pilootprojecten kunst in opdracht
meer dan object
meer dan object
pilootprojecten kunst in opdracht
meer dan object
voorwoord
Sven Gatz, Vlaams minister van Cultuur
Stefan Devoldere, waarnemend Vlaams Bouwmeester
Kunst in opdracht heeft een bijzonder
potentieel. Publieke gebouwen of
plekken nodigen uit tot actie en relectie, tot debat en verdieping, omdat
ze de kunstcreatie confronteren met
een context die bijzonder complex en
gelaagd is. In de publieke opdracht
mengt kunst zich met architectuur,
stadsvernieuwing en -ontwikkeling,
maar ook met landschap of design.
Kunst gaat er in dialoog met domeinen als toerisme, city marketing,
ecologie, erfgoed, infrastructuur,
educatie, mobiliteit… En elk van deze
domeinen is, zeker vandaag, onderhevig aan sterke maatschappelijke
veranderingen. Om in te spelen op die
veranderingen is visie en veerkracht
nodig. En die kan aangereikt worden
vanuit de relectie en de bevraging van
een kunstenaar.
Kunst in opdracht levert dus
interessante inzichten, maar evenzeer voer voor discussie. Niet alle
betrokkenen delen bij een publieke
kunstopdracht hetzelfde perspectief.
De opdrachtgever, de ontwerper, de
artistiek deskundige, de kunstenaar
en het publiek hebben elk verschillende prioriteiten en verwachtingen. De
uitdaging ligt er dan ook in om vanuit
een vlotte samenwerking ruimte te
doen ontstaan voor een gedeeld en
gedragen kunstproject.
Omdat de begeleiding van het ontstaansproces bij een kunstopdracht
zo essentieel is, hebben we begin 2014
de Pilootprojecten Kunst in Opdracht
gelanceerd, onder de titel ‘Meer dan
Object’. Deze publicatie geeft een
zicht op de vijf opdrachtsituaties en
kunstprojecten die binnen het traject
samen met het departement Cultuur,
Jeugd, Sport en Media, Kunstenpunt,
en het Team Vlaams Bouwmeester
werden geselecteerd en uitgewerkt.
De Pilootprojecten mikken zowel op
voorbeeldige eindresultaten, als op
een vernieuwend proces. Het is een instrument, uitgewerkt door de Vlaams
Bouwmeester, dat zowel vernieuwing
wil brengen in de praktijk als kennisverdieping op beleidsniveau, om zo de
uitdagingen waar dat beleid voor staat
nu al in het vizier te nemen. Het werd
eerder al ingezet in beleidsdomeinen
als Wonen, Zorg en Landbouw, en
heeft daar ondertussen duidelijke resultaten geboekt. De Pilootprojecten
Kunst in Opdracht zullen tegen eind
2017 niet alleen vijf schitterende
kunstwerken opleveren, maar ook een
schat aan kennis voor het beleid, de
opdrachtgevers en het kunstenveld.
We hebben gemotiveerde, ambitieuze, verlichte opdrachtgevers nodig,
én beleidsacties die gevoed worden
vanuit een langetermijnvisie over
kunst in opdracht in Vlaanderen. Het
opdrachtgeverschap voor kunst in de
publieke ruimte professionaliseren
is dan ook een concrete doelstelling
in de beleidsnota Cultuur 2015-2019.
Een eerste concrete beleidsactie
werd genomen in juni 2015 door de
Kunstcel van de Vlaams Bouwmeester
over te brengen naar het departement
Cultuur, Jeugd, Sport en Media,
om mee een algemeen beleids- en
ondersteuningskader uit te werken:
een ‘platform’ rond kunst in opdracht,
dat instaat voor de ontsluiting en
de doorstroming van informatie en
expertise. In overleg met diverse
partners zal worden onderzocht op
welke wijze informatie, instrumenten
en dienstverlening inzake opdrachtgeverschap rond kunst in de publieke
ruimte gecentraliseerd en publiek toegankelijk gemaakt kunnen worden.
Daarbij zal de bestaande expertise in
kaart worden gebracht en zal de rol en
inbreng van diverse betrokken actoren
gevaloriseerd en met elkaar verbonden worden in een professioneel
samenwerkingsverband.
Het is in dit toekomstperspectief
dat de Pilootprojecten een belangrijke
voorbereidende rol spelen. Wat we
leren uit deze Pilootprojecten kan
dit platform helpen voeden en kan
de praktijk voor kunst in opdracht
diepgaand veranderen.
inhoud
i.
44
Dorpskern
Ressegem
68
Tondelier
Gent
50
Geboden toegang.
Kunst in opdracht
en het landschap
74
Een proeftuin voor kunst in opdracht
Het pilootparcours in vogelvlucht
Leen Hammenecker
Rudy J. Luijters
Van Creative City naar
Common City. Over de
rol van de kunstenaar in
de publieke ruimte
inleiding
08
11
ii.
Katrien Laenen
An Seurinck
Pascal Gielen
54
Helena Vansteelant
25
Pilootprojecten Kunst in Opdracht.
Uitdagingen, mogelijkheden,
kansen, perspectieven
gesprek met de opdrachtgevers
Daniel Adriaens
78
gesprek met de opdrachtgevers
Jan Hermans
Bruno Terryn
Soie Hoefman
Inge Verest
Filip Van de Velde
59
bemiddelaar
De automatische piloot
Koen Brams
82
Nils van Beek
62
‘Don’t make it for
a community.
Create a community
geselecteerde kunstenaars
Danielle van Zuijlen
Een partituur
voor Ressegem
David Helbich
Birthe Leemeijer
bemiddelaar
84
geselecteerde kunstenaars
Een platform voor kunst
in het publieke domein
bij stadsontwikkeling
Tondelier
Filip Van Dingenen
Petra Stavast
Kelly Schacht
Stijn Van Dorpe
Lotte Geeven
iii.
94
Heilig Hartmonument
Genk
100 Over kunstwerken
iv.
112 Collectie
v.
140 Denderzone
Provincie Antwerpen
118 Een kunstcollectie,
en monumenten
Aalst
146 Twee kilometer
een hybride vorm,
een identiteit
Bart Verschafel
als vijf seconden,
een dag van tien meter
(Schaal als tijd)
Pieternel Vermoortel
107
Bob Daems
Emmy Vandersmissen
Marcel De Cock
Els Bonnarens
Daniël Verheyen
Paul Lagring
Koen Van Synghel
109
Ann Van de Steen
De artistieke selectie
Ronald Van de Sompel
124
bemiddelaar
Annie Van Hoorick
(On)begane grond
Ilse Uyttersprot
Sara Weyns
154
130
geselecteerde kunstenaars
Bouwrijp maken:
de taak van de bemiddelaar
‘Een kunstcollectie is
geen verzameling objecten
maar een verzameling
kunstenaars.’
Charif Benhelima
110
bemiddelaars
Arno van Roosmalen
Wineke van Muiswinkel
157
geselecteerde kunstenaars
geselecteerde kunstenaars
Sarah De Wilde
Hoger of lager?
Monumenten
(voorlopige werktitel)
Joris Ghekiere
Observatorium
Denicolai & Provoost
Helmut Stallaerts
Tomo Savić-Gecan
Steve Van den Bosch
Nico Dockx
Toekomstpistes
voor beleid
en praktijk
Dirk De Wit
149 gesprek met de opdrachtgevers
bemiddelaar
Herdenken her-denken.
Naar een monumentendenkkader ofte een
beleidsinstrument
voor monumenten
171
120 gesprek met de opdrachtgevers
Kristof Reulens
Midden in de weg
Jeroen Boomgaard
Christian Kieckens
103 gesprek met de opdrachtgevers
Anniek Nagels
159
174
colofon
8
inleiding
leen hammenecker
katrien laenen
an seurinck
helena vansteelant
Een proeftuin voor kunst in opdracht
Piloot en pionier
Hoewel bij kunst in opdracht de nadruk vaak gelegd
wordt op het opdrachtgevend aspect, is het belangrijk
niet uit het oog te verliezen dat naast de opdrachtgever
zowel de kunstenaar als het publiek een grote inbreng
hebben in het leven van een kunstwerk in de publieke
ruimte en dat elke kunstopdracht ontstaat vanuit het
zoeken naar de verhouding tussen de vaak tegengestelde verwachtingen van deze drie actoren. Het is deze
context van kunst in opdracht en de ambitie om met
kunst in de publieke ruimte maximaal de verbeelding
van de kunstenaar aan bod te laten komen, die ons
ertoe hebben gebracht na te denken over het creëren
van een kader opdat kunst haar rol als wegbereider en
schepper van verbeelding kan waarmaken.
Hoe creëer je als opdrachtgever een stimulerende
omgeving waarin de diversiteit van de hedendaagse
kunstpraktijk ten volle aangeboord kan worden en de
kunstenaar in het publiek domein met zijn uitdagende
ideeën aan de slag kan gaan? De Pilootprojecten Kunst
in Opdracht reiken vijf opdrachtgevers een testomgeving aan, een proeftuin om te ontdekken wat voor
hen de beste uitgangspositie en voorwaarden zijn om
grensverleggende projecten te realiseren, en zo een
culturele meerwaarde te genereren voor het publiek
domein. Dit piloottraject zet echter ook in op het stimuleren en professionaliseren van de dialoog die in de
aanloop naar de realisatie van een kunstwerk onontbeerlijk is om de traditionele invulling van kunst in de
publieke ruimte open te breken.
Praktijkonderzoek van binnenuit mogelijk maken
– met geslaagde of mislukte ‘voorbeelden’ als eindresultaat – is geen overbodige luxe in het jonge beleidsdomein van kunst in opdracht. Het oprekken van
bestaande praktijken en kaders bij kunstopdrachten
levert nieuwe kennis en ervaring op, die op hun beurt
weer kapstokken en argumenten bieden om nieuwe
praktijken te ontwikkelen of om bestaand beleid in
vraag te stellen.
Pilootprojecten als beleidsinstrument
Vernieuwing gebeurt soms bij toeval, maar vaker is
innovatie het resultaat van baanbrekende realisaties
door voortrekkers die het aandurven om iets ‘gewoons’
op een andere manier aan te pakken dan men normaal
doet. Op die manier slagen ze erin bakens te verzetten,
voorbeelden te stellen of iets teweeg te brengen. Baanbrekende initiatieven leveren inspiratie op. Niet alleen
individuen kunnen daar hun voordeel mee doen, ook
overheden zijn lerende organisaties die dankbaar
gebruik willen maken van innovatief potentieel om
bestaand beleid bij te sturen.
Voormalig Vlaams Bouwmeester Peter Swinnen ontwikkelde in 2012 het instrument Pilootprojecten, dat
ontwerpend onderzoek met een beleidsvoorbereidende
inslag koppelt aan de realisatie van grensverleggende
projecten in verschillende beleidsdomeinen.1 In 2013
overtuigde hij drie Vlaamse belanghebbende partners in
het domein van kunst in opdracht om mede-instigator
te zijn van vernieuwing voor deze sector: de toenma1
De voorbije jaren werden Pilootprojecten opgestart rond zorg,
wonen, landbouw, kunst in opdracht en de ontwikkeling van
verontreinigde terreinen, zie www.vlaamsbouwmeester.be
9
lige minister van Cultuur Joke Schauvliege, Kunstenpunt en het Departement Cultuur, Jeugd, Sport en
Media. De motivatie was drievoudig: met een focus
op ‘voorbeeldig’ opdrachtgeverschap een waaier van
verschillende opdrachtsituaties, modellen en samenwerkingsvormen uittesten en daaruit een nieuwe
praktijk laten ontstaan; kennisdeling stimuleren; en
het potentieel van en draagvlak voor kunst in opdracht
zichtbaar maken en versterken.
Het traject heeft het afgelopen anderhalf jaar aan vijf
opdrachtgevers een ‘bedding’ geboden om elke stap op
hun weg naar een nieuwe artistieke creatie voor het publiek domein, heel bewust te zetten. Achtereenvolgens
werden opdrachtgevers, bemiddelaars en kunstenaars
uitgedaagd om een oefening in aandachtigheid te maken en elke stap te zetten met de blik op een horizon vol
onverwachte uitkomsten: hyperbewustzijn als methode.
Voorbeeldig opdrachtgeverschap
De opdrachtgevers werden aangemoedigd om zich
‘voorbeeldig’ te tonen en in alle omstandigheden het
ambitiekader trouw te blijven dat met hen geformuleerd en bekrachtigd werd in een engagementsverklaring. In ruil voor die openheid konden ze rekenen op
begeleiding, waarin veel geïnvesteerd is.
De initiatiefnemers van de Pilootprojecten hebben
bewust de condities willen testen voor het professionaliseren van de dialoog die in de aanloop naar de realisatie van een kunstwerk van essentieel belang is. De focus
in het traject lag immers op het voorafgaand proces en
niet enkel op de realisatie van een kunstproject. Om
die reden werd er van bij de start actief gekeken naar
alle kansen die zich openbaarden of verborgen hielden
in elke opdracht. De doelgerichte en meervoudige monitoring (door de stuurgroep, de projectcoördinator,
de bemiddelaars) is een uitzonderlijke situatie, maar
levert genuanceerde en gedifferentieerde inzichten op
in de risico’s en kansen voor de kunst voor het openbaar domein in opdrachtcontext.
Het sensibiliseren van opdrachtgevers in de beginfase van hun project schept ruimte voor kunstenaars. Om
de ogen te openen voor de diversiteit van de hedendaagse kunstpraktijk was de baseline ‘meer dan object’
als hefboom ook al niet onbelangrijk. Dit devies liet toe
om het gesprek over de vorm van het kunstwerk uit te
stellen (niet alleen opdrachtgevers maar ook bemiddelaars laten zich er wel eens toe verleiden om in de
plaats van de kunstenaar te denken) tot het moment
waarop de kunstenaarsselectie op de agenda stond.
Publicatie als plattegrond
In wat volgt is geprobeerd om het pilootparcours te
schetsen in al zijn momenten – de banale zowel als de
meest exemplarische – voor elk van de projecten.
Het geheel vormt als het ware de plattegrond van het
gebied dat in dit traject verkend werd door de verschillende betrokkenen. Na een inleidend essay van Koen
Brams over de vijf opdrachtsituaties en trajecten, en
hoe deze ‘voorbeeldig’ zijn of kunnen worden, komen
de bijzonderheden van elk project aan bod in een the-
10
inleiding
matische bundel. Elke bundel wordt ingeleid aan de
hand van een fact sheet en in al zijn aspecten neergezet
in een ampel dossier, waarin de verschillende betrokkenen aan het woord komen: interviews met de opdrachtgevers over hun verwachtingen en bevindingen, bijdragen van de bemiddelaars over de plaats van de kunst
in elk project en thematische teksten over de context
van de diverse opdrachten. Net zoals in het traject zelf
vormt het voorstel dat de kunstenaars eind juni deden
telkens het sluitstuk in het verhaal.
Deze publicatie sluit het begeleide traject voor de
opdrachtgevers af. Nu zijn de kunstenaars aan zet. De
spannendste momenten in de dialoog met elkaar en met
andere betrokkenen zijn nog te verwachten. Meer dan
een ‘generale pauze’ is deze uitgave dus niet, een retorisch moment dat met veel dieper effect dan de gewone
rust, de spanning dan wel verwachting opdrijft. Precies
deze stilte is het vertrekpunt voor de – voorlopig nog
ictieve – wandeling die Jeroen Boomgaard uitstippelt in
zijn scherpzinnige bijdrage aan dit boek. Dirk De Wit
sluit de publicatie af, met toekomstpistes voor praktijk
en beleid rond kunst in opdracht. Hij beschrijft toekomstmogelijkheden in verbinding met andere maatschappelijke domeinen en speurt alvast naar vruchtbare
vernieuwende impulsen die kunnen voortvloeien uit de
werkmodellen die in deze vijf uiteenlopende casussen
werden getoetst aan de praktijk.
Ook al krijgt men een onverholen inkijk in het verloop
van het traject en de uitdagingen voor elke ‘piloot’,
toch valt het wellicht niet op dat er, voor elke doorbraak of elk inzicht in de volgende te zetten stappen,
ook valkuilen zijn verschenen en omwegen bewandeld.
Diezelfde mix van haperingen en sprongen zal een
boeiende realiteit blijven in de verderzetting van elk
van de projecten. Er bestaat immers geen beproefd
recept. Deze publicatie is dan ook geen handleiding
of advies bij ‘hoe het moet’ maar een eerlijk verslag
over hoe het ook kan als de wil er is om spannende
kunst te brengen in een publieke ruimte die onder
spanning staat.
De bedding die het traject van de Pilootprojecten
Kunst in Opdracht heeft geboden, mag dan niet langer voorzien zijn, elk pilootproject – en elke betrokkene daarin – heeft nu de kans en de verantwoordelijkheid om op eigen kracht de loop verder uit te slijten
en richting te geven. Of we een gewaagde vaart te zien
krijgen dan wel een meer kabbelend verloop naar een
(on)voorziene eindmeet, is ook voor de initiatiefnemers
nog een vraagteken. Maar zeker is nu reeds dat ongeacht de uitkomsten aan het einde van de rit, er meer
– nieuwe, sterkere – argumenten zullen voortvloeien
uit dit experimenteel traject om opdrachtgevers te
overtuigen ruimte te maken voor een ‘juiste’ vraag aan
opdrachtkunst voor het openbaar domein.
11
Het pilootparcours in vogelvlucht
Variatie, experiment en durf in vijf opdrachtcontexten
Na de oficiële bekendmaking door de Vlaamse minister van
Cultuur op 2 februari 2014, wordt een oproep gelanceerd aan
ambitieuze opdrachtgevers met een innovatief projectidee.
In maart organiseren de initiatiefnemers in Antwerpen,
Hasselt, Brussel, Brugge en Gent infosessies voor potentiële
opdrachtgevers.
In de selectie van vijf opdrachtgevers uit 22 kandidaten
worden de verschillende karakteristieken van de ingediende
dossiers expliciet in overweging genomen. Na gesprekken
met tien kandidaat-opdrachtgevers selecteert de stuurgroep
in mei 2014 uiteindelijk vijf opdrachtgevers. Daarbij wordt
gekozen voor diversiteit, zodat binnen de Pilootprojecten
met een variatie aan contexten en thema’s een staalkaart
van opdrachtsituaties, samenwerkingsvormen en methodes
kan worden getest. Doorslaggevend in de keuze voor de vijf
opdrachtgevers zijn hun innovatieve visie en ambitieniveau;
de voorbeeldfunctie en het potentieel van de aanleiding en
context; hun openheid voor een niet-traditionele visie op
kunst in de (semi)publieke ruimte en voor de baseline ‘Meer
dan object’; hun procesbereidheid; het aanbod qua omkadering en samenwerkingsverbanden en ten slotte de technische en budgettaire haalbaarheid van hun project binnen
het kader van dit piloottraject.
Pool van kunstenaars
In mei 2014 dienen ook zo’n 85 kunstenaars een dossier
in met motivatie en portfolio en geven zo hun interesse
2.02
Lancering oproep
aan opdrachtgevers
en kunstenaars
te kennen om deel te nemen aan dit traject. De uitdaging
aan kunstenaars is om op een vernieuwende wijze met het
thema ‘meer dan object’ aan de slag te gaan vanuit de eigen
praktijk. Deze kunstenaars vormen samen een pool die aan
alle bemiddelaars zal worden voorgelegd als insteek bij de
artistieke selectie. Hiermee wordt ook aan kunstenaars die
nog geen ervaring hebben in het werken voor het publieke
domein of wier praktijk zich daar op het eerste gezicht niet
toe leent, de mogelijkheid geboden om actief hun interesse
te tonen.
Vijf projecten, vijf thema’s,
tal van mogelijkheden tot vernieuwing
Door deelname aan het piloottraject engageren de vijf
opdrachtgevers zich om voor eind 2017 een kunstopdracht
te realiseren. Ze onderschrijven een verklaring waarin
het ambitieniveau, de projectomschrijving en het budget
worden vastgelegd. Daar tegenover plaatst de stuurgroep
een evenredig budget voor de kunstproductie. Vanuit de
Pilootprojecten wordt ook de vergoeding voor deskundigen
en bemiddelaars voorzien, zodat het volledige kunstbudget
beschikbaar kan blijven voor kunstenaars en tegelijk veel
aandacht kan gaan naar begeleiding.
Met de doelstellingen van de Pilootprojecten in het achterhoofd linkt de stuurgroep aan elk project een thema en
benoemt de complexiteit van de uitdagingen die ze aan het
publiek domein en aan de kunst stellen: landschap (gemeente Herzele), monument (Stad Genk), meerjarenprogramma
30 .04
Deadline
kandidaatstelling
opdrachtgevers
26 .06
Selectie van drie deskundigen
voor visievorming per opdrachtsituatie en voorbereiding
engagementsverklaringen
Deadline call voor
kunstenaars
2014
JAN
23 .05
Finale selectie van vijf
opdrachtsituaties en
thema’s
FEB
MA
APR
MEI
JUN
24.01
ondertekening
samenwerkingsovereenkomst
partners
21.01
Partners kiezen
‘Meer dan Object’
als baseline
10 - 14.03
Roadshow infosessies
in vijf steden
(Antwerpen, Hasselt,
Brussel, Brugge en Gent)
7 .05
Preselectie
van tien
opdrachtgevers
4 .06
Voorbereiding bevraging
deskundigen voor
visievorming
JUL
12
inleiding
(Tondelier Development nv & Stad Gent), openbaarheid
en collectie (Provincie Antwerpen) en schaal (Stad Aalst &
Netwerk). Voor de stuurgroep illustreren deze thema’s enerzijds de realiteit van een gevarieerd aanbod aan contexten
in het publiek domein. Maar anderzijds helpt het verbinden
van thema’s aan de geselecteerde opdrachtsituaties ook het
bestaande denkkader van de opdrachtgevers te doorbreken
en hen mee op sleeptouw te nemen in het verkennen van
nieuwe methodieken en samenwerkingsverbanden.
De dialoog professionaliseren
Met dezelfde uitdagingen gaan vanaf september 2014 de
bemiddelaars aan het werk. In de zomer van 2014 nodigt de
stuurgroep per project drie deskundigen uit om een visienota te schrijven met daarin aandacht voor contextanalyse,
begeleidingsmethode en visie op kennisdeling. Hiermee wil
de stuurgroep meerdere perspectieven op de opdrachtsituatie laten ontwikkelen en zo zorgen voor de inhoudelijke
versterking van het project. Visievorming door meerdere
experten draagt bij tot een breder spectrum aan potentieel
vernieuwende aanpakken, methodes en modellen, ze helpt
de opdrachtgever en/of de kunstenaar bij het formuleren
van een kunstopdracht en bevordert de dialoog tussen opdrachtgever en kunstenaar.
In het najaar van 2014 kiezen de opdrachtgevers de
deskundige die als bemiddelaar met hen aan de slag gaat.
Vanaf dat moment verlopen de projecten elk volgens een
eigen tempo. 30 juni 2015 blijft evenwel de gemeenschappelijke einddatum van het begeleide traject. Opdrachtgevers
en bemiddelaars rest bijgevolg het voorjaar van 2015 om de
kunstenaarskeuze te maken, de opdracht te omschrijven en
de contracten voor de basisconcepten in orde te brengen.
Begeleiding van het traject
Om dit kader te bepalen en de kwaliteit doorheen het proces
te bewaken komt vanaf januari 2014 op maandelijkse basis
een stuurgroep bijeen, samengesteld uit vertegenwoordigers
van de drie partners, de coördinator van de Pilootprojecten
Kunst in Opdracht en twee externe deskundigen (kunstenaar
Rudy J. Luijters en Jeroen Boomgaard, lector Art & Public
Space aan de Gerrit Rietveldacademie in Amsterdam).
De stuurgroep en projectcoördinator fungeren in
het traject als sparringpartners voor opdrachtgevers en
bemiddelaars. De coördinator van de Pilootprojecten, Leen
Hammenecker, speelt in alle fasen van het traject een belangrijke rol. Via permanente opvolging werkt ze samen met
de opdrachtgevers en bemiddelaars aan de voortgang van de
projecten, bewaakt zij in nauw overleg met de partners het
ambitieniveau en zorgt ze op cruciale momenten voor de
21.11
Bespreking van de gewijzigde
opdrachtsituatie van het pilootproject Provincie Antwerpen naar
aanleiding van de beslissing in het
regeerakkoord Vlaamse Regering
om cultuur als provinciale bevoegdheid te schrappen
28 .08
Deadline voor indiening
visienota’s
2015
AUG
SEP
OKT
3 .09
Presentaties van visienota’s
en keuze bemiddelaars Herzele,
Antwerpen en Genk
NOV
23.10
Presentaties van visienota’s
en keuze bemiddelaars
Tondelier Gent en Aalst
DEC
18.12
Beslissing om drie nieuwe visievoorstellen te vragen voor pilootproject Provincie Antwerpen
JAN
FEB
16.01
Meet&greet in Netwerk
Aalst met opdrachtgevers,
bemiddelaars en stuurgroep
13
nodige bijsturing. In de wekelijkse werkgroepvergadering
met vertegenwoordigers van de drie initiatiefnemers worden alle strategische en operationele keuzes getoetst.
De begeleiding van de pilootprojecten eindigt in juli 2015
met het advies van de stuurgroep over de realisatie van de
kunstenaarsvoorstellen en de eventuele procesbegeleiding
die nodig is in de uitvoeringsfase tot eind 2017. Omdat bij
geen van de pilootprojecten reeds gestart is met de realisatie
van het kunstproject, verlengt de stuurgroep haar adviesverlening alvast tot eind december 2015 om te waken over
de deinitieve afspraken en contracten die noodzakelijk zijn
voor een goede doorstart.
Kennis verzamelen om kennis te delen
Tijdens het traject wordt sterk ingezet op kennisdeling. Op
16 januari 2015 verzamelen alle actoren van de Pilootprojecten Kunst in Opdracht voor een Meet&Greet in Netwerk
Aalst. De opdrachtgevers stellen hun opdrachtsituaties voor
en de bemiddelaars lichten hun visie en plan van aanpak toe.
In het voorjaar wordt onder de naam ‘Openba(a)r’ een
reeks avonden georganiseerd in het Atelier Bouwmeester
waarop telkens de opdrachtgever, de bemiddelaar en de
reeds gekende kunstenaars in gesprek gaan met een ruimer
publiek van belangstellenden, met Koen Brams als moderator. Deze public talks stellen alle inhoudelijke elementen en
2.04
open ba(a)r! - talk #2:
Pilootproject Tondelier & Stad
Gent met Pascal Gielen over
‘Gentriication’ en gesprek
gemodereerd door Koen Brams
met de bemiddelaar Danielle
van Zuijlen, de kunstenaars
Lotte Geeven, Petra Stavast,
Kelly Schacht, Stijn Van Dorpe
en Filip Van Dingenen en
vertegenwoordigers van
de opdrachtgever
MAA
APR
19.03
open ba(a)r! - talk #1:
Pilootproject Herzele
met Rudy J. Luijters over
‘Landschap’ en gesprek
gemodereerd door Koen
Brams met bemiddelaar
Nils Van Beek (taak),
kunstenaar David Helbich en
vertegenwoordigers van de
opdrachtgever
vragen in elk project publiekelijk ter discussie en laten toe
deze met inbreng van externen verder uit te diepen.
Ook met deze publicatie zetten de initiatiefnemers in op
het delen van de opgedane ervaringen en kennis met een
breder geïnteresseerd publiek. De betrokken opdrachtgevers, bemiddelaars en kunstenaars van de vijf geselecteerde
projecten kregen een bijzondere kans om via het kader van
de Pilootprojecten buiten de klassieke patronen van kunst
in opdracht te denken. De publicatie biedt nu ook aan
andere geïnteresseerde opdrachtgevers, bemiddelaars en
kunstenaars de mogelijkheid om hun kennis van de materie
te verbreden.
Het symposium ‘Verbeelding en publiek domein. Mogelijkheden voor kunst in opdracht’ op 11 december 2015 in de
kvs te Brussel sluit de kennisdeling van de Pilootprojecten
af. De vijf pilootprojecten vormen de aanleiding om het
met een publiek van professionals uit het kunstenveld en
opdrachtgevers te hebben over het doorbreken van clichés
en de vraag wat kunst in opdracht kan betekenen voor het
publiek domein.
08.07
Einde begeleidingstraject Pilootprojecten
met het formuleren van een individueel
advies aan de vijf opdrachtgevers ter
bevordering van een kwaliteitsvol
realisatietraject
7.05
open ba(a)r! - talk #4:
Pilootproject Provincie Antwerpen
met Pieternel Vermoortel over
‘Openbaarheid & collectie’ en
gesprek gemodereerd door
Koen Brams met kunstenaar Nico
Dockx, bemiddelaar Sara Weyns
en de vertegenwoordigers van
de opdrachtgever
MEI
23.04
open ba(a)r! - talk #3:
Pilootproject Stad Genk
met Bart Verschafel over
‘Monument’ en gesprek
gemodereerd door Koen
Brams met de bemiddelaar Koen Van Synghel en
de vertegenwoordigers
van de opdrachtgever
JUN
21.05
open ba(a)r! - talk #5:
Pilootproject Stad Aalst & Netwerk met Gideon Boie (bavo)
over ‘Methodiek op schaal’ en
gesprek gemodereerd door
Koen Brams met de bemiddelaar
Arno van Roosmalen (Stroom)
en projectleider Wineke van
Muiswinkel en de vertegenwoordigers van de opdrachtgever
JUL
AUG
SEP
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
25
Pilootprojecten kunst in opdracht
uitdagingen,
mogelijkheden,
kansen,
perspectieven
koen brams
Meer dan object, de baseline van de Pilootprojecten Kunst in Opdracht, laat
aan helderheid niets te wensen over. De vier initiatiefnemers – de Vlaamse
minister van Cultuur, het departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media, het
Team Vlaams Bouwmeester en Kunstenpunt, allen vertegenwoordigd in
een stuurgroep – is het duidelijk te doen om het openbreken van de traditie van het driedimensionale kunstwerk in het publiek domein. Het al dan
niet ‘objectmatige’ is niet de enige grens die met de Pilootprojecten wordt
opgezocht. Het is de bedoeling om tal van aspecten in verband met kunst in
de (semi)publieke ruimte te bevragen. Deze doelstelling wordt betracht door
eerst en vooral de diverse actoren die betrokken zijn bij kunstopdrachten
voor de publieke ruimte uit te nodigen om met grensverleggende voorstellen
voor de pinnen te komen. De opdrachtgevers zijn eerst aan zet gekomen, vervolgens de bemiddelaars en ten slotte de kunstenaars. Door zoveel mogelijk
oog te hebben voor even spannende als belangwekkende casussen (ingezonden door vijf opdrachtgevers), interessante strategieën (ingediend door de
bemiddelaars) en innovatieve artistieke antwoorden (voorgesteld door de
kunstenaars), is ernaar gestreefd om van de opdrachten ware pilootprojecten
te maken rond vijf verschillende themata, die door de stuurgroep werden
geformuleerd. Bij de keuze van vijf opdrachtsituaties zijn tevens de verscheidenheid van de probleemstellingen, de diversiteit van de methodes, de
heterogeniteit van mogelijke kunstpraktijken belangrijke criteria. Er is dus
gestreefd naar een maximale variatie inzake probleemstellingen, tactieken
en artistieke benaderingen.
Bij elke stap in het onderzoeksproces – opdrachtformulering, visievorming, reactie van de kunstenaars – kunnen diverse ‘pilootaspecten’ worden
benoemd. Naast deze reeds bij aanvang van het proces aangestipte uitdagingen zijn er echter ook andere opgedoken – ‘pilootaspecten’ die nooit als
dusdanig benoemd zijn, maar waarvan de diverse actoren zich tijdens de vele
werkbesprekingen en de publieke discursieve momenten bewust zijn geworden. Zulks was ook uitdrukkelijk de bedoeling van het traject: door een
actieve monitoring op zoek gaan naar invalshoeken en vraagstukken. Zowel
de nagestreefde als de in de loop van het proces gedetecteerde uitdagingen
van de Pilootprojecten Kunst in Opdracht – in de periode tussen januari 2014
en juni 2015 – vormen het onderwerp van deze tekst. Niet de uitvoering van
de projecten staat dus centraal, maar de kansen op vernieuwing, de mogelijkheden tot verruiming van klassieke praktijken inzake kunst in opdracht. Op
basis van diverse nota’s, verslagen van vergaderingen en de publieke gesprekken in het kader van Openba(a)r – vijf ‘public talks’ die plaatsvonden in Brussel
in maart, april en mei 2015 – wordt de inzet van de vijf projecten geanalyseerd. De aanname hierbij is dat iedereen die zich met kunst in opdracht
inlaat – opdrachtgever, bemiddelaar of kunstenaar – met een of meerdere van
de hierna besproken kwesties in mindere of meerdere mate te maken krijgt.
26
1
pilootprojecten kunst in opdracht
Dorpskern Ressegem
Ressegem, een deelgemeente van Herzele (Oost-Vlaanderen), telt een goede
1.200 zielen. Het fraaie dorpsgezicht wordt gedomineerd door de laat-gotische
Sint-Mauritskerk, gelankeerd door een pastorij en een begraafplaats. Vlakbij
het Sint-Mauritsplein is een motte gelegen, een kunstmatig aangelegde aarden
heuvel waarop in de Middeleeuwen een houten verschansing stond. Een ander
opvallend kenmerk van het dorpsgezicht zijn twee landbouwpercelen, waarvan een in handen is van de gemeente – het andere is in privébezit. Zowel de
motte, de Sint-Mauritskerk als de pastorij zijn beschermd erfgoed.
Over de bestemming van de pastorij en de twee percelen werd door de gemeente Herzele een masterplan besteld bij architect en stedenbouwkundige
Eugeen Liebaut. In zijn voorstel werden de betreffende landbouwgronden grotendeels bebouwd. In de pastorij zouden jeugd- en vergaderlokalen worden ondergebracht. Liebauts plan werd door de lokale bevolking op de korrel genomen;
de Ressegemnaren kwamen met een alternatief voorstel om de open percelen
te behouden. Om een frisse kijk op de situatie te krijgen vanuit onafhankelijke
maar toch lokale hoek, nodigde de gemeente vzw Natuurpunt uit om een visie
te ontwikkelen over het rurale gebied. De vereniging suggereerde om onder
meer een markthal, boseilanden, een stilteplek en een zintuigentuin aan te leggen op de site. Alhoewel ook deze ideeën onuitgevoerd bleven, waren ze voor de
gemeente wellicht mee aanleiding om het gehele terrein alvast als groene zone
te herbestemmen. Herzele stelde de ‘herinrichting dorpscentrum Ressegem’
voor als pilootproject om ‘door het inschakelen van kunstenaars de visies van
de betrokken partijen open te trekken en op onverwachte manieren met elkaar
te verbinden’.
27
1
Een dorpscentrum als forum voor kunst in opdracht
De schaal van de bestuurlijke entiteit van Herzele enerzijds, het landschappelijke kader anderzijds, zijn de bijzondere kenmerken van dit project. De OostVlaamse gemeente Herzele telt slechts een kleine 18.000 inwoners. Dergelijke
kleine gemeenschappen beschikken uiteraard over minder bestuurlijke, ambtelijke en inanciële middelen om ambitieuze kunstprojecten op te zetten. Het
apparaat is er eenvoudigweg niet op toegesneden. Bij wijze van voorbeeld: van
de meer dan 200 projecten die in de overzichtswerken Kunst in Opdracht 1999-2005
en Kunst in Opdracht 2006-2013 werden gerepertorieerd, zijn slechts een tiental
door kleine gemeenten als Ravels, Oostkamp, Avelgem of Bornem geïniteerd.
Hoewel niet alle publieke kunstopdrachten die in de genoemde periode in
Vlaanderen werden gerealiseerd in deze boeken zijn samengebracht, mag de
voorzichtige conclusie wel zijn dat kunst in opdracht grotendeels een stedelijk
verschijnsel is. Dat de gemeente Herzele een casus inbracht in de competitie
tussen de kandidaat-opdrachtgevers mag dus een interessant gegeven worden
genoemd. Andere kleine gemeenten kunnen er hun voordeel mee doen als ze
het Herzele-project kritisch volgen.
