Belgian Public Law

Na 1815 streefde Willem I, koning van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, naar een volledige hercodificatie van het recht, zodat de Franse codificaties zouden verdwijnen. In 1830 was dit werk grotendeels voltooid (buiten het Strafwetboek) en werd besloten om alles op 1 februari 1831 in werking te laten treden. In 1830 brak echter de Belgische Omwenteling uit, die leidde tot de opheffing van de 'Nederlandse' wetboeken - of dat zegt men toch. In dit artikel bepleit ik dat, strikt juridisch bekeken, de opheffing van de 'Nederlandse' wetboeken op onbevoegde wijze geschiedde, zodat ze toch in werking zijn getreden. België wordt dus sinds 1831 niet meer geregeerd door de Franse codificaties, maar dit is nooit aanvaard door de Belgische juridische wereld.

Transseksuelen zijn mensen bij wie de genderidentiteit niet overeenkomt met het geboortegeslacht. Ze zijn geboren met de uiterlijke geslachtskenmerken van een welbepaald geslacht maar zijn innerlijk overtuigd tot het ander geslacht te behoren, zonder dat er sprake is van een psychische stoornis. Met de komst van plastische chirurgische ingrepen en geslachtsveranderende operaties om het uiterlijk in overeenstemming te brengen met de beleefde genderidenteit, is de vraag naar juridische geslachtsverandering toegenomen. Heden ten dage gaan steeds meer landen over tot juridische erkenning van de genderidentiteit van transseksuelen. Ook in Suriname is er vraag naar juridische geslachtsverandering. Het huidig Surinaams recht biedt echter geen mogelijkheid tot juridische geslachtsverandering maar verbiedt het ook niet. Transseksuelen hebben op grond van artikel 17 Grondwet van Suriname, artikel 17 IVBPR en artikel 11 AVRM de bevoegdheid om zelf te bepalen over de wijze waarop zijn hun privéleven willen leiden.  De Staat Suriname heeft zich door ratificatie van de verdragsbepalingen ook verbonden om haar burgers de beleving van de in de Verdragen opgenomen rechten te garanderen.
Alvorens Suriname zal overgaan tot regelgeving met betrekking tot transseksualiteit, is het belangrijk te onderzoeken wat de gevolgen van de regelgeving zullen zijn en welke geboden, verboden en verplichtingen zullen indruisen tegen de bestaande wetgeving. De probleemstelling van de thesis luidt: "Welke juridische gevolgen van geslachtsverandering passen binnen het stelsel van de huidige Surinaamse wet?".
In hoofdstuk 1 van de masterthesis is ingegaan op het begrip geslacht, de juridische functie van geslachtsvermelding in de geboorteakte en de sekseregistratie in de geboorteakte. In het volgende hoofdstuk is de ontwikkeling van regelgeving met betrekking tot juridische geslachtsverandering in Nederland en België onderzocht, waarna een uiteenzetting van de gevolgen van die regelgeving gegeven is. In het laatste hoofdstuk is onderzocht welke rechtsgevolgen van geslachtsverandering passen binnen het stelsel van de huidige Surinaamse wet. Op grond van het resultaat van het onderzoek is een ontwerpwet inclusief Memorie van Toelichting voor verandering van de sekseregistratie in de akten van de burgerlijke stand van Suriname en op andere officiële documenten, geconcipieerd.
De thesis wordt afgesloten met conclusies en aanbevelingen.

In this research the processes of constitutional amendment in Belgium and in the EU - equating treaty amendment with constitutional amendment – are first assessed from a democratic point of view and subsequently compared. It is suggested that both the constitutional processes of established democracies such as Belgium and the EU contain serious democratic flaws. The constitution-making processes of the EU have already been criticised for its democratic defects. However, sceptics of the EU's democratic deficit argue that the Union has always been compared to ideals of democracy that no self-defined democracy can ever hope to achieve. Therefore, it seems only appropriate to try comparing the democratic credentials of the Union not only with an abstract standard, but also with an ordinary nation-state.

