Staatsrecht

De staatsrechtelijke wortels van het leerstuk van de ministeriële verantwoordelijkheid gaan inmiddels meer dan anderhalve eeuw terug. De vraag die steeds meer op de voorgrond treedt is of de manier waarop nu verantwoording moet worden afgelegd nog dezelfde moet zijn als toen de ministeriële verantwoordelijkheid tot ontwikkeling kwam. Het afleggen van verantwoording van de ambtelijke dienst speelt in deze vraag een hoofdrol.
De ministeriële verantwoordelijkheid kan namelijk feitelijk van twee kanten worden uitgehold:

‘Aan de ene kant kunnen degenen die formeel ter verantwoording roepen (de Tweede Kamer) daartoe in feite niet in staat zijn omdat zij over onvoldoende informatie of macht bezitten. Anderzijds kan de formeel verantwoordelijke persoon (de minister) feitelijk niet bij machte zijn te besturen. Het ter verantwoording roepen wordt dan vrij zinloos en in vele gevallen onbillijk.’

De meeste staatsrechtbeoefenaren vinden dat de ministeriële verantwoordelijkheid voor het ambtenarenapparaat geen veranderingen nodig heeft. Het veranderen van de ministeriële verantwoordelijkheid leidt volgens hen tot een ongewenste aantasting van ons parlementair stelsel.
Bestuurskundigen en politicologen vinden echter dat het openbaar bestuur sinds het ontstaan in de negentiende eeuw zodanig is gewijzigd, dat veranderingen onvermijdelijk zijn geworden.

Vooral bestuurskundigen en werknemers uit de adviespraktijk in het openbaar bestuur hebben het volgens Cliteur moeilijk met de harde logica van het staatsrecht. Kritiek die valt te vernemen is dat staatsrechtbeoefenaren zich halsstarrig blijven vasthouden aan een vermolmd concept van de ministeriële verantwoordelijkheid en zeer behoudzuchtig zijn.
In deze scriptie wordt onderzocht of de huidige staatsrechtelijke ministeriële verantwoordelijkheid inderdaad een verouderd concept is. Dit omdat het de taak is van een staatsrechtbeoefenaar om bij te dragen aan veranderingen. Als men de uitbouw van het staatrechtelijk stelsel kritisch wil volgen, moeten er voortdurend systematische maatstaven bij nieuwe ontwikkelingen worden aangelegd.
De strikt verticaal en ondergeschikte verhouding van de ambtenaar tegenover de politiek verantwoordelijke minister verschuift steeds meer naar een grotere invloedsuitoefening en verantwoordelijkheid van de ambtenaar. Verscheidene bestuurskundige auteurs hebben de opvatting dat de staatsrechtelijke verticale traditie moet worden aangevuld met een meer horizontale benadering, waarbij de hiërarchische lijnen van ambtenaren naar minister en van minister naar parlement worden gepasseerd, en de ambtenaar een grotere rol binnen de ministeriële verantwoordelijkheid krijgt.
Het doel van de scriptie is om te onderzoeken of het mogelijk is dat er een stelsel van controle en verantwoording wordt ingevoerd, dat meer dan nu het geval is, recht doet aan de specifieke positie van het departement en de deskundigheid die daarin bij ambtenaren aanwezig is. Vanuit een democratisch vertrekpunt zal worden bezien of de toegenomen macht van ambtenaren ertoe aanleiding geeft veranderingen door te voeren in het huidige verticale stelsel.

Für Bloch ist Hegel zunächst der Denker des Werdens. In der Phänomenologie des Geistes entwickelt sich aus dem natürlichen Bewusstsein im dialektischen Erfahrungsprozess Staat, Religion und Philosophie. In der Logik werden starre Beziehungsstrukturen flüssig gemacht und "in Bewegung gebracht". Dementgegen steht jedoch die starre Abgeschlossenheit der Rechtsphilosophie Hegels. Wie ist der Begründer des dialektischen Entwicklungsprozesses in Einklang mit seiner fixen Idee von Staat und Recht zu bringen?
Diese kurze Arbeit setzt sich mit dem Kapitel 17 "Der Schwur auf den Styx, der zweideutige Kosmos in Hegels Rechtsphilosophie" aus dem Blochschen Werk "Naturrecht und menschliche Würde" auseinander. Es soll die kritische Beschäftigung Blochs mit Hegel in Bezug auf seine Rechtsphilosophie beleuchtet werden.