Kunst in opdracht heeft veelal te maken met architecturale ingrepen – een
relatie die overigens wettelijk werd vastgelegd met het decreet van 23 december
1986 ‘houdende integratie van kunstwerken in gebouwen van [Vlaamse] openbare diensten’. Een landschap vormt zelden het decor voor een kunstopdracht
of het zou een uitermate gecultiveerd gebied moeten zijn, zoals een tuin of een
park. In dergelijke omgevingen wordt overwegend gekozen voor een ‘object’
– een beeldhouwwerk, klassiek, modern of hedendaags. In Herzele is het landschappelijke kader niet alleen ruw en ruraal van aard, het gaat bovendien
om een ‘gecontesteerd’ gebied. Dat kunstenaars aan zet worden gebracht in een
kleine dorpsgemeenschap (die op haar beurt deel uitmaakt van een kleine
gemeente) om na te denken over een ruraal terrein mag als redelijk uniek
worden bestempeld.
2
Tondelier Gent
Tondelier is de naam van een bijzonder ambitieus en complex stadsontwikkelingsproject in Gent. Het gaat in de eerste plaats om de sanering van de bodem
op een voormalige industriële site, gelegen nabij de Rabotbuurt in GentNoord. Op het terrein dat 7 hectare groot is, zijn drie bedrijven actief geweest:
de maalderij De Nieuwe Molens, de componentenfabriek Alcatel-Bell en een
gasbedrijf, waaraan het oude bedrijventerrein zijn naam dankte, de gasmetersite, en waarmee het ook zijn nieuwe naam kreeg: Tondelier, het negentiendeeeuwse synoniem voor ‘gaslantaarnaansteker’.
Naast de bodemsanering gaat het om een project van vastgoedontwikkeling en de bouw van een volledige stadswijk die na verloop van een decennium
530 woningen zal omvatten, en daarnaast ook publieke voorzieningen zoals
een buurtsporthal, een crèche, kantoren, commerciële ruimten en een nieuw
park. Het Tondelierproject is een Publiek-Private Samenwerking (PPS) tussen
enerzijds de Stad Gent en anderzijds Tondelier Development nv, waarin twee
bedrijven zich hebben verenigd: Aclagro nv en Koramic Real Estate nv. In de
overeenkomst met de private partners ijverde de stad Gent onder meer voor
duurzaamheid, een goede sociale mix in de nieuwe wijk en de bescherming
28
pilootprojecten kunst in opdracht
van de oude gashouders. Nog voor de stad Gent en haar private partners zich
kandidaat stelden als opdrachtgevers in het kader van de Pilootprojecten hadden zij overeenstemming gevonden over het realiseren van een kunstwerk in
de openbare ruimte, waarvoor zij 100.000 euro in de begroting opnamen.
Met hun deelname aan de Pilootprojecten wilden de opdrachtgevers bekomen
‘dat ook de aanpalende wijken, waar kunst nog geen plaats heeft gekregen,
worden mee gestuwd’. Volgens hen kan ‘kunst hierbij een belangrijke motor
zijn’. Verder zagen ze in het Pilootproject kansen ‘voor een nog grotere naamsbekendheid (placemarketing), identiteit en verbondenheid met de site’.
2
Een PPS als opdrachtgever voor kunst in de openbare ruimte
Wat Tondelier onderscheidt van alle andere pilootprojecten is het samenwerkingsverband dat de opdrachtgevers – de stad Gent en Aclagro nv en Koramic
Real Estate nv – zijn aangegaan. In geen enkel van de andere projecten is een
commerciële private partij betrokken. Toen Aclagro en Koramic Real Estate de
PPS-overeenkomst met de stad Gent tekenden, verbonden zij zich ertoe een deel
van hun investering aan de verwezenlijking van een kunstwerk te besteden.
De stad Gent heeft ruime ervaring met betrekking tot het initiëren van
kunstopdrachten. Ze bracht er ook een visietekst over uit. De ervaring van
de private partners is vele malen kleiner dan die van hun publieke evenknie.
Welke rol zullen de private partners als opdrachtgever spelen? Op welke
29
manier kan de stad Gent in deze de weg wijzen? In hoeverre verschilt de
modus operandi van private partijen met die van de publieke? Wat kan de
Stad Gent leren van Aclagro en Koramic Real Estate waar het gaat over kunst
in opdracht? Zullen de private partners zich voorbeeldig opstellen en op die
manier andere bedrijven – groot of klein – inspireren om ook de stap naar het
formuleren van kunstopdrachten te zetten? Tondelier houdt de belofte in dat
publiek opdrachtgeverschap in de toekomst niet enkel een zaak zal zijn van de
publieke sector.
3
Heilig Hartmonument Genk
Het Heilig Hartmonument werd op 29 september 1929 ter nagedachtenis aan
de tijdens de Eerste Wereldoorlog gesneuvelde Genkse militairen ingehuldigd in Genk. Het oorlogsmonument – een voorstelling van een staande
Christusiguur, ten voeten uit, de armen gespreid, gelankeerd door twee ‘vredesengelen’ – werd opgericht voor het gemeentehuis, dat toen nog gevestigd
was in de Hoogstraat. Pas in 1993 werden twee arduinen zuilen toegevoegd,
waarmee de tijdens de Tweede Wereldoorlog omgekomen Genkse soldaten
worden gememoreerd. Het Heilig Hartmonument werd op 22 januari 2014
door Vlaanderen beschermd als onroerend erfgoed. Geheel onbesproken was
het evenwel nooit. Zo stelde de Fransgezinde Nationale Frontstrijdersbond van
Genk eertijds met verwijzing naar de christelijke iconograie: ‘een gedenkteken
dat allen die voor hun land gestreden hebben aanbelangt, zonder onderscheid
van godsdienst, taal, partij of sociale rang, moet opgevat zijn om redelijk niemand [sic] te krenken’.
Naar aanleiding van verzoeken van tal van verenigingen voor de oprichting van bijkomende oorlogsmonumenten – onder andere om de leden van
het verzet te herdenken – werd in 2012 een opdracht gegund aan De Nieuwe
Opdrachtgevers om een publieksgericht communicatietraject uit te werken
voor meer draagvlak rond kunst in de publieke ruimte. De stad hoopte zo ‘een
methodiek te ontwikkelen voor de beoordeling van toekomstige publieke
kunstprojecten, zowel voor aankopen en creatieopdrachten, geïnitieerd door
de stad, als voor projecten van derden’. Naast drie kunstwerken in de openbare ruimte maakte het Heilig Hartmonument deel uit van dit project. In
2014 werd aan Idea Consult gevraagd om ‘een hanteerbare mastervisie inzake
kunst in de publieke ruimte’ te ontwikkelen. In datzelfde jaar viel ook de beslissing om het Heilig Hartmonument voor te dragen als pilootproject met het
oog op ‘een inhoudelijke en daarmee ook fysieke facelift (…) die de historische
betekenis honoreert, een antwoord biedt op de nieuwe vragen rond oorlogsherdenking in brede zin en ook toekomstige vragen rond dezelfde thematiek
kan verwerken’. In 2014 vroeg de Stad Genk ten slotte subsidies aan bij de
Provincie Limburg voor de herwaardering van het Heilig Hartmonument –
een aanvraag die gehonoreerd werd in het kader van de ‘subsidiëring van
lokale Wereldoorlog I-projecten’.
30
pilootprojecten kunst in opdracht
3
Een oorlogsmonument als locus van een kunstopdracht
Eigen aan het Genkse pilootproject is dat het een ensemble van objecten als
uitgangspunt neemt. In geen enkel ander project is dat de basis om na te denken over andere strategieën om met kunst in opdracht om te gaan. Het betreft
tevens een bijzonder ensemble: een monument, opgericht om eer te betuigen
aan de in de twee Wereldoorlogen omgekomen soldaten. De uitgesproken
christelijke iconograie vormt daarbij een bijkomende uitdaging.
Het pilootproject is prikkelend omdat het uitnodigt om te relecteren over
wat een monument was, is en kan zijn, en op welke wijze herdacht of gememoreerd werd, wordt of hoe dat eventueel anders zou kunnen in de toekomst.
‘Monument’ is niet alleen een zelfstandig naamwoord maar ook een werkwoord: het gaat met andere woorden niet alleen om een object, maar ook om
wat er rond het object gebeurt. Hedentendage worden niet zo veel monumentale gedenktekens meer opgericht. De consensus die hiervoor nodig is, kan
enkel nog worden gevonden in de nasleep van traumatische gebeurtenissen,
zoals Bart Verschaffel in zijn visienota als kandidaat-bemiddelaar opmerkte.
Betekent dat dan ook dat wij andere aspecten van het leven niet meer willen
herdenken, gedenken of herinneren? Met dit project kan over deze belangrijke vragen worden nagedacht. Welke innovatieve antwoorden kunnen worden
uitgelokt over het monumentale en het memoreren?
31
Het Heilig Hartmonument is ten slotte ook een interessante casus omdat
het monument weerstand oproept. Groepen van andere oorlogsslachtoffers
kunnen zich er niet mee verzoenen. De Stad Genk heeft zich reeds sinds 2011
op tal van manieren ingespannen om de polemische stroom van voorstellen
en tegenvoorstellen in goede banen te leiden. Zal het Pilootproject Kunst in
Opdracht de gewenste uitkomst brengen, zowel voor de Stad Genk als voor de
belanghebbende groepen?
4
Onroerend erfgoed als startmateriaal voor een artistieke ingreep
Zowel het Ressegemse dorpsgezicht (zonder de twee landbouwgronden), de
gasmeters op de Tondeliersite als het Genkse Heilig Hartmonument zijn beschermd als onroerend erfgoed. Voor bepaalde aanpassingen aan of ingrepen
op deze ‘objecten’ moet een vergunning of toelating worden bekomen van de
Vlaamse Gemeenschap, die bevoegd is op dit vlak. Ook los van deze wettelijk
vastgelegde maatregelen waarmee onder meer landschappen, industrieel
erfgoed en monumenten voor het nageslacht worden bewaard, is het evident
dat artistieke replieken op deze ‘objecten’ uiterst zorgvuldig moeten worden
overwogen. Een kunstenaar die op beperkingen gewezen wordt of deze zelf
ervaart, ziet evenwel meteen ook kansen liggen – vooral mogelijkheden die
niet klassiek zijn of voor de hand liggen. Hoe kan kunst in opdracht een toegevoegde waarde hebben met betrekking tot erfgoed? Dat drie pilootprojecten
deels of in hun geheel betrekking hebben op beschermde materie is zonder
meer spannend. Het laat toe om na te gaan hoe groot of hoe klein de speelruimte is die de kunst wordt toegemeten of zelf weet af te dwingen.
5 Participatie
In de kandidaatstellingen van Gent, Genk en Herzele wordt gesteld dat de
opdrachtgever de participatie van de betrokken burgers nastreeft bij de uitwerking van de opdracht. In de aanvraag van de gemeente Herzele is te lezen:
‘Een kunstintegratieproject zou een verbindende factor kunnen worden tussen een hoogstaand ontwerp en een gedragenheid door een lokale opdrachtgeversgroep.’ Dat de eerder door de lokale bevolking zelf gesmede plannen voor
de openbare ruimte in het dorp geen aanleiding gaven tot een diepgaande
dialoog tussen het gemeentebestuur en de betrokken burgers, stemt echter
tot nadenken. Eenzelfde, enigszins dubbelzinnige houding lijkt in Genk
aan de orde. Terwijl Genkse organisaties en burgers betrokkenheid tonen bij
(de geschiedenis van) hun stad door voorstellen te doen voor monumenten –
voorstellen die vaak niet worden ingewilligd – schrijft het stadsbestuur dat de
‘omwonenden welkom zijn om mee te participeren aan het creatieproces’. De
kandidaatstellingen van Herzele en Genk maken duidelijk dat participatie op
een instrumentele of bijzonder geleide wijze dreigt te worden ingevuld. Ook in
32
pilootprojecten kunst in opdracht
het Tondelierproject is dat gevaar aanwezig. De opdrachtgever stelt dat ‘het van
belang is (…) interesse, inspiratie, “goesting” en betrokkenheid op te wekken
bij bestaande en toekomstige bewoners; dit zou kunnen aan de hand van een
tussentijds participatief kunstproject.’ Een kunstproject kan dus de verkoop
van woongelegenheden bevorderen. De deelneming van de burgers lijkt hier een
plat commercieel oogmerk te dienen!
De geciteerde stellingen van de opdrachtgevers zijn echter slechts intenties, geformuleerd bij het begin van het traject. De Pilootprojecten bieden juist
kansen om deze ideeën over participatie bij te sturen en op zoek te gaan naar
vernieuwende manieren om invulling te geven aan de betrokkenheid van de
burgers. De gelaagde structuur van de Pilootprojecten, waarbij na elke stap
een evaluatie en advisering is voorzien, levert inderdaad mogelijkheden om
stil te staan bij voorheen ongekende wijzen om betrokkenen bij de totstandkoming van kunstopdrachten in te schakelen. Gezien vele besturen worstelen
met burgerparticipatie kunnen de Pilootprojecten terzake voorbeeldstellend
zijn, of minstens inzicht geven in mogelijke valkuilen en opportuniteiten.
4
Collectie Provincie Antwerpen
De Provincie Antwerpen bezit van oudsher een collectie kunstwerken, afkomstig uit schenkingen en aankopen. Vanaf 1971 werden systematisch werken
aangeschaft van kunstenaars die in de Provincie geboren of opgeleid waren,
woonden of werkten. Aanleiding tot de invoering van dit actieve aankoopbeleid was de bouw van een nieuw Provinciehuis aan de Koningin Elisabethlei
– een nieuwbouw die tevens gepaard ging met enkele kunstintegratieprojecten. Een kleine selectie oude en meer recente stukken uit de provinciale
collectie werd aanvankelijk enkel in eigen huis tentoongesteld ter verfraaiing
van zowel publiek toegankelijke delen van het gebouw als van kantoren en
vergaderzalen. Gaandeweg werden collectiestukken ook in andere provinciale gebouwen opgehangen of opgesteld; een deel van de collectie belandde
in depotruimten.
In de bestuursperiode 2007-2013 besliste de Bestendige Deputatie van de
Provincie Antwerpen om over te gaan tot de bouw van een nieuw Provinciehuis.
De opdracht werd in 2011 gegund aan Xaveer De Geyter Architects. Het oude
gebouw wordt afgebroken en op dezelfde plaats komt een toren van vijftien
bouwlagen. Rond het gebouw wordt een openbaar park ingericht. Hierin
zouden vier bestaande kunstwerken worden geïntegreerd en is er ook plaats
voorzien voor een nieuw kunstwerk. Slechts een klein gedeelte van de bestaande
kunstcollectie kan worden ondergebracht in het nieuwe gebouw. Reeds in 2011
was de Deputatie tot het inzicht gekomen dat er, minstens tijdelijk, geen nieuwe
kunstaankopen meer zouden worden verricht. De verzameling telde inmiddels
ongeveer 2.300 items. De vrijgekomen middelen (40.000 euro per jaar) wilde de
Deputatie inzetten voor creatieopdrachten bij het nieuwe Provinciehuis.
In de kandidatuur van de Provincie Antwerpen werden zowel het
33
kunstintegratieproject in het park als de toekomstige bestemming van de provinciale collectie als onderwerp geagendeerd. Volgend op de verkiezingen voor
het Vlaams Parlement van 25 mei 2014 werd een regeerakkoord bereikt tussen
n-va, cd&v en Open Vld volgens hetwelk de provincies de persoonsgebonden
bevoegdheden – waaronder cultuur – verliezen. Deze beslissing was aanleiding
voor een revisie van het pilootproject, waarbij de stuurgroep suggereerde om na
te denken over de toekomstige openbaarheid van de provinciale kunstcollectie.
6
Een provinciale openbare verzameling als uitgangspunt
van kunst in opdracht
Met de Provincie Antwerpen als opdrachtgever wordt het mogelijk om in de
Pilootprojecten stil te staan bij de kenmerken en mogelijkheden van bovenlokaal bestuur. Alle andere pilootprojecten zijn immers op een gemeentelijke locatie gericht waarvoor de opdrachtgevers zelf verantwoordelijk zijn.
Alhoewel de Provincie Antwerpen zelf ook eigendommen heeft die ze autonoom bestiert, treedt de Provincie in de meeste gevallen op als een regulerend, bemiddelend en faciliterend bestuur. Hoe kijkt een dergelijke overheid
aan tegen kunst in opdracht? Hoe wil zij zelf voorbeeldstellend optreden
34
pilootprojecten kunst in opdracht
op het vlak van kunst in de openbare ruimte en wat kunnen lokale besturen
leren van een provinciale overheid?
Waren deze vragen uiterst boeiend toen de Provincie Antwerpen zich kandidaat stelde als opdrachtgever, in het licht van de gewijzigde politieke agenda
zijn ze in de schaduw komen te staan van nog urgentere kwesties, die vooral
te maken hebben met de toekomst en meer bepaald de openbaarheid van de
provinciale collectie. Gezien slechts een fractie van de verzameling in het
nieuwe gebouw kan worden ondergebracht, is de vraag wat er dient te gebeuren met de kunstwerken die met publieke middelen werden verworven. Op
welke wijze kunnen deze stukken toch openbaar blijven terwijl de overheid
die ze aanschafte hieromtrent geen bevoegdheid meer zal hebben? In plaats
van deze vraag voor de voeten te werpen van ambtenaren en politici biedt dit
pilootproject de uitzonderlijke kans aan culturele actoren om ermee aan de
slag te gaan. Welke stimulerende visies kunnen door bemiddelaars en kunstenaars hieromtrent worden uitgewerkt?
7
De rolverdeling tussen bemiddelaar en kunstenaar
In samenspraak met de stuurgroep van de Pilootprojecten, en na de abortering van een eerste visievormingstraject als gevolg van hogergenoemde
bestuurlijke hervorming, besliste de opdrachtgever om drie kandidaatbemiddelaars uit te nodigen wier proielen grondig van elkaar verschillen:
Sara Weyns, directeur van het Middelheimmuseum; Nico Dockx, kunstenaar;
en Pieternel Vermoortel, freelance curator en auteur. Hoewel de keuze van de
Provincie eerst uitging naar Sara Weyns werd vrij snel nadien beslist om ook
Nico Dockx en Pieternel Vermoortel als sturende projectmedewerkers te engageren. Terwijl in alle andere projecten de bemiddelaar eerst aan zet kwam en
vervolgens pas kunstenaars werden betrokken, werd de situatie in Antwerpen
na de heroriëntering van het project op een andere wijze aangepakt, waarbij
zowel de kunstenaar als de curator/auteur van bij de prilste conceptvorming
hun rol hebben kunnen spelen. Institutionele en organisatorische expertise
wordt aldus verknoopt met kennis van curatoriële, theoretische en artistieke
aard. In de Pilootprojecten zijn niet alleen de onderwerpen uitdagend, ook de
samenwerkingsmodaliteiten zijn dat. Als de Antwerpse casus op het einde van
de rit wordt vergeleken met de andere projecten, dan kan de meerwaarde van
dit model worden getoetst.
8
Impasses en conlicten
Wie de casussen van Ressegem, Genk en de Provincie Antwerpen naast elkaar
legt, zal onmiddellijk de conlictueuze lading van de respectievelijke opdrachtsituaties opvallen. Bemiddelaars en kunstenaars die aan kunstopdrachten werken, krijgen niet zelden te maken met politiek gevoelige kwesties. In Ressegem
was de bestemming van de twee open percelen in het dorp aanleiding voor
de bewoners om te reageren, bestaande plannen te bekritiseren en met eigen
ideeën op de proppen te komen. De Stad Genk worstelt met vragen van haar
35
burgers om nieuwe monumenten op te richten. Reeds meerdere studiebureaus
en specialisten zijn aan het werk gezet in de zoektocht naar instrumenten
om met die burgervragen om te gaan. De Provincie Antwerpen ten slotte had
nauwelijks de aanvraag ingediend om deel te nemen aan de Pilootprojecten of
ze kreeg te horen dat ze de persoonsgebonden bevoegdheden, waaronder de
culturele, zal verliezen.
Bemiddelaars en kunstenaars komen dus niet zelden in een mijnenveld
terecht waarin ze behoedzaam dienen te navigeren willen ze zichzelf niet
bij voorbaat buitenspel zetten. De Pilootprojecten bieden de mogelijkheid
om deze gepolitiseerde dossiers van dichtbij te analyseren. Nagegaan kan
worden wie welke agenda heeft en zich van welke strategieën bedient. Wat
in de meeste gevallen voor het publiek verborgen blijft, ligt nu dankzij de
Pilootprojecten open en bloot op tafel, wat de bemiddelaars en de kunstenaars
toelaat om hierop in het openbaar te reageren. De Pilootprojecten zijn aldus
anatomische theaters waarin de modi operandi van kunst en politiek op de
voet kunnen worden gevolgd.
5
Denderzone Aalst
De Stad Aalst wordt doormidden gesneden door de Dender. Op de linkeroever bevinden zich de belangrijkste historische gebouwen – belfort, stadhuis,
stedelijk museum, station – en het commerciële centrum. Op de rechteroever
zijn heel wat bedrijven gevestigd (geweest). In de negentiende eeuw kwam er
tevens een arbeiderswijk tot stand.
De Aalsterse Denderomgeving, twee kilometer lang, van de buurt van de
Tragel (ten noorden van het centrum) tot aan het stadspark (ten zuiden van het
centrum) vormt het onderwerp van het pilootproject dat door de Stad Aalst
en Netwerk | centrum voor hedendaagse kunst werd ingediend. Het project
maakt deel uit van een ambitieus stadsvernieuwingsplan dat de gehele omgeving van de Dender en haar oevers behelst. Het objectief is niet alleen om
de Dender te omhelzen – waar de stad nu nog het gezicht heeft afgewend van
de rivier – maar ook om de twee oevers met elkaar te verbinden en het sociaal
kwetsbare gebied van de rechteroever te herwaarderen. Het plan moet tevens
worden gezien als een antwoord van de Stad Aalst op grote demograische
veranderingen en interculturele uitdagingen, kenmerkend voor een stad die
in de nabijheid van de hoofdstad Brussel ligt.
Bij het pilootproject zijn twee stadsdiensten betrokken: het team Cultuur
en Evenementen en het team Planning en Stadsvernieuwing. Zij gingen een
samenwerking aan met Netwerk/centrum voor hedendaagse kunst.
9
Een rivier als werkplaats voor kunst in opdracht
Met het voorstel betreffende de Denderzone heeft de Stad Aalst zonder meer
het grootschaligste project ingediend, zowel in stedelijk opzicht als qua loop-
36
pilootprojecten kunst in opdracht
tijd. Bemiddelaar en kunstenaar worden uitgedaagd om na te denken over
de stedelijke ruimte in het algemeen en de brede boorden van de rivieroevers
in het bijzonder. Met deze grote schaal komt ook een brede waaier van stedelijke problemen in beeld: reconversie van industriële terreinen, leegstand en
verkrotting van arbeiderswijken, vergrijzing, migratiestromen en stadsvlucht. Hoe kan de ‘armere’ rechteroever worden verbonden met de ‘rijkere’
linkeroever? Hoe kunnen sociale onderwerpen worden geagendeerd? Welke
impulsen kunnen worden gegeven zodat de gehele Denderomgeving, linkerén rechterkant, tot bloei komt? Het pilootproject stelt al deze kwesties aan de
orde. Bemiddelaar, kunstenaar en opdrachtgever worden uitgenodigd om ze
onder de loep te nemen en er grensverleggende antwoorden op te geven.
10 De opdrachtgever als samenwerkende vennootschap
Voor het Denderproject treden drie partners op als opdrachtgever: het team
Cultuur en Evenementen en het team Planning en Stadsvernieuwing van de
Stad Aalst en Netwerk/centrum voor hedendaagse kunst. Dat een kunstinstelling als Netwerk uitgenodigd is om de Stad Aalst bij te staan in haar rol
als opdrachtgever – en dus niet als bemiddelende of uitvoerende instantie, zoals het Middelheimmuseum in de kunstopdracht van de Provincie
Antwerpen – is bijzonder. Deze speciieke positie kan inzichten genereren
die de instelling later kan gebruiken als ze mogelijk opnieuw als bemiddelaar of uitvoerder aan de slag gaat. De Stad Aalst van haar kant krijgt
37
uitzonderlijk een inkijk in de keuken van een kunstinstelling. Misschien kan
dat haar er in de toekomst toe verleiden om anders naar stedelijke problemen
te kijken? Het samenwerkingsverband tussen de Stad Aalst en Netwerk is in
ieder geval een rollenspel dat tot een andere uitwerking van kunst in opdracht
kan inspireren. Bovendien komt Netwerk via deze weg op een andere manier
– namelijk op niet-hiërarchische wijze – in contact met de lokale overheid.
Mogelijk is het gevolg daarvan dat de lokale inbedding van Netwerk wordt
versterkt. Misschien kunnen ook de relaties tussen de Stad Aalst en Netwerk
worden geïntensiieerd, wat gezien de huidige (zo goed als onbestaande) subsidierelatie tussen Netwerk en de lokale overheid geen overbodige luxe is.
11 De externe blik
De Stad Aalst tekende met twee stadsdiensten in op de Pilootprojecten,
waarbij de kennis en kunde op het vlak van participatieve kunstprojecten en
stadsvernieuwingsprojecten complexloos met elkaar werden verweven in de
aanvraag. Dat de samenwerking tussen twee stadsdiensten en een culturele
partner nadien als vernieuwend werd aangewezen, moet op conto worden
geschreven van Arno van Roosmalen, directeur van Stroom (Den Haag), die als
bemiddelaar aan het Denderproject verbonden werd. In zijn visienota merkte hij immers op dat de ‘Stad Aalst op weg [is] naar “dienstoverschrijdende
samenwerking”’, hiermee expliciet een van de aandachtspunten oppikkend
die de stuurgroep in de call voor bemiddelaars had vermeld. Wat voor de opdrachtgever een non-issue was, werd door de bemiddelaar – hierin voorafgegaan en gevolgd door de stuurgroep – tot een wezenlijk onderdeel van het
pilootproject opgetild. Zonder hieraan afbreuk te willen doen, is het de
vraag of de inschatting van de bemiddelaar te maken heeft met ‘culturele
verschillen’. Is de ‘dienstoverschrijdende samenwerking’ precies iets wat een
Nederlander meteen in het oog springt?
Dat met de Pilootprojecten in algemene zin bewust ‘andere’ of ‘externe’
blikken zijn opgezocht, mag in ieder geval blijken uit de selectie van drie
Nederlandse bemiddelaars: Nils van Beek voor Ressegem, Danielle van Zuijlen
voor Tondelier en de eerder genoemde Arno van Roosmalen voor Aalst. In
Nederland worden reeds vele decennia projecten over kunst in de openbare
ruimte opgezet. Met de Stichting Kunst in de Openbare Ruimte (s.k.o.r.) beschikte het land over een heus expertisecentrum. Wegens stopzetting van de
subsidies kwam hieraan in 2012 een einde. De missie van s.k.o.r. werd deels
overgenomen door het platform taak, waaraan Nils van Beek als partner en
curator verbonden is. taak bedenkt kunstprojecten en educatieve programma’s over themata die betrekking hebben op de openbare ruimte of aan bod
komen in maatschappelijke debatten. Ook Stroom is een kenniscentrum
inzake kunst in de openbare ruimte. De organisatie is in Den Haag bij alle
aspecten van kunstopdrachten in de openbare ruimte betrokken. Ze begeleidt
opdrachtgevers en kunstenaars; ze organiseert tentoonstellingen en geeft
publicaties terzake uit. Met het aantrekken van Nils van Beek, Danielle
van Zuijlen en Arno van Roosmalen heeft de stuurgroep – in nauwe afstemming met de opdrachtgevers – van de in Nederland opgebouwde expertise
kunnen proiteren.
38
pilootprojecten kunst in opdracht
In het licht van de doelstelling van de Pilootprojecten om grenzen op te zoeken,
mag het een logische keuze worden genoemd om hierbij specialisten uit het buitenland te betrekken. De ‘culturele verschillen’ die werden opgezocht, kunnen
ontkiemen tot ‘nieuwe benaderingen’, waarbij niet alleen buitenlandse bemiddelaars maar ook uitheemse kunstenaars betrokken zijn.
12 De duur van het project
Twee pilootprojecten kaderen in een langdurig transformatieproces. Het zijn
de twee stadsvernieuwingsprojecten: Tondelier en Dender. Waar de horizon
van Tondelier nog in zicht is – na tien jaar moet de nieuwe Gentse stadswijk
zijn opgeleverd – is het Aalsterse project in wezen oneindig. De Stad Aalst
koestert ongetwijfeld de verwachting dat de Denderzone zich de komende
decennia in positieve zin ontwikkelt, maar een einde zal nooit kunnen worden bepaald. Het werk in een stad is nooit af. Steeds weer doen zich nieuwe
ontwikkelingen voor waarop bestuurders een antwoord dienen te vinden. Het
pilootproject heeft dus niet alleen een grote schaal, maar ook een lange duur.
Hoe gaan bemiddelaar en kunstenaar met deze laatste factor om? De vraag is
des te urgenter omdat de looptijd van het pilootproject zelf relatief kort is: in
december 2017 eindigt het traject en moeten de geïnitieerde kunstopdrachten
een (eerste) concreet resultaat hebben opgeleverd. De bouwheren van Tondelier
en de Stad Aalst dienen dus zelf – in dialoog met bemiddelaar en kunstenaar(s)?
– een antwoord te vinden op de kwestie van de ‘duur’ van de (kunst)opdracht.
De looptijd van de twee projecten is in ieder geval een uitdagende factor die tot
innovatie aanleiding kan geven.
6
Ressegem, Tondelier, Genk,
Provincie Antwerpen, Aalst
13 Selectie van de kunstenaars: hoe en vanaf wanneer?
Alleen in de Antwerpse casus werd een kunstenaar, Nico Dockx, vrijwel van
bij het begin van de opdrachtsituatie bij het project betrokken, bovendien in
een gelijkwaardige positie met die van de bemiddelaar (Sara Weyns) en auteur/
curator (Pieternel Vermoortel). Niet van de expertise van de drie genoemde
projectleden werd door deze keuze abstractie gemaakt, wel van de traditionele
rolverdeling tussen de betrokkenen.
In alle andere projecten werd eerst een bemiddelaar aangesteld die
vervolgens ideeën formuleerde over de keuze van de kunstenaars. Voor de
Ressegemse opdracht kwam bemiddelaar Nils van Beek met het voorstel om
‘drie kunstenaars te [selecteren] die elk een workshop zullen samenstellen’.
Na de workshops zou worden gekozen voor een van de benaderingen. Toen het
project van start ging, werd deze piste verlaten. Na de eerste verkennende gesprekken met opdrachtgever en bemiddelaar gaven de kunstenaars immers te
kennen dat ze met elkaar wilden samenwerken. Nils van Beek besloot dan ook
39
om beide voor de workshops geselecteerde kunstenaars – David Helbich en
Birthe Leemeijer – te engageren (de derde kunstenaar, Thomas Bellinck, had
inmiddels beslist geen voorstel te presenteren). Danielle van Zuijlen, bemiddelaar van Tondelier, wilde vijf kunstenaars eerst een residentie aanbieden
op de bouwsite. ‘Uit deze eerste resultaten [van de residentie] worden [sic] in
samenspraak met de opdrachtgevers gekozen hoe een langdurig traject wordt
ingezet.’ Nadat de opdracht aan Danielle van Zuijlen was toevertrouwd, nam
de ‘selectie’ een onverwachte wending: de vijf kunstenaars – Kelly Schacht,
Stijn Van Dorpe, Filip Van Dingenen, Petra Stavast en Lotte Geeven – dienden
een gemeenschappelijk voorstel in en dit werd aanvaard. Bemiddelaar Koen
Van Synghel, die was aangezocht om een visie te ontwikkelen over het Heilig
Hartmonument, legde zich volledig toe op de voorbereiding van een beleidsinstrument dat de Stad Genk in de toekomst in staat zou moeten stellen om op
de vragen van burgers inzake oude of nieuwe monumenten antwoorden te bieden. De selectie van de kunstenaar werd verricht op advies van Ronald Van de
Sompel. In dialoog met de opdrachtgever werd parallel aan de voorbereiding
van de opdrachtformulering de deinitieve selectie gemaakt. De keuze viel op
het duo Denicolai & Provoost. In Aalst werd eerst een opdrachtformulering
geschreven, waarna selectiecriteria werden gedeinieerd. Op basis van een proiel werd door Stroom en Netwerk een longlist samengesteld, die nadien werd
ingedikt tot een shortlist, waaruit uiteindelijk in samenspraak met de twee
stedelijke diensten en de stuurgroep van de Pilootprojecten een deinitieve
keuze werd gemaakt: het Rotterdamse kunstenaarscollectief Observatorium.
De diversiteit van de strategieën om tot de kunstenaarskeuze te komen, heeft
betrekking op twee wezenlijke aspecten, waarmee geëxperimenteerd is in de
Pilootprojecten: wanneer en hoe komt de selectie van de kunstenaar(s) tot stand?
Gebeurt de keuze best in een vroeg of een laat stadium? Welk selectiemodel wordt
gehanteerd? De Pilootprojecten hebben kansen geboden om inzake keuzemoment en selectiemodus te experimenteren. Die kansen zijn ook benut.
14 Immaterieel/materieel & tijdelijk/permanent
De materialisatie van het resultaat van de kunstopdracht was van bij het begin
van de Pilootprojecten een van de facetten die de opdrachtgevers moest uitdagen tot vernieuwende voorstellen. Met de ondertitel van de Pilootprojecten –
Meer dan object – werd deze ambitie zonder meer in de schijnwerpers geplaatst.
De opdrachtgevers werden bij hun kandidatuur uitgenodigd om na te denken
over tijdelijke materiële, tijdelijke immateriële of permanente immateriële
ingrepen. Al deze kunstwerken zouden ‘meer dan object’ zijn, niet het permanente materiële voorwerp.
Alhoewel uit de aanvragen van de opdrachtgevers bleek dat zij deze inzet
zeer goed hadden begrepen, was het evenzeer duidelijk dat de gedachtevorming hieromtrent niet zonder enige inspanning tot stand was gekomen. Zo
meldde Nils van Beek in een notitie dat ‘de opdrachtgever de wens [heeft] geuit
om ook een blijvend materieel werk (of spoor) in Ressegem te realiseren’. Het
woordje ‘ook’ in dit citaat is veelzeggend: de opdrachtgever stond wel degelijk
open voor tijdelijkheid en immaterialiteit maar wou ‘ook’ een blijvend spoor.
Hetzelfde kan worden vastgesteld in het Tondelierproject. De opdrachtgevers
40
pilootprojecten kunst in opdracht
hebben 100.000 euro veil voor kunst in opdracht. ‘Wij opteren hierbij voor een
andersoortig, meer participatief en minder materieel project (…) Het budget
dat hiervoor beschikbaar is, bedraagt 20.000 euro.’ De verhouding tussen materialiteit en immaterialiteit werd in dit geval zelfs in pecuniën uitgedrukt:
voor het fysieke kunstproject was 80% van het budget voorzien, voor het
immateriële 20%. Dat deze verhouding vervolgens is herzien tot 50/50 is een
bewijs van de kracht van het overleg in het kader van de Pilootprojecten, maar
laat niet onverlet dat – voorlopig? – vastgehouden wordt aan de twee mogelijkheden, het materiële en het immateriële. In Genk was het niet anders. Luidens
het aanvraagformulier wenste men het bestaande monument in inhoudelijk én fysiek opzicht te actualiseren. Ook toen de Provincie Antwerpen zich
kandidaat stelde, werd geopperd om een kunstintegratieproject uit te voeren
in het park rond het nieuwe gebouw. In het dossier van Aalst werd gewag
gemaakt van een project dat ‘een ruimtelijk traceerbare, zichtbare impact zou
moeten opleveren in de Denderzone’.
De opdrachtgevers mogen dan nadrukkelijk wijzen op het belang van het
materiële en het permanente, het Tondelierproject maakt duidelijk dat dit
geen wet van Meden en Perzen hoeft te zijn. De Pilootprojecten houden mogelijkheden in om deze vooraf ingenomen standpunten voortdurend in vraag te
stellen en aan te sturen op andere, vernieuwende oplossingen. In dialoog met
de stuurgroep, de bemiddelaar en de kunstenaar(s) kunnen andere ideeën en
inzichten rijpen aangaande het immateriële en het tijdelijke.