Similarly, in Belgium, the constitution's amendment process has recently become the topic of a large debate on its future, caused by the constitutional tinkering with art. 195 Cons. – containing the amendment process. – at the edges of legality and democratic decency. However,
the debates surrounding these issues have been rigorously legal and have always been approached by legal scholars only. Because of the focus on legal aspects, and because of the scholars' unaccustomedness to non-legal arguments, the debate can be said to suffer from a
democracy deficit in itself. Meeting this critique is one of the goals of this research.

Thus, the choice seems evident to assess the processes of constitutional amend in both the EU and in Belgium and to compare the results of both examinations in order to find out whether this changes the democratic conclusion on one or both of the processes. The research concludes that it does indeed change the conclusion. Moreover, striking similarities between the democratic defects of the EU and Belgium are found, which offers the opportunity of suggesting a solution of which both might benefit.
Additionally, this research aims to develop its own standard to assess these processes, as international literature does not provide adequate standards to examine only processes of constitutional amendment. Moreover, not a model will be built but rather principles will be used,
as these allow a more flexible approach with regard to democratic assessment. A third purpose of this research is therefore assessing whether these principles will serve useful also beyond this paper. The reached conclusion in this is that although the principles have not been
able to account for all the important aspects of democratic constitution-making, they did nevertheless provide a very good assessment and offer a refreshing view to examine processes of constitutional amendment.

Analyse et synthèse de vingt-cinq ans d'initiatives publiques dans le domaine économique, cette contribution explore de nombreuses normes qui ont rarement fait l'actualité doctrinale (notamment le droit bruxellois de l'économie sociale, de l'agriculture, des subsides aux entreprises, de la recherche scientifique, de la statistique régionale ou des centres d'affaires). L'analyse porte d'abord sur la réglementation économique bruxelloise (notamment en matière d'accès à la profession), puis sur les mesures de soutien à l'économie, et enfin sur les initiatives économiques publiques. L'exposé s'inscrit assez systématiquement dans le contexte du droit européen comme dans celui de la répartition des compétences au niveau national.

Un bref regard jeté sur les sources du droit positif révèle que la liberté de la presse a fait l’objet d’une consécration particulière au-delà de la liberté d’expression. Ainsi en va-t-il de la Constitution belge, du Bill of Rights américain comme de la jurisprudence de la Cour européenne des droits de l’homme. Quel est le sens de cette distinction à l’heure où les différents médias convergent vers l’internet et où chacun peut communiquer des idées ou des informations à un public potentiellement infini à l’aide du support numérique ?

Au terme d’une analyse systématique du droit belge et du droit conventionnel européen, et à l’appui d’enseignements empruntés au soft law du Conseil de l’Europe et au droit constitutionnel américain, l’auteur défend une véritable approche fonctionnelle de la liberté de la presse, laquelle doit protéger toute personne qui peut faire état d’une intention de s’adresser au public par le biais du support de diffusion de son choix.

A l’aune d’une telle conception, l’étude revisite l’ensemble du régime juridique de la presse, tant au niveau de la communication des idées et des informations qu’au stade de leur collecte préalable. Sont ainsi examinés tour à tour l’interdiction des mesures préventives, la prévention de la censure indirecte de la part des intermédiaires, le droit de réponse, l’autorégulation journalistique, la responsabilité pénale et civile de la presse, le droit général de collecte des informations, les exonérations en faveur des activités de journalisme dans la législation relative à la protection des données à caractère personnel, le droit à la protection des sources journalistiques et la question controversée d’un « privilège » permettant à ceux qui font œuvre de presse de se soustraire à l’application de certaines lois d’application générale.