Militant democracy is an attempt to defend democracy against totalitarian parties that would use democratic procedures to rise to power. This article is focused on the consistency of the concept of 'militant democracy' . I argue that what militant democracy defends is not the democratic procedure itself but rather certain rights and the rule of law, and that those elements may in fact be compromised by democracy. This applies both if the democratic procedure is concerned and if democracy is interpreted as a reflection of the will of the people. Those elements may be upheld, but democracy is to be mitigated rather than fortified in order to do so.

J. Doomen and A. Ellian (eds.), De strijd van gelijkheid en vrijheid. The Hague: Boom Juridische Uitgevers, 2015. This study inquires the extent of freedom of expression in the present era. I wrote a chapter (pp. 107-123) and co-authored the general introduction (pp. 9-24).

Ministerie van Justitie en Veiligheid Opdrachtgever Wetenschappelijk Onderzoek-en Documentatiecentrum (WODC) Projectnummer 3272 Auteurs dr. mr. Laurens van Apeldoorn (Open Universiteit) mr. Samantha Daniëls (Universiteit van Amsterdam en ABN AMRO Bank N.V.) mr. drs. Mirjam van Schaik (Open Universiteit) dr. Jasper Doomen (Open Universiteit) mr. dr. Reijer Passchier (Open Universiteit en Universiteit Leiden) Begeleidingscommissie prof. mr. dr. Luc Verheij (Universiteit Leiden en Afdeling advisering van de Raad van State) mr. Adriaan Wierenga (Rijksuniversiteit Groningen) drs. Nino Manzoli (ministerie van Justitie en Veiligheid) drs. Theo van Mullekom (WODC) Redactie en opmaak dr. Wendy de Zee

Vergleichende Textanalyse zum Thema: Theorien zu Staat, Regieren und Globalisierung im Vergleich: Im Vergleich werden die Texte von Ulrich Brand ("Verdichtung zweiter Ordnung") und Bop Jessop ("The state and state-building") zunächst einzeln, danach im Vergleich analysiert.

Both critics and defenders of the modern American administrative state have recognized the influence of Hegelian ideas upon the American progressives. But existing scholarship on this connection has not delved into the institutional details of Hegelian political theory and its transformation in progressivism. This article traces the continuities and adaptations between Hegelian and American progressive theories of the administrative state through three conceptual pairs: individual rights and social welfare, civil society and the state, and legislation and execution. For both German Hegelian legal scholars and the American Hegelian progressives, these conceptual pairs staked out the basic normative and institutional tensions underlying the modern state. The progressives, however, gave these concepts a democratic interpretation, and thus sought to involve the public at multiple levels of the policy-making process. This Hegelian progressive theory provides a compelling basis for a public philosophy of the contemporary American state.

AUFSATZSAMMLUNG 17-3 Hans Kelsens politische Philosophie / hrsg. von Elif Özmen ... -Tübingen : Mohr Siebeck, 2017. -XV, 175 S. ; 24 cm. -ISBN 978-3-16-155350-9 : EUR 59.00 [#5405] Der Rechtswissenschaftler Hans Kelsen (1881 -1973) gehört zu den wichtigsten Rechtsdenkern des 20. Jahrhundert, an dem sich viele Rechtsphilosophen abgearbeitet haben. 1 Kelsens Denken wurde häufig sehr scharf kritisiert, weil er als Vertreter eines Rechtspositivismus und Werterelativismus angesehen wurde. Kelsen stand in der Nachfolge Kants und betonte den kategorialen Unterschied von Sein und Sollen, lehnte eine naturrechtliche Fundierung des Rechts und des Staats ab, verstand sich aber zugleich auch als Verteidiger der Demokratie. Einige Klassiker seines Faches hat Kelsen zweifellos verfaßt. 2 Eine Ausgabe seiner Schriften erscheint bei Mohr Siebeck. 3

How does Hans Morgenthau define the state? What are the legal, sociological and power structures that determine the ontology of a state? Several contributions show how Morgenthau's understanding of the state undergoes different forms of transformation. Internal and external dimensions of state souvereignty in Morgenthau's work will be analyzed.