15 Instrumentalisering
In het reglement van de Pilootprojecten werd nadrukkelijk stilgestaan bij het
probleem van de instrumentalisering van kunst in opdracht, zonder overigens
een reactionair nostalgisch beeld over de positie van de kunst aan te hangen. De
initiatiefnemers schreven: ‘Het toelaten van een autonome act, het conceptueel
denkwerk van een kunstenaar die de interactie met de opdrachtgever aan de
opdrachtsituatie voorafgaat en leidt tot een kunstwerk zonder instrumentele
functie, kan de deuren openen tot een artistieke en culturele verrijking voor de
maatschappij, de opdrachtgever én de kunstenaar.’
De opdrachtgevers hebben evenwel projecten ingediend die reële problemen betreffen, die bovendien ook door niet-kunstenaars zouden kunnen worden aangepakt. Dat de gemeente Herzele eerst architect en stedenbouwkundige Eugeen Liebaut had benaderd om een plan te maken voor de dorpskern van
Ressegem is veelbetekenend: de opdrachtsituatie zelf vraagt niet per se om
een artistieke benadering. Daar doet de latere beslissing om ze aan kunstenaars voor te leggen, niets van af. Het Tondelierproject betreft het verbinden
van de nieuwe wijk met de aanpalende buurten en het verlenen van een grotere naamsbekendheid aan het stadsontwikkelingsproject. Het zijn ambities die
een kolfje naar de hand zijn van architecten, straathoekwerkers en marketeers. Bij de actualisering van het Heilig Hartmonument hoeft ook niet per se
een kunstenaar te worden betrokken. Dat bewees de update die in 1993 werd
doorgevoerd toen bij het monument twee arduinen zuilen werden gevoegd om
41
op die manier ook de in de Tweede Wereldoorlog bezweken Genkse militairen
te memoreren. Over de toekomst van de collectie van de Provincie Antwerpen
zou evengoed een curator of een conservator ideeën kunnen formuleren. De
Denderzone ten slotte is echt spek voor de bek van een urbanist. Als de genoemde problemen reëel zijn en als deze reële problemen ook door niet-kunstenaars kunnen worden aangepakt, dan betekent dat dat de kunstenaars in
de rol van probleemoplossers terecht dreigen te komen. De instrumentalisering loert met andere woorden om de hoek van elk pilootproject. Hoe kan
dit worden vermeden? Door de probleemstelling te negeren? Net zoals in
verband met de keuze tussen tijdelijk en permanent of tussen materieel en
immaterieel bieden de Pilootprojecten de kans om een door de stuurgroep en
de bemiddelaar begeleid gesprek te voeren over een benadering die tot een
kunstwerk zonder instrumentele functie leidt. De Pilootprojecten bieden
perspectieven om andere strategieën in verband met de functie van de kunstenaar te ontwikkelen. Dat de problemen van de opdrachtgevers hiermee
mogelijk niet van de baan zijn nadat het kunstwerk is opgeleverd, is echter in
elk pilootproject een reëel risico.
Besluit
koen brams (Turnhout, 1964) is zelfstandig
onderzoeker, curator en publicist. Voormalig
directeur van de Jan van Eyck Academie (20002011) en voormalig hoofdredacteur van het
tijdschrift De Witte Raaf (1991 tot 2000). Hij is
de samensteller van de Encyclopedie van ictieve
kunstenaars (Nijgh & Van Ditmar, 2000; Eichborn
Verlag, 2003; jrp/Ringier, 2011). Recente publicaties (met Dirk Pültau): The clandestine in the work
of Jef Cornelis (Jan van Eyck Academie/De Witte
Raaf/Argos/Marcelum Boxtareos, 2010); Matt
Mullican: Im Gespräch/Conversations (DuMont,
2011). Recente tentoonstellingen: De doorbraak
van de ‘conceptuele kunst’ in België. Het geval
Fernand Spillemaeckers. Deel 1: Naar een ‘marxistisch formalisme’ (i.s.m. Dirk Pültau), Museum M,
Leuven, 2013; La morte addosso. De (anonieme)
kunstproductie van Alessandro en Schède (19661980) (i.s.m. Ulrike Lindmayr en Dirk Pültau), LLS
387, Antwerpen, 2014; Jef Cornelis – TV works,
in het kader van de Liverpool Biennial 2014;
Jef Cornelis – TV works /Jef Cornelis – Obras
de Televisão (1964-1997), Galeria da Culturgest,
Porto, 2015. Brams trad voorjaar 2015 op als
moderator van de debattenreeks Openba(a)r,
gewijd aan de Pilootprojecten Kunst in Opdracht.
Alle in deze tekst vernoemde uitdagingen zijn in wezen van tweeërlei aard:
variabel of invariabel. De invariabele ‘pilootaspecten’ zijn de onderwerpen:
het landschap (Ressegem), publiek-private samenwerking (Tondelier), het
monument (Genk), een openbare kunstcollectie (Provincie Antwerpen) en een
rivier (Aalst). De variabele ‘pilootaspecten’ kunnen als dichotomieën worden
opgevat – kort of lang; groot of klein; tijdelijk of permanent... – waarbij elk
uiterste van de variabele als uitdagend kan worden beschouwd. Een voorbeeld: een kortlopend project zet hoge druk op opdrachtgever, bemiddelaar
en kunstenaar om tot een resultaat te komen; een langlopend project kan
prikkelend zijn omdat ontwikkeling, opeenvolging of discontinuïteit als
elementen kunnen worden overwogen. Over elke variabele kan op die manier
worden gedacht.
Aan de hand van de vijftien genoemde ‘pilootaspecten’ kan elke toekomstige opdrachtgever tot een omschrijving van zijn eigen ambities komen.
Daarbij dient eerst de opdracht – het invariabele deel – zo stimulerend mogelijk te worden gedeinieerd. Vervolgens kunnen variabelen worden uitgezet
die de opdracht tot een waar inhoudelijk en vormelijk experiment kunnen
doen uitgroeien.
Vijf pilootprojecten
i.
ii.
iii.
iv.
v.
dorpskern ressegem
tondelier gent
heilig hartmonument genk
collectie provincie ant werpen
denderzone aalst
44
pilootprojecten kunst in opdracht
45
46
dorpskern ressegem
i.
DORPSkERN RESSEGEM
opdrachtgever
Gemeentebestuur Herzele
projectteam
Jan Hermans cultuurbeleidscoördinator
Daniel Adriaens gemeentesecretaris
Soie Hoefman schepen van Cultuur
adres
Ressegemstraat, Blauwstraat, Walstraat
en Sint-Mauritsplein in Ressegem
47
aanleiding
opdrachtsituatie
Het dorpscentrum van Ressegem bestaat uit twee open
percelen die grenzen aan de kerk, pastorij, begraafplaats en een beschermde motte met rijke historiek. De
herinrichting en herbestemming van die open dorpskern
is al jaren een agendapunt voor de gemeente Herzele. Bij
gebrek aan consensus over reeds geformuleerde voorstellen (masterplan Eugeen Liebaut, voorstel vanuit vzw
Natuurpunt en suggesties vanwege enkele bewoners) is
de gemeente op zoek naar een aanpak om tot gedragen
conclusies te komen over toekomstige (urbanistische)
ingrepen in de landelijke kern.
Het gaat om een dorpsgezicht dat wellicht al duizend jaar
grotendeels onveranderd is gebleven. De laatste veertig
jaar kon over de bestemming van de twee landbouwgronden geen overeenkomst worden gevonden. Net voor de
start van het pilootproject beslist het gemeentebestuur op
aandringen van een groep dorpsbewoners dat het gebied
zijn open karakter zal bewaren maar daarbij een publieke
functie krijgt. Deze publieke functie hoeft voor de gemeente niet ingevuld te worden door een ontwerper. Het
inschakelen van een kunstenaar opent de mogelijkheid
om de visies van de betrokken partijen te verruimen en op
onverwachte manieren met elkaar te verbinden.
selectie door stuurgroep
begeleiding
Pilootkarakter
Motivatie
De landschappelijke elementen
als aanleiding in de vraagstelling
van dit project kunnen een nieuwe blik op kunst in de publieke
ruimte bieden. Daarnaast ziet de
stuurgroep een voorbeeldfunctie
weggelegd voor de opdrachtgever die als kleine gemeente een
kunstopdracht realiseert.
In de opdracht die de Gemeente Herzele aanbiedt, treedt het landschap naar
voren als essentieel element van de Vlaamse, niet-grootstedelijke publieke
ruimte. Kunstenaars kunnen in dit project de relatie tussen kunst en landschap
als publieke ruimte vanuit een nieuw perspectief benaderen. Daarbij vraagt
de context ook om relectie vanuit de kunst over draagvlak voor (al dan niet
artistieke) ingrepen in de publieke ruimte. De rol van de kunst blijft hier van
onverwachte aard: het kunstproject kan zowel voorbode zijn van nieuwe
toekomstige ingrepen in dat landelijke kader als de epiloog bij de onderbroken discussie over de inrichting van de publieke ruimte. De wijze waarop de
gemeente Herzele zelf zich als opdrachtgever in dit proces positioneert, maakt
voor de stuurgroep eveneens deel uit van de ambities voor dit pilootproject.
Visie Nils Van Beek (taak), bemiddelaar
Contextanalyse
Nils van Beek vertrekt vanuit een analyse van de speciieke context in Herzele
en van de betekenis van landschappen in het algemeen. In plaats van een grootschalig ruimtelijk ontwerp dat kan worden toegeëigend, is in het kunstproject
het toekomstige gebruik het startpunt. Dit vormt de insteek voor een participatief traject dat een nieuwe gemeenschappelijke en duurzame actie beoogt,
waarbij beleving en verbondenheid centraal staan. Nils van Beek ziet een nieuw
uit te vinden traditie als mogelijke katalysator voor toekomstig gebruik, beheer
en inrichting van het dorpshart.
Methode artistieke selectie
Nils van Beek stelt een kunstenaarsselectie voor in twee fasen: een selectie van
drie kunstenaars, gevolgd door workshops door elk van deze kunstenaars en
een keuze door het aanwezige publiek, deskundigen en stakeholders van een
van de voorgestelde benaderingen.
Bijdrage tot kennisdeling
Van Beek kan putten uit zijn ervaring als bemiddelaar van taak en de
in Nederland ontwikkelde tools voor de monitoring en evaluatie van
vergelijkbare processen.
kunstbudget
€ 35.000 (€ 20.000 opdrachtgever + € 15.000 Pilootprojecten)
48
dorpskern ressegem
opdrachtformulering
selectie kunstenaars
geselecteerde kunstenaars
‘Aan de geselecteerde kunstenaars wordt gevraagd
om mee vorm te geven aan de opdrachtformulering
die de centraal gelegen open ruimte in het dorp
Ressegem als uitgangspunt neemt voor een verkenning van verschillen in visie op en beleving/waardering van die open ruimte. Deze strategie verruimt
het bewustzijn van zoveel mogelijk bewoners over
de geladenheid en vooral de mogelijkheden van
deze open ruimte en peilt vervolgens naar het engagement dat de bewoners met betrekking tot deze
open ruimte, en bij uitbreiding de dorpsgemeenschap, kunnen en willen aangaan. De verschillen
hoeven niet opgelost te worden, de dissensus kan
blijven bestaan. Meer nog, de dissensus wordt onderwerp, waar hij voorheen het werkwoord was dat
zich schuilhield in deze open ruimte. De open ruimte
zelf hoeft evenmin te worden ingevuld. De vraag is
eerder op welke manier het mogelijk is om de uitgekristalliseerde dissensus te verwerken in een actie
die een artistiek spoor nalaat. Dit spoor kan een object zijn, maar volgens de visie van de bemiddelaar
wordt in eerste instantie gezocht in de richting van
een nieuwe traditie of een gedeeld gebruik.’
Selectie van drie kunstenaars door de opdrachtgever uit een longlist van tien kunstenaars,
samengesteld door Nils van Beek, na raadpleging van de pool van kunstenaars. De drie
geselecteerde kunstenaars gaan in dialoog met
elkaar, met de opdrachtgever en de bemiddelaar
en komen zo tot een nieuwe piste waarbij wordt
afgezien van de workshops als artistieke selectiemethode (zoals voorgesteld in de visienota).
Tijdens het proces gaat het van een samenwerking met drie kunstenaars ten slotte naar twee
kunstenaars die samen een project uitdenken.
David Helbich
Birthe Leemeijer
Thomas Bellinck
Thomas Bellinck haakt
tijdens het proces af
omwille van tijdsgebrek.
presentatiemoment aan
opdrachtgevers:
Birthe Leemeijer en David
Helbich presenteerden op
29 juni 2015 hun concept voor
een ‘partituur’ voor Ressegem
aan de opdrachtgevers.
Thomas Bellinck wordt mogelijk
later als gastkunstenaar door
hen uitgenodigd.
voorstel van de kunstenaars
op pp. 62-67
3.09
Presentatie en bespreking van
drie visienota’s. De opdrachtgever kiest voor de visie en
aanpak van Nils van Beek.
23.10
De gemeenteraad van Herzele
keurt het plan van aanpak van
Nils van Beek unaniem goed.
21.11
Plan van aanpak
en longlist kunstenaars
liggen voor.
2014
2015
SEP
OKT
26.09
Werkbezoek bemiddelaar
Nils van Beek en coördinator
Pilootprojecten aan Herzele en
Ressegem en presentatie van
visie en plan van aanpak aan de
opdrachtgever.
NOV
DEC
JAN
09.12
Kunstenaarsselectie
met opdrachtgever op
basis van longlist van
tien kunstenaars.
FEB
49
t
ss
Re
ss
Re
e
tra
ms
e
g
e
a
tra
ms
e
g
at
nt
Si
ra
lst
at
rit
au
-M
a
W
le
sp
tra
ws
in
u
Bla
at
19.03
open ba(a)r! – Talk #1:
Pilootproject Herzele met
Rudy J. Luijters rond het
thema ‘Landschap’.
MAA
APR
13.03
Ontmoeting tussen de drie
kunstenaars, opdrachtgever
en bemiddelaar in Herzele ter
gelegenheid van een werkbezoek aan Ressegem, waarna
de kunstenaars besluiten om
samen te werken.
in
au
-M
t
Sin
ple
rits
27.04
Tweede werkbezoek aan
Ressegem ter voorbereiding
van de gezamenlijke
aanwezigheid op Ressegem
kermis.
MEI
20.05
Thomas Bellinck
haakt af wegens
tijdsgebrek.
JUN
10.05
Op de kermis van Ressegem
nemen de drie kunstenaars
deel aan een ietstocht
en gaan in gesprek met
bewoners. Ze registreren
hun aanwezigheid op video.
30.06
Presentatie van het
gedeelde artistiek voorstel
van Birthe Leemeijer
en David Helbich aan
de opdrachtgevers in
aanwezigheid van de
stuurgroep.
JUL
AUG
08.07
Advies van de stuurgroep in
functie van een kwaliteitsvol
realisatietraject.
50
dorpskern ressegem
Geboden toegang
Kunst in opdracht en het landschap
Kunst en landschap
rudy j. luijters (Den Haag, 1955)
is beeldend kunstenaar en sinds de jaren
1980 betrokken bij ontwikkelingen en
beleid rond kunst en de openbare ruimte.
Begonnen als beeldhouwer werd het werk
allengs conceptueler. In de late jaren 1980
ging hij zich, na verhuizing naar België,
bijzonder interesseren voor natuurlijke processen en het landschap. De theoretische
relectie vanuit de kunsten bleef de basis;
het ‘veldwerk’, als imker, groentenkweker,
paddenstoelenverzamelaar en wandelaar leverde de belangrijkste referenties
voor werk dat vertrekt vanuit een sterk
fenomenologische, analytische benadering.
Onderzoek naar culturele tekens is wezenlijk onderdeel van het werk en soms ook
doel. Terughoudendheid met betrekking tot
het ingrijpen in de werkelijkheid is streven
en kenmerk. Het onderzoeksgebied loopt
via het landschap over (rurale) architectuur
tot de stedelijke ruimte. Realisaties krijgen
vorm in de culturele of landschappelijke integratie van infrastructuur, het planten van
een boom, beeld en geluidswerken, tot het
uitgeven van culturele agenda’s. Gedurende
de afgelopen twee jaar was Rudy J. Luijters
lid van de stuurgroep Pilootprojecten Kunst
in Opdracht.
In de schilderkunst ontstaan de eerste realistische, zelfstandige landschappen in
de vijftiende eeuw, de periode waarin het wereldbeeld als geheel grondig wordt
herzien. Het begrip ‘landschap’ heeft zich etymologisch gezien ontwikkeld binnen een renaissancistisch bewustzijn waarbij de werkelijkheid ‘objectief’ wordt
onderzocht. Bestaand uit de onderdelen ‘land’ en ‘schap’ (van ‘scheppen’) wordt
het in de zestiende eeuw voor het eerst in het Nederlands gebruikt voor zowel een
landelijke omgeving die men in één keer overziet als voor een schilderstuk dat het
landschap weergeeft. Het Engelse woord landscape wordt voor het eerst opgetekend in 1598, letterlijk ontleend aan het Nederlands en gebruikt voor de aanduiding van het gelijknamige schilderkunstige genre.
Interessant binnen de context van dit pilootproject is dat het begrip landschap zoals we dat nu gebruiken – ook in overdrachtelijke zin – heel sterk verbonden blijkt met de kunsten, met de kunstenaar die naar de wereld kijkt en
hem op een of andere wijze vastlegt. Kunstenaars zijn dat altijd blijven doen.
Niet alleen het vastleggen, maar ook het inrichten, het aanpassen, het maken of
zelfs verplaatsen van landschappen is onderdeel van de praktijk van veel kunstenaars. Mooi voorbeeld is When Faith Moves Mountains (2002) van Francis Alÿs,
waarin letterlijk een berg verschoven werd, over 10 centimeter, met behulp van
de inzet van 800 vrijwilligers, onder wie veel bewoners van de sloppenwijk van
Lima in Peru.
In de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw zijn ook al indrukwekkende projecten op grote schaal gerealiseerd, vaak als ‘landart’ aangeduid. Denk aan de
Lightning Fields van Walter de Maria, in de Nevadawoestijn. Of, bij onze noorderburen, de met een tractor gemaakte tekeningen van Dennis Oppenheim (Directed
Seeding) in de Groningse akkers van boer Waalkens. En de wonderschone lijnen
van Richard Long in de Britse heuvels, ontstaan door het selectief plukken van
bloemen over langere afstanden.
Ook vandaag gebruiken kunstenaars het landschap als materiaal, zij het
vaak op een minder formele manier. Zoals bij Alÿs al duidelijk, worden er andere ‘strategieën’ gehanteerd. Bijvoorbeeld die van het blootleggen van onderliggende culturele lagen (Karsten Höller die, via het onderzoek naar de
zang van de goudvink in een Duits bosdomein, een bestaande legende bevestigt). Of het radicaal ‘niet-ingrijpen’: het bewaren of beschermen van een
plek, restruimte of landschap tegen wat voor ingreep dan ook (Herman de
Vries, Lara Almarcegui).
51
Op talloze andere wijzen gebruiken kunstenaars het landschap als object of als
middel. Soms door het eenvoudig nieuw kaderen ervan, zoals Job Koelewijn deed
met zijn Cinema on Wheels (1999). De bezoekers kijken, in het duister zittend op
stoelen in een container, naar een ‘scherm’ dat niets anders is dan een uitgesneden
venster op het landschap. Een vergelijkbare Vlaamse (en romantischer) variant op
deze ‘kijkdoos’ is het werk van Hans Op De Beeck (Room with a view, 2001): een kleine kamer met een open raam werd vrij opgesteld in een tuin.
Jeanne van Heeswijk gaat dan weer veel verder. Ze analyseert de gevolgen
van de aanleg van een nieuwe verbindingsweg door een agrarisch landschap
op het gemoed van de omwonenden (Amnesia of a landscape, 2007). Het resultaat is een indrukwekkende verzameling interviews met betrokkenen, 120 in
totaal: wegenbouwers, weggebruikers, omwonenden, medici, politici, schrijvers, kunstenaars, psychologen, veiligheidspersoneel, e.a. Het werk bestaat zowel als video-installatie (aangekocht door Museum Boijmans Van Beuningen,
Rotterdam) als in de vorm van een uitgebreid archief, te raadplegen op de website van de kunstenaar.
De lijst met voorbeelden kan eindeloos uitgebreid worden, met kleine poëtische interventies zowel als met sterk geëngageerde, ecologische of activistische
projecten. Het merendeel ervan ontstond in opdracht, vaak via ongewone procedures en complexe samenwerkingsverbanden (publiek, kunstenaars, politici,
gebruikers, bewoners, enzovoort).
Het Vlaamse landschap
De genoemde voorbeelden betreffen kunstenaars uit alle windstreken, maar, op een
enkele uitzondering na, geen Vlamingen. Dat het landschap in Vlaanderen miskend
of vergeten lijkt, is voor niemand een verrassing. Dat kennelijk ook de meeste kunstenaars zich in hun werk maar heel beperkt tot het landschap verhouden, is opmerkelijk. In onze buurlanden treffen we kunstenaars aan die letterlijk en iguurlijk in
het landschap staan, er hun materiaal vinden, ingrepen doen, het landschap openstellen, afsluiten, ondergraven of bevragen. In Vlaanderen lijken de kunstenaars in
wier werk we het landschap aantreffen, zich eerder te beperken tot de min of meer
klassieke rol van het beschouwen en vastleggen, of – sterke Vlaamse traditie – het
landschap wordt het voorwerp van spot.
In zijn boek Weg van Vlaanderen1 noemt Jeroen Laureijns het Vlaamse landschap
een drama. De publicatie staat in het teken van ‘het duiden van de crisis van het
landschap in de kunst’, ervan uitgaand dat er binnen de beeldende kunst (en met
name de schilderkunst) een lange traditie is geweest van ‘lyrische landschappen’,
die wordt afgebroken aan het begin van de twintigste eeuw. Hetgeen gelezen kan
worden als een symptoom van de menselijke breuk met het landschap in het algemeen. Niet alleen de blik van de kunstenaar komt aan bod, maar ook de overwegingen van een bonte stoet van Vlamingen die het goed voor hebben met hun land:
de architect Renaat Braem (‘Het lelijkste land ter wereld’), de schrijver Geert van
Istendael (‘We behandelen ons dichtbevolkt grondgebied harteloos en hardvochtig’) en de succesvolle jonge landschapsarchitect Bas Smets (‘Land zonder landschap’). Het landschap in Vlaanderen heeft ontegenzeggelijk een slechte naam.
1
Jeroen Laureijns, Weg van Vlaanderen,
Hedendaagse Vlaamse landschappen in
de beeldende kunst 1968-2013, Veurne,
Uitgeverij Hannibal, 2013
52
dorpskern ressegem
Landschap en openbaarheid
2
Ton Lemaire, Met open zinnen. Natuur,
landschap, aarde, Baarn, Ambo, 2007
Kunst in opdracht is doorgaans sterk gerelateerd aan een stedelijke, architecturale context. Dat lijkt volstrekt logisch. De begrippen kunst, kunst in opdracht,
openbaarheid en openbare ruimte zijn nauw met elkaar verbonden in wisselende
verhoudingen, maar met name in een sterke relatie tot de stedelijke, architectonische en representatieve ruimte. Ook parken, tuinen en restruimten maken deel
uit van die urbaan-architecturale omgeving. Dat het landschap kennelijk niet als
representatieve ruimte wordt gezien, zou een verklaring kunnen zijn voor het
ontbreken van opdrachten waarin het landschap in brede zin centraal staat.
De ‘openbaarheid’ van de openbare ruimte is de laatste decennia sterk onder druk komen te staan door de intensivering van het gebruik, hogere dichtheden, toename van verkeersdruk en last but not least, een cultuur van angst
en het daarmee samenhangende streven naar veiligheid. Dat alles leidde tot
een inperking van ‘vrij gebruik’. Toch kent België een lange geschiedenis van
het vrij bewegen en verblijven in de gemeenschappelijke ruimte. Evenals in de
ons omringende landen is het er volstrekt vanzelfsprekend vanuit de private
omgeving zorgeloos in het publieke domein te kunnen stappen, daar waar
eenieder evenveel rechten heeft. Borden met ‘Verboden Toegang’ of ‘Privé’ zijn
uitzondering, het overgrote deel van de ruimte naast de architectuur wordt ervaren als gemeenschappelijke eigendom.
Zodra we ons buiten de stedelijke gebieden begeven, kunnen we via een verijnd netwerk van steeds kleiner wordende wegen, tot en met de allersmalste
voetpaden, het landschap betreden en er diep in doordringen. Een ongeschreven
wet laat zelfs toe door omheinde akkers en weilanden te steken, zolang we de
hekken maar weer sluiten, het vee niet verstoren, de gewassen niet beschadigen.
In grote delen van Europa kunnen we op dezelfde wijze vrij struinen – over de
stranden, langs de rivieren, door de bossen – tót aan het punt dat een bord ons tegenhoudt. Een tekst met ‘Geen toegang voor Onbevoegden’, ‘Vogelbroedgebied’,
‘Militair Terrein’ en in een enkel geval ‘Privéterrein’ wijst ons relatief zachtaardig
op de grenzen van het openbaar domein.
Dat is niet overal in de wereld het geval. In de Verenigde Staten is de verhouding tussen publiek en privaat feitelijk omgekeerd. Daar moet de argeloze gebruiker ervan uitgaan dat alle grond private is, of het nu om een stedelijke of landelijke
omgeving gaat, en moet hij, om zich veilig te voelen, op zoek naar de aanduiding
public: public beach, public trail, public park… Overal elders is het oppassen geblazen,
want al wordt doorgaans onverbloemd aangegeven dat je niet welkom bent – ‘No
Trespassing’ –, ook zonder die waarschuwing loop je het niet denkbeeldige risico
met een shotgun van een domein afgejaagd te worden.
Door de verstedelijking, verkaveling en de aanleg van steeds meer grootschalige infrastructuur en eerder genoemde maatschappelijke ontwikkelingen,
dreigt ook de Vlaamse ruimte buiten de steden steeds minder toegankelijk te
worden. Voetpaden verdwijnen, sociale spanningen vertalen zich in meer, hogere en agressievere afsluitingen, hekken en omheiningen. Ook daardoor wordt
de fysieke en persoonlijke beleving van het landschap minder vanzelfsprekend.
Terwijl het landschap ‘de ontmoeting is tussen mens en natuur’. 2 Openbaarheid
53
valt voor een belangrijk deel samen met die ontmoeting. In dat licht kan de tendens tot afnemen van openbaarheid gelezen worden als een symptoom van de
complexe en dramatische breuk tussen mens en landschap, die een weerslag
heeft op sociale verbanden en de beleving van identiteit.
Herzele
In het pilootproject van Herzele komen alle besproken aspecten van kunst in
opdracht in relatie tot het landschap samen. De dorpskern van Ressegem is atypisch: waar doorgaans sprake is van een gesloten bebouwd lint, vormen hier
twee open weides een landelijk centrum. Als door een wonder – een inmiddels
veertigjarige geschiedenis van tegenstrijdige belangen – zijn de beide weides
niet bebouwd geraakt. Die context maakt Ressegem uniek. De aanwezigheid van
ander erfgoed (motte, kerk, pastorij) versterkt die positie.
Landschap is in dit verband een complex begrip. Niet iedereen zal de grote
open ruimte, twee rechthoekige percelen die een agrarisch gebruik kennen, gedeeltelijk omsloten door weinig karakteristieke architectuur, als een bijzonder
landschap herkennen. Maar zowel de schaal, het onbebouwd zijn als de directe
en zichtbare verbindingen met het achterliggende landschap, schrijven de locatie in in het register van cultuurlandschappen. Daarbij lijken de sociale aspecten
van openbaarheid, eigendom, toegankelijkheid en gebruik minstens zo aanwezig en complex als die van de gemiddelde stedelijke context. Het is opmerkelijk
dat de opdrachtgever, in dit geval de gemeente Herzele, veel van die aspecten
heeft erkend als uitgangspunt voor een kunstproject.
54
dorpskern ressegem
de opdrachtgevers
daniel adriaens, Gemeentesecretaris, Herzele
jan hermans, Cultuurbeleidscoördinator, Herzele
sofie hoefman, Schepen van Cultuur, Herzele
‘De weiden zullen de gemeenschap van Ressegem
letterlijk en iguurlijk weerspiegelen.’
Gemeenteraadszaal Herzele, 28 augustus 2015
Koen Brams: Wie nam het initiatief om deel
te nemen aan de Pilootprojecten?
Soie Hoefman: Jan Hermans, cultuurbeleidscoördinator, had de oproep gelezen en
kwam met het voorstel om het Ressegemse
dorpsgezicht – de Sint-Mauritskerk, de
pastorij, een begraafplaats, een motte
en twee open weiden – als casus voor te
dragen. Ik was daar meteen zeer enthousiast over. Op welke manier kan kunst een
antwoord bieden op dat urbanistische
gegeven? Hoe kan kunst bijdragen tot een
uitkomst die tot een consensus kan leiden
bij alle betrokkenen? Dat waren de vragen
waarop we een antwoord zochten met
dit project.
Daniel Adriaens: Het gaat om een dorpsgezicht dat wellicht al duizend jaar grotendeels onveranderd is gebleven. De laatste
veertig jaar kon over de bestemming van
met name de twee weiden geen overeenkomst worden gevonden. Architect en
stedenbouwkundige Eugeen Liebaut had
een plan gemaakt dat op veel ongenoegen
van de bewoners werd onthaald. De lokale
bevolking wou met name niet weten van
de bebouwing van de twee weiden. De
omwonenden ervaren die weiden als een
plein, wat op zich interessant is omdat we
pleinen doorgaans associëren met steden.
De gemeente besliste toen om af te zien
van de bebouwing van de twee weiden.
Natuurpunt maakte vervolgens een aantal
schetsen – het was meer een denkoefening,
die overigens ook nooit aan een breed
publiek is gepresenteerd, maar die wel een
belangrijk aanknopingspunt was bij de start
van het relectieproces, onder andere voor
de bemiddelaar. Ook de bewoners zelf formuleerden voorstellen, maar een gedragen
consensus was al die tijd niet te vinden.
k.b.: Zijn Eugeen Liebaut en Natuurpunt
geïnformeerd over het Pilootproject?
Jan Hermans: Ja, we hebben hen op de
hoogte gebracht over de kandidaatstelling,
daarna ook over de selectie van Herzele als
opdrachtgever.
k.b.: Zijn ze nog betrokken bij het project?
d.a.: Liebaut blijft betrokken bij de stedenbouwkundige ontwikkeling van Ressegem.
Zijn plan over de invulling van de weiden
is geschrapt, maar over de rest van de ontwikkeling van de dorpskern blijven we met
hem in gesprek. Zijn voorstellen terzake
worden binnenkort besproken.
k.b.: Wat was het belangrijkste motief om
deel te nemen aan de Pilootprojecten?
j.h.: De inanciële tegemoetkoming, daar
moeten we niet lauw over doen. In het
kader van de Pilootprojecten ontvangen we
als opdrachtgever 15.000 euro. Dat is mooi
meegenomen voor een kleine gemeente
als Herzele. Zelf legt de gemeente 20.000
55
euro op tafel. Verder gaan we op zoek naar
bijkomende middelen om het project alle
kansen te geven en proberen we de kosten
te drukken door eigen en aanverwante
diensten aan te spreken.
k.b.: Herzele is de kleinste speler die bij de
Pilootprojecten werd betrokken en het feit
dat het om een kleine gemeente gaat, werd
ook als een bijzonder kenmerk van het
project gezien door de stuurgroep van de
Pilootprojecten. Delen jullie die perceptie?
j.h.: Toen we ons kandidaat stelden, speelde dat uiteraard niet. We wisten immers
niet wie zich kandidaat had gesteld. Wij
zien onszelf ook helemaal niet als ‘kleine
gemeente’. Toen de selectie eenmaal was
afgerond, konden we er natuurlijk niet
naast kijken dat de andere opdrachtgevers
centrumgemeenten, grote steden of een
provincie betroffen. Het werd duidelijk
dat het de verwachting was dat ons project
voorbeeldstellend zou zijn voor andere
kleine gemeenten.
k.b.: Was het in het afgelopen anderhalf jaar
op bepaalde momenten lastig om het pilootproject te dragen als ‘kleine gemeente’?
j.h.: Neen, maar vooral in het begin
ervoeren we een zekere druk vanwege de
stuurgroep om meer inanciële middelen
te investeren in het project. Dat was echter
onmogelijk. Het moet inancieel haalbaar
en verdedigbaar blijven.
s.h.: Een investering van 20.000 euro is een
serieuze hap uit ons cultuurbudget. Het
voorbeeldstellende is voor mij precies dat
Daniel Adriaens:
‘ Wat veertig jaar geblokkeerd was,
vond nu eindelijk een consensus tussen
de politieke partijen.’
met het totale budget (ter hoogte van 35.000
euro) iets belangwekkends kan worden
gerealiseerd. We wilden ook niet dat er in de
gemeenteraad een discussie zou ontstaan
over de inanciële middelen die voor het
kunstproject worden uitgetrokken.
a.d.: Die laatste opmerking is des te
belangrijker als je weet dat het project op
de volledige steun van de gemeenteraad
bleek te kunnen rekenen. De klassieke
tweespalt tussen meerderheid en oppositie
speelde niet. Dat was een enorme opsteker. Had het te maken met het feit dat ons
voorstel gekozen was uit een longlist van
22 projecten? Of was het de steun van
het project door het Team Vlaams
Bouwmeester, Kunstenpunt, het
Agentschap Kunsten en Erfgoed en de
Vlaamse Minister van Cultuur? Dat is niet
uitgesloten, maar de omarming van het
project door alle politieke fracties was
belangrijk. Een tweede gewichtig element
was de herbestemming van de twee weiden
als groene zone. Ook in deze kwestie
stemde de Gemeenteraad unaniem voor het
voorstel. Wat veertig jaar geblokkeerd was,
vond nu eindelijk een consensus tussen de
politieke partijen. Een aantal pistes – waaronder de bebouwing van de weiden – zijn
nu deinitief van de baan, zowel stedenbouwkundig als juridisch.
k.b.: Ten tijde van de kandidaatstelling
van Herzele was de herbestemming van de
weiden nog niet geregeld. Was de selectie als
opdrachtgever een beslissende factor bij het
bestemmen van de weiden als groene zone?
a.d.: Neen, het waren twee parallelle ontwikkelingen. We hadden de kunstenaars
geëngageerd in de hoop de veertigjarige
patstelling te doorbreken, maar dat bleek
niet nodig. Nog vóór de kunstenaars aan de
slag gingen, was de kogel door de kerk.
k.b.: Waarom viel de keuze op Nils van
Beek als bemiddelaar?
j.h.: Nils was de enige kandidaat-bemiddelaar die naar de site was komen kijken. Hij
had met sommige inwoners gesproken en
tal van foto’s genomen. Aan de hand van
de beelden die hij had gemaakt, kregen
we zelf een andere kijk op de site. Nils had
verbanden gezien die wij allang niet meer
opmerken. Hij had met een Nederlandse
blik naar ons dorpsgezicht gekeken. Dat
was verfrissend.
a.d.: Nils kwam binnen met vaste tred,
goed voorbereid. Zijn inbreng was een
meerwaarde. Hij bracht expertise en sociale
kwaliteiten in en nam zijn rol als bemiddelaar op voorbeeldige wijze waar. Het was
56
dorpskern ressegem
ook duidelijk dat hij zich veilig voelde. Zijn
feedback op het plan van Natuurpunt vond
ik ook belangrijk. Hij stelde dat het plan
eerder van toepassing leek op de fysieke
realiteit van een stad en in feite voorbijging
aan het dorpse karakter van Ressegem.
k.b.: Hoe kwam de kunstenaarskeuze
tot stand?
j.h.: Leen Hammenecker (coördinator van
de Pilootprojecten), Nils, de Schepen van
Cultuur en ik hebben eerst een shortlist
gemaakt op basis van de voor Nils voorgestelde longlist. De drie kunstenaars die bovenaan de lijst prijkten – Thomas Bellinck,
David Helbich en Birthe Leemeijer – hebben we uitgenodigd om Ressegem te bezoeken en over de problematiek na te denken.
Thomas Bellinck trok zich na een eerste
verkenningsfase terug wegens tijdgebrek,
David Helbich en Birthe Leemeijer zetten
hun onderzoek verder.
k.b.: Nils van Beek stelde eerst voor om de
kunstenaars een workshop te laten geven
waarna de deinitieve selectie van één kunstenaar zou worden gemaakt. Dat model
werd verlaten. Waarom?
j.h.: Het was vrij snel duidelijk dat de drie
aangesproken kunstenaars die procedure
niet zagen zitten. Het workshopmodel was
ook niet evident: het veronderstelde dat de
kunstenaars al zeer goed ingewerkt waren
in het dossier, terwijl de workshops gepland waren bij de aanvang van het proces.
