan bij koloniale seksuele praktijken die zijn opgeslagen in het culturele archief. Dat is maar de vraag en moet met valide argumenten onderbouwd worden. Fortuyn sprak iedereen aan door zijn duidelijkheid. Zijn homoseksualiteit versterkte dat alleen nog maar. Wilders trekt sommige homo’s aan omdat hij voor deze groep opkomt en εarokkanen en Antilianen demoniseert die ook nog eens vaak homo’s agressief bejegenen. Ik herken mij niet in Gloria's beeld van homo's in de maatschappij. De belangrijkste verantwoordelijkheid ligt bij jezelf, ondanks het feit dat er veel homogeweld en racisme plaatsvindt. Ras is volgens Wekker nooit punt van orde geweest binnen de homobeweging, omdat zij zich vooral op het gebied van seksualiteit moest verdedigen. Bovendien bestaat het onjuiste beeld dat homo’s vooral wit waren. “Gewoon homo” zijn is er niet bij, want homoseksualiteit is vooral bij islamitische en streng christelijke culturen ongewenst. Bovendien bieden de media vaak stereotyperingen van homo’s als blank, vrouwelijk en hysterisch. Ook binnen migranten zal homoseksualiteit ongetwijfeld lastig zijn. In Nederland is het homo zijn sterk afhankelijk van dorp op stad, katholiek of protestants. In hoofdstuk η ‘Want al ben ik zwart als roet, ik meen het wel goed’. Het geval van Zwarte Piet’, onderzoekt Wekker grote hoeveelheden e-mails en haatmails die leden van het ‘σederlandse publiek aan het van Abbemuseum in Eindhoven hebben gestuurd, na een project dat in 2008 was geïnitieerd door de Duitse en Zweedse kunstenaars Annette Kraus en Petra Bauer, waarin het verschijnsel Zwarte Piet op kritische wijze ter discussie wordt gesteld. Het is sowieso de vraag waarom zij zich op deze Nederlandse verzonnen figuur hebben gericht. 72 Wekker benoemt voorts de heersende mening dat Zwarte Piet tot de Nederlandse cultuur behoort en die pakjesavond als een onschuldig en plezierig kinderfeest ziet, maar waarvan de kritische receptie sinds de jaren 70 – vooral door zwarte mensen – een sterke reactie bij de meerderheid teweeg brengt. Wekker onderzoekt deze reacties van de Nederlandse witte zelfrepresentatie van onschuld. Ze verbindt Zwarte Piet aan de ‘postkoloniale melancholie’ van Gilroy. Dit kan wel eens een van de oorzaken van ergernis zijn van Wekker, namelijk het verwetenschappelijken van deze figuur. Mij lijkt dat problematisch omdat het Sinterklaasfeest met Zwarte Piet nooit bedoeld is als wetenschappelijk object, maar door anderen als zodanig gezien wordt. In het geval van Zwarte Piet doet zij geen enkele moeite om de literatuur aan te halen die aantoont dat hij nooit iets met racisme of slavernij te maken heeft gehad zoals van Scheer en Van Trigt. Wekker zegt alleen maar dat Schenkman Zwarte Piet heeft bedacht toen Nederland de slavernij nog niet had afgeschaft, maar dat betekent dus niet dat Schenkman zó dacht. Dat is slechts een niet onderbouwde aanname en dus kwalijk. Ik persoonlijk heb dus geen enkel probleem met zwarte mensen, zie mijn eerste bericht, maar door er zo over te praten, bevlek je termen als zwart en wit naar mijn idee en ik en vele anderen willen daar niet mee geassocieerd worden. Ik ben ik en jij bent jij en iedereen heeft een andere achtergrond, kennis, opleiding en ervaring. Dat Wekker zelf ook sterk vasthoudt aan haar notie dat Zwarte Piet racistisch is, blijkt uit haar opsomming van tien punten die vervolgens steevast onderuit gehaald worden. Enig inzicht is