Zorgvuldig zoek ik woorden uit
Zachtjes voel ik of
ze rijp genoeg zijn
ik haal ze uit hun
stugge schil
meng en sabbel
tot ik precies proef
wat ik zeggen wil
het licht, net wakker, baant zich moeizaam een weg door dikke walmen glas rinkelt en snijdt de stilte razendsnel vult haar mondholte zich met de smaak van angst ze kijkt op en ziet de gespierde armen het gebroken lichaam als een kruisgewelf eroverheen tussen haar handen leest ze de schreeuw die de wanhoop schreef in het gutsende bloed tranen sijpelen in haar sjaal en tekenen een spoor van verdriet op haar ijskoude wangen ze wil niet meer waken, maar slapen, dromen, van de reis die ze nooit zal maken.