Dans la lignée d'une jurisprudence constante de la Cour européenne des droits de l'homme, la protection des sources journalistiques a été consacrée dans notre pays par la loi du 7 avril 2005. En adoptant ce texte, le législateur a tenté de concilier le secret des sources journalistiques et les besoins d'une justice efficace. Cinq ans plus tard, il nous a paru opportun de faire le point sur les principales forces et faiblesses du dispositif mis en place, à la lumière des derniers développements jurisprudentiels, notamment strasbourgeois, et compte tenu de la nouvelle loi du 4 février 2010 relative aux méthodes de recueil de données par les services de renseignement et de sécurité.

Le présent article se penche sur le concept juridique d’accommodement raisonnable comme outil de gestion de la diversité religieuse au sein de nos sociétés occidentales, en ce qu’il permet d’octroyer une exemption à un individu face à l’application d’une norme générale, dans le cas où celle-ci pénaliserait indirectement cet individu du fait de sa conviction religieuse. Plus particulièrement, sont ici étudiés les enjeux spécifiques que revêt l’application du concept d’accommodement pour motif religieux au contexte du secteur public. Cette étude s’inscrit dans une démarche comparative, partant de la longue expérience du Canada en la matière, afin de confronter celle-ci au cadre juridique belge existant. Le concept d’accommodement religieux est d’abord explicité, sur la base de la conception particulière des notions d’égalité et de liberté de religion à laquelle il renvoie, ainsi qu’à travers son essor et ses développements en droit canadien. Est également analysée la manière dont le concept est actuellement envisagé au sein des systèmes juridiques belges et européen, en l’absence d’obligation générale d’accommodement pour motif religieux. Dans le cas du secteur public, l’hypothèse d’un développement de la notion au sein de cet environnement soulève en premier lieu la question de sa compatibilité avec le principe de neutralité de l’État et de l’administration face aux convictions religieuses. Par ailleurs, la portée et les limites particulières de l’accommodement raisonnable se voient réinterrogées lorsque celui-ci se déploie dans le cadre du secteur public : les caractéristiques propres à ces institutions ont en effet une influence directe sur les critères pertinents pour évaluer le caractère raisonnable d’un accommodement.

This Essay outlines the dynamics of Belgian plurinational federalism. It focuses on the major driving forces of Belgian federalism by identifying the sources of change and instability, which are reshaping the institutional and constitutional layers of Belgian federalism. It then analyzes the recent Reform of
the State before reviewing the indirect and direct sources of change of Belgian constitutional law originating in European law.

This paper (written in Dutch) discusses an incident that happend on October 13th 2011 in Foshan, Guangdong. A three-year old todler, Wang Yue 王悦 (Yue Yue 悦悦) got run over twice, while 18 people passed by without helping. Eventually the toddler deceased one week later in the hospital. The world was shocked.
This paper aims to determine how negligence work in Chinese (PRC) law and focuses primarily on the case Yue Yue, viewed from the perspective of Chinese and foreign (Belgian) theories, so as to prevent cases of negligence in the future.

De aanleiding voor deze paper is het ongeluk dat op 13 oktober 2011 in Foshan, Guangdong voorviel. Daarbij werd een driejarige kleuter, Wang Yue 王悦 (Yue Yue 悦悦) tweemaal overreden en liepen achttien mensen haar voorbij zonder te helpen. Uiteindelijk overleed de kleuter een week later in het ziekenhuis. De wereld reageerde geschokt.
Deze paper tracht te achterhalen hoe schuldig verzuim werkt in China en focust hoofdzakelijk op de zaak Yue Yue en de Chinese en buitenlandse theorieën rond de oorzaken ervan en de oplossingen ervoor, opdat zulke zaken niet meer kunnen voorvallen. Er wordt verwacht dat er op termijn een uitgebreidere wetgeving komt rond schuldig verzuim.

This Essay outlines the dynamics of Belgian plurinational federalism. It focuses on the major driving forces of Belgian federalism by identifying the sources of change and instability, which are reshaping the institutional and constitutional layers of Belgian federalism. It then analyzes the recent Reform of the State before reviewing the indirect and direct sources of change of Belgian constitutional law originating in European law.