hier niet te vinden. Zwarte Piet is inderdaad onderdeel van de Nederlandse culturele traditie die vanzelf moet veranderen en niet vanuit externe druk. Zo werkt dat met tradities en rituelen. Het is inderdaad een kinderfeest, waarbij de ontwikkeling van het kind in kleutertijd zeer geschaad wordt, specifiek het magisch denken wanneer volwassenen dit gaan verpesten met discussies en protesten die kinderen niet hoeven te zien. Daarnaast heb ik nog niemand gehoord die de tradities van een ander volk zo bekritiseert als nu hier in Nederland gebeurt. Wat wél duidelijk is, dat Nederlanders hier genoeg van hebben, zoals bleek tijdens de laatste intocht. Anti Zwarte Piet-demonstreerders werden in hun bus op weg naar Dokkum tegen gehouden. Het is zorgwekkend dat deze mensen niet inzien dat zij dit niet in aanwezigheid van kinderen moeten doen, maar binnen een universiteit of debatclub. Het laatste hoofdstuk ‘Het grote ongemakμ de ontvangt van White Innocence’ kijkt naar de ontvangst van de Engelse versie die in 2016 is verschenen. Nederland en Amerika staan hierbij centraal. Ook kijkt Wekker vooruit. Wekker geeft aan dat men in Amerika dit thema beter oppakt dan in Nederland. Hierboven heb ik al betoogd dat dat komt omdat Amerika een veel sterker verleden heeft met racisme en slavernij dan de Republiek. Het debat over ras en afkomst speelt daar veel sterker met veel toonaangevende voorbeelden zoals Oprah Winfrey en Barack Obama, die Wekker overigens nergens noemt. Wekker geeft aan zich vooral te richten op witte reflexen, gedragspatronen en mythologieën. Wekker wil echter niet dat men haar om een oplossing voor dit probleem vraagt! Vreemd, aangezien zij dit probleem zelf aan de kaak stelt. Zij zegt alleen bij te willen dragen aan het debat over hoe postkoloniale structuren op een dekoloniale en intersectionele manier bestudeerd kunnen worden. Het is daarbij ook opmerkelijk dat zij eerst in het Engels heeft gepubliceerd en niet gelijk in het Nederlands, aangezien zij haar pijlen toch op de Nederlandse samenleving richt. Hierbij is zij zeer sterk beïnvloed door het werk van Edward Said, waarbij ik geen enkele kritische blik ontwaar op zijn gedachtegoed. De meeste wetenschappers schrijven eerst een kritische historiografie die hier afwezig is. Wekker bespreekt de reacties vanuit Nederland die overwegend afwijzend zijn. Ze verwijst hierbij naar 150 kranten- en tijdschriftartikelen en radio- en tv-interviews. Verderop zal ik het meest recente artikel van Syp Wynia in Elsevier aanhalen, omdat dat ook veel zegt 73 als alles waar en het vragen oproept over Wekkers’ betrouwbaarheid als wetenschapper. Wekker heeft diverse reacties ontvangen waaronder steunbetuigingen en persoonlijke verhalen van mensen die zich in het boek herkennen. Ook zegt ze dat haar boek is aangekomen in de academische wereld en verwijst hierbij naar slechts één boek (Van den Berg 2016). Wekker bespreekt vervolgens diverse reacties en wijst erop dat men slechts enkele steekwoorden heeft gelezen en daar conclusies op baseert. Zo verwijst zij naar het artikel van Robert Vuijsje in het AD die een artikel schreef met de titel ‘Het witte superioriteitsgevoel zit in elke σederlander ingebakken’. Wekker ontkent in alle toonaarden dat alle blanken racisten zijn, al komt het daar wel op neer. Niet alleen ik lees dat in haar boek, in de lopende tekst maar ook tussen de regels door, ook anderen zien dat terug in haar