Marx hat, wie vielfach bemerkt und bedauert, Staat und Recht keiner eigeständigen Analyse und Kritik unterzogen. Es gibt zwar durch das gesamte Werk hindurch zahlreiche verstreute Bemerkungen und in seinen frühen Schriften auch eine eigenständige Beschäftigung, etwa in den „Debatten zum Holzdiebstahlgesetz“, „Zur Judenfrage“ oder „Zur Kritik der Hegelschen Rechtsphilosophie“. Zu der systematischen Ausarbeitung, die Marx im Zuge seiner Konzeption der Kritik der politischen Ökonomie für den Staat vorgesehen hatte und in der auch das Recht seinen systematischen Ort gehabt hätte, ist er aber zeitlebens nicht mehr gekommen.
Dadurch war eine an Marx orientierte Rechtskritik doppelt gefordert. Sie musste zum einen Marx‘ verstreute Aussagen zusammentragen, zum anderen eine eigenständige Theorie und Kritik entwerfen. Für diese eigenständige Kritik des Rechts war wiederum der Rückgriff auf die Kritik der politischen Ökonomie erforderlich, vor allem auf „Das Kapital“ – nicht nur, weil Staat und Recht mit der politischen Ökonomie verschränkt sind, sondern auch, weil beide ebenfalls als soziale und spezifisch kapitalistische Formen zu entwickeln sind.
Einen der wenigen aktuellen Klärungsversuche unternimmt die AG Rechtskritik in ihrem Sammelband Rechts- und Staatskritik nach Marx und Paschukanis.

Den Haag 2015 Omslagontwerp: Textcetera, Den Haag Opmaak binnenwerk: Ambrac, Deventer © 2015 De auteurs | Boom Juridische uitgevers Behoudens de in of krachtens de Auteurswet gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp, www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (art. 16 Auteurswet) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie-en Reproductierechten Organisatie,

Shaping the international order according to the Union’s values is not just a political ambition, but is also enshrined in EU primary law in the form of the external objectives of the Union. These have been streamlined and expanded significantly with the Lisbon reform (above all Arts. 3(5) and 21 TEU). However, scholarship has not given these objectives an altogether warm welcome, often dismissing them as strange, superfluous or mere wishful thinking. The aim of this paper is to put these external objectives into the wider context of the ‘dynamic internationalisation’ of constitutional law around the world and approach them as part of a constitutional norm category. It is argued that in contemporary constitutional law, externally-oriented objectives are not unusual, but indeed increasingly commonplace. Moreover, at least in German and French legal scholarship, constitutional objectives have received considerable attention and are acknowledged as legally binding, in principle justiciable norms of constitutional rank, setting objectives apart from mere ‘soft law’. This also applies to externally-oriented objectives, even though a wider margin of discretion pertains to the executive branch as the main actor in the area of foreign affairs. Applying these findings to the EU, it can be concluded that the Union’s external objectives are indeed legal norms in the vanguard of a global trend in constitutional law.