Le riflessioni che succintamente si proporranno qui di seguito hanno ad oggetto una delle colorazioni che assume il quadro dei rapporti tra unità e pluralismo all'interno degli ordinamenti costituzionali europei: le relazioni intercorrenti tra autonomie territoriali ed Unione sovranazionale 1 . La rilevanza di tale prospettiva emerge con evidenza se si pensa che alcuni fenomeni peculiari, quali la perdita del legame esclusivo con il territorio 2 degli interessi sottesi alle competenze giuridiche di cui ciascun ente è titolare nonchè la nascita ed espansione di un ordinamento originale qual è quello dell'Unione europea hanno evidenziato come la consistenza meramente interna delle competenze possa comportare lo svuotamento sostanziale dei poteri connessi all'autonomia in favore di altri livelli di governo. Per sopperire alle continue tensioni tra ordinamenti federali/regionali e la Comunità di diritto sovranazionale, agli artt. 4 e 5 del TUE e nel Protocollo sull'applicazione dei principi di sussidiarietà e proporzionalità, art. 2 in particolare, ha trovato casa il 1 Sul tema si segnalano, ex multis, in particolare M.P. CHITI, Regionalismo comunitario e regionalismo interno: due modelli da ricomporre, in Riv. it. dir. pubbl. comp., 1992, 33 ss.; A. WEBER, Federalismo e regionalismo nell'A. D'ATENA, Modelli federali e sussidiarietà nel riparto delle competenze normative tra l'Unione europea e gli Stati membri, in Il dir. dell'U.E., 1, 2005, 59 SS.; L. DANIELE (a cura di), Regioni ed autonomie territoriali nel diritto internazionale ed europeo, Napoli, Ed. scientifiche, 2006; M. CARTABIA, V. ONIDA, Le regioni e l'Unione europea, in M. P. CHITI, G. GRECO (diretto da), Trattato di diritto amministrativo europeo, Milano, Giuffrè, 2007, 2a ed., 991 ss.; M. SAVINO, Regioni e Unione europea: il mancato "aggiramento" dello Stato, in Le Regioni, 2007, 3-4, 43-81; P. ZUDDAS, L'influenza del diritto dell'Unione europea sul riparto di competenze legislative tra Stato e Regioni, Cedam, 2010. 2 Con riguardo al collegamento tra territorio ed ordinamento giuridico si rimanda, fra gli altri, a E. MINNEI, Territorio, in Federalismo Fiscale. Rivista di diritto pubblico ed economia, 2, 2008, 299 ss; F. DINELLI, Le cittadinanze regionali, in www.astrid-online.it; A. DI MARTINO, Il territorio: dallo Statonazione alla globalizzazione. Sfide e prospettive dello Stato costituzionale aperto, Milano, Giuffrè, 2010; A. D'ATENA, Il territorio regionale come problema di diritto costituzionale, in questo Sito>Studi e interventi.

2 rapporto tra autonomie territoriali ed Unione europea. La rilevanza di tale prospettiva emerge con evidenza se si pensa che la realtà sociale, economica e politica contemporanea, nella sua complessità multidimensionale e multiculturale, ha imposto la necessità di ri-pensare le strutture costituzionali finalizzate al bilanciamento di unità e pluralismo istituzionale, non solo all'interno di uno stesso ordinamento ma pure nel rapporto tra ordinamenti giuridici diversi. La progressiva «de-territorializzazione» 2 degli interessi sottesi alle competenze giuridiche di cui ciascun ente è titolare, la tutela multilivello dei diritti ed il processo di edificazione di un ordinamento peculiare qual è quello eurounitario hanno, infatti, evidenziato come la consistenza meramente interna delle competenze implichi lo svuotamento sostanziale dei poteri connessi all'autonomia.

Dans leur premier éditorial collectif, les dix-neuf fondateurs de « Médor », nouveau « trimestriel belge d’enquêtes et de récits », relevaient que l’une des principales menaces qui pèsent sur le journalisme d’investigation est la censure directe ou indirecte qui s’exerce par le biais des procès. Ils ne croyaient pas si bien dire...