boek. Echter betoogt Wekker dat die interpretatie niet op haar boek gebaseerd kan zijn, omdat zij naar eigen zeggen het expliciet duidelijk heeft gemaakt dat huidskleur op zich geen indicatie geeft over de vraag of iemand racistisch denkt of handelt. Een ander ongemak betreft het concept cultureel archief in plaats van cultureel geheugen. Hoewel opmerkelijk, stoor ik mij daar verder niet aan. Verder bespreekt ze de heftige reacties van witte ‘lezers’. De weerstand richt zich op ‘wit’ en ‘onschuld’. Wekker bekritiseert hier de mensen die liever blank worden genoemd, ‘omdat ‘blank een woord [is] voor een kleur die een tikje warmer is dan wit’. Verder zegt Wekker ‘Alsof de koloniale bagage van reinheid, zuiverheid, onbevlektheid, van goede kwaliteit, onschuld, superioriteit (Van Dale 1992), die de term ‘wit’ met zich meedraagt door louter wilskracht of afgeworpen of weggedacht zou kunnen worden’. Hiermee geeft Wekker zelf het woord blank een negatieve lading en is net zo stigmatiserend als het woord ‘zwart’. In navolging spreekt Wekker over ‘wit privilege’, iets wat je tegenwoordig veel hoort in de Verenigde Staten. Wit is onzichtbaar en onbenoembaar in de ogen die die positie bezitten, niet in de ogen van zwarte mensen. Dat Wekker niet inziet welke gevolgen haar boek heeft blijkt uit het haar opmerking ‘Terwijl ik White Innocence bedoelde als en speelse, een beetje plagerige samenvatting van de dominante Nederlandse houding met betrekking tot ras, vatten veel schrijvers en reaguurders mijn spotternij op als een beschuldiging. Als een onuitwisbare schuld, met slavernij, slavenhandel en kolonialisme als centrale kenmerken. De titel zou witte mensen, in hun zelfopvatting, vastzetten in onuitwisbare en eeuwige schuld, en hen beroven, wederom in hun eigen ogen, van mogelijkheden om te handelen.’ Dit is behoorlijk arrogant. Als Wekker dit niet bedoelt, hoe komt het dan dat vrijwel iedereen hier zo over valt? Ligt dat puur aan het feit dat mensen blank zijn? Naast andere reacties van dezelfde categorie verwijst Wekker naar het feit dat ze kritisch is over objectiviteit in de wetenschap. Hier heeft Wekker gelijk, omdat dat niet bestaat. Iedereen is gekleurd door zijn eigen historiciteit. Leerlingen leren dit als standplaatsgebondenheid. Wekker besluit haar boek naar hoe toekomstig onderzoek kan worden ingevuld. Nu is er net een boek verschenen met als titel Racisms107 dat naar racisme tussen de Kruistochten en het heden kijkt, dus het onderwerp leeft wel. Tenslotte volgt er een nawoord waarin zij een situatie tijdens een lezing beschrijft waarin een van de toehoorders in de ogen van Wekker een zeer ongepaste vraag stelt. Voorafgaand aan het schrijven van deze recensie, dat ook een opiniërend stuk is geworden, zei ik al dat ik dit nooit goed kan doen in de ogen van de auteur en haar aanhang. Dit blijkt wel uit de discussie die op Facebook is ontstaan, nadat duidelijk werd dat Gloria Wekker de Joke Smitprijs heeft gewonnen voor haar strijd om emancipatie voor zwarte vrouwen. Ik zei dat alles wat 107 Francisco Bethencourt, Racisms. From the Crusades to the Twentieth Century (Princeton University Press 2015). 