Die Entstehung des modernen Nationalstaates ist aufs Engste mit der Etablierung der Demokratie verbunden, die sich in den letzten zwei Jahrhunderten zur nahezu unangefochtenen Legitimationsgrundlage des Staates erhoben hat. Doch ist das Konzept der Demokratie keineswegs undifferenziert zu betrachten. Obgleich die liberal-repräsentative Ausgestaltung der Demokratie gemeinhin als einzig legitime Form der Demokratie wahrgenommen wird, birgt das Konzept der Demokratie ideologische Ambiguitäten in sich, die bei der Bewertung von Demokratie Beachtung finden sollten, um dadurch nicht zuletzt eine differenziertere Krisendiagnostik zu ermöglichen und gegenwärtige Konflikte über die Demokratie besser einzuordnen. Dabei handelt es sich vor allem um die Vorstellung eines Radikalen Demokratismus, der insofern als radikal bezeichnet wird, da er als die revolutionäre Neukonstitution und Legitimation des modernen Staates im Gegensatz zu der legitimatorischen Architektur der Monarchie begriffen wird. Diese ideologische Ausgestaltung einer „reinen“ Demokratie rekurriert radikal auf das Prinzip der Volkssouveränität, das jedoch in entscheidenden Punkten von einem liberalen-repräsentativem Konstitutionalismus abweicht und somit insbesondere in staatsrechtlicher und legitimatorischer Hinsicht weitreichende Ambivalenzen hervorruft. Die folgende Arbeit möchte sich diesen Ambivalenzen und ihren gegenwärtigen Ausprägung aus einer konzeptionellen und ideengeschichtlichen Perspektive widmen, wobei die Arbeit des politischen Soziologen Heinz Otto Zieglers als theoretischer Bezugsrahmen dienen soll. Das Ziel der Arbeit besteht darin, ein differenzierendes Verständnis der Demokratie und ihrem strukturell engem Verhältnis zum Nationalstaat anzubieten, um damit auf potentielle Gefahren und Widersprüchlichkeiten hinzuweisen, die dem Konzept der Demokratie inhärent sind, oder anders ausgedrückt: Die ihr wie ein Schatten anhängen.

C GESELLSCHAFTSWISSENSCHAFTEN CK RECHT; VERWALTUNG CKA Recht, Rechtwissenschaft Staatsrecht Deutschsprachige Länder BIOGRAPHIENSAMMLUNG 15-1 Staatsrechtslehrer des 20. Jahrhunderts : Deutschland-Österreich-Schweiz / Peter Häberle ; Michael Kilian ; Heinrich Wolff.-Berlin [u.a.] : De Gruyter, 2015.-XXII, 1058 S. : Ill. ; 24 cm.-ISBN 978-3-11-030377-3 : EUR 149.95 [#4032] Die Bedeutung des Staates für das menschliche Zusammenleben ist kon-trovers. "Den Staat denken" ist aber gerade in Zeiten der Globalisierung ei-ne Notwendigkeit, weil nur ein auf seine wesentlichen Funktionen achtender Staat dauerhaft und nachhaltig Sicherheit, Recht und Freiheit gewährleisten kann. 1 Es ist aus diesem Grund eine wesentliche Frage, was die Staats-, Politik-und Rechtswissenschaft zu diesem Problem des Staates heute bei-zutragen haben-soweit es eine Staatswissenschaft überhaupt noch gibt. 2 Soweit es die Rechtswissenschaft, und hier vor allem das öffentliche Recht betrifft, ist der Staat ein selbstverständlicher Forschungsgegenstand und Bezugspunkt. Der vorliegende Band 3 bietet nun einen Einblick in das staats-rechtliche Lebenswerk von 70 Staatsrechtlern des 20. Jahrhunderts aus 1 Vgl. Den Staat denken : der Leviathan im Zeichen der Krise / Rüdiger Voigt.-2. Aufl.-Baden-Baden : Nomos-Verlagsgesellschaft, 2009.-368 S. ; 23 cm.-(Staatsverständnisse ;12).-ISBN 978-3-8329-3909-0 : EUR 44.00 [#0277].-Rez.: IFB10-1 http://ifb.bsz-bw.de/bsz303091665rez-1.pdf-Siehe auch Die Kategorie öffentlicher Güter als Grundlage der Staatstheorie und Staatswissenschaft : / Hartmuth Becker.-Berlin : Duncker & Humblot, 2002.-224 S. ; 24 cm.-(Volks-wirtschaftliche Schriften ; 523).-Zugl.: Potsdam, Univ., Diss., 2001.-ISBN 3-428-10768-3 : EUR 76.00 sowie jüngst vom selben Verfasser: Versachlichung und Entpolitisierung der staatlichen Praxis : ein polizeiwissenschaftlicher Ansatz / Hartmuth Becker.-Treuenbrietzen : Telesma-Verlag, 2014.-294 S. ; 22 cm.-ISBN 978-3-941094-16-1 : EUR 39.80. 2 Staatsdenken : zum Stand der Staatstheorie heute / Hg. von Rüdiger Voigt.-Baden-Baden : Nomos, 2015.-Siehe auch als Nachschlagewerk zu einzelnen Denkern: Handbuch Staatsdenker / Rüdiger Voigt ; Ulrich Weiß (Hg.). Unter Mit-arb. von Krisztina Adorján.-Stuttgart : Steiner, 2010.-462 S. ; 25 cm.-(Rechts-philosophie).