De tijd die nodig was om zich te oriënteren,
is ten koste gegaan van de workshops. De
kunstenaars bleken elkaar ook in artistieke
zin goed te vinden. Het lag dus voor de
hand om hen samen te engageren. Nils
wilde zijn oorspronkelijk idee laten varen.
Dat vond hij niet jammer. Hij wou zich
lexibel opstellen.
k.b.: Hoe gingen de kunstenaars te werk?
j.h.: De kunstenaars vroegen ons in eerste
instantie om onze vraag scherper te formuleren. We moesten opnieuw naar het terrein
kijken, samen met hen. Dat was een belangrijk moment omdat het ons verplichtte om
alles opnieuw te overdenken. Het was een
proces van bewustwording voor ons. Dat
was een belangrijke cesuur.
k.b.: De kunstenaars kwamen met het
voorstel om de ene weide (die in het bezit is
van de gemeente) te verdelen zodat elke bewoner van Ressegem een stukje in handen
krijgt. Wat was jullie reactie hierop?
a.d.: De kunstenaars brachten hun voorstel
met verve. Ik was meteen verkocht! Als ze
mij ervan kunnen overtuigen, mede door
de beelden die ze toonden, dan zullen ze
ook de gemeenschap van Ressegemnaren
weten te enthousiasmeren. De burgers
zullen het niet als een vreemd voorwerp
bekijken, maar als iets van hen. Hoe kan de
openbare ruimte door alle burgers worden
gebruikt? Welke vorm gaat hieruit voortvloeien? Het is in feite de omkering van
de manier waarop wij tot nog toe naar die
weiden keken, namelijk als een collectief
goed dat voor – en niet: door – iedereen kan
worden ontwikkeld. Die omkering vind ik
een prestatie van formaat.
s.h.: Het gehele dorp wordt aldus bij de
weide betrokken. Het is een proces; niet
het resultaat staat voorop. Het is vooral het
verhaal dat nu belangrijk is. De burgers
van Ressegem krijgen een spiegel voorgehouden. De weiden zullen de gemeenschap van Ressegem letterlijk en iguurlijk
weerspiegelen.
j.h.: Aan het voorstel kan niemand ontsnappen. Als iemand niets met zijn of haar
stukje van de weide doet, dan wordt dat
zichtbaar.
a.d.: Als je niet participeert, neem je ook
deel. Zo kan je het ook formuleren.
Jan Hermans:
‘ De kunstenaars vroegen ons in eerste
instantie om onze vraag scherper te formuleren.
We moesten opnieuw naar het terrein kijken,
samen met hen.’
k.b.: De landschappelijke kwaliteiten van
de site werden door de stuurgroep aangemerkt als een ‘piloot’-aspect. Het voorstel
dat de kunstenaars deden, betreft het
eigenaarschap en het gebruik van de weide.
Het landschappelijke is in feite geen focus
in het voorstel van de kunstenaars.
j.h.: Op het eerste gezicht klopt je analyse
57
maar we staan nog maar bij het begin
van het proces. Vanaf het moment dat het
project zal worden gecommuniceerd aan de
bevolking kan het alle kanten uitgaan. Het
is niet uitgesloten dat het thema van het
landschappelijke alsnog door de burgers
wordt geagendeerd.
k.b.: In het document waarmee Herzele
Soie Hoefman:
‘ Het voorstel van de kunstenaars is geen
eindpunt. Het moet het begin zijn van een
traject, waarin veel ruimte is voor participatie.’
zich kandidaat stelde, was aangegeven dat
jullie een participatief project voorstonden. Het project dat door de kunstenaars is
voorgesteld is dat ook zeer duidelijk, maar
de manier waarop de kunstenaars tot dit
voorstel zijn gekomen is dat niet, terwijl dit
toch door Herzele aldus in het vooruitzicht
was gesteld. Er is geen participatie voorafgegaan aan het voorstel van de kunstenaars.
j.h.: Dat klopt. We hadden daar zeer
concrete ideeën over. In het prilste begin
wilden we zelfs eerst een bevraging bij
de bevolking organiseren en dan pas de
kunstenaars bij het project betrekken. De
stuurgroep raadde ons evenwel aan om
eerst een bemiddelaar aan te stellen die
vervolgens kunstenaars bij het project zou
betrekken. We zijn hierin meegestapt maar
riepen de kunstenaars op om te dialogeren
met de inwoners om op die manier tot een
artistiek voorstel te komen. Deze aanpak
was echter niet realistisch. De kunstenaars
moesten eerst de site verkennen, zowel de
ruimtelijke dimensies, als de zeden en de
gewoonten van de Ressegemnaren. Dat
kostte meer inspanningen dan we gedacht
hadden. Voor een participatief model vanaf
het begin was eenvoudig geen tijd.
s.h.: Het voorstel van de kunstenaars is ook
geen eindpunt. Het moet het begin zijn van
een traject, waarin veel ruimte is voor participatie. Nu ligt de volgende vraag voor: wat betekent voor jullie, inwoners, openbare ruimte
en wat willen jullie ermee doen? Op basis van
de antwoorden op deze vragen zullen de kunstenaars een soort partituur maken.
k.b.: Bij de public talk in het Atelier
Bouwmeester (19 maart 2015) was een
delegatie van Ressegemnaren aanwezig. Zij
vroegen om het project snel te communiceren. Dat is nog niet gebeurd. Waarom niet?
s.h.: De gedachtewisseling in het Atelier
vond plaats op een moment dat we nog
dachten dat de workshops de eerste publieke momenten zouden vormen. Daarover
moesten we dan inderdaad snel communiceren, maar vervolgens is de manier van
werken omgegooid. Het was dan ook niet
meer noodzakelijk om snel te communiceren. Eind juni hebben we het plan van
de kunstenaars ontvangen. We hebben een
schets gekregen, nog geen concreet dossier.
We wachten nog op concretere informatie
over de timing en de manier waarop de
kunstenaars de reacties van de inwoners
willen verwerken. Hun voorstel dient
ook nog eerst door het gemeentebestuur
te worden goedgekeurd. We willen met
de communicatie geen verkeerde vragen
oproepen. Het moet een duidelijk plan zijn
dat we voorleggen.
j.h.: Vanaf het moment dat het voorstel
van de kunstenaars aan de bevolking zal
worden gegeven, ligt alles open. Maar over
de communicatie moeten we waken, dat
is duidelijk.
k.b.: Het project van Natuurpunt betrof
een heleboel oplossingen voor reële problemen. Los van het feit dat die oplossingen
misschien niet wenselijk waren, kan je er
niet onderuit dat de problemen goed waren
aangewezen. In het voorstel van de kunstenaars worden die evenwel niet aangepakt.
s.h.: We doen inderdaad het omgekeerde
van wat Natuurpunt voorstelde: we grijpen
niet permanent in op het terrein, maar
maken ruimte voor onverwachte ontwikkelingen die door de burgers zelf kunnen
worden aangezwengeld.
k.b.: Jullie gaven in de kandidaatstelling
aan dat jullie graag een permanent spoor
aan deze kunstopdracht willen overhouden. Waarom?
j.h.: Die verwachting had te maken met de
grote investering die met het project gepaard gaat. Als we er zoveel middelen voor
ophoesten, dan moet er ook iets van overblijven, dat was de aanvankelijke gedachte.
58
dorpskern ressegem
Soie Hoefman:
‘ Het gaat niet enkel om de openbare ruimte, maar
ook om de onderlinge relaties van de inwoners.’
Ondertussen zien we het anders. Iedereen
zal kunnen zien waaraan het geld besteed
is, ook al is het een tijdelijk project. We
staan ook nog maar aan het begin van een
proces waarvan de uitkomsten volstrekt onbekend zijn. Waarom zou het project niet
kunnen leiden tot een idee met betrekking
tot een permanent spoor?
a.d.: Komt dat er niet, dan zij het zo, maar
als de burgers straks met het voorstel van
de kunstenaars aan de slag gaan, dan kan
het zomaar gebeuren dat er één of meer
voorstellen voor een permanent kunstwerk
uit de bus komen.
k.b.: De Pilootprojecten lopen tot en met
2017. Wat moet er volgens jullie nadien
gebeuren?
j.h.: Dat is een belangrijke vraag, maar
daar kunnen we nu nog geen antwoord
op geven. Het project zoals het gekaderd
wordt binnen de Pilootprojecten eindigt
in 2017 en tot zover heeft het gemeentebestuur zich ook geëngageerd. Een van de
mogelijkheden is dat het terrein terug in
de huidige toestand wordt herschapen. Als
dat hetgeen is wat de burgers willen, dan
zullen we dat doen. Vraagt het project na
dat eindpunt een vervolg, dan zullen we
alle mogelijkheden daartoe zeker bekijken.
s.h.: De herinnering aan alles wat er de
komende twee jaar op het terrein zal
gebeuren, is misschien blijvend? Kan er
een gevoel van samenhorigheid ontstaan?
Het gaat immers niet enkel om de openbare ruimte, maar ook om de onderlinge
relaties van de inwoners. Worden in de
komende twee jaar inzichten opgedaan die
aanleiding geven tot een reconversie van de
weiden? Of gebeurt dat niet en komt men
tot de conclusie dat de weiden, de getuigen
van een duizendjarige geschiedenis, onaangeroerd moeten blijven? We zullen zien.
k.b.: Wat heeft jullie het afgelopen anderhalf jaar verrast in positieve of negatieve
zin?
s.h.: Het voorstel van de kunstenaars kwam
als een complete verrassing, maar wel als
een bijzonder prettige. Ik zag het meteen
zitten. Het project heeft in mijn ogen grote
slaagkansen. De twee kunstenaars zijn erin
geslaagd om zich op redelijk korte tijd in te
werken in Ressegem. Ze voelen de situatie
zeer goed aan en hebben die inzichten kunnen vertalen naar iets concreets.
k.b.: Kijkt een politicus anders naar zo’n
project dan een ambtenaar?
j.h.: Ik ben er zeer intensief mee bezig –
intensiever dan de Schepen die uiteraard
vele andere katten te geselen heeft. Het is
voor mij ook een belangrijk project in mijn
ontwikkeling als cultuurbeleidscoördinator. Het is een uitdaging. Zo’n fascinerend
project heeft echter ook iets schrikbarends.
Blijft het allemaal beheersbaar? Dat baart
me weleens zorgen. Het is een project met
vele partners en er is voortdurend nood aan
bijsturing en ontwikkeling.
s.h.: Het inanciële kader heb ik altijd als
een aandachtspunt gezien omdat we met
geld van de gemeenschap werken. Ik moet
daar verantwoording over aleggen. Op het
inhoudelijke vlak zie ik niet veel verschil
met de manier waarop Jan ernaar kijkt. Het
is een project dat me ten zeerste interesseert.
Ik zal het voorstel van de kunstenaars met
genoegen aan de burgers presenteren.
59
bemiddelaar
Nils VAN BeeK, TAAK
De automatische piloot
21st Century skills. Zo worden ze genoemd, de competenties
die leerlingen en studenten zich eigen moeten maken om
voldoende toegerust te zijn voor de maatschappelijke en
economische uitdagingen van de toekomst. Ze spelen een
rol bij wat je onder het ‘pilootkarakter’ van een project kan
verstaan, wat de achterliggende vraag is van deze tekst. Life
long learning, nog zo’n term. Mensen zullen niet hun hele
carrière toekunnen met de vakkennis en vaardigheden die
hun aan de vooravond van hun professionele leven worden
bijgebracht, zo men al verwacht dat het gekozen metier een
loopbaan lang blijft voortbestaan. Langzaam ontstaat er
ook politieke aandacht voor het feit bijvoorbeeld dat globalisering, lokale productie (voedsel, 3D-printers etcetera,
digitalisering en robotica menselijke arbeid in toenemende mate overbodig maken. En voor de gevolgen die dit met
zich meebrengt voor onder meer de sociale zekerheid en
pensioenen: voer voor vakbonden, kredietverstrekkers en
(zorg)verzekeraars, die het veertigjarig voltijds dienstverband nog steeds als norm lijken te zien. Radicale ideeën
(zoals een basisinkomen voor iedereen) zijn nodig om de
veelbesproken lexibilisering van arbeid te vrijwaren van
onbeschaafd sociaal darwinisme.
60
2 Camiel van Winkel,
‘Wat is er misgegaan?’
in Metropolis M,
2011, nr.4, augustus september
dorpskern ressegem
Flexibiliteit komt terug in elke beschrijving van de competenties voor deze eeuw, evenals samenwerking, inventiviteit, initiatief en kritisch denken. Het zijn vermogens
die in het domein van kunst en cultuur van oudsher al
bepalend zijn. Vandaar dat kunstenaars lange tijd graag
geziene gasten zijn geweest in uiteenlopende beleidsgebieden, vooral in steden die Richard Florida nazeggen
dat de toekomst er aan de creatieve industrie is en waar de
culturele klasse steeds openlijker als kwartiermaker naar
gedepriveerde wijken wordt gedirigeerd die voor gentriicatie (voor zover dat een aan te sturen proces is) zijn genomineerd. Dat bleek niet zonder risico. Door te tamboereren
op haar maatschappelijke relevantie en het uitbreiden van
haar speelveld heeft de kunst, stelde Camiel van Winkel bij
het bekend worden van ingrijpende cultuurbezuinigingen
in Nederland in 2011 in een column, zich overgeleverd aan
de politieke waan van de dag 1. Gesteld tegenover de door de
economische crisis gelegitimeerde neoliberale afrekening
met de verzorgingsstaat (en bijbehorend cultuurbeleid),
kon de kunst zich niet meer op haar historisch gegroeide
autonomie beroepen. Ook in België zijn ingrijpende veranderingen doorgevoerd in het culturele bestel, wat mee
is gaan resoneren in de vragen die in de Pilootprojecten
Kunst in Opdracht worden opgeroepen.
te vragen om een gedetailleerd vormgegeven ontwerp,
maar dat de inzet zou zijn om in kaart te brengen welke
waarde de bewoners aan de huidige situatie hechten. Een
nieuwe vorm voor het gebied zou moeten voortkomen uit
een gedeeld gebruik en een toekomstbestendige verdeling
van zeggenschap en verantwoordelijkheden (extensief beheer), juist nu overheden minder taken op zich gaan nemen, ook in rurale gebieden waar de leefbaarheid en het
voorzieningenniveau al een punt van zorg zijn. In deze
nieuwe vorm, waarvoor ik uit behoefte aan een metafoor
om mijn verhaal aan op te hangen het beeld van een nieuwe traditie schetste, zouden bewoners zich idealiter gaan
herkennen zonder volledige consensus te verwachten; de
vorm zou misschien zelfs minimaal, tijdelijk en/of veranderlijk kunnen zijn. Als klankbord voor de kunstenaars en
als motor voor de uitvoering van de plannen zag ik comités van bewoners met relevante competenties voor me, als
alternatief voor conventionele gemeentelijke kunstcommissies (die immers alleen over kunst gaan, met al voor de
kunst gewonnen leden). In ieder geval zou de gemeente
het initiatief aan de burgers terug kunnen geven, en zou
het kunstproject niet meteen als een volgend gemeentelijk
directief moeten worden ontvangen (al valt daar niet werkelijk aan te ontkomen).
De kunstenaars in Ressegem bleken op hun qui-vive te zijn
wat betreft de grenzen van hun onafhankelijkheid. Op het
oog is de open ruimte, die in zijn huidige vorm zeker ook
zijn bekoring heeft, geen urgente kwestie. Waarom zou de
gemeente als opdrachtgever dan verlangen dat de kunstenaars zich in een met tussenpozen slepende discussie zouden mengen? Zitten de bewoners er wel echt op te wachten, met andere woorden, wordt het pilootproject uit meer
gelegitimeerd dan de toevallige beschikbaarheid van een
kunstbudget? Dit gesprek bleek nodig, ondanks het culturele trackrecord van de gemeente Herzele, ondanks de
motivatie die uit de inspanning voor het meedingen naar
een pilootproject en de toekenning daarvan spreekt. Deze
kwestie is zelfs een belangrijke leidraad geworden voor het
vervolg van het project.
Ik veronderstelde dat de discussie en het engagement in de
gemeenschap zouden kunnen worden gestimuleerd door
meerdere voorstellen aan hen voor te leggen, waarvoor verschillende voorkeuren zouden kunnen ontstaan. Uiteindelijk is dat anders gelopen. Het beeld van een nieuw gebruik
voor Ressegem was ook van belang voor de kunstenaarsselectie, waaruit andere kunstenaars kwamen bovendrijven
dan degenen die een speciieke opdrachtenportefeuille
hebben, in Vlaanderen. De praktijken en achtergronden van
David Helbich, Thomas Bellinck en Birthe Leemeijer strekken zich uit over landschappelijke interventies, muzikale
composities, locatietheater en sociale media. Al bij de eerste
ontmoeting tussen de kunstenaars bleek er veel nieuwsgierigheid naar elkaars visie op de situatie en werd tot samenwerking besloten, al was het maar omdat het merkwaardig
zou zijn om ieder afzonderlijk het gesprek met bewoners
aan te gaan nu het onderzoeken van de situatie voorbij de
directe observatie zo belangrijk zou blijken te worden.
De belangrijkste voorzet die ik als bemiddelaar heb gedaan, was de stellingname dat het na het afserveren van
grootschalige stedenbouwkundige en/of landschappelijke masterplannen voor de beeldbepalende weiden in het
dorpshart zinvol zou kunnen zijn om de kunstenaars niet
Het is de uitdaging voor bemiddelaars om de verwachtingen te managen die zowel aan de kant van de opdrachtge-
61
2 John Flavell,
Cognitive Development.
Prentice Hall,
Englewood Cliffs,
New Jersey (VS),
1985, p. 104
ver als aan de kant van de kunstenaars bestaan, met begrip
voor de kaders en beperkingen aan beide zijden. Soms worden er letterlijk andere talen gesproken en is men onbekend met de processen die de ander doorloopt en de tijd die
daarmee gemoeid is. Daar waar opdrachtgevers op een convergerende oplossing voor hun complexe problemen hopen, begint het divergerende denken van kunstenaars pas.
Geen project is hetzelfde, al zijn er wel beproefde recepten.
Met mijn collega’s maakte ik een handboek voor het begeleiden van kunstopdrachten voor de gemeente Amsterdam,
waarbij we veel hebben gesproken over welke strategieën
er mogelijk zijn, en welke protocollen, condities en praktische kennis noodzakelijk. Het handboek kan, anders dan
de gemeente misschien veronderstelde, de rol van de bemiddelaar niet vervangen. Maar waaruit bestaat dan diens
expertise, en hoe zal het vakgebied van kunst in opdracht
zich gaan ontwikkelen? De Pilootprojecten boden ons niet
alleen een interessante opdrachtsituatie, maar ook de mogelijkheid om in een nieuwe, Vlaamse context ons eigen
functioneren onder de loep te nemen en ervan te leren.
De Pilootprojecten bleken om een vergelijkbaar tweede bewustzijn te vragen, dat niet altijd het meest eficiënte pad
uitwees. De principiële vraag van de kunstenaars naar hun
professionele rol in een context als deze, hadden we voor
eigen rekening kunnen laten blijven, waar het nu veel tijd
en energie innam en niet zonder wrijving was. Dan hadden
de kunstenaars minder van hun poëtica prijsgegeven en
wellicht een pragmatischer voorstel gedaan, al betwijfel ik
dat in het geval van David, Thomas en Birthe. Dat valt te
prijzen. Ook waren er externe oorzaken om dingen die niet
zo soepel verliepen aan toe te schrijven, zoals de extreem
korte tijdspanne waarin een en ander moest geschieden.
Maar als ik oorzaken daarvoor niet bij mezelf zou zoeken,
had ik niets opgestoken (business as usual) en had ik het pilootkarakter niet serieus genomen. En het meest cruciaal:
het was niet tot het huidige voorstel gekomen, dat immers
het onderzoek naar de rol en het engagement van alle betrokken personen centraal stelt en dat zo goed op de situatie in Ressegem aansluit, dat ik mij inmiddels geen ander
plan meer kan voorstellen.
Als iets een pilootproject typeert, dan wel dat het een leerproces is, dat erom vraagt om te begrijpen hoe leren eigenlijk
werkt. Ontwikkelingspsycholoog Jean Piaget legde voor het
eerst de nadruk op cognitieve structuren. Leren is een adaptatieproces, ten opzichte van een omgeving die ook steeds
in lux is. Dit proces kent twee stadia. Nieuwe ervaringen
en inzichten worden geordend binnen je denkkader (assimilatie), totdat dit denkkader zich gaat aanpassen aan je recente verworvenheden en er een nieuw equilibrium wordt
bereikt. De leerwinst neemt exponentieel toe wanneer men
zelf in staat is de gevolgde leerstrategie kritisch permanent
te monitoren en te reguleren. What is metacognition, schreef
de grondlegger van dit begrip, John Flavell, over dit fenomeen. It has usely been broadly and rather loosely deined as any
knowledge or cognitive activity that takes as its object, or regulates,
any aspect of any cognitive enterprise. (…) It is called metacognition
because its core meaning is ‘cognition about cognition’. Metacognitive skills are believed to play an important role in many types of
cognitive activity, including oral communication of information,
oral persuasion, oral comprehension, reading comprehension,
writing, language acquisition, perception, attention, memory,
problem solving, social cognition, and various forms of self-instruction and self-control.2 Recent onderzoek stelt bovendien vast
dat metacognitie vooral in een sociale context optreedt.
Metacognitie is misschien wel de meest prominente van de
21st century skills, wat pleit voor meer kunst in het curriculum, zonder haar opnieuw te instrumentaliseren. De kunst
leert de mens waarin hij nooit overbodig wordt. De automatische piloot maakt misschien geen fouten, maar de meest
complexe en heroïsche vluchten blijven mensenwerk.
nils van beek (Boxmeer, 1974), studeerde
Kunstgeschiedenis en Archeologie aan de
Universiteit van Amsterdam en enige jaren aan
de Gerrit Rietveld Academie. Hij was curator
bij de landelijke Stichting Kunst en Openbare
Ruimte en is sinds 2011 partner en curator
bij taak te Amsterdam, een coöperatie van
zelfstandige ontwikkelaars en producenten van
kunstprojecten in het publieke domein. Op dit
moment werkt hij als bemiddelaar onder meer
aan kunstopdrachten bij de Erasmus Universiteit
Rotterdam en de Penitentiaire Inrichting
Zaanstad. Hij is theoriedocent in het Cure
Master-programma aan het Sandberg Instituut.
Nils van Beek heeft een bijzondere belangstelling
voor kunst in relatie tot het landelijk gebied,
natuur en landschap, zoals in het pilootproject
in Ressegem. Sinds september 2015 is hij
namens taak artistiek leider van de residency
KiK in Kolderveen, waarin dit onderwerp nader
onderzocht wordt.
62
dorpskern ressegem
geselecteerde kunstenaars
David Helbich
Een partituur voor Ressegem
Birthe Leemeijer
1200 inwoners / 550 woningen / 400 bezwaarschriften / 2 weiden / 15.500m2
Terug in Ressegem. De zon staat laag en laat de dauw op de velden lonkeren.
Verderop probeert een wakkere geest alvast zijn trompet. Langs de trottoirs
ratelen de rolluiken omhoog tot halverwege de ramen. De straat naar Herzele
ligt nog altijd open. De kippen van Eddy Ruyssinck kijken niet op of om.
Er is een groot verschil tussen de rijkdom aan vragen en associaties die het
vraagstuk van de ruimtelijke toekomst van de dorpskern oproept en de onspectaculaire aanblik van de grondstukken waar het allemaal om is begonnen. Een
charmant gezicht is het, zeker, van cultuurhistorische waarde en bovenal de
bewoners zeer vertrouwd. Maar telkens bij aankomst in Ressegem ebde het idee
langzaam weg dat hier dringend iets moest worden opgelost, en dat kunstenaars hier bovendien een rol van betekenis in kunnen spelen. Met de gemeentelijke beslissing om na een bestemmingsruil de open ruimte in het dorpshart
niet te bebouwen is, in afwachting van een deinitieve inrichting, de discussie
geluwd die de dorpsgemeenschap al decennia heeft beziggehouden. Wordt de
centrale vraag in dit project, nader ingekleurd door de bemiddelaar, misschien
alleen door de overheid als probleem ervaren, terwijl de bevolking de huidige
wat non-descripte ruimtelijke situatie prefereert boven alle gemeentelijke toekomstdromen? Hoe beleven de burgers de centrale weiden eigenlijk, afgezien
van mogelijke belangen die zij kunnen hebben?
Uit gesprekken hierover, bijvoorbeeld in de informele setting van de
Ressegemse kermis – die volledig draait op vrijwilligers – bleek die beleving
niet altijd zo uitgesproken te zijn. Gaandeweg groeide het inzicht, dat het
afblazen van eerdere plannen voor het dorpshart niet alleen op onversneden
behoudzucht of op grote betrokkenheid en invloed van enkelingen wees, maar
ook werd ingegeven door de afzijdigheid van veel grotere groepen mensen.
Het scherpstellen op de betekenisgeving aan de centrale publieke ruimte is de
belangrijkste voorwaarde voor de ontwikkeling van het kunstproject. Het is er
zelfs het onderwerp van geworden.
Het voorstel voor de onvolledig bestemde ruimte van Ressegem behelst
geen fysieke vormgeving, maar een partituur, die bestaat uit een nieuwe
verkaveling van het terrein en uit een set formules waarmee dit vervolgens
zal worden ingericht. Elke inwoner van het dorp krijgt gelijkelijk een kavel
63
toegewezen van ca. twaalf vierkante meter, zonder onderscheid des persoons
(naar leeftijd enzovoort). Zelfs demograische ontwikkelingen door geboorte
of overlijden zullen worden meegenomen. Gedurende een jaar, waarvan het
exacte ingangsmoment nog moet worden vastgesteld, zullen deze kavels worden ontwikkeld, in gebruik genomen, met gewassen bebouwd of braakgelegd
afhankelijk van de wensen van de bewoners. Wanneer de kavels zijn uitgezet,
ontstaat er een eerste beeld, als een spiegeling van het dorp zelf. David Helbich
en Birthe Leemeijer zullen met de gebruikers een vorm vinden waarin deze
wensen gerepresenteerd worden. Er is geen ontsnappen aan: ook desinteresse
zal zichtbaar worden gemaakt. Hoewel de uitkomst van het proces niet anders
dan open kan zijn, is wel de verwachting dat het jaar veel momenten zal opleveren voor culturele productie: tentoonstellingen, een publicatie, een documentaire, een groepsactiviteit, een onderzoek, een enscenering. Bewoners zullen
waarschijnlijk tussendoor, in dialoog met elkaar en met de kunstenaars, hun
standpunt over hun eigen kavel gaan wijzigen en al dan niet een grotere betrokkenheid ontwikkelen. De nu herverkavelde en vormgegeven ruimte wordt een
zinnebeeld voor radicale democratie, voor interactiviteit versus interpassiviteit
en voor burgerschap in een neorurale/non-urbane context. Bovendien rakelt
dit zinnebeeld gedachten op over de ontologie en actualiteit van zowel cultuur
(kunst, erfgoed) als van natuur en (regionaal) landschap. De partituur omvat
ook handleidingen over hoe met het verloop van de tijd kan worden omgegaan.
Na aloop van het jaar keert de situatie terug naar zijn vertrouwde status, of
ontwikkelt die zich naar een vorm die nog in het project verborgen ligt. In elk
geval zal er een contemporaine laag (structuur en/of verstoring) zijn toegevoegd
aan de archeologische en sociale stratiicatie van de bodem respectievelijk de
gemeenschap en zal hopelijk de veronderstelde ruimtelijke problematiek een
catharsis beleven.
De agrarische open ruimte in Ressegem herinnert aan een meent, de term
waarmee van oudsher in dorpen een openbare ruimte werd aangeduid die in gemeenschappelijk bezit en gebruik was. In navolging van het invloedrijke artikel
van ecoloog Garrett Hardin over de ‘Tragedy of the Commons’ (1968) zijn velen
gaan geloven dat elk individu van nature zijn eigenbelang boven het collectieve
david helbich (Berlijn, 1973) is een conceptuele kunstenaar die zich voor zijn multidisciplinaire
en experimentele productie van diverse media
bedient: naast podiumwerk maakt hij ook werken
op papier, online en in de publieke ruimte. Hij
is actief als componist, fotograaf, sound- en performancekunstenaar. Helbich benadert het
publiek als een verzameling actieve individuen en
zijn werken staan in het teken van het verruimen
en versterken van ervaringen binnen een afgebakende ruimte, het gidsen en de toeschouwerals-performer. Helbich heeft talloze interventies
en performances in de stedelijke ruimte op zijn
naam staan, en componeerde audiogidsen en
score books voor onder meer Brussel, New York,
Riga, Aarhus, Oslo, Bergen, Kortrijk en
Birmingham. Hij is tevens de auteur van de online
fotocollectie Belgian solutions, die ook in boekvorm verscheen (mer. Paper Kunsthalle, 2013).
Helbich ontving een tweejarige trajectsubsidie
van de Vlaamse Gemeenschapscommissie en
een beurs van Residency Unlimited nyc, met de
steun van het agentschap Kunsten en Erfgoed.
birthe leemeijer (Amsterdam, 1972) woont
en werkt in Haarlem en werd opgeleid aan de
Rietveld Academie en het Sandberg Instituut in
Amsterdam. Haar werk komt veelal tot stand in
uitwisseling met anderen. Daarbij probeert ze
door te dringen tot de essentie van begrippen
als een reis, een polder, een bos, verzamelen.
Inspelend op verwachtingen, clichés en mechanismen eigen aan de omgeving stuurt ze als een
regisseur het ontstaansproces naar een eindvorm.
Het resultaat is even divers als de situatie
verschilt. In 1997 won Leemeijer de basisprijs
Prix de Rome Kunst en de Publieke Ruimte. Ze
maakte kunstwerken in onder andere Almere
(Een reservaat voor eenzaamheid, 2003-2012), de
polder Mastenbroek (L’Essence de Mastenbroek,
2005-2012) en Diepenheim (De onbegrensde
tuinen, 2014). In ontwikkeling zijn in Dokkum een
van de Eleven Fountains (Leeuwarden Europese
Culturele Hoofdstad 2018), Vergroening van de
Singel (Utrecht) en Natuurderij Keizersrande
(Deventer). Ze nam het afgelopen jaar deel aan
tentoonstellingen in onder andere het Haags
Gemeentemuseum, Marres in Maastricht en de
WuHo Gallery in Los Angeles.
64
dorpskern ressegem
Doubles Ressegem (David Helbich)
65
66
dorpskern ressegem
67
Ontwerp voor een tijdelijke invulling
van de twee weiden (Birthe Leemeijer)
1
Garret Hardin, ‘The Tragedy of the
Commons’, Science 162 (3859),
pp. 1243-1248.
2 In haar boek Governing the Commons.
The evolution of institutions for collective
action (Cambridge University Press,
1990) beschrijft Elinor Ostrom acht
ontwerpprincipes waar een succesvolle ‘common’ aan moet voldoen.
belang stelt en dat hij daarom maximaal van een collectief goed zal willen
proiteren zonder de rekening voor zijn handelen gepresenteerd te krijgen,
zoals bij milieuvervuiling of overbevissing het geval is.1 Een beheersingsinstrument zoals de burgerlijke gemeente is dan nodig om de negatieve spiraal waarin
de gemeenschap terechtkomt – overexploitatie of juist onderbenutting van
collectieve goederen – te beteugelen. Elinor Ostrom echter, die de Nobelprijs
voor de Economie kreeg toegekend in 2009, stuitte op zoek naar bewijzen
voor deze theorie juist op heel oude en succesvolle voorbeelden van dergelijke
‘commons’.2 Lokale gemeenschappen blijken wel degelijk in staat om gemeenschappelijke bronnen op een duurzame manier te beheren zonder inmenging
van markt of staat, mits door de gebruikers zelf een democratische regelgeving
wordt opgesteld (die zoals de genoemde partituur lexibel genoeg moet zijn om
nieuwe ontwikkelingen en inzichten te omarmen) waarin de grenzen van het
gebruik zijn vastgelegd. Als de vraag is beantwoord, of en hoe de open ruimte
van Ressegem een collectief goed of publieke waarde kan zijn, kan de discussie
worden verbreed naar de vraag over de rol die burgers zelf kunnen spelen bij
de toekomstige leefbaarheid in dorpen als Ressegem, waarvan er in Vlaanderen
vele zijn.
Nils van Beek
68
69
70
tondelier gent
ii.
TONDELIER GENT
opdrachtgever
Tondelier Development nv en Stad Gent
projectteam
Bruno Terryn bestuurder Tondelier Development nv
Inge Verest projectontwikkelaar Tondelier Development nv
Filip Van de Velde projectleider Departement Publieke Ruimte Stad Gent
kathleen Bautmans adviseur Cultuurdienst Stad Gent
adres
Gasmeterlaan, Elsstraat, Biervlietstraat
en Blaisantvest in Gent
71
aanleiding
opdrachtsituatie
Op de voormalige industriële Gasmetersite ten noorden van
het stadscentrum bouwt de Stad Gent in een publiek-private
samenwerking met partner Tondelier Development nv en
onder stedenbouwkundige supervisie van het bureau Rapp
+ Rapp een duurzame nieuwe stadswijk. Op de gesaneerde
projectgrond zullen het komende decennium 530 woningen
(diverse budgetten en typologieën) verrijzen rondom een
park van 2,5 hectare, met diverse publieke en commerciële
functies binnen handbereik. In de pps-overeenkomst tussen
Tondelier Development nv en de stad Gent is initiatief getoond voor een kunstproject voor de nieuwe openbare ruimte.
De overeenkomst bepaalt dat dit kunstproject moet rekening
houden met de visie op en praktijk van kunst in de publieke
ruimte zoals beschreven in de nota ‘Kunst in de publieke
ruimte’ van de Stad Gent. De opdrachtgever wenst met deze
kunstopdracht in te spelen op de behoeften van de plek en
hecht veel belang aan een procesmatige aanpak en participatief luik in het voortraject van de vastgoedontwikkeling.
Tondelier wil geen enclave worden maar een rechtstreekse
aanleiding zijn voor de aanpalende wijken om in dit ontwikkelingsverhaal te worden meegenomen. De allereerste betrokkenen op de site (nu en in de toekomst) zijn de bewoners
van de wijken Rabot en Blaisantvest, aangezien de nieuwe
bewoners pas in 2018 hun intrek zullen nemen. Kunst wordt
in deze context uitgedaagd een belangrijke motor te zijn in
de toekomstige ontwikkeling, waarbij ook duurzaamheid en
innovatie belangrijke pijlers zijn, een combinatie die voor de
ontwikkelaar kansen biedt voor een grotere naamsbekendheid (place marketing), een sterkere identiteit en verbondenheid met de site.
selectie door stuurgroep
begeleiding
Pilootkarakter
Motivatie
Deze kunstopdracht waarbij een private speler ambitieus
mee aan het roer staat, kan een krachtig signaal geven
dat kunst in het publieke domein niet louter een zaak is
van publieke overheden. De betrokkenheid van een private
partner in de ontwikkeling van het publieke domein en de
ambitie om de rol van kunst daarin op niet-traditionele wijze
te laten onderzoeken door kunstenaars, biedt een inspirerend voorbeeld aan private ontwikkelaars met oog voor een
maatschappelijk belang dat de eigen doelgroep overstijgt.
De uitdaging in het gedeelde project van Tondelier Development nv en de Stad Gent ligt in visievorming rond de
meerwaarde van kunst in de private ontwikkeling van het
publiek domein, en in de kritische relectie over de sociale
en fysieke impact van een nieuwe woonsite te midden van
bestaande wijken, en dit in een langetermijnperspectief. Bij
het ontwikkelen van een visie is het belangrijk de complexiteit van de site niet uit de weg te gaan. Daarbij worden het
in vraag durven stellen van identiteitsbepalend maatwerk en
het vormgeven van een plek waarbij ook nagedacht wordt
over de immateriële rol van kunst, cruciale ambities voor dit
pilootproject. Het artistiek bevragen van deze opdrachtsituatie heeft ook een relevante voorbeeldfunctie als case in een
debat over de (beleids)kansen van een meerjarenprogramma kunst in opdracht voor private partners in stadsontwikkelingsprojecten.