74 ik zou zeggen gelijk wordt afgedaan als iemand die vanuit witte onschuld handelt en erfgenaam is van het cultureel archief inzake 400 jaar Nederlands imperialisme. Ik verzet mij inderdaad hiertegen. Ik vind het ook echt onzin en is wetenschappelijk onhoudbaar. In zijn meest recente artikel gaat Syp Wyna in op deze benoeming, dat ik hier volledig citeer. Syp Wynia schrijft: “De Joke Smitprijs voor Wekker is een grote fout Emeritus hoogleraar Gloria Wekker heeft de Joke Smitprijs 2017 gekregen, uit handen van minister van Onderwijs Ingrid van Engelshoven (D66). De jury, voorgezeten door tvpresentatrice Eva Jinek, verkoos de feminismeprijs aan Gloria Wekker te geven, omdat zij ‘een cruciale bijdrage heeft geleverd aan het onderwijzen en stimuleren (…) op het gebied van gender en etniciteit.’ Enμ ‘Ze tilde tegelijkertijd het academische en maatschappelijke debat naar een hoger niveau.’ Er was al enige opwinding toen Gloria Wekker genomineerd bleek voor deze staatsprijs. Die opwinding werd er niet kleiner op toen de keus ook nog eens op Gloria Wekker viel. Dat ze ’s avonds kritiekloos werd ondervraagd in de talkshow van de juryvoorzitter maakte het er niet beter op. Maar wie is Gloria Wekker? De familie van Gloria Wekker (66) nam haar uit Suriname mee naar Nederland toen zij één jaar oud was. Ze studeerde antropologie, was adviseur op het gebied van antiracisme van de Amsterdamse burgemeester Ed van Thijn, promoveerde in Californië en was tot vijf jaar geleden hoogleraar ‘gender studies, sexuality studies, African-American studies en Caribbean studies’ aan de Utrechtse universiteit. Buiten haar vakgebied werd Gloria Wekker pas na haar hoogleraarschap bekend. In 2016 publiceerde ze het boek White Innocence, waarin ze schetst dat blanken (‘witten’ in haar jargon), graag denken onschuldig te zijn aan kolonialisme en racisme, maar dat er voor ‘witten’ geen ontkomen aan is. In interviews liet ze blijken daar ook geen prioriteit aan toe te kennen, aan het bevrijden van de blanke van zijn of haar schuld. Ze zou naar eigen zeggen wel weten hoe dat in zijn werk zou kunnen gaan, maar zag daar weinig reden voor. ‘Ik kan het wel, maar wil het niet.’ ‘Universiteit te wit’ Gloria Wekker was na haar emeritaat in Utrecht ook betrokken bij de ongeregeldheden aan de Universiteit van Amsterdam twee jaar geleden, waaruit de opdracht voortvloeide om voorzitter van een ‘diversiteitscommissie’ te worden. Die commissie was van mening dat de universiteit veel te ‘wit’ is (er studeren en werken te weinig niet-westerse allochtonen, naar het oordeel van de commissie). Naar het oordeel van Wekker dient de wetenschapsbeoefening aan de Amsterdamse universiteit ook met een korreltje zout te worden genomen. Wekkerμ ‘In een heleboel kritische wetenschappen, zoals genderstudies en culturele studies, is dat ideaal van [wetenschappelijke] 75 objectiviteit al lang achterhaald. Die objectiviteit is een schaamlap voor de posten die mannen innemen.’ Ideoloog van uit Amerika geïmporteerde identity politics Gloria Wekker kan ook worden beschouwd als de belangrijkste ideoloog van de uit de Verenigde Staten geïmporteerde identity politics. Die komt er kort samengevat op neer dat mensen zijn wat hun huidskleur of etniciteit is, dat ze ook deel zijn van collectiviteiten op basis van ras of etniciteit, dat blanken (‘witten’) per definitie ‘privileges’ hebben en dat anderen daarom gecompenseerd moeten worden. Bij identity politics hoort een heel begrippenapparaat, dat door Wekker en enkele van haar collega’s één op één uit de Verenigde Staten naar Nederland is geïmporteerd. De onverwerkte slavernijgeschiedenis van Amerika bijvoorbeeld wordt één op één naar Nederland