Gerade in Zeiten der Krise hat der Begriff der Ausnahme Hochkonjunktur. Er wird verwendet, um Krisen zu charakterisieren, weckt Assoziationen mit dem Ausnahmezustand im Sinne Carl Schmitts und rückt staatsrechtliche Notstandskonzeptionen aus ihrem Schattendasein ins Rampenlicht. Gleichzeitig drückt er den Wunsch aus, dass es sich bei der Krise nur um ein vorübergehendes Phänomen handelt – um eine zeitlich befristete Abweichung von Stabilität, Ordnung und Normalität. Bereits diese Bandbreite an Bedeutungen und Konnotationen legt nahe, dass es „die Ausnahme“ nicht gibt. Vielmehr erschließt sich die Bedeutung der Ausnahme nur in Abhängigkeit der jeweiligen Situation, in der der Begriff verwendet wird. Trotz dieses situationsanhängigen Inhalts wird die Bezeichnung „Ausnahme“ in der juristischen Fachsprache nicht nur erstaunlich regelmäßig, sondern auch sehr allgemein gebraucht, d.h. es wird nicht offengelegt, was die Ausnahme in einem bestimmten Kontext zu einer solchen macht und wofür der Begriff steht.

Ausgehend von dieser Beobachtung verfolgt der vorliegende Beitrag zwei Ziele. Zum einen analysiert er Funktion und Wirkungsweise der „Ausnahme“ in der juristischen Argumentation. Gleichzeitig will er ein Gerüst für eine systematischere Verwendung der „Ausnahme“ entwickeln. Dadurch soll einer undifferenzierten Verwendung des Begriffs und einer auf der Ausnahme basierenden Kategorienbildung entgegengewirkt werden, die den Anschein erweckt, als würde es sich bei der Ausnahme um ein in sich geschlossenes Konzept handeln. Dass es sich bei diesen Anliegen nicht um abstrakte Gedankenspiele oder argumentative Trockenübungen handelt, zeigt die Auseinandersetzung um den als „Abschussbefugnis“ bezeichneten § 14 Abs. 3 Luftsicherheitsgesetz (LuftSiG) sowie die Plenumsentscheidung des BVerfG aus dem Sommer 2012 zur Verwendung militärischer Einsatzmittel im Rahmen des Katastrophennotstandes. Auch wenn der Begriff „Ausnahme“ oder entsprechende Synonyme in völlig unterschiedlichen Zusammenhängen verwendet werden, weisen Funktion und Wirkungsweise erstaunliche Parallelen auf.

Die aus der Untersuchung gewonnenen Erkenntnisse lassen sich auch auf andere Sachverhalte übertragen. Insbesondere lassen sie Rückschlüsse darauf zu, warum die Wahrnehmung von Krisen als Ausnahmen nicht nur konzeptionell fragwürdig, sondern auch inhaltlich irreführend ist. Bevor dieser Aspekt am Ende des Beitrages noch einmal aufgegriffen wird, soll zunächst anhand des LuftSiG eine Systematik des Begriffs der Ausnahme entwickelt werden. Diese basiert auf der Annahme, dass der Begriff der Ausnahme für sich genommen inhaltsleer ist. Er drückt nur einen Gegensatz zu etwas aus und bedarf eines anderen Begriffs oder Konzepts, auf den bzw. das sich die Ausnahme bezieht. Erst aus der Gegensätzlichkeit der aufeinander bezogenen Begriffe lässt sich bestimmen, für was der Begriff der Ausnahme in dem jeweiligen Zusammenhang steht. Diese Bezugsgrößen der Ausnahme werden im Folgenden als Referenzkategorien bezeichnet.