Visie Danielle van Zuijlen, bemiddelaar
Contextanalyse
Methode artistieke selectie
Danielle van Zuijlen stelt voor om binnen de lokale context te
zoeken naar zinvolle verbindingen vanuit de kunst, als medeontwikkelaar van een ‘lokale cultuur’.
De kunstenaarsselectie gebeurt op basis van een proielschets
waarbij gezocht wordt naar kunstenaars met een aantoonbare
praktijk gericht op engagement voor en interventie in een sociale
omgeving. Op basis van een gedocumenteerde longlist van
kunstenaars die de bemiddelaar-curator bijeenbrengt, worden
samen met de opdrachtgever vijf kunstenaars gekozen.
Residentie als methode
Om meerdere kunstenaars tegelijk een langdurig engagement
met de wijk te laten aangaan, wil ze – in plaats van een enkel
kunstproject – een ‘platform’ ontwikkelen dat voorziet in een
residentie. Het kleinschalige ‘instituut’ dat zo zou ontstaan, kan
nieuwe verbindingen tot stand brengen tussen de bestaande
buurwijken Rabot en Blaisantvest en de nieuwe nog te bouwen
wijk Tondelier, tussen huidige bewoners en nieuwkomers, en
kan de opgedane kennis structureel verankeren.
kunstbudget
€ 120.000 (€ 100.000 opdrachtgever + € 20.000 Pilootprojecten)
Methode van bemiddeling
Als metafoor voor de methode van bemiddeling gebruikt
Danielle van Zuijlen het werkwoord ‘tuinieren’. Dat staat voor het
voortdurend onderhouden van een intensieve dialoog met alle
betrokken partijen, onder meer via een publiek programma.
72
tondelier gent
opdrachtformulering
selectiemethode kunstenaars:
geselecteerde kunstenaars
‘Voor de bewoners uit de omliggende buurten,
onder wie veel migranten, zijn de kunstenaars
voorboden van de nieuwkomers die zich in
Tondelier zullen vestigen. Aan de kunstenaars
wordt gevraagd om de situatie te benaderen
vanuit die positie van nieuwkomer, gast of
vreemdeling, en van daaruit met een artistiek
voorstel toegang te zoeken tot de bestaande
buurten en de toekomstige ontwikkelingen.
Hoe vinden nieuwkomer en status quo elkaar?
Zijn er voorstellen denkbaar die leiden tot een
gedeeld idee van publieke ruimte?’
De bemiddelaar blijft tijdens het proces streven
naar een methode van selectie die de kunstenaars niet met elkaar in concurrentie brengt
maar integendeel de mogelijkheid biedt om het
gewenste langetermijnengagement vanuit een
gedeelde ambitie aan te gaan. De residentie van
het team van vijf kunstenaars op de Tondeliersite zelf wordt ingezet voor het uitwerken van
projectvoorstellen.
Filip Van Dingenen
Petra Stavast
kelly Schacht
Stijn Van Dorpe
Lotte Geeven
presentatiemoment aan
opdrachtgevers:
Op 17 juni 2015 presenteerden de vijf
kunstenaars – Stijn Van Dorpe,
Kelly Schacht, Filip Van Dingenen,
Lotte Geeven, Petra Stavast – hun
gezamenlijk voorstel aan de opdrachtgevers. Danielle van Zuijlen wordt in
hun voorstel mee opgenomen als
curator/organisator van hun platform.
voorstel van de kunstenaars
op pp. 84-93
Ontmoeting geselecteerde kunstenaars en architecten.
Presentatiemoment voorstel kunstenaars.
21.11
Kunstenaarsproiel
en uitgewerkt plan
van aanpak Danielle
van Zuijlen afgerond.
3.09
Presentatie en bespreking van
twee ingediende visienota’s. De
opdrachtgever beslist een derde
bijkomende visie te vragen.
2014
januari
Eerste gesprekken
en ontmoetingen met
geselecteerde kunstenaars.
februari
Deinitieve
kunstenaarskeuze.
2015
SEP
OKT
NOV
23.10
Presentatie en bespreking van de visienota
van Danielle van Zuijlen
met stuurgroep en
opdrachtgever. De
opdrachtgevers kiezen
voor haar voorstel.
DEC
17.11
Startgesprek
bemiddelaar
en opdrachtgevers.
JAN
12.12 & 7.01
Presentatie longlist
kunstenaars en selectie
van vijf kunstenaars met de
opdrachtgevers.
FEB
73
Visualisaties masterplan Tondeliersite door Rapp + Rapp.
21.06
De kunstenaars organiseren verschillende
acties tijdens het buurtfeest Rabotmarkt
(o.a. een tombola met een helikoptervlucht boven Tondelier als prijs, een
enquête voor straatnaamgeving ter nagedachtenis aan Koen Blieck, enzovoort).
april-mei
Relectie en ontmoeting: uitwerken van ideeën voor
kunstenaarsplatform, opzet voor publiek programma met
gastsprekers rond mogelijke pistes voor een kunstenaarsplatform, discussie met de kunstenaars over de creatieve
stad – de gemene stad.
MAA
APR
13.03
Startbijeenkomst:
eerste bijeenkomst
van de vijf kunstenaars op de site en
publieke ontmoeting
en gesprek met
wijkregisseur, initiatieven uit de buurt
en buurtbewoners in
Eetcafé Toreke.
2.04
open ba(a)r! – talk #2 :
Pilootproject Tondelier met
cultuursocioloog Pascal Gielen,
bemiddelaar Danielle van
Zuijlen en de kunstenaars.
MEI
30.05 – 10.06
De vijf kunstenaars
werken een
gezamenlijk
programma en
organisatiemodel voor een
kunstenaarsplatform uit.
JUN
29.05
Bijeenkomst van
de vijf kunstenaars
met inventarisatie
fundamenten voor het
kunstenaarsplatform.
17.06
Presentatie door de kunstenaars van het
gezamenlijk voorstel met basisconcepten
van de vijf kunstenaars in aanwezigheid
van de opdrachtgevers en de stuurgroep.
26.06
Evaluatie van de kunstenaarsvoorstellen
met bemiddelaar, opdrachtgevers en
stuurgroep.
JUL
11.06
Publiek programma: rondetafel met Dirk Barrez over
de mogelijkheden van een
coöperatieve.
AUG
08.07
Advies van de stuurgroep in functie van
een kwaliteitsvol realisatietraject.
SEP
74
tondelier gent
Van Creative City naar Common City
Over de rol van de kunstenaar in de publieke ruimte
pascal gielen (Bree, 1970) is als
hoogleraar kunstsociologie en cultuurpolitiek verbonden aan de Rijksuniversiteit
Groningen en de Universiteit Antwerpen.
Zijn onderzoek focust op de maatschappelijke context van creatieve arbeid. Gielen
publiceerde een tiental boeken over kunst,
cultureel erfgoed en cultuurpoltiek. Zijn
werk werd vertaald in het Engels, Spaans,
Koreaans, Portugees, Russisch en Turks.
Wat vermag de kunstenaar in de neoliberale creative city? Hij betoont zich best een creatief
ondernemer – dat wil ook zeggen: geen recalcitrant of ‘amokmaker’, maar liever een constructieve meedenker en probleemoplosser. De nieuwe kunstenaar is niet revolutionair
maar ‘realist’ en vooral pragmatisch. Kunst in de publieke ruimte dient om een wijk te markeren, ze opnieuw met een identiteit te ixeren. In de creatieve stad zijn kunstenaars dan
ook graag geziene gasten in probleemwijken. Community art is er helemaal terug van weggeweest. Zowel derde-weg-politici als conservatievelingen halen graag de goedkope kunstenaar in huis om de problemen op te lossen die hun eigen neoliberale beleid veroorzaakte.
Terwijl lokale wijkcentra, schooltjes en medische voorzieningen onder het mom van crisis
en eficiëntie werden weggesaneerd, mag nu de kunstenaar de gaten in het sociale weefsel
komen stoppen. Goedbedoelende artistiekelingen zetten daarbij vaak methodes in die het
interne wij-gevoel van bepaalde gemeenschappen versterken, in plaats van de open stad die
ze zelf voorstaan, aan te moedigen. Kortom, de kunstenaar die in de publieke ruimte wordt
gedoogd is enkel die creatieveling die een wijk zowel fysiek als mentaal wat kan opleuken.
Of: deze opdrachtkunstenaar past in een ruimer marketingplan dat met meer of minder
fallocentrische esthetiek deze stad van de andere moet onderscheiden. Groteske museumarchitectuur, megalomane lichtfestivals en spectaculaire circustoeren moeten de kathedraal
van weleer weten te vervangen. De creatieve stad is inderdaad in de eerste plaats een toeristenstad en de publieke ruimte een publieksvriendelijke shoppingmall, met kunstenaars,
onafhankelijke curatoren en kunstprogrammatoren als vermomde touroperators. Tegelijk
moet dit goed vermarkt en geregisseerd creatief imago het stedelijk gewemel van groeiende
sociale ongelijkheden, etnische en religieuze conlicten verbloemen en verhullen terwijl een
sluipende repressieve aanpak gewelddadige uitbarstingen probeert te onderdrukken. De
community artist staat samen met multiculturele wijkbewoners vrolijk de sociale cohesie te
bezingen, waarmee in feite de gewelddadige eruptie zich oplaadt. Creatief noch repressief
stedelijk beleid houdt immers de rellen in Parijse banlieues en Londense suburbs tegen. In
het Brusselse Molenbeek of op en rond de Antwerpse Turnhoutse baan wordt het nog eens
kleinschaliger overgedaan. Geen kunstenaar – idealist noch pragmaticus – weet dit geweld
te temmen of zijn erupties te voorspellen.
Het is kofiedik kijken hoe lang de creatieve stad het stedelijke weefsel nog aankan. Zal ze het
gewelddadig gebroed blijvend kunnen indijken, en zal de creatief ondernemer de publieke
ruimte op lange termijn kunnen blijven opvrolijken? Of, komt er een dag dat de creatieve,
maar rationeel berekende en belegerde stad iedere controle verliest? Deze speculatieve gedachte opent alvast de theoretische mogelijkheid van een geheel andere stad: de common city.
Dystopie en utopie komen samen wanneer de stedelijke kluwen van globale lows het strategisch beleid breekt. Wanneer de camera’s die in de neoliberale creatieve stad de openbare
75
Certain kinds of disorder
need to be increased in city life,
so that men can pass
into a full adulthood.
richard sennett, 1970
ruimte controleren, aan diggelen worden geslagen, doen zich twee mogelijkheden voor.
Ofwel wordt het stedelijk verkeer onder invloed van crimineel geweld, opduikende bendes
en ander gespuis steeds onveiliger; ofwel staan de scherven van de stukgeslagen camera’s
symbool voor een zucht naar vrijheid, een nieuwe sociale orde die het urbane leven aankan
zonder autoritaire en centrale controle. De urbane ruimte die tegelijkertijd van onderuit
met human lows en van bovenaf met capital lows volledig liquide wordt gemaakt, opent alvast het terrein voor een veelheid van tactieken. Zowat iedereen kan proberen zich ruimte
toe te eigenen. Wanneer de strategische controle terrein verliest komen ruimte en tactiek
op gelijke voet te staan. De stad is dan van iedereen, en iedereen onderneemt pogingen om
zich delen van de stad toe te eigenen. Wellicht is het deze utopie waar Richard Sennett van
droomde wanneer hij in 1970 voor meer anarchie pleitte.1 De dystopie van crimineel en
vooral irrationeel geweld blijft volgens de Amerikaanse denker juist uit wanneer de stad
de (strategisch) opgelegde orde verwerpt.
Resumerend is de common een ruimte of gebied dat zowel fysiek als symbolisch, materieel
als mentaal kan zijn en dat als bron voor iedereen kan dienen. Filosofen als Antonio Negri
en Michael Hardt (2011) of Hans Achterhuis (2010) deiniëren deze ruimte historisch als
een plek of bron van grondstoffen waarvan iedereen vrijelijk gebruik kan maken, maar
waar ook iedereen toe bijdraagt – zowel private als publieke spelers. Volgens Negri en
Hardt is deze common noodzakelijk om een cultuur en een gemeenschap op lange termijn
dynamisch te houden, of zelfs eenvoudigweg voort te laten leven. De common is echter geen
anarchie zoals Sennett die duidt, maar evengoed een gereguleerde ruimte die juist het vrij
gebruik moet vrijwaren. De common bestaat met andere woorden niet zonder strikte regels
die deze ruimte voor bezetting – door zowel staat als markt – vrijwaren. Hoe deze common
dan wel zou moeten worden afgedwongen, laten deze ilosofen echter veelal in het ongewisse. Vandaar dat hun plannen graag als utopisch worden afgedaan. Wél kan overtuigend
over de sfeer buiten staat en markt – waar de constitutie van de common ligt – worden bericht. Meer zelfs, enig historisch bewijs demonstreert dat deze ruimte tot nu toe slechts tot
stand kwam in de interactie tussen mensen – kortom, in de sociale sfeer. Dat klinkt nogal vanzelfsprekend, ware het niet dat deze sfeer hier als een volledig autonoom domein
wordt opgevat, dat los van politiek en economie zijn eigen wetten en eigen verkeer regelt.
The common ontstaat dus in een autonome sociale ruimte die zich aan de wetten van zowel
overheid als kapitaal onttrekt. Enigszins voorspelbaar zijn de empirische voorbeelden van
dergelijke sociale constituties veelal tactisch van aard, volgens de betekenis die Michel de
Certeau aan die term hecht.2 Dat wil zeggen dat ze meestal een tijdelijk karakter hebben
en dat ze de strategisch voorgekauwde ruimte op een eigenzinnige manier proberen toe
te eigenen of naar hun hand proberen te zetten. Zoals Creative Commons strategisch toebedeelde auteursrechten en patenten wil herverdelen, zo eigen(d)en Occupy en collectieve
1
Richard Sennett, The Uses of Disorder:
Personal Identity and City Life, New York,
Alfred A. Knopf, 1970
2 Michel de Certeau, L’invention du quotidien.
I. Arts de faire, Paris, Gallimard, 1990
76
tondelier gent
stadstuintjes zich voor even terug de voorgeprogrammeerde stedelijke ruimte toe. De ene
poging is al duurzamer dan de andere, de ene al structureler dan de andere. Van belang is
weliswaar dat dit gewemel nu al een tijdje aanhoudt. Nu duikt hier iets op, dan weer daar.
Van Slow University in Warschau tot Teatro Valle Occupato in Rome, van het Tahrirplein
in Caïro tot Yo Sí, Sanidad Universal in Spanje, telkens wordt de stedelijke ruimte tactisch
bezet, met effecten op meer of minder lange termijn. Het is dan ook niet de levensduur
van een enkel initiatief die telt, maar wel het aanhoudende opduiken van telkens nieuwe
bewegingen. De common city komt inderdaad slechts tot stand in voortdurende tactische
maneuvers, in confrontaties en dissensus. Hoewel de beleidsvoerders van de creatieve stad
zulks graag afdoen als ‘betekenisloos’, ‘stuurloos’, ‘weinig levensvatbaar’ want ‘weinig realistisch’, ziet een groeiend leger ilosofen, sociologen, economen en andere wetenschappers hierin de tekenen van nieuwe bestuursvormen, zelfs een nieuwe democratie.
Blijft de vraag welke rol kunst en kunstenaars in deze context zouden kunnen spelen.
Kunstenaars zijn nu eenmaal bijzonder goed getraind in ‘expressie’, het vormgeven aan en
uitdrukken van meningen, beelden, opvattingen, ideeën, enzovoort. Wanneer zij bovendien telkens eigenaardige, ongekende en onverwachte beelden en performances in de stedelijke ruimte weten te slingeren, trekken ze de stedeling voortdurend uit zijn comfortzone. Door te laten zien, ruiken, voelen en horen dat alles wat is, ook altijd anders kan zijn,
kunnen kunstenaars met andere woorden de publieke ruimte telkens opnieuw maken. Het
is juist in de onderbreking van de dagelijkse routine, van het reguliere sociale verkeer in de
stad, dat de publieke ruimte ontstaat én dat deze politiek wordt opgeladen.
De kunstenaar die enige anarchie in de lijn van Sennett in de stad wil brengen zet zijn
artefacten neer als een splijtzwam in communities met een gedeelde identiteit. Hij verbindt
niet, maar ontbindt. Hij ondergraaft iedere gestolde identiteit door een radicaal vreemd
lichaam in de vermeende eigenheid zelf naar boven te halen. De kunstenaar is dus geen probleemoplosser of pragmatisch cultureel ondernemer. Hij is daarentegen juist een irritante
recalcitrant die voortdurend problemen ziet en maakt waar anderen ze absoluut niet zien
noch voorzagen. Alleen via dergelijk weerspannig gedrag kan de kunstenaar radicale openheid genereren. Terwijl de kunstenaar van de jaren 1960 en 1970 tactisch vocht tegen de
rigiditeit van hiërarchische structuren en een opgelegde planmatige beleving van de stad,
begeeft de kunstenaar in de common city zich daarentegen in uiterst vloeibaar gebied waarin beweging en verandering de regel uitmaken. Hierin kan men slechts recalcitrant zijn
door terug enige stabiliteit op te eisen. Deze kunstenaar onderbreekt de stad slechts door
zijn stromen te vertragen en een enkele keer volledig te blokkeren. De kunstenaar treedt
niet op in de publieke ruimte, maar moet voortdurend zijn plaats opeisen en daarmee dus
keer op keer ruimte publiek maken. Hij moet met andere woorden voortdurend bakens uitzetten waartussen voor korte of langere tijd een autonoom gebied wordt opgeëist of beter,
waar plaatsen autonoom worden gemaakt. De kunstenaar die niet (meer) van subsidies of
de staat kan leven, maar zijn kunst(en) ook liever niet op de vrije markt verkoopt, zal echter
moeten rekenen op een sociaal netwerk om zijn werk te realiseren. Hij zal het stedelijke sociale weefsel gebruiken, soms misbruiken, om autonoom werk te kunnen blijven maken.
Anderzijds zal hij zijn werk ook tactisch kunnen inzetten om (tijdelijke) autonome sociale
77
ruimtes te genereren. De kunstenaar wordt met andere woorden de medegrondlegger van
zowel artistieke als sociale constructen. Deze kunstenaar zal slechts relatief onafhankelijk
van staat en markt kunnen overleven, wanneer hij zich in zo’n voortdurende wisselwerking
of solidariteit met het stedelijke gewemel organiseert. En hierin verschilt hij wellicht van
het merendeel van zijn voorgangers. In de common city moet de kunstenaar een verhouding
aangaan tot een wereld die in voortdurende transmutatie is, en die van hem ook vraagt om
voortdurend zijn artistieke positie te herbepalen. Wie bovendien tegen staat en markt consequent ‘nee’ zegt, zal andere modellen moeten bedenken om (artistiek) te overleven. Wie
onder dergelijke condities nog eigenzinnig werk wil maken, zal met andere woorden tot
een collectief model worden gedwongen. Daarin worden artistieke ideeën voortdurend
proefondervindelijk afgetoetst. En omdat in dergelijke praktijken telkens de middelmatigheid van het compromis of de consensus sluipt, soms daarin zelfs het ‘pleasende’ karakter
van het populaire beeld of het populisme opduikt, weet de kunstenaar die eigenzinnige of
singuliere dingen naar voren wil blijven schuiven dat hij een speciieke verhouding met het
sociale moet aangaan. Net daarom zoekt de kunstenaar met name situaties en contexten
op waarin dissensus de basis van de sociale verhoudingen uitmaakt. Daarom balanceert hij
voortdurend tussen de grijsheid van het sociaal compromis en het kleurrijke individualisme van de excentriekeling, tussen vergaand altruïsme en egocentrisme. Tegelijk vermijdt
deze kunstenaar zoveel mogelijk ieder bruut geweld of antagonisme dat zijn creativiteit enkel maar kan vernietigen. Maar hij gaat wel actief op zoek naar een agonistische verhouding
omdat hij maar al te goed weet dat die zijn scheppingsdrift vitaal houdt. Wellicht is het in
deze complexe queeste dat de kunstenaar niet alleen zichzelf, maar ook zijn sociale context
vormgeeft. Het voortdurende tactische aftasten van autonome artistieke mogelijkheden en
interventies in sociale verhoudingen zou wel eens de constituerende kracht kunnen zijn
van een nieuwe common city.
Deze tekst is een fragment uit het
essay ‘Performing the Common City’,
verschenen in de bundel Interrupting
the City. Artistic Constitutions of the
Public Sphere, Valiz, Amsterdam, 2015.
(eds: Bax, Sander, Gielen, Pascal and
Ieven, Bram).
78
tondelier gent
de opdrachtgevers
bruno terryn, Bestuurder Tondelier Development nv
inge verest, Projectontwikkelaar Tondelier Development nv
filip van de velde, Projectleider Departement Publieke Ruimte Stad Gent
‘Het is interessant dat de kunstenaars ook met
de omwonenden in discussie gaan en
sommige van hun ideeën proberen bij te stellen.’
Vergaderzaal Aclagro nv, 10 augustus 2015
Koen Brams: Op 26 maart 2012 tekenden Tondelier Development nv (het samenwerkingsverband dat bestaat uit Aclagro nv en Koramic Real
Estate nv) en de Stad Gent een publiek-private
samenwerkingsovereenkomst (pps) aangaande het stadsontwikkelingsproject Tondelier,
gelegen nabij de Rabotbuurt in Gent-Noord. In
die overeenkomst was reeds de intentie vervat
om een kunstopdracht uit te voeren. Wie had in
deze het voortouw genomen?
Bruno Terryn: Een van de vele aandachtspunten
die de Stad Gent had geformuleerd toen ze op
zoek ging naar een geschikte private partner
voor de ontwikkeling van wat toen nog de
Gasmetersite heette, was een kunstintegratieproject. Die doelstelling was als dusdanig
opgenomen in het bestek. In ons dossier
formuleerden we dan ook een voorstel terzake.
Na onderhandelingen met de Stad kwamen we
tot het besluit dat de partners – de private en de
publieke – hiervoor elk de helft van de noodzakelijke middelen op tafel zouden leggen.
k.b.: Wat voor soort kunst hadden jullie toen
in gedachten? Wilden jullie een eerder klassiek
kunstwerk integreren in het stadsontwikkelingsproject?
b.t.: Neen. We hadden over dit onderwerp
gesprekken met onze (landschaps)architecten
en stedenbouwkundigen. Zij waren unaniem
van oordeel dat het geen klassiek beeldhouwwerk moest worden. Ze suggereerden om na te
denken over een kunstproject dat aan Tondelier een identiteit zou verlenen en de bewoners
van de Tondelierwijk met de omwonenden in
de aanpalende buurten zou weten te verbinden. Een van de ideeën was om iets te doen met
licht. Er werd een voorstel geformuleerd om
een project op te zetten met verlichtingspalen.
De strenge regelgeving van distributiebeheerder Eandis stond de realisatie ervan evenwel
in de weg.
k.b.: Hadden jullie als private partners reeds
ervaring met kunst in opdracht?
b.t.: Het is de eerste keer dat we bij de ontwikkeling van een kunstopdracht betrokken
zijn. We speelden vroeger al met het idee om
kunstenaars vanaf het begin bij PPS-projecten
te betrekken. We dachten dat het de ontwerpsessies zou verrijken – maar daar kwam om een
of andere reden nooit iets van in huis.
k.b.: Wat was voor de Stad Gent de reden om een
kunstproject op te nemen in het bestek?
Filip Van de Velde: De precieze beweegredenen
ken ik niet want ik werkte nog niet aan het
project Tondelier toen het PPS-contract werd
uitgewerkt. Ik weet wel dat de Stad sedert enige
tijd een beleid heeft ontwikkeld inzake kunstintegratie. In de stad zijn tal van kunstprojecten
in de openbare ruimte tot stand gekomen. Het
was dus logisch dat een dergelijke opdracht
werd meegenomen in de PPS-overeenkomst.
79
k.b.: Wie van beide partners nam het initiatief
om te reageren op de oproep om de vijf opdrachtgevers van de Pilootprojecten aan te duiden?
f.v.d.v..: Tondelier Development nv kwam met
het voorstel. We waren reeds enige tijd aan het
broeden op de invulling van het kunstproject,
maar dat bleek knap lastig. De oproep van de
Pilootprojecten kwam echt op het juiste moment.
Meteen nadat Tondelier Development nv met
het voorstel was komen aanzetten, hebben we
beslist om erop in te tekenen.
k.b.: Wat was daarbij de doorslaggevende factor:
de inanciële tegemoetkoming die door de
initiatiefnemers van de Pilootprojecten in het
vooruitzicht werd gesteld of de begeleiding van
het project door de stuurgroep en de bemiddelaar van de Pilootprojecten?
b.t.: Het ging ons toch vooral over de expertise
waarop we een beroep zouden kunnen doen. Hoe
hadden wij over kunnen gaan tot de selectie van
de kunstenaar(s) voor het kunstproject? Wij hebben op dat terrein geen kennis. Op vele vlakken
leiden wij als private partners het stadsontwikkelingsproject in goede banen, terwijl de Stad eerder
fungeert als een regisseur die oog heeft voor haar
belangen. Met betrekking tot kunst in opdracht
hebben we geen deskundigheid. De Pilootprojecten kwamen dus als geroepen om uitvoering te
geven aan dit onderdeel van het project.
k.b.: In de brochure Kunst in de publieke ruimte.
Visie en praktijk staat dat de Stad Gent ‘kunst met
een permanent karakter’ beoogt, ‘dus niet events,
feesten, performances of happenings’. Hoe is een
dergelijke klassieke benadering te rijmen met de
deelname aan de Pilootprojecten? De baseline van
Inge Verest:
‘ Vanuit de private kant waren beide insteken
belangrijk, zowel het verbindende als het
op de kaart zetten van de plek.’
de Pilootprojecten luidt immers ‘meer dan object’.
f.v.d.v.: Van bij de start van het Tondelierproject was het de bedoeling om een bredere visie
te ontwikkelen op kunst in opdracht. Voor de
Stad was het van belang om de Tondelierwijk
te betrekken bij de omliggende buurten, en
omgekeerd. We wilden vermijden dat Tondelier
een eiland zou worden temidden van wijken die
nu nog niet lorissant ogen. Met een klassiek
beeldhouwwerk, geixeerd op een plaats, zou
die doelstelling niet kunnen worden bereikt.
We stonden dus van bij het begin open voor andere benaderingen. Het verlichtingsproject dat
we eerst voor ogen hadden, zou ook niet alleen
beperkt zijn gebleven tot de Tondelierwijk.
k.b.: In het dossier dat jullie indienden met het
oog om geselecteerd te worden als opdrachtgever in het kader van de Pilootprojecten, worden
grosso modo twee doelstellingen aangegeven:
enerzijds was het de bedoeling om de aanpalende wijken bij Tondelier te betrekken, anderzijds
ging het om ‘een nog grotere naamsbekendheid
(place marketing), identiteit en verbondenheid
met de site’. Was de eerste ambitie geformuleerd door de Stad, de tweede door de naamloze
vennootschap?
Inge Verest: Het verbindende aspect van de
kunstopdracht was voor ons ook zeer belangrijk. Wij willen immers dat Tondelier gedragen
wordt door de omgeving. Vanuit de private kant
waren beide insteken belangrijk, zowel het verbindende als het op de kaart zetten van de plek.
k.b.: In verband met de tweede ambitie – de
naamsbekendheid – is het vreemd te moeten
vaststellen dat op de website van Tondelier tot
nog toe geen info te vinden is over de ontwikkeling van het artistieke project. Waarom niet?
i.v.: De website wordt op dit moment grondig
onder handen genomen. We zijn in feite een volledig nieuwe website aan het bouwen; uiteraard
zal er veel informatie over de totstandkoming
van het kunstproject te vinden zijn.
k.b.: In het dossier dat jullie indienden, stelden
jullie dat 20.000 euro zou worden uitgetrokken
voor het verbindende, participatieve project en
80.000 euro voor een objectmatig werk. Ondertussen is die verhouding aangepast: voor beide
projecten is nu 50.000 euro voorzien.* Hoe is die
verandering tot stand gekomen?
f.v.d.v.: Na de opstelling van de begroting bleek
al snel dat er met de genoemde som voor het
participatieve project niet heel veel zou kunnen
worden gerealiseerd. Een participatief project
kost snel heel veel geld. Met 20.000 euro zouden
we er niet komen, dat was duidelijk. Om die
reden hebben we de budgetten voor beide projecten aangepast.
* De inanciering werd inmiddels opnieuw
herzien. Bij het ter perse gaan was beslist dat
het volledige bedrag van € 100.000 gereserveerd
wordt voor het pilootproject. (nvdr)
80
tondelier gent
k.b.: Aanvankelijk was het de bedoeling dat
de vijf door bemiddelaar Danielle van Zuijlen
voorgestelde kunstenaars – Kelly Schacht, Stijn
Van Dorpe, Filip Van Dingenen, Petra Stavast
en Lotte Geeven – elk een residentieperiode
zou worden aangeboden waarna de deinitieve
kunstenaarsselectie zou worden gemaakt. Die
formule is uiteindelijk aangepast. Waarom is
dat zo gelopen?
i.v.: Wij hebben pas laat vernomen dat het een
gezamenlijk project van de vijf initieel geselecteerde kunstenaars zou worden. Zo’n samenwerkingsverband kost uiteraard meer en het is
te hopen dat we de inanciële middelen zullen
vinden om dat mogelijk te maken. Inhoudelijk
ben ik overtuigd van de potenties van het kwintet, maar de inanciële consequenties zijn niet
gering. Het is een grotere uitdaging.
f.v.d.v.: Omwille van de schaal van het project
zijn we mogelijkheden aan het onderzoeken
om bijkomende inanciële middelen te werven.
Dat is tegelijk een opportuniteit die gecreëerd
wordt. Hopelijk komen meer middelen beschikbaar voor de kunstopdrachten.
k.b.: Tijdens de public talk in het Atelier
Bouwmeester (2 april 2015) bleek dat een
aantal kunstenaars kritisch stonden tegenover
bepaalde aspecten van het Tondelierproject,
meer bepaald met betrekking tot de geslotenheid van de bouwvolumes die haaks staat op
het voornemen om de buurt te verbinden met
de omliggende wijken. Hoe gaan jullie met die
commentaar om?
b.t.: Reeds tijdens de discussie in het Atelier heb
ik die kritiek pogen te ontzenuwen. Ook een
van de betrokken architecten, Paul Vermeulen,
heeft krachtig weerwerk geboden.
i.v.: Anderzijds is het zeer boeiend dat een
aantal opmerkingen die de kunstenaars hebben
gemaakt nadien ook vertolkt zijn door de
bewoners van de omliggende wijken. Het is
interessant dat de kunstenaars ook met de omwonenden in discussie gaan en bepaalde ideeën
van de bewoners proberen bij te stellen. Het
is een dialoog die ons veel kan bijbrengen. De
percepties die de kunstenaars en de bewoners
hebben, kunnen we zien als grondstoffen voor
de verdere ontwikkeling van Tondelier.
k.b.: De uitvoering van de Pilootprojecten loopt
tot en met 2017. Het Tondelierproject zal pas
zijn afgerond in 2024. Zijn jullie als opdrachtgevers vragende partij voor een continuering van
het kunstproject tot 2024?
i.v.: Absoluut. Ook de kunstenaars hebben
dat aangegeven. Elk project dat tot nog toe is
voorgesteld door de kunstenaars heeft een andere
startdatum en duur. Als we de looptijd van het
pilootproject kunnen oprekken, kunnen die interventies worden gerealiseerd volgens de logica die
hun eigen is qua start en duur. Ook het voorstel
van bemiddelaar Danielle van Zuijlen – de oprichting van een platform om te relecteren over kunst
in de openbare ruimte – gaat uit van een lange
termijn. De vraag is evenwel op welke manier een
continuering tot 2024 kan worden geinancierd.
k.b.: De samenwerking van een private met een
publieke opdrachtgever werd door de stuurgroep aangemerkt als een ‘pilootaspect’. Wat
hebben jullie tot dusverre van elkaar geleerd
tijdens het proces?
b.t.: De kunstopdracht is een onderdeel van het
stadsontwikkelingsproject waarin onze visie en
onze aanpak gelijklopen. We hebben ook dezelfde inschatting over de kwaliteiten en de problemen van het artistieke project. Tijdens vergaderingen met de stuurgroep van de Pilootprojecten
hebben we trouwens gemerkt dat wij tevens
met de stuurgroepleden op dezelfde gollengte
zitten. Er zijn pps-projecten waarin dat niet – of
niet altijd – het geval is en dat is uiteraard lastig.
Het kan zelfs gebeuren dat de partners er niet uit
raken en hogere instanties moeten inschakelen
om oplossingen te vinden. Dat is hier gelukkig
niet het geval.
f.v.d.v.: Wat wij hebben geleerd van de private
partners? Dat ligt eigenlijk een beetje voor de
hand: de begrotingsdiscipline en de eficiëntie
van de projectorganisatie. Als overheid ben je
lang bezig met de formulering van doelstellingen en met de samenstelling van een programma van eisen; een private partner is in hoge
mate bekommerd om de bedrijfsvoering. Als
overheid word je er van bij het begin mee geconfronteerd dat je omwille van de economische
logica van de private partners niet voortdurend
wijzigingen of bijstellingen kan bepleiten. Het
moet haalbaar en eficiënt blijven.
k.b.: Heeft het pilootproject tot dusverre gebracht wat jullie voor ogen hadden?
b.t.: Het is te vroeg om op die vraag een antwoord te geven. We wisten ook niet waar we ons
aan moesten verwachten. Een dergelijk project
is volslagen nieuw voor ons. Wat er tot nog toe
is gebeurd, wordt door ons ook niet als gebruikelijk ervaren. Er hebben heel veel gesprekken
plaatsgevonden met heel veel partijen – veel
81
meer dan gangbaar voor ons en vaak waren het
ook moeilijke gesprekken. Ik begrijp ook niet
altijd wat er gezegd wordt. Het is alsof we een
andere wereld betreden. Had ik dat verwacht?
Neen, maar ik stel vast dat het zo is.
i.v.: Ik denk dat we allemaal verwacht hadden
dat we nu al een stap verder zouden zijn en dat
de voorstellen van de kunstenaars veel concreter
en realistischer zouden zijn. We hebben ook het
gevoel dat de kunstenaars pas bij het bereiken
van de deadline – eind juni 2015 – knopen hebben
doorgehakt over hun bijdragen. Het is ook niet
helemaal duidelijk wat de kunstenaars samen
willen realiseren; individuele bijdragen zijn wel
geschetst, maar het overstijgende groepsproject
is nog niet helder. Als opdrachtgevers hebben
we vele vragen van praktische en inanciële aard
waarop we nog geen antwoorden hebben gekregen. Er moet nog veel huiswerk worden gemaakt.
We hopen op het einde van het jaar verder te
staan. Ik denk dat geen enkele betrokkene zich
volledig comfortabel voelt op dit moment.
Filip Van de Velde:
‘ Er zijn al ideeën ontkiemd maar de uitwerking
ervan is nog onduidelijk. Deels heeft dat ook te
maken met de oefening zelf: de opdracht is om
Tondelier te verbinden met de aangrenzende
buurten, maar met de bouw van Tondelier is
nog maar pas een start gemaakt. ’
f.v.d.v.: Het is een kwestie van vertrouwen waar
we nog aan moeten werken. Er zijn al ideeën
ontkiemd maar de uitwerking ervan is nog
onduidelijk. Deels heeft dat ook te maken met
de oefening zelf: de opdracht is om Tondelier te
verbinden met de aangrenzende buurten, maar
met de bouw van Tondelier is nog maar pas een
start gemaakt. De eerste bewoners moeten
nog arriveren.
k.b.: Wat zouden jullie andere opdrachtgevers
aanraden die met kunst aan de slag willen gaan?
f.v.d.v.: Het is van het grootste belang om goed
na te denken over de opdrachtformulering. Wij
hebben nu het gevoel dat we te vroeg met de
kunstenaars in zee zijn gegaan om tot een vlotte
uitwerking te komen. We hadden meer tijd moeten uittrekken om onze doelstellingen scherp te
krijgen. Ook voor de kunstenaars is het project te
vroeg van start gegaan omdat ze weinig concrete
gegevens ter beschikking hebben.
i.v.: Hoe kan je een verbindend project bedenken als de nieuwe bewoners nog niet zijn gearriveerd? De aanwezigheid van nieuwe bewoners
zou een grote toegevoegde waarde betekenen
voor de projecten van de kunstenaars. We wisten
dat niet toen we ons kandidaat stelden als opdrachtgever. Het is pas duidelijk geworden toen
we met de kunstenaars van gedachten wisselden.