getransformeerd. De Nederlandse folkloristische figuur Zwarte Piet wordt in dit geïmporteerde denkraam een Black Face – een omstreden verschijnsel uit de Amerikaanse amusementsgeschiedenis, waarbij blanken zich karikaturaal uitdosten als ‘neger’. Sinds begin 2ί1ι zit Gloria Wekker ook in de politiek. Ze was lijstduwer voor de partij van Sylvana Simons. Waarom die opwinding? De opwinding over de toekenning van de Joke Smit-prijs komt uit verschillende hoeken en kent verschillende gronden. Zo was er al reden tot twijfel over het wetenschappelijke gehalte van Wekkers werk. Die twijfel werd er niet kleiner op toen Gloria Wekker als adviseur van de Universiteit van Amsterdam met zoveel woorden beweerde dat wetenschap ook maar een mening is – dat het maar net is hoe je het bekijkt. Ze keert zich om die reden tegen ‘eurocentrische’ wetenschap. Tegen die achtergrond is het nogal verbazingwekkend dat Gloria Wekker de Joke Smitprijs krijgt ‘omdat ze het academische en maatschappelijke debat naar een hoger niveau’ zou hebben getild. Gloria Wekker heeft dus de feminismeprijs van de Nederlandse staat voor het jaar 2017 gekregen. Menig feminist is daar echter allerminst blij mee. Wekkers beweringen worden niet als een verrijking van het feminisme beschouwd. Wat bijvoorbeeld slecht valt, is dat Wekker aanhanger is van het ‘intersectioneel feminisme’ – een nogal onbegrijpelijk fenomeen dat er op neerkomt dat het feminisme ‘te wit’ is, dat vrouwenachterstelling ook moet worden bekeken tegen de achtergrond van ras en religie en dat ‘witten’ zich niet met achtergestelde groepen moeten bemoeien. Gedachtegoed splijt de samenleving Het meest opmerkelijke van de prijstoekenning aan Gloria Wekker is nog wel dat zij de hoogst schadelijke identity politics in Nederland verspreidt. Ze heeft dat gedachtegoed van de schuldige witte en het zwarte slachtoffer opgedaan in de Verenigde Staten, waar het al sloopwerk doet. Het splijt de samenleving tussen witten, die als immorele schuldenaren worden 76 neergezet, en zwarten (iedereen die niet blank is) die moreel aan de goede kant staan en beschermd en voorgetrokken dient te worden. Het is een raciaal ingedeeld wereldbeeld, het wereldbeeld van Gloria Wekker, dat aan de overkant van de Atlantische Oceaan al oorzaak is van de Grote Scheiding in de Amerikaanse gelederen. Als het gedachtegoed van Gloria Wekker wortel schiet, kan dat ook in Nederland gebeuren. Het is een grote fout van de Nederlandse regering Gloria Wekker de Joke Smitprijs toe te kennen.”108 Dit artikel is een goede aanvulling op haar twee boeken en de heersende opinie over Gloria Wekker en sluit aan bij mijn eigen bevindingen. Inderdaad bevestigt Wynia dat Wekker geen oplossing voor dit probleem wil geven, iets wat zij wel zou kunnen, maar niet wil. Ook het feit dat blanken er niet aan ontkomen erfelijk belast met racisme te zijn, doet haar schijnbaar niets. Daarnaast hekelt ze de witheid van universiteiten. Typisch, aangezien zij zelf tien jaar als hoogleraar aan de Universiteit Utrecht heeft gewerkt. Wekker is vroegtijdig met emeritaat gegaan, waarbij je je afvraagt waarom dat is. Zou het te maken kunnen hebben met haar kritiek op witheid of omdat ze de wetenschappelijkheid van andere universiteiten in twijfel trekt? Heeft het te maken met haar eigen niveau van wetenschappelijkheid of omdat ze alleen maar roept vanaf de zijlijn? Alleen Wekker en de Universiteit Utrecht