Indem nicht der Inhalt der Ausnahme, sondern die Funktion des Begriffs in den Mittelpunkt der Untersuchung gerückt wird, lassen sich auch über die jeweilige situationsabhängige Bedeutung hinausgehende, d.h. allgemeine Aussage über die Ausnahme treffen. Diese funktionale Perspektive verdeutlicht nicht nur die konzeptionelle Unschärfe, die den Gebrauch des Begriffs häufig prägt. Vielmehr lassen sich damit auch die Konsequenzen, die eine mangelnde Differenzierung zwischen den verschiedenen Funktionen und Referenzkategorien der Ausnahme nach sich zieht, veranschaulichen. So lässt sich am Beispiel des LuftSiG nachvollziehen, wie mit Hilfe des Begriffs der Ausnahme der Anschein erweckt wird, dass es sich dabei um eine eigenständige und in sich geschlossene Kategorie handelt. Dies hat zur Konsequenz, dass alles, was sich erfolgreich als Ausnahme charakterisieren lässt, auch vergleichbar wird. Statt also bestehende normative oder tatsächliche Unterschiede zu betonen, erlaubt die über die undifferenzierte Verwendung des Begriffs Ausnahme hergestellte Vergleichbarkeit eine Gleichbehandlung der Konstellationen. Dies führt dazu, dass bisher bestehende rechtliche Differenzierungen aufgehoben und ein neuer rechtlicher Maßstab gebildet wird. Dieser Mechanismus zeigt sich nicht nur bei dem Versuch, mit Hilfe der Ausnahme Art. 1 Abs. 1 i.V.m. Art. 2 Abs. 2 GG neu zu interpretieren, um so die Verfassungsmäßigkeit des § 14 Abs. 3 GG zu begründen. Auch bei der Auslegung und Abgrenzung der Notstandsregelungen des GG im Plenumsbeschluss zeigt sich diese Wirkung der Ausnahme.

Um dieses komplexe argumentative Wirkungsgeflecht aufzuzeigen, werden im Folgenden anhand des LuftSiG und der Notstandsvorschriften des GG zunächst die verschiedenen Funktionen der Ausnahme erläutert. Diese lassen sich stichwortartig wie folgt zusammenfassen: dem Begriff der Ausnahme kommt zunächst eine beschreibende Funktion zu. Was beschrieben wird, hängt von der jeweiligen Referenzkategorie ab, auf die sich die Ausnahme bezieht. Handelt es sich dabei um eine andere Norm, so ist die Beschreibung normativ. Bezieht sich die Aussage jedoch auf das, was wir als Wirklichkeit einordnen, so ist die Beschreibung realitätsbezogen oder faktisch. Gerade diese die Realität beschreibende Funktion verdeutlicht, dass die Ausnahme nicht als neutraler Begriff verwendet wird. Vielmehr schwingen abhängig vom Kontext immer auch bestimmte rechtliche Konzepte mit, die wiederum die inhaltliche Brücke zur zweiten Funktion der Ausnahme als Rechtfertigung bilden. Außerdem kommt dem Begriff eine „beruhigende“ Funktion oder Signalwirkung zu, indem er das Besondere betont und damit den Eindruck vermittelt, dass Ausnahmen – ob nun normativ oder faktisch - auf Einzelfälle beschränkt sind.

In einem zweiten Schritt wird aufgezeigt, wie die Ausnahme in inhaltlich völlig unterschiedlichen Zusammenhängen sowohl vergleichbare Funktionen erfüllt als auch vergleichbare Wirkungen entfaltet. Abschließend wird in Form eines Ausblicks die über  das LuftSiG hinausgehende Bedeutung der vorgestellten Systematik erläutert. Dies geschieht anhand der weitverbreiteten Gleichsetzung von Krisen und Ausnahmen.

ENGLISH SUMMARY
The notion of exception is used ubiquitously in legal debate, especially in times of crisis. Yet, the term has no meaning in and of itself. Rather, it can only be understood within the specific context within which it is being used as an illustration of the opposite. Although devoid of general meaning, the exception nevertheless fulfills four crucial functions within legal discourse, which will be illustrated by analyzing two case studies regarding the interpretation of the German Basic Law in the aftermath of the 9/11 terrorist attacks when the German legislature reformed the Aviation Security Act.