Zij hebben dat zeer duidelijk aangegeven. Nu we
zicht beginnen te krijgen op wat zij voorstellen,
merken we dat het kunstproject te vroeg van
start is gegaan. Het begin is moeizaam geweest,
maar we hebben er alle vertrouwen in dat alles
goed zal alopen.
f.v.d.v.: Als het project inderdaad tot 2024 zou
kunnen doorlopen, dan zou het probleem van de
vroege start van de baan raken, maar zover zijn
we nog lang niet. Het feit dat de kunstenaars nu
reeds bij het bouwproject betrokken zijn, heeft
echter ook voordelen: zij kunnen al een identiteit creëren waartoe de toekomstige bewoners
van Tondelier zich kunnen verhouden.
82
tondelier gent
‘ Don’t make it for a community.
Create a community.’
1
De opdrachtgever van het pilootproject Tondelier is de
publiek-private samenwerking (pps) tussen de Stad Gent en
Tondelier Development nv, die samen de nieuwe Gentse wijk
Tondelier ontwikkelen. In de kandidatuur van de pps springen
er twee zaken uit, die respectievelijk verband houden met het
publieke en het private belang: men verwacht dat het kunstproject verbindingen kan leggen tussen de toekomstige en de
bestaande buurt, en in de periode van ontwikkeling wil men de
plek reeds een zekere zichtbaarheid geven.
Een kritische respons hierop zou zijn dat zichtbaarheid
veel beter kan worden gegenereerd door een communicatiebureau, dat het aantrekkelijk maakt voor mensen om zich in
de nieuwe wijk te vestigen. En dat het stimuleren van sociale
verbindingen eerder de specialiteit is van sociale en sociaal-artistieke organisaties, waarvan er overigens reeds een brede
waaier vertegenwoordigd is in de Rabotwijk, waar Tondelier
aan grenst. De vraag naar verbinding is bovendien ingewikkeld: hoe kun je een verbinding genereren tussen de bestaande
en de toekomstige buurt, wetende dat de eerste bewoners pas
hun intrek nemen tegen het einde van de pilootfase van het
project, eind 2017?2 En wanneer je de vraag dan toch aan de
kunst voorlegt: hoe ervoor te zorgen dat de kunst haar vrije
stem behoudt en niet enkel wordt ingezet om te verbinden en
bekendheid voor de plek te genereren?
Mijn antwoord op deze vraag was dat de aanwezigheid
van speciieke kunstenaars juist kan zorgen voor een blijvende
kritische relectie en een onafhankelijke blik, die in deze context zaken zichtbaar kan maken die anders verscholen zouden
blijven. Hoe waarborg je evenwel een kritische artistieke
relectie op een stadsontwikkeling met een looptijd van tien
jaar? Ik heb de opdrachtgevers voorgesteld om niet één enkel
kunstproject te realiseren, maar een blijvend platform dat
1
Rule Nr. 4 uit ‘The New Rules of Public Art’, opgesteld door
Situations, Bristol, UK.
2 De aloop van de pilootfase van het project is vanuit de
Pilootprojecten Kunst in Opdracht bepaald op einde 2017.
De ambitie is dat het platform voor Tondelier tegen deze
datum volledig vorm heeft gekregen en zodanig is ingebed
dat het operationeel zal kunnen blijven.
bemiddelaar
DANielle VAN ZuijleN
inspeelt op de complexiteit van de situatie, met als doel om in
de nieuwe buurt een deinitieve plek voor kunst vrij te houden
via een programma van regelmatige activiteiten. Een platform
dat zowel bedoeld is voor de bestaande buurt als voor een
algemeen publiek dat geïnteresseerd is in kunst, en
op termijn voor de toekomstige bewoners.
Een succesvol voorbeeld van zo’n platform is Grizedale in
het Engelse Lake District, waar de lokale geschiedenis de basis
van het programma vormt, in projecten met internationale
kunstenaars die duren zo lang als nodig blijkt – meestal jaren.
Grizedale werd zo mede-ontwikkelaar van de cultuur van de
kleine gemeenschap waarin het actief is, terwijl er kunstprojecten uit voortkomen die kunnen rekenen op belangstelling
van een internationaal publiek.3 Een vergelijkbare ambitie
hebben we met het pilootproject voor Tondelier. Een van de
vragen die de vijf geselecteerde kunstenaars meekregen in de
conceptfase, was wat een geschikte vorm voor een platform in
deze context zou zijn.
Al tijdens de fase van conceptontwikkeling werd er in een
van de nog te slopen gebouwen op Tondelier een eenvoudige
residentie en werkplaats ingericht, om zo aan de kunstenaars
de gelegenheid te geven ‘er te zijn’ en een voorstel uit te werken
dat speciiek is voor deze plek. Met het organiseren van een
gezamenlijk en (deels) publiek programma in de conceptfase
hoopte ik op een synergie tussen de verschillende benaderingen van de kunstenaars.4
Door deze regelmatige gedeelde momenten ontstond tussen de kunstenaars een dialoog die leidde tot de beslissing om
gezamenlijk één samenhangend voorstel in te dienen, in plaats
van vijf aparte projectvoorstellen. Daarmee werd voorbijgegaan aan de klassieke aanpak van kunst in opdracht, waarbij de
kunstenaars die een plan uitwerken eerder in concurrentie zijn
3
4
www.grizedale.org
Als startmoment was er een dag waarop kennis werd gemaakt met de opdrachtgevers en verschillende spelers uit de buurt, met presentaties door de kunstenaars over
hun praktijk en een rondleiding over het terrein door de architect van het masterplan voor Tondelier; een dag met een rondleiding door een historicus; een vanuit
de Pilootprojecten georganiseerde middag met socioloog Pascal Gielen over de
mogelijke valkuilen van het project; verschillende bijeenkomsten ter voorbereiding
op een gelijktijdige presentatie van de plannen tijdens een groot buurtfeest; een
middag met een expert over coöperaties.
83
met elkaar. Reeds in de conceptfase werden de verschillende
visies uitgewisseld, aan elkaar gescherpt en ontstonden er ook
gezamenlijke ideeën, die werden gebundeld in een meerjarig
programma. Het resultaat is dat er een nieuw, door kunstenaars vormgegeven instituut ontstaat op de Tondeliersite,
waar via een meerstemmig programma op een kritische
manier wordt ingegaan op de gestelde vraag naar verbinding
en zichtbaarheid.5
Pilootproject Tondelier heeft met de pps een veelkoppige
opdrachtgever, met aan de ene kant de projectontwikkelaars
en aan de andere kant de vertegenwoordigers van de Stad, met
zowel personen van de dienst Coördinatie (die de stad als publieke partner vertegenwoordigt in de algehele ontwikkeling
van Tondelier) als vertegenwoordigers van de dienst Cultuur
(die bij de opdracht betrokken werden vanuit hun expertise
rond kunst in de publieke ruimte.) Omdat ‘de opdrachtgever’
uit zoveel verschillende personen bestaat was het niet eenvoudig om alle agenda’s afgestemd te krijgen en een vergelijkbare
dialoog op gang te brengen zoals die tussen de kunstenaars
ontstond. Deze dialoog blijven stimuleren is de uitdaging. De
kennis en expertise van de opdrachtgevers, als ontwikkelaars
van het gebied dat onderwerp is van relectie, zijn immers
heel hard nodig om een kunstopdracht als deze wortel te laten
schieten. Het delen van deze kennis is essentieel voor de kwaliteit van de dialoog tussen opdrachtgever en kunstenaars. Deze
dialoog bepaalt in welke mate het kunstplatform kan inspelen
op de actualiteit van de stadsontwikkeling en is bepalend voor
de mate waarin de opdrachtgever zich mede-eigenaar voelt van
het kunstproject.
Ook de situatie op de Tondeliersite en in de onmiddellijke
omgeving bleek niet eenduidig. Er zijn verscheidene sociale en
sociaal-artistieke organisaties actief in de aangrenzende wijken, juist omdat het een ‘moeilijke buurt’ is: het Rabot wordt
gekenmerkt door veel sociale problemen, migratie en verloop
van bewoners (het gros van de bewoners woont er korter dan
vijf jaar). Het terrein van de Tondeliersite heeft een succesvolle
tijdelijke invulling gekregen in de vorm van moestuintjes en
een stadstuin, die door de bewoners uit de omliggende buurten worden bewerkt in ruil voor Torekes, de munt die voor de
Rabotwijk werd ontwikkeld. Deze combinatie, gerealiseerd
door Samenlevingsopbouw vzw, bleek de juiste sleutel om met
name de Turkse buurtbewoners te mobiliseren.
Of de tuiniers ook deel uit zullen maken van een publiek
voor het kunstplatform is niet te voorspellen. In ieder geval
is het van belang om een relatie op te bouwen met al deze
partijen – buurtbewoners en de diverse actieve organisaties
5
De kunstenaars stellen een benadering voor waarbij – in de
context van een stadsontwikkelingsgebied – de kunst wordt
gezien als een common, een gemeenschappelijk goed. Het
volledige voorstel vindt u op de volgende bladzijden.
– eenvoudigweg door aanwezig te zijn, de dialoog aan te gaan
en ze persoonlijk uit te nodigen voor de activiteiten die het
platform voortbrengt. Een van de ‘New Rules of Public Art’
van Situations (een Britse producent van publieke kunstprojecten) luidt: pas op met het vooraf deiniëren van je publiek.
Een gemeenschap (een publiek) ontstaat pas doordat men een
gemeenschappelijk doel heeft en doordat mensen ervaringen delen. ‘Maak het niet voor een gemeenschap, maar creëer
een gemeenschap.’ Dat is wat het publieke programma voor
Tondelier beoogt te doen.
Dat programma bestaat uit de verschillende oefeningen
die de kunstenaars hebben voorgesteld – activiteiten die een
wisselend publiek op de been zullen brengen van buurtbewoners, directe betrokkenen en kunstliefhebbers. Daarnaast is er
een relectief programma met externe gasten, die onder meer
interessante voorbeelden van vergelijkbare projecten elders
presenteren. Dit laatste programma-onderdeel zal eerder een
professioneel kunstpubliek trekken, maar ook mensen die geïnteresseerd zijn in stadsontwikkeling.
Zo willen we met wisselende publieken nadenken over wat
kunst als onderdeel van een stadsontwikkeling kan betekenen
en een plek vrijhouden die blijvend ruimte biedt voor dialoog en
waar uiteenlopende visies aan elkaar getoetst kunnen worden.
Zo’n dialoog ontstaat niet vanzelf maar moet georganiseerd
en gestimuleerd worden, zoals in de conceptfase de dialoog
tussen de kunstenaars werd gestimuleerd door met regelmaat
gezamenlijke momenten vorm te geven – met als resultaat een
gemeenschappelijk voorstel. De inzet van een regelmatig programma van activiteiten op de Tondeliersite is het genereren van
een vergelijkbare gemeenschappelijkheid onder de verschillende lokale spelers en het toekomstige publiek. Op deze manier
kan het platform, mogelijk in de vorm van een coöperatie, mee
vormgeven aan de lokale cultuur van de nieuwe wijk.
danielle van zuijlen is onafhankelijk curator met
een focus op artistieke strategieën in het publieke
domein. Na een Master of Fine Art aan de Glasgow
School of Art in Schotland richtte ze in 2002 Hotel
Mariakapel op, een residentie en projectruimte voor
groepen kunstenaars in Hoorn (nl), waar ze tot 2008
het programma coördineerde. Onder de noemer
When guests become host realiseerde ze een serie
kunstprojecten in het publieke domein van Haarlem
(Nieuwe Vide 2009) en Porto (Culturgest 2010). Ze
was gastcurator bij Nest in Den Haag (2011, 1012)
en deed residenties bij o.a. ibb op Curaçao (2007)
en Capacete in Rio de Janeiro (2010, 2013). Ze is
cocurator van een tentoonstelling over de praktijk van
Bart Lodewijks (2000-2015), begin 2016 in The Model
in Sligo, Ierland.
84
tondelier gent
geselecteerde kunstenaars
Filip Van Dingenen
Petra Stavast
kelly Schacht
Stijn Van Dorpe
Een platform voor kunst
in het publieke domein
bij stadsontwikkeling Tondelier
Lotte Geeven
‘ De stad wordt gemaakt door nieuwkomers. Geen
gedeeld verleden, maar een gedeelde toekomst,
bindt hen.’ – eric Corijn 1
1
http://www.kifkif.be/actua/de-stad-neemt-hetland-over, geraadpleegd 2 juni 2015. Eric Corijn is
cultuurilosoof en socioloog, professor aan de Vrije
Universiteit Brussel en werkzaam rond het thema
stedelijkheid.
2
De visie wordt elders in dit boek toegelicht. De
concrete vragen die tijdens de brieing werden
gesteld, luidden
De toekomstige buurtbewoners zijn nog
onbekend. Is er een artistiek voorstel denkbaar
dat zich tot hen richt, dat op een nog onbekende
toekomst is gericht?
Kun je vanuit de positie van nieuwkomer of gast
een rol voor je zelf zoeken in de omgeving van
Tondelier, en voor die rol een geschikte artistieke
vorm vinden?
Voor de bewoners uit de omliggende buurten
zijn de kunstenaars een voorbode van de nieuwkomers die zich in de nieuwe wijk Tondelier
zullen gaan vestigen. Hoe vinden nieuwkomer
en status quo elkaar? Zijn er voorstellen denkbaar die leiden tot een gedeeld idee van publieke
ruimte?
Hoe ziet een platform dat verbindingen tussen
het toekomstige Tondelier en de omliggende
buurten mogelijk maakt, eruit?
•
•
•
•
Begin januari 2015 legde ik als bemiddelaar aan vijf kunstenaars de vraag voor of
zij een voorstel wilden uitwerken voor het pilootproject Tondelier. De kunstenaars (Filip Van Dingenen – Brussel, Lotte Geeven, Petra Stavast – Amsterdam,
Kelly Schacht, Stijn Van Dorpe – Gent) zegden toe en gingen aan de slag op basis
van mijn visienota voor Tondelier en een brieing met vragen die dienden als vertrekpunt voor de opdracht.2 In reactie op de gestelde uitdaging om op te treden als
een team – in plaats van, zoals bij publieke kunstopdrachten gebruikelijk, concurrerende voorstellen in te dienen – kwam er tussen de kunstenaars een dialoog op
gang die uitgroeide tot de beslissing om één gezamenlijk voorstel uit te werken.
Dit voorstel houdt in om (in plaats van een enkel kunstwerk) een blijvend platform voor kunst in het publieke domein van Tondelier te realiseren. Het doel
van dit platform is het vrijhouden van een ruimte voor kunst in de plannen voor de nieuwe
wijk Tondelier, en daarmee het bewaken van de kunst als common, als gedeelde vrijplaats,
als een niet-deinitief-ingevulde ruimte die steeds opnieuw een tijdelijke invulling kan krijgen. Kunst wordt hier als ‘publieke nutsfunctie’ voorgesteld, even noodzakelijk
als een crèche, elektriciteit, vuilnisophaling en het aan huis bezorgen van boodschappen: kunst als onderdeel van de commons voor deze plek.
Gedurende de pilootfase van het project (tot eind 2017) wordt door de vijf kunstenaars een reeks van artistieke ingrepen (‘oefeningen’) gerealiseerd op en in de
omgeving van de Tondeliersite. Het programma dat wij hebben voorgesteld wil
bijdragen aan een meer gemeenschappelijke toekomst voor deze plek: de verschillende projecten zijn erop gericht huidige en toekomstige bewoners meer
gevoeligheid te laten ontwikkelen voor de omgeving waarin ze wonen en voor
haar geschiedenis, en bieden een platform waarin kan worden meegedacht over
de betekenis van deze plek in de stad. Dat vereist een langetermijnaanpak waarin
verschillende visies en perspectieven vertegenwoordigd zijn.
Via de realisatie van dit programma, dat een uitloop heeft tot 2023, kan gedurende de eerste jaren een stevige inbedding in zowel Tondelier, de directe omgeving
en de stad Gent als in de wereld van de kunst worden gerealiseerd en kan er een
voldragen organisatiestructuur worden gevormd, die na aloop van de pilootfase een blijvende dynamiek en een artistiek programma voor deze nieuwe wijk
voort kan brengen. Als herkenbare en publieke plaats voor het platform stellen
we voor om een accommodatiecontainer te plaatsen op de Tondeliersite, die over
het terrein mee reist met de verschillende bouwfases. Deze container doet dienst
als werkplaats, residentie en ontvangstplaats voor het publieke programma.
Naast de publieke momenten die resulteren uit de oefeningen van de verschil-
85
lende kunstenaars, wordt er een publiek programma met externe gasten opgezet. Met regelmaat worden sprekers uitgenodigd rond de thematiek van de
‘kunst als common’, met inspirerende voorbeelden van projecten met een soortgelijke insteek. Ook biedt dit onderdeel de kans om gasten uit te nodigen naar
aanleiding van speciieke vragen van (huidige of toekomstige) buurtbewoners.
De intentie van het publieke programma is om andere kunstenaars, researchers,
studenten, omwonenden naar Tondelier te brengen en uit te nodigen tot een kritische relectie op de context van Tondelier.
De eerste essentiële gemeenschappelijke oefening is het vormgeven van het platform zelf. Wat is een geschikte organisatievorm voor een artistiek platform in
de context van een stadsontwikkelingsproject, en voor de speciieke context van
Tondelier? In de conceptfase stelde Filip Van Dingenen de vraag of een coöperatie een geschikte vorm is. Hij organiseerde een rondetafelgesprek met Dirk
Barrez,3 de kunstenaars, vertegenwoordigers van de Stad en de projectontwikkelaars en diverse toehoorders. Wat is de motivatie voor nieuwe bewoners om aan
te sluiten bij zo’n coöperatie? Hoe ontwikkelen we een gedeelde toekomst, en
hoe houden we deze gedeelde visie vervolgens in stand?
Een van de acties die Van Dingenen voorstelt (indien het oprichten van een coöperatie inderdaad de uitkomst van het onderzoek zou zijn), is om alle nieuwe bewoners van Tondelier uit te nodigen lid te worden van de coöperatie. Daarnaast
wil hij ook inspelen op de sanering van de vervuilde bodem van het voormalige
fabrieksterrein. In nauwe dialoog met saneringsbedrijf Aclagro en met de Ecole
Mondiale (een langlopend project van Van Dingenen) wil hij door middel van
een reeks workshops met geïnteresseerden een ‘helende actie’ voor dit brownield
vormgeven. Verder wil Van Dingenen samen met verschillende partners en betrokken bewoners een participatief onderzoeksprogramma opzetten rond een
van de monumentale gashouders op de Tondeliersite. Daarbij staat ‘de gashouder als lege structuur’ en als mogelijke vrijplaats centraal.
Petra Stavast richt zich op de nagedachtenis van pastoor Koen Blieck (Gent, 1935–
2015). Blieck was een kwarteeuw lang als pastoor verbonden aan de parochie in
het Rabot en werd gezien als ‘een echte bruggenbouwer tussen de verschillende gemeenschappen in de wijk’, ‘een alom gewaardeerde herder van het Rabot’.
Zelf omschreef hij zich liever als ‘straathoekwerker’. In 2011 won Koen Blieck de
Samenlevingsprijs van de stad Gent, die om de twee jaar toegekend wordt aan
een persoon, organisatie of professional die werk maakt van het samenleven
in diversiteit.
3
Dirk Barrez, Coöperaties. Hoe heroveren
we de economie?, pala vzw, 2014.
86
tondelier gent
filip van dingenen (Diest, 1975) studeerde
beeldende kunst aan de P.H.L. Hasselt,
Cultuurwetenschappen aan de VU Brussel en
was onderzoeker aan de Jan Van Eyck Academie
(2013) Hij is momenteel doctorandus aan LUCA
school of Arts in Gent / Brussel en geafilieerd
onderzoeker aan het Laboratorium voor Educatie
en Samenleving aan de KU Leuven. Samen met
de Argentijnse choreografe/performer Barbara
Pereyra richtte hij Fantaman Productions &
Matelisto Contemporary Movements op, een
platform dat de raakvlakken tussen performance,
dans en beeldende kunst aftast. Hij is mede-oprichter van Ecole Mondiale in Brussel. In zijn
procesgerichte kunstpraktijk maakt hij gebruik
van verschillende methoden, verstrengelt hij participatieve strategieën met sociale en ecologische
relevantie en relecteert hij over de pedagogische
dimensie van zijn activiteiten. Afgelopen tijd
werkte hij intens rond onderwerpen die verband
houden met zoölogie en botanica. Zijn expedities
en omzwervingen in verschillende domeinen nemen diverse vormen aan: installaties, tekeningen,
kabinetten, archieven, videoilms, performances, drukwerk, lezingen, publieke interventies
enzovoort.
Ontwerpschetsen en inspiratiemateriaal voor het projectvoorstel van Filip Van Dingenen
87
In samenwerking met bestaande wijkinitiatieven wenst Petra Stavast de komende jaren projecten op te zetten ter nagedachtenis aan Koen Blieck: van jongerentheater tot de Torekesmunt, van textielatelier tot volkstuintjes. Stavast zal aan de
verschillende groepen vragen een activiteit te bedenken waarvan zij de uitvoering
zorgvuldig zal documenteren. Deze documentatie in foto’s, video en tekst zal zij
ten slotte, naast een uitwerking van haar persoonlijke fascinatie voor Koen Blieck,
in een reeks kunstwerken en een boek verwerken. Als onderdeel van de oefening
onderzocht Petra Stavast de optie om het verbindende plein tussen Rabot en Tondelier aan de Elsstraat een naam te geven die het gedachtegoed van Koen Blieck
relecteert. Stavast polste bij bewoners en wijkinitiatieven naar ideeën hierover en
ging in gesprek met het Stadsarchief van de Stad Gent. Inmiddels heeft de Stad de
oficiële procedure gestart om het toekomstige plein te vernoemen naar pastoor
Koen Blieck.
De benadering van Kelly Schacht vindt haar oorsprong onder andere in de uiteenlopende talen die worden gesproken rondom de Tondeliersite, en de manieren
die mensen ontwikkelen om zich onderling verstaanbaar te maken. Gesprekken
worden hier gevoerd in een mengeling van Nederlands, Engels, Bulgaars, Turks
en andere talen. Schacht wil naar analogie met deze dialoog een ‘gemeenschap van
stemmen’ verbeelden die zaken adresseert als identiteit en ownership, verbeelding
en realiteit. Ze creëert hiertoe een imaginaire wereld, waarin verschillende personages worden opgevoerd, te beginnen bij het personage Tondelier zelf. De igu-
petra stavast (Tiel, 1977) ontrafelt en structureert met
behulp van fotograie, ilm en tekst complexe sociale
kwesties, vaak vertrekkend vanuit een schijnbaar onbelangrijke persoonlijke observatie. In haar boeken China/
S75 (2008), Libero (2009) en Ramya (2014) brengt ze uiteenlopende fragmenten van onderzoek samen en vertaalt
deze in een bijzonder visueel verhaal. Haar werk wordt
wereldwijd tentoongesteld in musea, galeries, culturele
instituten en festivals zoals the New York Photo Festival,
Prix de Rome 2011, Lishui Photographic Festival China en
het Stedelijk Museum in Amsterdam. Ze is docent aan
de Hogeschool voor de Kunsten in Utrecht en woont en
werkt in Amsterdam.
Aantekeningen van Koen
Blieck, gevonden in een
boek over het Rabot,
geleend uit zijn persoonlijke collectie, maart 2015.
Beeltenis van Pastoor Koen Blieck (Gent, 1935-2015) op de
Rabottoren, Nieuwsblad.be, april 2014. ‘Ik weet ook niet
wie mijn portret op die toren geschilderd heeft,’ zegt de
pastoor. ‘Ik ben niet voor personencultus. Als dit te doen
is om ons goede werk in de buurt in de kijker te plaatsen,
dan wil ik vooral benadrukken dat dit het werk is van een
hele groep mensen.’
88
tondelier gent
ren krijgen een stem op vier bestaande banieren van Tondelier Development nv,
die op de vier hoeken van de site staan. Schacht wil op de achterkant van deze banieren korte dialogen plaatsen, soms in combinatie met beelden, en zo een dialoog
met de buurt laten ontstaan. De eerste zeilen zijn reeds geplaatst als onderdeel van
de conceptfase.
Daarnaast wil Schacht, in samenspraak met de voetbalploeg die elke week op het
Tondelierterrein speelt, een uniform ontwikkelen, ‘gepersonaliseerd’ voor elke
speler. Op de T-shirts worden statements geprint als ‘I’m purple’, ‘Are U colorblind?’
en ‘We are the same kind of different’; doordat de voetbalploeg en medewerkers deze
T-shirts gaan dragen, krijgt het project een performatief karakter. Het project van
Kelly Schacht wordt verder ontwikkeld in reactie op de respons van de buurt.
Stijn Van Dorpe zette de ‘wiekvorm’ – de plattegrond van de binnenplaats van
het toekomstige wooncomplex – op de Tondeliersite uit in krijtlijnen. Tijdens de
Rabotmarkt op 21 juni 2015 werd een tombola georganiseerd, met als inzet een
helikoptervlucht boven de site; de winnaars konden vanuit de lucht de plattegrond van het toekomstige wooncomplex aanschouwen. Deze oefening speelt
met verschillende machtsposities en maakt verschillende perspectieven tastbaar:
de fascinatie voor het planmatig creëren en schematisch ontwerpen gekoppeld
aan de moderne technologie, en daartegenover de ervaring op de grond en de
obstakels die zich daar aandienen – zoals de helse taak om de lijnen uit te zetten.
Daarnaast speelt ook het lot een belangrijke rol (trekking van de tombola), als tegenhanger van de posities die men volgens een bepaalde orde toegewezen krijgt.
kelly schacht (Roeselare, 1983) studeerde visuele kunsten (sculptuur/ beeld & installatie) aan de
Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Gent.
In een tijd waarin de begrippen ‘nieuw’ en ‘uniek’
erg relatief zijn geworden, speelt Kelly Schacht in
haar werk met de noties auteurschap en originaliteit. Zowel momenten als objecten uit het verleden
worden herdacht en leveren een nieuwe esthetische
ervaring op. Kelly Schacht eigent zich een gulle
vorm van vrijheid toe in haar werk, door intens samen te werken met artiesten, acteurs, designers én
haar publiek. Op die manier wordt de kunstenaar de
‘katalysator’ van tal van interpretaties en persoonlijke ervaringen, die zo een eigen toekomst krijgen.
Kelly Schacht leeft en werkt in Gent (België).
89
90
tondelier gent
stijn van dorpe (Oudenaarde, 1970) is
beeldend kunstenaar en curator. In zijn werk
onderzoekt hij de relatie tussen de ruimte van de
kunst en de sociale realiteit in het raamwerk van
de huidige neoliberale maatschappij. Hij stelt de
betekenis van creatieve productie en ideologie
vandaag de dag in vraag en houdt de blik op
scherp voor alternatieve samenlevingsmodellen.
De problematiek van balans houden tussen de
autonomie van de kunst en haar emancipatorisch
potentieel wordt in zijn werk op een intelligente manier onder de aandacht gebracht zonder
daarbij zin voor poëzie en esthetiek uit het oog te
verliezen. Zijn werk werd recentelijk onder meer
getoond in Netwerk | centrum voor hedendaagse
kunst Aalst (2015), Kunstwerke Berlin (2014),
Hotel Charleroi (2014 2013), Expoplu Nijmegen
(2013), The Bagfactory Johannesburg (2012), Z33
Hasselt (2012), galerie Transit Mechelen (2012,
2010), stuk Leuven (2010)... Stijn Van Dorpe
woont en werkt in Gent.
Als tweede oefening wil Van Dorpe een ilm maken met mensen uit de buurt,
waarin een conlict wordt geënsceneerd dat plaatsvindt op de Tondeliersite. De
ilm wordt daarna één keer per jaar vertoond tijdens een terugkerend event. Dit
werk draait eerder rond verschil en conlict dan rond gemeenschappelijkheid en
verbinding. Het wil een licht werpen op de politieke ruimte die de common in de
eerste plaats moet zijn.
Tot slot zal in alle oefeningen die verder ontwikkeld worden de vrijplaats steeds
als een leeromgeving worden benaderd. De artistieke actie (het kunstwerk, de
performance, het event) functioneert voor Stijn Van Dorpe als een ‘document’
voor kennisverwerving, iets dat tussen de kunstenaar en de toeschouwer, buurtbewoner, participant komt te staan en die onderlinge relatie steeds ook bevraagt. Op deze wijze zorgt de aanwezigheid van kunst op de Tondeliersite voor
een open plek die nooit dichtslibt.
Lotte Geeven stelt met The Golden Apartment een appartement voor als bank. Investeren in vastgoed is een veilige manier om geld opzij te zetten. Niet iedereen
heeft echter voldoende startkapitaal om een huis te kopen. Wat zou er gebeuren
als vastgoed opgedeeld werd in kleine, betaalbare units? Met een prijs die zo laag
is dat vrijwel iedereen er in zou kunnen investeren? Binnen haar oefening meet
Lotte Geeven zichzelf de rol aan van makelaar. Bijgestaan door experts zoals een
notaris, een architect, een vastgoedmakelaar en een econoom geeft zij vorm aan
een constructie die iedereen de mogelijkheid biedt te investeren in vastgoed.
Deze units – online op de markt gebracht – vormen samen een appartement van
honderden verschillende eigenaren wereldwijd. De aankoop van een unit betekent dat de koper vijf jaar eigenaar is. Na deze termijn zal hij samen met alle
andere mede-eigenaren het appartement opnieuw op de markt brengen en als
geheel te koop aanbieden. Vervolgens wordt de winst verdeeld. Op deze wijze
fungeert het mini-vastgoed als een solide investering: de units. Het zijn letterlijk
aandelen in vastgoed, niet virtueel maar fysiek.
In de eerste twee jaar van het platform wordt The Golden Apartment in de steigers
gezet en zal het vooral online functioneren: de ‘kavels’ staan in de voorverkoop;
eigenaars kunnen al aangeven hoe zij hun kavel willen invullen. In deze perio-
91
tondelier gent
de zullen de andere oefeningen in het programma zorgen voor zichtbaarheid en
continuïteit op de Tondeliersite. The Golden Apartment heeft echter een langere
uitloop en krijgt juist pas ná de eerste twee jaar een grotere zichtbaarheid: vanaf
2018 gaat het appartement open voor publiek. Dan zal daar gedurende de vijf
jaar dat het project actief is (2018 – 2023) een publiek programma van activiteiten
plaatsvinden dat mede wordt bepaald door de eigenaren van het appartement.
Het uitbouwen en dragen van het platform is een gemeenschappelijke oefening
van het gehele team, waarbij ieder een speciieke expertise inbrengt, met mezelf
als coördinator. Pilootproject Tondelier is een voortdurende dialoog: we zullen
blijvend vragen stellen naar wat precies onze functie op Tondelier is, hoe de common gerelateerd is aan de kunst en hoe die speciieke vrijplaats een betekenis kan
krijgen in en voor de buurt. Net die gemeenschappelijke onderzoeksvraag zal
inspirerend werken voor wat er gebeurt en hoe de voorgestelde oefeningen precies vorm krijgen.
Via het programma wordt zowel de rol van het platform als het model waartoe
dit platform zou kunnen uitgroeien (zodat het als voorbeeld kan dienen voor
kunst in opdracht bij stadsontwikkelingsprojecten) onderzocht en bevraagd.
Door de combinatie van publieke momenten met externe gasten en de publieke
momenten die voortvloeien uit de artistieke oefeningen, zullen op de Tondeliersite continu activiteiten plaatsvinden, met een maandelijkse of tweemaandelijkse frequentie. Dit programma staat veel beter garant voor een publieke dynamiek dan een eenmalige permanente ingreep zou doen, en realiseert daarmee
de ambitie van de Pilootprojecten: ‘Meer dan object’.
Danielle van Zuijlen
lotte geeven (Eindhoven, 1980) maakt
avontuurlijke portretten over de menselijke
verhouding tot ongrijpbare zaken als het
luchtruim of de aardbol. Op zoek naar plaatsen
waar deze verhouding afwijkt, reist ze door de
wereld; ter plekke bestudeert ze, in samenwerking met specialisten, hoe we deze complexe
fenomenen proberen te begrijpen en te
controleren. Het portret dat hieruit voortkomt
biedt door middel van een simpel, minimaal
gebaar een suggestie voor een andere relatie
tot de dingen die we denken te begrijpen. Zo
bezocht Geeven voor een portret van onze relatie tot de aardbol het diepste open gat op de
planeet door de mens geboord, en nam daar in
samenwerking met een team van seismologen,
ingenieurs en geofysici het geluid van de diepte op. De opname, die tot verrassing van de
wetenschappers een grommend, onweerachtig
geluid liet horen, was de eerste stap voor een
werk in de maak: een extreem diep gat als
akoestisch instrument voor de geluiden van de
aarde; een plek waar de bezoeker oog in oog
kan staan met een mysterie. Geeven gelooft
niet in een creatief handschrift, maar laat een
plek de vorm van het werk dicteren. Haar rol in
dienst van het project is die van een kameleon:
ze is zo nodig antropoloog, geoloog, dief, speculant of verkoper. Haar werk werd getoond in
verschillende galeries en musea in New York,
Berlijn, Boedapest, Londen, China, Indonesië
en Canada. In 2010 won Geeven de Illy Prize,
prijs voor meest innovatieve kunstenaar.
Woonhuizen, gemiddelde prijs (eur)
gemiddelde prijs
92
kwartaal : 2010-2014
Gent (Gent 9000 Gent, 9030 Mariakerke, 9031 Drongen, 9032 Wondelgem,
9040 Sint-Amandsberg, 9041 Oostakker, 9042 Mendonk, 9042 Desteldonk,
9042 Sint-Kruis-Winkel, 9050 Gentbrugge, 9050
bron: FOD Economie, Algemene Directie statistiek en Economische Informatie
93
94
tondelier gent
95
96
heilig hartmonument genk
iii.
HEILIG HARTMONuMENT GENk
opdrachtgever
Stad Genk
projectleiders
Emmy Vandersmissen cultuurbeleidscoördinator
kristof Ruelens coördinator Kunsten en Erfgoed
Anniek Nagels schepen van Cultuur en Jeugd
adres
Hoogstraat 2-4 in Genk
97
selectie door
stuurgroep
begeleiding
kunstbudget
aanleiding
opdrachtsituatie
Het stadsbestuur van Genk krijgt geregeld vragen rond de herdenking van oorlogsslachtofers. Naar aanleiding van een vraag
van vertegenwoordigers van het verzet besliste het schepencollege om het beschermde Heilig Hartmonument, hét Genkse
oorlogsmonument, hierin centraal te stellen. De opzet van dit
project is het bestaande monument een inhoudelijke en daarmee ook fysieke ‘facelift’ te geven, die artistiek en historisch
verantwoord is. Hiermee kan idealiter ook antwoord worden
geboden op nieuwe vragen rond oorlogsherdenking in brede
zin. Met het oog op een brede gedragenheid wil Genk, overeenkomstig haar visie rond kunst in de open ruimte, mogelijkheden
scheppen voor een hedendaagse artistieke transformatie van
dit monument. Een brede waaier van ‘betrokken’ groeperingen
en omwonenden wordt aangesproken en uitgenodigd om aan te
sluiten bij het creatie- en productieproces.
Het Heilig Hartmonument is een beschermd monument
(januari 2014) dat als dusdanig fysiek behouden moet blijven
maar waar enige toevoegingen en aanpassingen in overleg met
het Agentschap Onroerend Erfgoed aan kunnen gebeuren. De
keuze om het Heilig Hartmonument oficieel uit te roepen tot
hét Genkse oorlogsmonument kwam er nadat de werkgroep
‘Het verzet’ een verzoek had ingediend voor een apart oorlogsmonument. Deze groep herkent zich niet in het huidige
oorlogsmonument en voelt zich bijgevolg ook niet erkend als
oorlogsslachtofers. Het stadsbestuur is niet ingegaan op het
verzoek maar nodigt de werkgroep uit om aan te sluiten bij het
project van ‘transformatie’ van het Heilig Hartmonument tot
een breed, gedeeld oorlogsmonument. Het monument bevindt
zich voor het oude gemeentehuis aan een vrij drukke weg met
auto-, iets- en voetgangersverkeer.