weten het antwoord. Ook het idee van ‘white privilege’ stelt Wynia ter discussie en bekritiseert het feit dat zij de theorie van identity politics naar Nederland heeft gehaald, wat in Amerika voor zoveel problemen heeft gezorgd. Inderdaad lijkt het er sterk op dat de mensen die zogenaamd niet aan de goede morele kant staan, dus aan Wekkers kant, het wel bedoeld slachtoffer zijn van wat Nederland tijdens haar koloniale periode heeft aangericht. Concluderend zie ik dit boek positief in de zin dat het de lezer dwingt zijn eigen standplaatsgebondenheid kritisch onder de loep te nemen en zich af te vragen waarom hij denkt en handelt zoals hij doet. Leerlingen leren dat al in de eerste klas bij Geschiedenis. Daarnaast wijst Wekker terecht op de duidelijke aanwezigheid van racisme in Nederland, waarvan zij diverse gevallen heeft beschreven en waar ook iets aan gedaan moet worden, bij voorkeur door onderwijs en een respectvolle dialoog. Aan de andere kant is er kritiek. Wekker stigmatiseert de blanke σederlanders door hen ‘wit’ te noemen en plaatst zélf een negatieve connotatie aan het woord blank. Daarnaast ziet Wekker niet in dat het Nederlandse slavernijverleden vooral gold voor het gewest Holland en niet of nauwelijks voor de rest van de Republiek, dit in tegenstelling tot de Verenigde Staten die geografisch veel sterker met slavernij en racisme te maken hebben gehad en nog steeds. Verder vind ik het goed dat Wekker bij wil dragen aan het debat over racisme, maar het gaat hier echt om communicatie en hoe je je mening verkondigt aan het grote publiek. Agenten fascisten noemen draagt daar natuurlijk niet aan bij. Het opleggen van een soort erfelijk ingebed racisme aan blanke Nederlanders gaat mij veel te ver en is wetenschappelijk onhoudbaar. Ik mis daarnaast Wekkers visie op het feit dat zwarten zelf ook zwarten als slaven vervoerden naar plantages. Daarnaast ben ik benieuwd naar haar boek over het zwarte culturele archief. Ik heb het meeste moeite met haar hoofdstuk over Zwarte Piet. Ik ben zelf opgegroeid met deze traditie zonder negatieve beeldvorming. Wekker doet nergens moeite de heersende mening te erkennen door de literatuur aan te halen die aantoont dat er nooit sprake is geweest van racisme of een context van slavernij. Dat is welbewust een 108 Syp Wynia, ‘De Joke Smitprijs voor Wekker is een grote fout’, inμ Elsevier Weekblad (12 december 2017). 77 eenzijdig beeld schetsen en hoogleraar onwaardig. Als homo herken ik mij niet in haar beeld van de homobeweging. Iedereen kiest uit eigen overweging voor een bepaalde politieke partij. Net als Wynia maak ik mij echter zorgen over de impact van dit boek in die zin dat het de samenleving kan splijten, zoals ik op Facebook heb gemerkt. Waar ik het debat met argumenten aan ga, krijg ik alleen te horen dat ik drogredenen verkondig of “dat we hier te maken met het toppunt van witte onschuld.” Ik hoop dat Wekker inziet dat zij de blik eens op zichzelf moet richten en niet op de samenleving waarvan zij al zolang dankbaar gebruik maakt zonder een kritisch woord. Het is erg makkelijk je omgeving aan te vallen, zonder daar verantwoording voor te willen nemen. Wat dat betreft zullen er zeker nog veel kritische columns volgen. Tot slot vraag ik mij inderdaad af of het verstandig was haar deze prijs toe te kennen. De toekomst zal het uitwijzen. Dit boek is in ieder geval een nieuwe stok waarmee hard geslagen zal worden. 78