For one, the notion of exception can be purely descriptive: What is being described depends on the corresponding category to which the exception refers. The notion of exception can be factual in the sense that it illustrates the opposite to what is often labeled as normality, or normative in cases in which the exception refers to another legal provision. Secondly, the term has a legitimizing dimension, given that it can provide a justification for handling exceptional circumstances differently. Finally, it also serves reassuring purposes: it implies that situations described as exceptions are actually uncommon. In reality, these three functions often overlap. While differentiating between them might seem artificial at first glance, conceptual clarity is essential in order to avoid that the notion of exception is used so as to expand the boundaries of existing legal concepts and categories – an effect that can in particular be observed in times of crisis.

Obwohl in Georgien die Europäische Konvention zum Schutz der Menschenrechte und Grundfreiheiten hierarchisch nach der Verfassung, dem Verfassungsgesetz und Verfassungsvertrag kommt, bekundet die georgische Verfassung, dass die nationale
Gesetzgebung – darunter auch die Verfassung – „den allgemein anerkannten Vorschriften und Prinzipien des internationalen Rechts“ entspricht. Auf die Frage, ob
sich die Verfassung oder „die allgemein anerkannten Vorschriften und Prinzipien  des internationalen Rechts“ in der Hierarchie des Verfassungsrechts auf der höchsten Position befinden, gibt es nicht nur in der georgischen, sondern auch in der ausländischen Rechtsliteratur unterschiedliche Meinungen. In dieser Hinsicht sind die
Meinungen einiger Autoren interessant. Sie behaupten, dass die im Artikel 7 der Verfassung vorgesehenen Menschenrechte und Freiheiten in Georgien direkt und unmittelbar anwendbar sind. Bei der Bestimmung
der Vorschriften und Prinzipien der Verfassung
sind das Volk und der Staat sowohl mit den allgemein anerkannten Menschenrechten und Freiheiten, als auch mit dem unmittelbar geltenden Recht eingeschränkt.
Der Autor meint, ungeachtet dessen, ob die allgemein anerkannten Menschenrechte und Freiheiten in dem innerstaatlichen Rechtsakt reflektiert sind, müssen sie durch den Staat geschützt sein. Jedoch bleibt eine
offene Frage: Was wird geschehen, wenn die Verfassungsnorm und die allgemein anerkannten Menschenrechte miteinander in Kollision geraten ?

Een niet onbelangrijk onderdeel van de ambtenaarsbenoemingen is het afleggen van de ambtseed of ambtsbelofte. Het eeds/belofte-formulier kent als belangrijkste frasen: "Ik zweer/beloof dat ik trouw zal zijn aan de koning en dat ik de Grondwet en alle overige wetten van ons land zal eerbiedigen, … "Ik zweer/beloof dat ik plichtsgetrouw en nauwgezet de mij opgedragen taken zal vervullen ..., "Ik zweer/beloof dat ik mij zal gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt, dat ik zorgvuldig, onkreukbaar en betrouwbaar zal zijn en dat ik niets zal doen dat het aanzien van het ambt zal schaden. …" Het nakomen van de verplichtingen die in de eed of belofte zijn toegezegd, is doorgaans geen probleem. Toch komt iedere ambtenaar die een tijdje meedraait, in situaties terecht waarin hij of zij tot de conclusie komt dat de tekst van die formule hem niet veel verder brengt, als er spanning zit tussen het nauwgezet nakomen van de opgedragen taak en de trouw aan de grondwet. wat betaamt een onkreukbare ambtenaar in zo'n geval te doen?

Im Alten Europa ist der Löwe Sinnbild der königlichen Kraft und damit Macht. Als leone stiloforo, als säulentragender Löwe, ist er in der apulischen Romanik öfter zu finden. Hier liegt er an der Westfassade der 1129 geweihten Konkathedrale von Troia. Sie ist erstens berühmt für ihre-nach islamischem Vorbild aus durchbrochenem Stein gewirkte-Rosette mit 11 im Kreis stehenden Säulen, die als 6+5 Makro-und Mikrokosmos verkörpern. In die Kunstgeschichte Europas eingegangen ist sie zweitens durch die Bronzeportale des Oderiso von Benevent (1119) mit der Inschrift: »Istitius aecc(les)iae p(er) portam materialis introitus nobis