Pilootkarakter
Motivatie
De Stad Genk wordt uitgedaagd om
naar aanleiding van vragen rond het
Heilig Hartmonument en herdenking
samen met deskundigen en kunstenaar(s) tot een werkbare attitude te
komen bij bottom-up processen in dit
domein. Door visievorming rond de problematiek van het monumentale en de
relatie met kunst in de publieke ruimte
kan dit pilootproject bijdragen aan een
ruimer debat omtrent de toekomst van
monumenten.
De context die de stad Genk aanreikt, biedt mogelijkheden op het vlak van visievorming over het monument en ‘het monumentale’. Het ontwikkelen van een visie over
het omgaan met herdenking en het onderzoeken van de verschillende emotionele
elementen in het zich toe-eigenen van een plek of een object in de publieke ruimte vormen een interessante uitdaging voor een artistiek project. Het monument verliest aan
symboolwaarde, maar de mens blijft zoeken naar zingeving bij onverwerkte trauma’s.
Daarbij lijkt het monument in zijn verbindende functie om meerdere invalshoeken te
vragen. De baseline ‘Meer dan object’ van de Pilootprojecten reikt sporen aan om het
onderzoek van het monument op zijn immateriële potenties uit te zetten. De stad is als
publieke opdrachtgever zowel observator om een macrovisie te ontwikkelen als medestakeholder in een participatief proces. Deze dubbele rol vat de bijzondere ambitie samen die ligt in de ambivalentie omtrent de individuele beleving enerzijds en het vinden
van een collectief draagvlak anderzijds bij alle vormen van herdenken in de publieke
ruimte. De opdrachtsituatie bevat generieke elementen om als relevant voorbeeld in
een debat omtrent de toekomst van ‘het monument’ te fungeren.
bemiddelaar: Koen Van synghel
artistiek adviseur: Ronald Van de sompel
Koen Van Synghel koppelt het aspect ‘herdenken’ los van het fysieke monument. Hij denkt bijvoorbeeld ook aan rituele handelingen die op een niet-monumentale maar betekenisvolle fysieke plek worden uitgevoerd en waarmee
geparticipeerd wordt in het gebruik van de publieke ruimte. Van Synghel wil
de verschillende oorlogsmonumenten in Genk in kaart brengen, om via een
antropologisch waarde-onderzoek de rol en betekenis van al die monumenten
en de verhalen erachter te verkennen. Hij wenst dit onderzoek op te tillen
tot een ruimere analyse van hiërarchische verbanden tussen monumenten
en de legitimering ervan door gebruikers, belangengroepen of beleid. Zijn
voorstel voorziet ook verdere ruimtelijke analyse van de locatie van het Heilig
Hartmonument (en mogelijke andere cases). De ‘weging’, de tool die Koen Van
Synghel ontwikkelt, ziet de stuurgroep als een instrument dat losstaat van
het pakket ‘kunst in opdracht’. Beide insteken hebben immers verschillende
doelstellingen en werkwijzen.
Ronald Van de Sompel begeleidt de
opdrachtgever bij de kunstenaarsselectie en
opdrachtformulering. (zie p. 109)
€ 45.000 (€ 30.000 opdrachtgever + € 15.000 Pilootprojecten)
98
heilig hartmonument genk
opdrachtformulering
geselecteerde kunstenaars
‘Uitgangsvraag is: kan het Heilig Hartmonument
gebruikt worden als toetssteen om het gebruik
en de betekenis van het monument te bevragen
en te onderzoeken? (...) Deze doorlichting gaat
gepaard met een zoektocht naar of en hoe het
monument aangepast moet worden – inhoudelijk en/of fysiek – om alsnog op de verschillende
vragen een antwoord te bieden. De opzet is dus om
tot een gelaagde, meervoudige visie én artistieke
vertaling te komen van het “herdenken” van de
“herdenking” rond oorlog en vrede in Genk. Het
Heilig Hartmonument blijft het “ankerpunt” voor dit
traject en deze opdracht. De artistieke vertaling van
“herdenken van de herdenking” kan echter breder
gaan dan dit speciieke “object” indien dit artistiek
en inhoudelijk aangewezen is. De betrokkenheid
van de stakeholders is essentieel: het eigene van
herdenken, van erkenning en de verbeelding daarvan in een “monument” is immers uitgangspunt van
dit pilootproject.’
Denicolai & Provoost
presentatiemoment aan
opdrachtgevers:
Denicolai & Provoost presenteerden
op 30 juni 2015 hun concept aan de
opdrachtgevers.
voorstel van de kunstenaars
op p. 110
december
De stuurgroep adviseert om
artistiek adviseur Ronald Van
de Sompel de kunstenaarsselectie te laten voorbereiden.
3.09
Presentatie en bespreking van
drie visienota’s.
De opdrachtgever kiest voor
de aanpak van
Koen Van Synghel.
21.11
Bemiddelaar Koen Van
Synghel geeft mondelinge
toelichting aan de stuurgroep
over de wijze waarop hij de
bemiddeling en kunstenaarsselectie wil aanpakken.
2014
19.12
Opdrachtgever ontwikkelt dubbel
spoor voor het pilootproject: weging
als beleidsinstrument en de kunstopdracht als participatief engagement
naar herdenkingsvragen.
09.02
Inleidende sessie
met Ronald Van de
Sompel. Uit de feedback hierop krijgt
opdrachtformulering
vorm.
2015
SEP
OKT
01.10
Startoverleg tussen bemiddelaar
Koen Van Synghel en de opdrachtgever (Emmy Vandersmissen en
Kristof Ruelens).
NOV
DEC
JAN
01.12
Bespreking tussen bemiddelaar en
opdrachtgever rond plan van aanpak
en opdrachtformulering. Start inventarisatie (oorlogs)monumenten en
gedenktekens in Genk.
FEB
26.01
Bemiddelaar en opdrachtgever werken op het begrippenkader voor de weging en
verdere inventarisatie.
18.02
Vervolgsessie met
Ronald Van de Sompel:
uit de preselectie worden
Denicolai & Provoost
gekozen.
99
*
Hoogstraat
08.07
Advies van de
stuurgroep in functie
van een kwaliteitsvol
realisatietraject.
06.05
Uitbreiden van
opdracht naar alle
aanvragen voor
nieuwe monumenten op verzoek van
de kunstenaars.
MAA
APR
09.03
Bespreking met kunstenaars:
scherpstellen algemeen kader
voor de opdrachtformulering
(context, budget, contract).
MEI
23.04
open ba(a)r! - talk #3
Pilootproject Genk met
ilosoof Bart Verschafel
rond het thema ‘Monument’.
JUN
JUL
30.06
Presentatie door
de kunstenaars van
artistieke methode
en plan van aanpak
in aanwezigheid van
de opdrachtgevers en
de stuurgroep.
AUG
100
heilig hartmonument genk
Over kunstwerken en monumenten
bart verschaffel (Eeklo, 1956)
is ilosoof en als gewoon hoogleraar verbonden aan de Vakgroep Architectuur &
Stedenbouw van de Universiteit Gent, waar
hij architectuurtheorie en architectuurkritiek doceert. Recente boekpublicaties:
Van Hermes en Hestia. Over Architectuur
(tweede vermeerderde uitgave, Gent,
A&S Books, 2010); De zaak van de kunst.
Over kennis, kritiek en schoonheid (Gent,
A&S Books, 2011); Charles Vandenhove.
Architecture / Architectuur 1954-2014
(Tielt, Lannoo, 2014).
De verantwoordelijkheid voor het opladen van de publieke ruimte met betekenis
wordt, traditioneel, verdeeld over de architecten en de kunstenaars. Immers, de gebouwen die de architecten ontwerpen dragen betekenis, maar dat blijkt niet te volstaan. Net zoals bewoners zich een woning toe-eigenen met behulp van tekens en
beelden die geen praktische functie hebben, en de architect dat niet in hun plaats
kan doen, zo bezet een samenleving de architectuur en de ruimtelijke omgeving
met tekens en beelden. En dat heeft niets te maken met het functioneel inrichten
van de ruimte. De tekens op en tussen de gebouwen, in de straten en pleinen en
het landschap, spreken traditioneel in naam van de macht, religieus of oficieel:
machtig zijn houdt immers in dat men het vaste levenskader van een samenleving kan duiden, er betekenis aan kan opdringen, met behulp van bloemkransen,
licht, vlaggen, emblemen, eretekens, uniformen, klokkengelui, standbeelden,
wandschilderingen, aanplakborden, opschriften, ornamenten… Het waren de
kunstenaars, de specialisten in het spreken in beelden en vaardig in het maken en
het versieren, die gevraagd werden om in naam van iedereen die beelden te tekenen en uit te voeren. En daarnaast bleef er dan een marge over voor individuele en
informele, soms subversieve bezetting, door spel, grafiti of zelfs door vandalisme.
Vandaag liggen de zaken anders.
Vooreerst: niet iedereen vindt hetzelfde waardevol of belangrijk. Er is geen algemeen
gedeeld, religieus of moreel levenskader meer dat de consensus produceert nodig om
publieke tekens te stellen. Wie nu oficieel spreekt, klinkt daarom alleen al ongeloofwaardig. Hoe zou iemand in naam van iedereen kunnen spreken? En bovendien nog
met zoveel stelligheid, wanneer alles toch voorlopig en veranderbaar is? Zingeving
is een persoonlijke zaak geworden, en de culturele heterogeniteit een evidentie.
Consensus – en dus de mogelijkheid om, bijvoorbeeld, geslaagde monumenten op
te richten – blijkt zich enkel nog voor te doen wanneer traumatische gebeurtenissen
herdacht worden.
Ten tweede: de kunst is losgekomen van de ambachtelijkheid die haar met de architectuur verbond, en ze is ‘autonoom’ geworden. Ze is er in de eerste plaats om
haarzelf – voor het museum – en niet voor de wereld. In alle geval kan de kunstenaar
vandaag niet meer werken in opdracht van de religieuze of politieke macht, en simpelweg doen ‘wat er gevraagd wordt’.
Een en ander heeft belangrijke consequenties. De zingeving is geïndividualiseerd en
gepersonaliseerd: mensen kunnen zich opmaken en kleden en wonen zoals ze willen,
de muziek maken die ze willen, eetgewoontes, overtuigingen, interesses en hobby’s
kiezen naar believen en/of volgens hun eigen cultuur en afkomst. Er is nu veel vrijheid – en tegelijk ook de plicht – om het eigen leven helemaal zelf ‘vorm’ te geven, en
101
het is algemeen aanvaard dat heel diverse levensvormen naast elkaar moeten kunnen
bestaan. We gebruiken met zijn allen dezelfde ruimte maar het eigenaarschap van de
publieke ruimte verzwakt door alle vormen van mobiliteit. De ruimte die vrijkomt
doordat de traditionele macht nauwelijks nog geloofwaardig kan symboliseren,
wordt overgenomen door een derde macht – de publiciteit – die de tekens aanprijst
waaruit men kan kiezen om zich een persoonlijkheid bij elkaar te kopen... De nieuwe,
virtuele communicatieruimtes van de media en het internet nemen een groot deel
van de sociale interactie over.
Om de inhoudelijke verschraling van de ‘spectaculaire’ publieke ruimte die met dit
alles gepaard gaat, tegen te gaan, wordt de kunst ter hulp geroepen: de kunstenaar als
laatste stem die nog geloofwaardig publiek kan spreken, maar dan wel in eigen naam,
zonder dat iedereen akkoord hoeft te gaan? Programma’s en initiatieven voor ‘kunst
in de publieke ruimte’ beogen zo twee objectieven tegelijk: ze bezorgen de geïndividualiseerde en gemusealiseerde kunst een nieuw publiek en een nieuwe ‘maatschappelijke’ relevantie, en tegelijk brengen ze iets van de intrinsieke waarde die de kunst
binnen haar instituties lijkt te produceren naar ‘buiten’, in de wereld… Een zuivere
win-win-situatie dus?
Het kan er bij deze projecten niet om gaan de ‘oude’ gemeenschapsruimte, de publieke ruimte als een lieu commun te herstellen, of een nieuwe ‘organische band’ te smeden
tussen de kunst en de gemeenschap. De kunst dient niet om de wereld te redden. De
kunst kan de consensus niet terugbrengen of een nieuwe gemeenschappelijke levensvorm uitvinden, en ze kan de crisis van het monument niet oplossen. Het grootste
gevaar is dat men meent heel goed te weten wat de kunst in die publieke ruimte voor
goeds zou moeten doen of betekenen. Maar het maakt voor de wereld wel verschil of
men, door het over kunst te hebben of door er mee om te gaan, een openbaar gesprek
kan voeren over de vraag hoe de publieke ruimte en het collectieve of openbare geheugen vandaag bestaan en betekenis kunnen dragen. Het maakt voor de wereld wel
verschil of men uitprobeert wat er hierover zinvol gezegd en gedaan kan worden en
de kunstenaars niet uitsluitend werk maken voor de kunstwereld en aanbieden op
de ‘kunstmarkt’, maar daarnaast in opdracht en in samenspraak kunnen werken aan
speciieke projecten in de publieke ruimte. En het is prikkelend om te zien dat een
redelijke vergoeding voor geleverde arbeid een alternatief kan zijn voor het verkopen
van kunstwerken aan een zeer arbitraire ‘marktprijs’.
Voor het lukken van een kunstproject-in-opdracht is het cruciaal dat de verschillende
betrokken partijen goed nadenken over hun eigen inbreng en zich beperken, d.w.z.
niet in elkaars plaats spreken. In het geval van het project rond het Heilig Hartmonument in Genk is het risico dubbel. Vooreerst omdat een kunstwerk (in de publieke
102
heilig hartmonument genk
ruimte) iets helemaal anders is dan een monument. (Een kunstenaar vragen een monument te ontwerpen is iets geheel anders dan een kunstenaar uitnodigen om een kunstwerk in de
publieke ruimte te realiseren.) En vervolgens omdat het hier gaat om de ‘actualisatie’/
transformatie van een bestaand monument.
Het essentiële van een monument, en als dusdanig verschillend van een kunstwerk, is dat
het enerzijds gebonden is aan een gebeurtenis of aan het evenementiële, en anderzijds
zo gerealiseerd/gematerialiseerd is dat het in de tijd staat zoals de architectuur. Dit
houdt in dat het monument, vooreerst, een precieze betekenis heeft. (Het moet met
enige pathos duidelijk maken wat het precies gedenkt, en dat is de reden waarom alle
monumenten namen en opschriften hebben: doorgaans kan enkel het opschrift duidelijkheid scheppen). Ten tweede moet deze verwijzing gedragen worden door een plastische, beeldende, ‘symbolisch’ te lezen uitdrukking. Deze betekenis is leesbaar maar
echter – op zichzelf, zonder het ‘opschrift’– nooit precies of duidelijk. Een ‘gelukt monument’ is een monument dat ook (stil en ‘algemeen’) ‘spreekt’ wanneer de verwijzing
naar datgene waarvoor het is opgericht, vergeten is. Een standbeeld betekent bijvoorbeeld, wanneer men niet weet wie er staat of waarom, toch, ‘algemeen’, ‘dat er sommige
mensen dingen gedaan hebben voor iedereen, die een standbeeld verdienen’. En die
betekenis kan nog verder wegzakken, nog anoniemer worden, tot: ‘iets wat de mensen
van vroeger belangrijk vonden’. ‘Historische’ monumenten worden landmarks en time
marks: ze zorgen dan, samen met de (oude) architectuur, voor de temporele gelaagdheid in
de leefomgeving, die mensen algemeen zeer betekenisvol en belangrijk vinden. Kortom: een monument moet kunnen ‘vervagen’, enige erosie van de betekenis verdragen en
wegzakken in de achtergrond, en kunnen verouderen. Dit alles anders dan een kunstwerk.
De betekenis van een kunstwerk is – behalve misschien voor de kunstenaar zelf – niet
aan een speciieke verwijzing of evenement gebonden, en het houdt ook op kunst te
zijn wanneer het achtergrond wordt en onderdeel wordt van een omgeving. Een goed
kunstwerk kan een slecht monument zijn. Maar sommige kunstwerken die als ‘kunst
in de publieke ruimte’ gemaakt zijn, kunnen wel een (historisch) monument worden.
In verband met de concrete case van het Heilig Hartmonument in Genk tot besluit
nog twee heikele kwesties:
1. Het Heilig Hartmonument gedenkt de gesneuvelde soldaten en de slachtoffers
van wo ii. Men wil dit – volgens het dossier dat ingediend is voor deelname aan
de Pilootprojecten– ‘verbreden’ tot twee speciieke verwijzingen – het verzet (als
slachtoffer) en de slachtoffers van het bombardement van 1944. Maar – zo lijkt
het – ook tegelijk ‘thematisch’ verbreden tot slachtoffers van andere of zelfs alle
oorlogen, zelfs toekomstige oorlogen, en zelfs van alle rampen en catastrofen. Dit is
echter onmogelijk. Men kan wel een kunstwerk maken (of een monument oprichten
met een plastische vorm of ‘uitdrukking’) die (enigszins vaag) doet denken aan ‘alle
oorlogen’ of ‘leed-in-het-algemeen’. Maar men kan niet een monument oprichten
‘voor alles’ of voor of tegen ‘oorlog’ en ellende in het algemeen. Het akkoord over
een precieze en ‘evenementiële’ dedicatie, die geïntegreerd wordt in het monument
zelf, is daarvoor cruciaal.
2. Er zijn enkele harde feitelijke gegevens. Het Heilig Hartmonument is geklasseerd.
Bijgevolg zal de actualisatie/transformatie allicht inhouden dat het huidige monument intact blijft en alle toevoegingen omkeerbaar zijn. Het monument staat op
een zeer weinig aantrekkelijke plek: op een knooppunt, waar veel verkeer voorbijkomt, maar het nagenoeg onmogelijk is stil te houden. De condities om te kijken
zijn moeilijk. De iconograie van het bestaande monument is bovendien gebonden
aan een zeer speciieke (religieuze) traditie.
103
de opdrachtgevers
anniek nagels, Schepen van Cultuur en Jeugd, Genk
kristof reulens, Coördinator Kunsten en Erfgoed, Genk
emmy vandersmissen, Cultuurbeleidscoördinator, Genk
‘ Onze vragen zullen niet allemaal
beantwoord zijn, maar tegelijkertijd
hebben we geleerd dat dat niet hoeft.’
Vergaderzaal Dienst kunsten en Erfgoed Genk, 27 augustus 2015
Koen Brams: Aan de beslissing van de Stad Genk
om zich kandidaat te stellen als opdrachtgever
in het kader van de Pilootprojecten gingen
verschillende initiatieven vooraf om beleid te
ontwikkelen inzake kunst in de publieke ruimte
en de oprichting van nieuwe monumenten.
Kunnen jullie de afgelegde weg voorafgaand aan
de kandidatuur even schetsen?
Emmy Vandersmissen: Naar aanleiding van diverse
vragen van Genkse verenigingen en burgers om
tot de oprichting van nieuwe monumenten over
te gaan, waren we tot de vaststelling gekomen
dat we niet over een gedragen visie beschikten
om hierop antwoorden te bieden. In 2011 gingen
we een samenwerking aan met De Nieuwe
Opdrachtgevers om letterlijk te leren spreken
en nadenken over kunst en monumenten in de
publieke ruimte. Het Heilig Hartmonument
was daarbij een van de gespreksthema’s. In 2014
gunden we een opdracht aan Idea Consult om
een mastervisie te ontwikkelen over kunst in
de openbare ruimte. We wilden dat onderwerp
op een fundamentele wijze aanpakken. Het
College van Burgemeester en Schepenen vindt de
kwaliteit van de publieke ruimte een uitermate
belangrijk beleidsthema.
k.b.: Waarom schoven jullie het Heilig Hartmonument naar voor als casus in de kandidaatstelling voor de Pilootprojecten?
Kristof Reulens: Het College beschouwt het Heilig
Hartmonument als het centrale gedenkteken voor
de herdenking van de twee Wereldoorlogen. Het
is het enige monument dat centraal is gelegen en
beide oorlogen memoreert. Het idee is/was om alle
huidige en toekomstige vragen inzake oorlogsherdenking te koppelen aan dit centrale monument.
Het is inmiddels ook beschermd erfgoed. De
visie van het College wordt evenwel niet volledig
gedeeld door de bevolking. De vereniging die zich
inzet voor de herdenking van de verzetsleden kan
zich er bijvoorbeeld onvoldoende in vinden. Zij
benaderden de Stad met het voorstel om een eigen
monument op te richten.
e.v: We worstelden al een tijdje met het Heilig
Hartmonument en de vragen die ons daaromtrent werden gesteld en we zagen in de Pilootprojecten de ideale gelegenheid om hierover in
gesprek te gaan met externe experten. Dat
was de belangrijkste reden om in te tekenen
op de Pilootprojecten.
k.b.: Waarom kreeg de vereniging die ijvert voor
de herdenking van het verzet geen toestemming
om een monument op te richten?
k.r.: We willen die vraag in eerste instantie ter
discussie stellen en niet zonder meer goedkeuren
omdat het om een burgeriniatief gaat. Is een
monument of een kunstwerk wel het noodzakelijk antwoord op de initiële vraag? Wat is de
intrinsieke noodzaak om iets op te richten?
e.v: De Stad Genk heeft hierover echter nog
geen beslissing genomen. Het is niet uitgesloten
dat er alsnog een monument komt. We hebben
daarover enige krijtlijnen uitgetekend en ook
een inanciële ondersteuning in het vooruitzicht
gesteld. Maar we hebben de vereniging ook
gevraagd of ze met ons in overleg wil blijven en
daarbij onder meer het resultaat van de Pilootprojecten wil afwachten. Voor ons was het in
ieder geval duidelijk dat we een beleidskader
moesten ontwikkelen om in dialoog te kunnen
treden met partijen die een monument willen.
k.r.: De verzetsvereniging is inderdaad niet de
enige partij die een dergelijk verzoek aan de Stad
had gericht. We werden tevens door andere verenigingen, maar ook door individuen benaderd.
De ervaringen die we tijdens de ontwikkeling
104
heilig hartmonument genk
van het pilootproject opdeden, hielpen ons om
met deze verzoeken om te gaan.
[Anniek Nagels, Schepen van Cultuur, vervoegt zich bij
haar ambtenaren.]
k.b.: In welke zin?
e.v: Zowel de visienota van bemiddelaar Koen
Van Synghel als de feedback van de stuurgroep
van de Pilootprojecten leverden veel stof tot
nadenken over herdenken, erkenning geven,
herinneren en de manier waarop een monument
daar al of niet toe uitnodigt. Het aangaan van een
gesprek met personen die een trauma hebben
opgelopen of die een pijnlijke gebeurtenis willen
memoreren, is zeer belangrijk. Het is een vorm
van erkenning. Moet die erkenning echter steeds
uitmonden in de oprichting van een monument?
De vaststelling is dat verenigingen of personen
die aandacht vragen voor het hun aangedane leed
vaak een eng idee hebben over de vorm die het
gedenken moet krijgen.
k.r.: Een belangrijk aspect van de visie van
Koen Van Synghel was zijn voorstel om een
instrument te ontwikkelen om bestaande
en toekomstige monumenten te wegen. Het
is een manier om een gesprek aan te gaan over
tal van aspecten die bij een monument komen
kijken, zowel inhoudelijke als vormelijke. De
term ‘wegingsinstrument’ is niet helemaal goed
gekozen. Het gaat meer om een middel voor een
dialoog, voor het samenbrengen van argumenten; het is niet objectief, maar heeft ook
subjectieve kanten. Aan de hand van het nader
te ontwikkelen instrument kan zo’n gedachtewisseling op een meer gestructureerde manier
worden gevoerd en kunnen andere vormen
worden gevonden om die cruciale verhalen op
een bepaalde manier vast te houden.
k.b.: In de kandidatuur drukte het College van
Burgemeester en Schepenen de wens uit dat
het Heilig Hartmonument ‘een inhoudelijke en
daarmee ook fysieke facelift’ zou krijgen ‘die de
historische betekenis honoreert, een antwoord
biedt op de nieuwe vragen rond oorlogsherdenking in brede zin en ook toekomstige vragen
rond dezelfde thematiek kan verwerken’. Jullie
koesterden grote ambities.
k.r.: We kwamen vrij snel tot de conclusie dat we
de opdracht niet goed hadden omschreven. We
wilden eenvoudigweg te veel. De visienota van
Koen Van Synghel en de gesprekken die hierop
volgden met hem en de stuurgroep brachten ons
ertoe om onze objectieven bij te stellen.
k.b.: Kan je een concreet voorbeeld geven?
e.v: Een familielid van Genkse oorlogsslachtoffers benaderde ons met de vraag of de herdenking van de tragische dood van zijn familie – zij
kwam om bij een bombardement – een publieke
plaats in de Stad kon krijgen. Het was de eerste
keer dat hij zijn verhaal deed aan vertegenwoordigers van de Stad. Dat was al een belangrijk
winstpunt. In plaats van te kiezen voor een
monument, konden we de aanvrager ertoe
brengen om zijn verhaal te vertellen aan beeldend kunstenaar Koenraad Tinel binnen een
breder project rond verhalen (Vertel Genk Vertel).
Tinel ging vervolgens over tot het maken van
tekeningen. De betrokkene kocht de tekeningen
en schonk ze aan de Stad. Ze hangen nu in de
publiek toegankelijke ruimten van de stadsbibliotheek. Zijn vraag heeft hiermee grotendeels
een antwoord gevonden. We zijn trots dat we
dit traject op deze manier hebben afgelegd.
Emmy Vandersmissen:
‘ Voor ons was het in ieder geval duidelijk
dat we een beleidskader moesten ontwikkelen
om in dialoog te kunnen treden met partijen
die een monument willen.’
k.b.: Zien jullie ook af van de fysieke aanpassing
van het Heilig-Hartmonument?
e.v: Voorlopig wel, maar misschien komt er toch
nog een oplossing uit de bus die op een of andere
manier fysiek van aard is. Maar het klopt dat het
Heilig Hartmonument niet meer ‘de spil van het
verhaal’ hoeft te zijn. We willen dat loslaten om
andere, algemenere en belangrijkere vragen te
durven stellen.
k.b.: Hoe zijn jullie ertoe gekomen om niet
langer aan te dringen op een fysieke ingreep op
het monument?
Anniek Nagels: Dat was niet evident voor ons, want
we hadden ons een heel duidelijk doel voor ogen
gesteld. Het moment waarop we er afstand van
namen, staat me nog levendig voor de geest: het
was het voorstel van de kunstenaars Denicolai &
Provoost dat ons over de streep heeft getrokken. Zij
stellen voor om in dialoog te gaan met de burgers
die betrokken zijn bij bestaande monumenten of
met de initiatiefnemers van toekomstige monumenten. Op basis van gesprekken met de betrokkenen worden de ingrediënten bepaald die zullen
worden gebruikt om een taart te creëren, en de
vorm ervan. Wat me enorm aanspreekt in dit voorstel is de gedachtewisseling tussen de kunstenaars
105
en de Genkse burgers. De neerslag van een gesprek
in een taart vormt een mooi ceremonieel gebaar.
Het is tevens een meer vergankelijke manier om
met herdenken om te gaan. Ik ben er in ieder geval
van overtuigd dat een gesprek over aangedaan leed
vele malen belangrijker is dan een fysieke ingreep
of een object.
k.b.: Zal het voorstel van de kunstenaars in goede
aarde vallen bij de leden van de verzetsvereniging?
a.n.: De boodschap is dat we enerzijds hun vraag
en verhaal horen en bereid blijven er in dialoog
over te gaan en dat we anderzijds in die dialoog
hun vraag in een breder perspectief van herdenken plaatsen en relateren aan gelijkaardige
vragen met betrekking tot herdenken.
k.b.: Nadat de Stad Genk zich kandidaat stelde
als opdrachtgever, diende het College van Burgemeester en Schepenen ook een aanvraag in bij de
Provincie om subsidie te bekomen in het kader
van het project Wereldoorlog I in Limburg. In die
aanvraag wordt uitdrukkelijk gewag gemaakt van
een aanpassing van het Heilig-Hartmonument.
Hoe zal hiermee worden omgegaan nu er met
het project van Denicolai & Provoost geen sprake
meer is van een fysieke ingreep?
a.n.: Ik sluit me aan bij wat Emmy reeds aangaf:
het is niet uitgesloten dat Denicolai & Provoost
alsnog met een voorstel komen over het Heilig
Hartmonument. Misschien reiken ze nog
ideeën aan? Het belangrijkste is dat het proces
nu van start is gegaan. De kunstenaars gaan
met de betrokken verenigingen en individuele
personen in gesprek. We zullen zien waar dat
Kristof Reulens:
‘ Als je lang met een dossier bezig bent – zoals
het Heilig Hartmonument – dan ben je geneigd
te denken dat je alles weet. Door er met externen
over te spreken, worden die zekerheden in
vraag gesteld.’
allemaal toe leidt. Het is ook belangrijk dat we
de Provincie bij dit proces betrekken. Misschien
komen we dan tot het gezamenlijke standpunt
dat een fysieke aanpassing helemaal niet nodig
is? Laat de ideeën maar komen! Beter een procesmatige aanpak dan het doordrukken van een
snelle beslissing.
k.r.: Koen Van Synghel wees ons erop dat het monument moet worden gerestaureerd; ook de lora
rond het monument moet worden aangepakt.
Misschien is het voldoende dat de context wordt
aangepakt, suggereerde hij.
k.b.: Koen Van Synghel nam ook de plaats van
het monument kritisch onder de loep. In zijn
visienota gewaagde hij van een ruimte ‘die nu
door een gewestweg aan larden wordt gesneden’. Is die stelling voor jullie aanleiding om
ook naar de plek zelf te kijken en die eventueel
aan te passen? Kan worden overwogen om het
Heilig Hartmonument op een andere plaats
op te stellen?
a.n.: Dat is niet geheel uitgesloten. Ook het
oude stadhuis, waar het monument bij geplaatst is, kan misschien worden aangepakt. We
moeten alle mogelijkheden openhouden.
k.r.: We moeten in ieder geval in overleg treden
met het Agentschap Onroerend Erfgoed om na
te gaan hoezeer het monument verbonden is
met de huidige locatie.
k.b.: De keuze voor Denicolai & Provoost kwam
tot stand na bemiddeling van Ronald Van de
Sompel. Jullie hebben dus kunnen werken met
twee bemiddelaars, Koen Van Synghel en Ronald
Van de Sompel. Wat was daarbij jullie ervaring?
k.r.: Koen Van Synghel is een architect en hij
wees ons op aspecten die gezien zijn expertise
voor de hand liggen: de fysieke toestand van het
monument, de aard van de plek waar het staat,
de diverse monumenten die zich in de nabijheid
bevinden, enzovoort. Wat is de leesbaarheid
van een monument of van een plaats? Dat is
een vraag die hij vaak aanbracht. Hij stelde niet
alleen het wegingsinstrument voor, maar kwam
soms ook met concrete voorstellen, die van
architecturale, visuele of urbanistische aard waren. Met Ronald Van de Sompel kwamen we in
contact met iemand die objectiviteit in het proces bracht. De beslissing om hem in te schakelen
kwam van de stuurgroep omdat we kunstenaars
bij het project wilden betrekken. Hij stelde een
procedure voor om tot de kunstenaarsselectie
te komen die ook op de goedkeuring van Koen
kon rekenen.
e.v: Om de rol van Ronald te duiden is de term
‘bemiddelaar’ niet de juiste. Hij heeft de keuze
van de kunstenaar in goede banen geleid. Hij
zal met hen ook in gesprek blijven als kritisch
klankbord, maar ‘bemiddeld’ heeft hij in feite
niet in dit project. Op basis van het verhaal dat
Koen had aangereikt, heeft Ronald kunstenaars
voorgesteld die de opdracht zouden kunnen
opnemen.
k.b.: In hoeverre hebben jullie al gecommuniceerd met de Genkse bevolking over het project?
Hebben jullie al gesprekken gevoerd met de
106
heilig hartmonument genk
personen en verenigingen die andere monumenten willen oprichten?
a.n.: We hebben de Cultuurraad ingelicht en we
hebben de pers geïnformeerd over de keuze van
de kunstenaars. Die mededeling lokte reeds enkele vragen uit over de concrete invulling, terwijl
wij vooral het proces willen opstarten. We willen
de kunstenaars in alle rust laten werken. Nadere
communicatie zal volgen als het project verder is
uitgewerkt.
k.b.: Kijkt een politicus anders naar dit project
dan de ambtenaren?
a.n.: Uiteraard, omdat we een andere verantwoordelijkheid hebben. We kennen de gevoeligheden in onze gemeenschap en houden daar rekening meer. Maar dit gezegd zijnde: de politici
en de ambtenaren praten zeer veel met elkaar in
Genk. We zoeken naar een consensus. Uiteraard
geven de politici de grote lijnen aan, maar het
gaat om een voortdurende dialoog tussen politici
en ambtenaren. We zitten veelal op dezelfde
gollengte met de ambtenaren over doelstelling,
aanpak en realisatie.
k.b.: Wat is er het afgelopen jaar gebeurd dat
jullie verwonderd heeft, in positieve of
negatieve zin?
a.n.: Het voorstel van de kunstenaars heeft me
enorm verrast. Niemand van ons had dit zien
aankomen. We wisten dat het alle kanten kon
opgaan, maar deze… neen, dat hadden we niet
verwacht. Nadat ik het voorstel op me had laten
inwerken, werd ik echter zeer enthousiast.
e.v: Je moet een kunstenaar zijn om op zo’n idee
te komen!
a.n.: Het was een zeer bijzonder moment dat ik
nog steeds koester. Wat ik persoonlijk als negatief
heb ervaren, is de manier waarop wij als opdrachtgever soms in een hokje werden geplaatst. Steeds
weer kregen we te horen dat we ons niet moesten
ixeren op de fysieke ingreep op het monument.
We wilden daar reeds in een vroeg stadium niet
per se meer aan vasthouden, maar kregen die
opmerking voortdurend toegespeeld. Dat vond
ik jammer. ‘Laat het ook van jullie kant een beetje
los,’ heb ik af en toe gedacht. Het leek alsof wij
in een egelstelling zaten; het vertrouwen werd
voortdurend in vraag gesteld.
e.v: We hebben veel bijgeleerd, maar soms hadden we ook het gevoel dat we teveel uit handen
moesten geven als opdrachtgever omdat we
deelnamen aan de Pilootprojecten. Maar dat is
uiteindelijk allemaal goed gekomen. Een andere
bedenking die ik heb, betreft de traagheid van
het proces. Iedereen moest erover kunnen nadenken en dat was heel goed, maar het had sneller
mogen gaan.
k.b.: Wat zouden jullie andere kandidaatopdrachtgevers als advies geven?
k.r.: Onze vragen zullen niet allemaal beantwoord
zijn, dat is misschien wel een waarschuwing voor
kandidaat-opdrachtgevers, maar tegelijkertijd
zou ik zeggen dat we geleerd hebben dat dat niet
hoeft. We hebben veel nieuwe inzichten opgedaan.
Ons blikveld is verruimd. Na dit proces zullen we
dergelijke probleemstellingen anders benaderen.
In die zin hebben we in de toekomst eerder méér
dan mínder werk.
a.n.: Ik zou zeker adviseren om aan zo’n project
mee te doen. Het was een verrijkende ervaring
om met verschillende mensen uit Vlaanderen de
discussie aan te gaan over deze lokale aangelegenheid. Je haalt die expertise naar hier; ze
kijken naar je stad, hoe je werkt: wij leren hen
kennen en zij ons. Dat is zeer stimulerend.
k.r.: Het breekt je eigen verhaal open en dat is
waardevol. Als je lang met een dossier bezig bent
– zoals het Heilig Hartmonument – dan ben je
geneigd te denken dat je alles weet. Door er met
externen over te spreken, worden die zekerheden
in vraag gesteld. Dat is boeiend.
k.b.: Hebben jullie contact gehad met andere
opdrachtgevers van de Pilootprojecten?
a.n.: Neen, ik kon zelf niet aanwezig zijn bij de
public talks in het Atelier Bouwmeester, wat ik
betreur. Het had enorm leerrijk kunnen zijn
om met de andere opdrachtgevers te spreken en
kennis te nemen van hun worstelingen en dilemma’s. We hadden ook de verschillende plekken
moeten kunnen exploreren. Je zou dan altijd iets
mee naar huis hebben genomen, daar ben ik
van overtuigd.
e.v: Ik heb wel redelijk wat contacten gehad met
de andere opdrachtgevers. Voor zover er gedeelde
vragen of overlappende actieterreinen waren,
heeft dit boeiende gesprekken en uitwisselingen
opgeleverd. Maar voor ons concrete project was
er van die kant minder input en hebben we vooral veel opgestoken van de experten.
107
bemiddelaar
KoeN VAN syNGHel
Herdenken her-denken
Naar een monumenten-denkkader
ofte een beleidsinstrument voor monumenten
In het kader van de Pilootprojecten Kunst in Opdracht
zocht de stad Genk naar een uitweg uit de impasse omtrent
het (al dan niet) integreren van een monument voor de
Weerstand in het oficiële Heilig Hart oorlogsmonument.
In eerste instantie dacht de stad aan een ‘inhoudelijke en
daarmee ook fysieke “facelift”’ van het bestaande monument. Tijdens het proces en de gesprekken tussen bemiddelaar, cultuurfunctionarissen en de stuurgroep, werd snel
de nood aangevoeld om, naast het laten her-denken van
een oorlogs- en weerstandsmonument door een kunstenaar, een ‘weeginstrument’ te ontwikkelen.
Dit instrument, deze relatieve schaal, zou de wenselijkheid van en – in een volgend stadium – de gepaste vorm
voor elk nieuw monument bespreekbaar moeten maken
of op zijn minst dienen tot inspiratie. De stad Genk krijgt
immers geregeld aanvragen om gedenktekens of monumenten op te richten of straten en pleinen te (her)noemen
ter nagedachtenis aan bijzondere mensen of gebeurtenissen. Het is geen sinecure voor een stedelijke overheid om te
beslissen wie/wat een monument verdient, hoe het er moet
uitzien en welke plaats het krijgt. Zo kreeg de stad Genk
de voorbije jaren aanvragen van burgers voor de oprichting
van een monument ter nagedachtenis van de Weerstand
tijdens de Tweede Wereldoorlog, een ‘plaquette’ ter herdenking van de deportatie van Joodse vluchtelingen, een
monument voor de veertien slachtoffers van de mijnramp
van 1929, een herdenkingsteken voor de voetbalploegen
Waterschei en Winterslag die fusioneerden tot KRC Genk...
Maar ook vragen als: welke dokter, voetballer of politicus
krijgt een straatnaam of hoe wordt de teloorgang van de
Fordfabriek ‘herdacht’?
In de voorbije jaren verschenen in het Genkse straatbeeld ook heuse nieuwe monumenten, zoals het Windmolenmonument op een rotonde aan de Windmolenstraat, of
de Rollenzanger en het Dansmarieke, opgericht door een
carnavalsgroep. Met al deze monumenten en projecten, hoe
verschillend ook qua draagvlak en historisch-maatschappelijk belang, trachten mensen een teken in de publieke ruimte
achter te laten dat ‘ten eeuwigen dage’ getuigenis alegt. Ook
al hebben deze gedenktekens en lieux de mémoire bestaansrecht, de ruimte is eindig. Niemand is derhalve gebaat met
een inlatie van beelden of tekens in de publieke ruimte.
In het verleden richtten vooral machthebbers en overheden monumenten op, als een soort van beeldende en
vooral legitimerende ‘geschiedschrijving’. Het statuut en
het draagvlak van monumenten is vandaag radicaal verschoven. Onder invloed van de democratisering staan ze
meer dan ooit in dienst van de ‘gewone’ mens als kwetsbare
sterveling. Denk aan de ‘bermmonumenten’ voor verkeersslachtoffers, spontane gedenktekens voor slachtoffers van
zinloos geweld, een ‘clandestiene’ pop-up begraafplaats
voor zelfdoders of de plannen voor een Ford-monument
ter ere van de ‘slachtoffers’ van de economie.
Een belangrijke taak van een stad is te zorgen voor een
ruimtelijke ordening. Monumenten maken integraal deel
uit van de publieke ruimte en kennen op basis van hun
ruimtelijke impact een hiërarchie.Die relatieve ruimtelijke
impact vormt een basis om monumenten te ‘wegen’. Daartegenover staat dat monumenten doorgaans worden opgericht op de plek van het trauma. In Genk bijvoorbeeld staat
het monument ter nagedachtenis van de drie neergestorte
raf-piloten op de plaats van het gebeuren en herdenkt het
niet alleen die piloten maar meteen de hele Britse bijdrage
aan de bevrijding van België. Evident lijkt een monument
voor mijnslachtoffers op de plaats van het trauma. Een
geconserveerd mijngebouw vormt eigenlijk al een monument op zich. Maar een herdenking kan ook louter de
gedaante aannemen van een opschrift, een reeks namen
van slachtoffers.
Van gebouw over monument tot opschrift, van groot
naar klein: het lijkt al een ‘weging’, een ‘schaal’ an sich.
Toch is ‘ruimtelijke impact’ niet louter een kwestie van absoluut volume of footprint. Hoe klein ook, de Stolpersteine
van kunstenaar Gunter Demnig (de eerste ‘struikelstenen’
werden in 1996, nog min of meer illegaal, gelegd in BerlijnKreuzberg en in de stoepen van Amsterdam liggen ze bij
108
heilig hartmonument genk
elk huis waar Joodse inwoners werden gedeporteerd),
samen vormen ze, verspreid over de stad, één ‘monumentale’, urbanistische ingreep.
Aangezien een absolute ‘weging’ onmogelijk is, moeten
we op zoek naar een breder denkkader, dat inzicht biedt in
de mogelijke positie en plaats die een bepaald monument
in de publieke ruimte zou kunnen innemen. Elk (project
voor een) nieuw monument kan worden ‘gewogen’ volgens
een waaier van verschillende, niet noodzakelijk even zwaar
wegende criteria, een denkoefening die misschien geen eenduidige ‘score’ zal opleveren, maar in eerste instantie zal toelaten om plannen en aanvragen bespreekbaar te maken en te
duiden, en om mogelijke beleidskeuzes en de consequenties
daarvan te verhelderen. Enkele mogelijke waardeschalen:
1
2
3
4
5
Ruimtelijk
Zoals hierboven al uitvoerig aangehaald kent een
monument een ruimtelijke impact die een zekere
hiërarchie installeert. Punt-rotonde-straat-pleinbuurt-wijk-stad-landschap-regio-land-continent...
zijn grootheden van het ruimtelijk bereik van een monument. Een geleding die hier echter evengoed speelt
is die tussen privaat en publiek. In hoeverre kunnen
op privéterrein (voortuin, gevel...) gedenktekens worden aangebracht, die in wezen privé zijn, maar als objecten of gebouwen mee de identiteit van de publieke
ruimte bepalen?
Betrokkenheid – maatschappelijk draagvlak
Een monument herdenkt een individu of een groep
van mensen. Eén man of vrouw (‘de mijnwerker’) kan
een groep vertegenwoordigen. De weerklank van een
monument kan variëren van lokaal over nationaal tot
internationaal.
Verhaal
Monumenten zijn geschiedschrijving in de publieke
ruimte. In een relatieve schaal wordt de verhouding
tussen monumenten die ‘volks/spontaan’ ontstaan en
diegene die een product zijn van ‘oficiële’ geschiedschrijving, zichtbaar gemaakt.
Vorm
Een monument kan immaterieel zijn (ritueel, virtueel)
of materieel (muurschildering, naambord, gedenkplaat, sculptuur, architectuur, museum, stedelijke/
landschappelijke infrastructuur).
Duur
Is het monument duurzaam in een permanente fysieke aanwezigheid, of bestendigt het zijn rol als monument door meermaals (dagelijks, wekelijks, maandelijks, jaarlijks, of cyclisch als de maan en seizoenen) de
ruimte in te nemen?
6
7
Expressie
Expressie is als dusdanig moeilijk hiërarchisch in te
schalen maar de vraag stellen naar iguratie, abstractie,
symboliek... creëert een bewustzijn omtrent aspecten
van een monument zoals het anekdotische karakter,
tijdelijkheid, universaliteit...
Financiering
De inanciering van een monument geeft in vele gevallen indicaties over het draagvlak ervan. Ook hier
valt niet altijd één absolute rangorde op te stellen
aangezien mengvormen mogelijk zijn tussen private
inanciering, crowdfunding, middelen van de lokale
overheid of van hogere overheden.
Concreet voor Genk werd het weeginstrument geconcipieerd als een referentiewaaier van binnen- en buitenlandse
monumenten en herdenkingstekens, elk met hun eigen
ontstaansverhaal. Elk monument levert een denkkader dat het monument in zijn vorm, inhoud, grootte,
expressie, maatschappelijk draagvlak of controverse...
bespreekbaar maakt. Deze set van gedenktekens geeft de
aanvragers van monumenten de mogelijkheid om ze te
rangschikken naar ‘gewicht’. In het geval van het Heilig
Hartmonument wil Genk dat dit oficiële oorlogsmonument het belangrijkste – en daarom grootste – monument
blijft van de stad.
Het relatieve weeginstrument reikt niet alleen referentie-herdenkingsbeelden aan zodat de monumenten qua
schaal kunnen worden gerangschikt. Het biedt ook een
denkkader om de zeventien oorlogsgerelateerde Genkse
gedenktekens als een stedenbouwkundig verhaal te ‘lezen’.
koen van synghel (Oudenaarde, 1965)
studeerde architectuur in Gent en architectuurgeschiedenis en -theorie aan de KULeuven. Hij werkt
als zelfstandig architect, scenograaf en criticus. Hij
is columnist voor het dagblad De Standaard en
recensent hedendaagse architectuur voor de vrt.
Hij doceert architectuurkritiek aan de KU Leuven,
schreef een monograie over de architecten Coussée
& Goris (Gent, Ludion, 2006) en ontwierp o.a.
tentoonstellingsarchitectuur voor fotograaf Roger
Ballen in Museum voor Moderne Kunst, Rio de
Janeiro; British Vision, Museum voor Schone
Kunsten Gent; Goya, Redon, Ensor, Koninklijk
Museum voor Schone Kunsten Antwerpen. I.s.m.
antropoloog Filip de Boeck was hij curator en
scenograaf van Kinshasa, de imaginaire stad, een
multimediatentoonstelling in het Belgisch Paviljoen
op de Architectuurbiënnale van Venetië 2004
(Winnaar Gouden Leeuw voor beste paviljoen). Van
Synghel interesseert zich voor de relatie tussen
architectuur en beeldende kunst en werkt aan een
doctoraal proefschrift over impliciete architectuurkritiek in de hedendaagse kunst (in het bijzonder in
de praktijk van Jimmie Durham, Ai Weiwei, Pume
Bylex, Jef Geys)
109
De artistieke selectie
Op voordracht van de stuurgroep van de Pilootprojecten Kunst in Opdracht
en in overleg met bemiddelaar Koen Van Synghel en de vertegenwoordigers
van de Stad Genk werd Ronald Van de Sompel aangezocht om de artistieke
selectie en het formuleren van de kunstopdracht in goede banen te leiden.
Van de Sompel hanteerde hierbij een methodiek in twee stappen. In een eerste fase verkende hij het algemene artistieke potentieel via een analyse van de
context, met aandacht voor de insteek van de opdrachtgever en de visievorming omtrent het pilootproject door bemiddelaar Koen Van Synghel. Op die
manier zette hij een aantal mogelijke onderzoekslijnen uit rond een vijftal
thema’s: fragment, herdenking [met de deelthema’s geschiedenis, geheugen,
(negatief) monument en ramptoerisme], ritueel, verzet en herstel. De illustratie van deze thema’s met voorbeelden uit het werk van zowel nationale als
buitenlandse kunstenaars gaf aanleiding tot een discussie waaruit materiaal
werd verzameld om zowel de artistieke selectie als de opdrachtformulering
te voeden.
Op basis van deze feedback presenteerde Ronald Van de Sompel vervolgens een longlist van mogelijke kunstenaars voor de opdracht rond het
Heilig Hartmonument. Sommigen waren ingeschreven in de pool voor de
Pilootprojecten Kunst in Opdracht, anderen werden door Van de Sompel
rechtstreeks voorgedragen. De keuze viel op het kunstenaarsduo Denicolai &
Provoost, omwille van hun procesmatige aanpak, de aandacht voor het spanningsveld tussen het collectieve en de subjectieve beleving van het individu,
alsook het belang van communicatie en participatie in hun artistieke praktijk. Het door Koen Van Synghel parallel ontwikkelde beleidsinstrument
staat op zich los van de kunstopdracht, maar vormt uiteraard een belangrijk
element in de gegeven context.
ronald van de sompel (°1960) was tot voor kort actief
als Associate Curator en onderzoeker voor M–Museum in
Leuven, waar hij instond voor het hedendaagse luik van
de tentoonstelling ‘Ravage: Kunst en Cultuur in Tijden van
Conlict’. In die periode was hij tevens tewerkgesteld als adviseur kunst in opdracht bij het Team Vlaams Bouwmeester
in Brussel. Na het beëindigen van zijn studies ilosoie aan
de RU Gent, volgde hij het Curatorial Training Programme
van École du Magasin in Grenoble (F), de eerste school
van zijn soort in Europa. Gedurende vele jaren werkte
Ronald Van de Sompel als curator bij het Museum van
Hedendaagse Kunst in Antwerpen en als Senior Curator
in baltic Centre for Contemporary Art in Gateshead (vk).
Aanvullend initieerde hij onderzoek naar hedendaagse
kunst in Azië voor Europalia Nippon Kinen in Tokyo en aan
de Jan van Eyck Academie in Maastricht. Voorafgaand
aan zijn aanstellingen bij M–Museum en het Team Vlaams
Bouwmeester, was Ronald Van de Sompel curator van de
tentoonstelling ‘Hareng Saur: Ensor en de Hedendaagse
Kunst’ in een samenwerking tussen het Museum voor
Schone Kunsten en s.m.a.k. in Gent. Tevens leverde
hij tal van bijdragen voor catalogi, het dagblad De Morgen
en kunsttijdschriften als Flash Art International, H ART,
Kunstbulletin, Metropolis M en Mousse.
110
heilig hartmonument genk
geselecteerde kunstenaars
Monumenten (voorlopige werktitel)
Denicolai & Provoost
Voor deze opdracht in Genk stellen wij voor om te starten vanuit de door de stad
opgestelde lijst met aanvragen van individuen en groepen voor het oprichten
van een monument, gewijd aan de Ford-fabriek, de mijnen, het verzet… Achter
deze lijst schuilt voor ons het potentieel van een participatief model. De diversiteit in de waaier van aanvragen laat toe te proeven van de complexiteit van het
sociale weefsel van de stad en haar collectieve beleving.
In een verkennende fase worden de verschillende individuen en groepen uitgenodigd voor een reeks gesprekken over de diepere motivatie van hun wensen
om een plek op te eisen in de publieke sfeer en over speciieke manieren van
herdenken. Op welke manier kunnen we het herdenken her-denken? Hoe kan
elke herdenking evenwaardig publiek erkend worden? Welke rol kan het Heilig
Hartmonument hierin spelen? Is een monument als fysieke plek vandaag nog
relevant? Wat zijn de alternatieven? Zou een handeling, herhaalbaar en al dan
niet in terugkerende cycli, op lange termijn geen sterkere zichtbaarheid genereren in vergelijking met een beeldhouwwerk dat over de jaren heen steeds meer
onzichtbaar dreigt te worden?
Wat is de functie van een monument vandaag? Het herinneren, het reactiveren
van een gedachtenis, een rouwproces doormaken, het actualiseren/verwerkelijken van een ver of nabij verleden, het heden opladen met geschiedenis, het integreren in het stedelijk weefsel, het modelleren van ideeën, van een strijd, het
vieren, verwerken en transformeren, vandaag, met de toekomst voor ogen?
Het nadenken over dit sociale weefsel, samen met mensen van vlees en bloed, in
hun betrachtingen om historische erfenissen te herinneren en te eren, heeft ons
ertoe gebracht te zoeken in de richting van een reproduceerbaar monument, dat
wordt ontwikkeld in en door ontmoetingen met de levenden, in het heden. Hoe
kunnen we de wil om te eren een plaats geven in het hier en nu, deze met respect
en discretie integreren in het alledaagse leven van de stad, en dus in het geheugen van de gemeenschap?
De methode die we voor ogen hebben zal zich ontplooien via een dialoog met zoveel mogelijk verenigingen en personen die een oficiële of oficieuze aanvraag
hebben ingediend voor de realisatie van een monument. Ons doel is zo goed
mogelijk te begrijpen en uit te tekenen wat de inzet is van elke aanvraag, alle
111
fundamentele elementen te deiniëren die een visuele vertaling behoeven:
(plaats)namen, data, vormen, smaken, kleuren, objecten, betekenissen, symbolen,
et cetera. Hoe kunnen we gestalte geven aan een identiteit waarvan de sporen in
de publieke sfeer langzaam maar zeker lijken te worden uitgewist door het verloop van de tijd? Hoe kunnen we vorm geven aan een reproduceerbaar – en waarom niet: eetbaar – ‘object’ op aanvraag, aan een potentiële katalysator voor ceremonies, herdenkingen, feestelijkheden, die de speciieke identitaire inzet van de
oorspronkelijke aanvraag telkens in zich draagt? Hoe kunnen we de rijkdom van
het verleden op toegankelijke wijze vertalen in de huidige samenleving?
We hebben gekozen voor het ontwerpen van een reeks taarten en/of gebak in
opdracht van de verenigingen, en dit in een intense samenwerking met laatstgenoemden en met de banketbakkers van Genk. Zo wordt niet enkel een link gelegd met lokale belangengroepen en verenigingen, maar wordt op een bescheiden manier ook de economie in de stad aangesproken.
Het gebak is niet noodzakelijk een einddoel op zich maar krijgt in de eerste plaats
de functie van ‘bindmiddel’ voor zowel private als publieke aangelegenheden,
herdenkingen en bijeenkomsten. Het helpt bij het vormen van sociale cohesie.
Het is voor iedereen beschikbaar maar dient uiteraard niet te worden opgevat als
een vervangende oplossing in het kader van de al dan niet lopende procedures
met betrekking tot de aanvragen voor monumenten in de publieke ruimte, zoals
overigens werd gestipuleerd in de opdrachtformulering van de stad.
Het gebak kan worden besteld via een catalogus. Deze uitgave is enerzijds het resultaat van het participatief proces met de betrokken individuen en organisaties,
anderzijds een communicatie-instrument dat in de toekomst het hele project
steeds weer kan reactiveren. De catalogus is beschikbaar bij de banketbakkers, de
betrokken verenigingen, de stad, de boekhandelaars en eventuele andere distributiepunten, aan te geven door de stad Genk. In de publicatie worden de soorten
gebak fotograisch afgebeeld als eetbare monumenten, in combinatie met de nodige informatie van de banketbakkers, zodat ze steeds opnieuw besteld kunnen
worden door de betrokkenen, geïnteresseerden en de stadsdiensten.
Denicolai & Provoost, juni 2015
Het Italiaans-Belgische kunstenaarsduo
denicolai & provoost werkt sinds
1997 samen aan multidisciplinaire projecten. Haast spelenderwijs bevragen
Simona Denicolai (Milaan, 1972) en Ivo
Provoost (Diksmuide, 1974) bestaande
modellen, zoals sociale en economische
systemen, door de dagelijkse werkelijkheid vanuit een ongewone invalshoek
te belichten. Wars van artistiek elitisme
kiezen ze resoluut voor een ernstige en
accurate kunstpraktijk, waarbij ze via
een haast sociologische benadering
economische en maatschappelijke
toestanden onder de loep nemen. Deze
observaties vinden hun neerslag in
schijnbaar eenvoudige, trefende, soms
ludieke beelden, waarin de onderliggende complexiteit niettemin helder
oplicht. Om hun universum tot leven
te brengen, bedienen ze zich van alle
mogelijke media. Daarbij werken ze
graag met anderen samen. Denicolai &
Provoost leven en werken in Brussel.
112
heilig hartmonument genk
113
114
collectie provincie antwerpen
iv.
COLLECTIE PROVINCIE ANTWERPEN
opdrachtgever
Provincie Antwerpen
projectteam
Walter Rycquart departementshoofd
Daniël Verheyen programmamanager
Cultuur Provincie Antwerpen
nieuw Provinciehuis,
Marcel De Cock diensthoofd
Stafdienst Logistiek Provincie Antwerpen
Bibliotheken en Kunsten Provincie Antwerpen
Lisa Wauters
Bob Daems adviseur Beeldende Kunst
secretariaat Stafdienst Logistiek
Provincie Antwerpen
Provincie Antwerpen
locatie
koningin Elisabethlei 22 in Antwerpen
115
selectie door
stuurgroep
aanleiding
opdrachtsituatie
De Provincie Antwerpen bouwt in hartje
Antwerpen een nieuw Provinciehuis naar
een ontwerp van Xaveer De Geyter Architects, opgevat als paviljoen in een nieuw
park met publiek karakter. De bouw van het
nieuwe Antwerpse Provinciehuis inspireerde de dienst Cultuur om deze ‘klassieke’
aanleiding voor een nieuwe kunstopdracht
te koppelen aan de vraag welke bestaande
of nieuwe kunstwerken uit de provinciale
kunstcollectie in het gebouw of in de onmiddellijke omgeving worden geïntegreerd.
Het aankoopbudget werd de afgelopen
jaren ‘opgespaard’ om ruimte te maken voor
de creatie van een nieuwe buitensculptuur
en de herintegratie van bestaande kunstwerken uit de collectie.
Met de sloop van het oude gebouw van de centrale administratie is een groot deel
van de kunstcollectie zijn vertrouwde habitat kwijt, terwijl er niet meteen duidelijkheid is over een nieuw onderkomen. In de getorste toren van het nieuwe Provinciehuis mag de bovenste verdieping dan wel voorbehouden zijn als expositieruimte, ze
wordt niet de bestemming van de volledige collectie met een kleine 2.500 objecten
(schilderijen, beeldhouwwerken, textiel, graiek en geïntegreerde kunstwerken) die
vooral de voorbije vier decennia zijn verzameld door deze publieke overheid. De
reeds bestaande maar beperkte kunstcollectie werd sinds het begin van de jaren
1970 systematisch uitgebouwd vanuit een drievoudige doelstelling: verfraaiing van
het Provinciehuis, een representatief beeld schetsen van de kunstproductie in de
Provincie Antwerpen en hierdoor de plaatselijke kunstenaars steunen. Het cultuurbeleid van de Provincie anno 2014 ambieert de publieke ontsluiting van de kunstcollectie via een programma van tentoonstellingen en bruiklenen. De opdrachtgever
hoopt dat deze kunstopdracht inspiratie kan leveren bij het maken van keuzes in
het belang van deze heterogene collectie, wetende dat het nieuwe gebouw en zijn
omgeving niet geschikt zijn voor de presentatie ervan.
Pilootkarakter
Herformulering pilootambities in najaar 2014
‘Case’ in een debat omtrent publieke ontsluiting en waardering van publieke collecties; onderzoek van de rol van kunst,
niet als resultaat maar als aanjager van collectiebeleid.
De vraag die in dit pilootproject aan de orde is, houdt verband met
de Provinciale kunstcollectie in zoverre deze ook de representatie is
van het publiek domein waar deze publieke overheid zich kenbaar
maakt. Met het besluit van de Vlaamse Regering om de bevoegdheid
Cultuur van de provincies te schrappen en het verder inkrimpen van
de fysieke openbare ruimte waarover deze overheid kan beschikken, handelt het zoeken van een bestemming voor deze Provinciale
kunstcollectie meer dan ooit over de culturele waarde en betekenis
van het publieke domein voor deze opdrachtgever. Dit vraagt om een
verschuiving van de focus van dit pilootproject naar de kwaliicatie
van ‘het publieke’, eerder dan de heterogene Provinciale kunstverzameling zelf. Met ‘openbaarheid’ als aanleiding voor een nieuwe
kunstopdracht verruimt het ambitiekader van het kunstproject.
Het ontwikkelen van een visie die de representatieve functie en
publieke functie, en de ontsluiting en visibiliteit van een heterogene
kunstcollectie bevraagt en herformuleert, ziet de stuurgroep als een
interessante uitdaging voor een artistiek project.
Motivatie bij selectie in juni 2014
Deze schijnbaar klassieke aanleiding voor een kunstintegratie biedt een ongebruikelijk uitgangspunt voor een artistiek
onderzoek. De Provincie Antwerpen wil de gekende paden
van kunstopdrachten in de publieke ruimte verlaten om samen met een kunstenaar op een grensverleggende manier
aan de slag te gaan rond de ontsluiting van de Provinciale
kunstcollectie. Door visieontwikkeling rond collectievorming en -beheer door een publieke overheid kan dit project
bijdragen aan een ruimer debat rond publieke ontsluiting en
waardering van collecties in het bezit van overheden.
begeleiding
kunstbudget
De begeleiding van de kunstopdracht is sinds januari 2015 in handen van Sara Weyns
(Middelheimmuseum Antwerpen). Dit is het resultaat van een afwijkende (gefaseerde) procedure waartoe de stuurgroep en opdrachtgever zich genoopt zagen door het
besluit van de Vlaamse Regering. Na de eerste bevragingsronde van het visievormingstraject in september 2014 lagen twee visienota’s voor. De opdrachtgever koos voor
de visienota van Suzanne Van de Ven. Na evaluatie van de gewijzigde context en na
overleg met de opdrachtgever over zijn engagement, adviseert de stuurgroep in oktober 2014 een nieuwe procedure. Opdrachtgever en stuurgroep verlaten deinitief het
eerdere visietraject om de opdracht zo snel mogelijk in handen te geven van een kunstenaar. In die nieuwe procedure maakt de stuurgroep in oktober een opdrachtformulering op en bereidt ze de keuze van een artistiek deskundige voor. Drie deskundigen
worden in december 2015 gebriefd over de stand van zaken en gevraagd hun aanpak
toe te lichten. In januari 2015 kiest de opdrachtgever voor Sara Weyns als bemiddelaar en vraagt haar een plan van aanpak voor de kunstenaarsselectie uit te werken. De
stuurgroep doet haar de suggestie om ook de andere kandidaat-deskundigen hierbij
te betrekken omwille van hun complementaire visies en aanpak.
€ 160.000 (€ 120.000 opdrachtgever + € 40.000 Pilootprojecten)
Bemiddelaar
Sara Weyns (Middelheimmuseum
Antwerpen) neemt de rol op van bemiddelaar naast kunstenaar-curator Nico
Dockx en ontwikkelt samen met hem een
meerlagige en gefaseerde aanpak in het
voorstel ‘(On)begane grond’.
kunstenaarsselectie
Kunstenaar-curator Nico Dockx
Relectie
curator en criticus Pieternel Vermoortel
116
collectie provincie antwerpen
opdrachtformulering
artistiek voorstel
Na herformulering van de opdrachtsituatie anticipeert de stuurgroep op de volgende
stappen door zelf een aanzet van opdrachtformulering te geven als basis voor de
kunstenaarsselectie:
‘Dit project beoogt het verbeelden en realiseren van een vernieuwende artistieke
interventie waarbij een kunstenaar autonoom een weg alegt in het blootleggen van
de aard en mogelijkheden van het publieke domein voor een kunstopdracht, wanneer
de – al dan niet fysieke – plek die een publieke opdrachtgever te zijner beschikking
heeft niet voor de hand ligt, ter discussie staat of nog te ontdekken of verkennen valt.
De graad van openbaarheid van het domein waar een publieke opdrachtgever zich
kan manifesteren is bijgevolg het eerste aanknopingspunt voor een kunstenaar om de
notie van openbaarheid te onderzoeken, naar zijn hand te zetten en open te breken.
Als laatste opdracht en werk van een collectie gaat de vraag aan de kunstenaar niet
zozeer over de creatie van een site-speciiek werk, maar over een waardenversterkende artistieke ingreep die relecteert op de betekenis van openbaarheid als de rol van
de opdrachtgever in transitie is.’
‘(On)begane grond’
Het gecoördineerde voorstel ‘(On)begane grond’, uitgewerkt door het projectteam, krijgt richting vanuit de
bouwfasen van de nieuwbouw en de beleidslijnen van
het Provinciale cultuurbeleid en onderscheidt drie fasen
van ‘landschapsontwikkeling’ (wieden, zaaien, oogsten),
gekoppeld aan drie fasen van openbaarheid.
geselecteerde kunstenaars fase 1
Eerste kunstrealisatie op de funderingsmuur:
Nico Dockx
Charif Benhelima
Sarah De Wilde
Joris Ghekiere
Tomo Savić-Gecan
Helmut Stallaerts
Steve Van den Bosch
Voor de volgende artistieke ingrepen in de komende
fasen van ‘(On)begane grond’ zijn nog geen kunstenaars geselecteerd.
voorstel van de kunstenaars
op pp. 130-138
Bob Daems en Sara Weyns bereiden de vergadering van 7 april 2015 voor.
23.10
De opdrachtgever zet de formalisering van zijn engagement on hold
ten gevolge van een regeringsbeslissing die cultuurbeleid schrapt
uit de provinciale bevoegdheden.
De stuurgroep beslist om de rol
van de bemiddelaar te bevriezen in
afwachting van duidelijkheid over de
voortgang van het pilootproject.
10.12
Bespreking met opdrachtgever (Walter Rycquart en
Marcel De Cock) van het voorstel vanwege de stuurgroep
tot herformulering van de context voor de kunstopdracht:
openbaarheid en collectie.
2014
20.01
De opdrachtgever interviewt
de drie artistiek deskundigen
Sara Weyns, Nico Dockx en
Pieternel Vermoortel, wier
visies complementair blijken.
25.02
Kick-of Nieuw Provinciehuis
met voorstelling van de plannen aan de gebruikersgroepen
van de nieuwbouw.
2015
OKT
NOV
DEC
21.11
Bespreking door de stuurgroep en een delegatie
van het departement
Cultuur, Jeugd, Sport en
Media (Vlaamse overheid)
van de focus van de kunstopdracht ‘collectie’ in
het licht van de gewijzigde
bevoegdheden van de
opdrachtgever.
JAN
18.12
Nieuwe procedure met
het oog op opdrachtformulering en artistiek
advies ter voorbereiding
van kunstenaarsselectie.
FEB
19.02
Sara Weyns stelt een eerste plan
van aanpak voor aan de opdrachtgever en betrekt de twee andere
kandidaten in het proces.
MAA
5.03
Sara Weyns en Nico
Dockx verijnen het eerste plan van aanpak tot
een concreet artistiek
voorstel ‘(On)begane
grond’.
117
Maquettes en visualisatie nieuw Provinciehuis door Xaveer De Geyter Architects.
7.04
Het projectteam bestaande
uit opdrachtgevers,
kunstenaar en bemiddelaar
(ondertussen uitgebreid met
Pieternel Vermoortel) brengt
het samenwerkingsmodel in
de praktijk en concretiseert
verder de plannen met de
kunstopdracht op korte en
lange termijn.
APR
4.05
Voorbereidende vergadering
van het projectteam voor
Talk #4.
MEI
22.04
Sara Weyns presenteert
het uitgewerkte
kunstproject aan de
Stuurgroep Nieuw
Provinciehuis, wat
automatisch betekent
dat het artistieke plan
van aanpak wordt
goedgekeurd door
de Deputatie van de
Provincie Antwerpen.
25.06
Werkvergadering met presentatie van de eerste artistieke
ingrepen (september) met de
kunstenaar, de bemiddelaar,
vertegenwoordigers van de
opdrachtgever en vertegenwoordigers van de stuurgroep.
JUN
07.05
open ba(a)r! - talk #4
Pilootproject Provincie Antwerpen
over ‘Openbaarheid & collectie’,
waarbij het voltallige projectteam
het projectvoorstel ‘(On)begane
grond’ voorstelt.
JUL
7, 8 en 9.09
Realisatie van gezamenlijk
kunstproject door
Charif Benhelima, Sarah De
Wilde, Joris Ghekiere, Tomo
Savić-Gecan, Helmut Stallaerts,
Steve Van den Bosch en Nico
Dockx op de buitenzijde van een
funderingsmuur van het nieuwe
Antwerpse provinciehuis.
AUG
08.07
Advies van de stuurgroep in
functie van een kwaliteitsvol
realisatietraject.
SEP
OKT
12.10
De creaties verdwijnen
samen met de funderingsmuur
onder de grond.
118
collectie provincie antwerpen
Een kunstcollectie,
een hybride vorm,
een identiteit
pieternel vermoortel is zelfstandig
curator en medeoprichter/directeur
van het curatorial programme
FormContent. In haar recentste project
bij FormContent, It’s moving from I to
It, wordt ictie als instrument ingezet
voor een relectie rond culturele
productie. Momenteel is Vermoortel
actief als docent Tentoonstellen &
culturele productie aan de postgraduaatsopleiding tebeac te Gent
en als lector aan het ba Fine Art en
het mfa Curating aan Goldsmiths
University London. Ze gaf les in diverse
opleidingen voor jonge curatoren, onder
meer aan luca Brussel, Sint Lucas
Antwerpen, hisk Gent en Goldsmiths
University London en schreef
bijdragen voor diverse catalogi en
tijdschriften, waaronder de catalogus
van de Biënnale van Venetië 2011 en
Metropolis M. Ze is tevens samensteller
van publicaties zoals Out of the Studio,
2008 en The Responsive Subject, 2011.
1 Van Alphen, Ernst, ‘De ontnuchtering van het
verzamelen’, in: De Witte Raaf, 171, 2014.
Een vraag die vaak gesteld wordt over een publieke collectie betreft de openbaarheid
ervan: is de collectie toegankelijk, is ze zichtbaar, reist ze? De vraag die echter zelden
gesteld wordt, luidt: waar ligt het hedendaags maatschappelijk belang van de collectie
en wie draagt de verantwoordelijkheid? De kunstopdracht van de Provincie Antwerpen
geeft evenwel aanleiding om precies deze vragen luidop te stellen, met de afgesloten
provinciale kunstcollectie als ‘pilootcase’. We zijn op een moment gekomen dat de kunstinstellingen en hun functies onder druk zijn komen te staan. Het inkrimpen van de middelen voor cultuur bij verschillende overheden en – zoals in het geval van de provincies
– het schrappen van de publieke verantwoordelijkheid omtrent cultuur, voedt de vaststelling dat we evolueren van een verzorgingsstaat naar een nachtwakersstaat. Het feit
dat de provincies hun culturele bevoegdheden zien verdwijnen, heeft alles te maken met
de opvattingen over de toekomst van deze instelling binnen deze grotere politiek-sociale
ontwikkeling. Het heeft tot gevolg dat we in dit pilootproject aan de slag gaan met een
afgesloten collectie – een collectie die niet langer meespeelt in de vorming van de culturele identiteit van het instituut provincie.
Collectie vs. representatie
De collectie wordt vaak in verband gebracht met representatie. De publieke/openbare
collectie representeert niet toevallig de cultuur van een bepaalde omgeving, van een bepaalde staat of gemeenschap en genereert hierdoor identiteit. De publieke collectie heeft
immers zijn moderne vorm gekregen na de Franse Revolutie. Ze werd door de moderne
natiestaat geschapen om het erfgoed uit het ancien régime te redden van zijn deinitieve
vernietiging. Dit maakt dat ze gestructureerd is als een systeem van universele representatie binnen een nationale culturele context. Dit principe geldt ook voor de regionale
collecties. Alleen, houdt deze representatieve doelstelling voor de kunstcollectie van de
Provincie Antwerpen wel stand? En wat is dan de rol van een collectie, wanneer er niet
langer actief verzameld wordt? Of wanneer het (verzamelende) politieke bestel onder
druk staat?
De basisprincipes van het collectioneren – die meteen het belang van de ideale verzameling duiden – verwoordt Ernst van Alphen als volgt: ‘Wanneer de verschillen tussen de
objecten binnen een verzameling er niet toe doen, dan is de verzameling tot een opslag
(…), een pakhuis geworden. In een verzameling echter is ieder object zowel verschillend
als representatief.’ De verschillen zijn inderdaad van wezenlijk belang voor de collectie,
ze helpen de categorisering. De gemeenschappelijkheid betreft niet het verzamelde maar
kan gaan over de geograische oorsprong, de politieke instelling, de private persoon die
het als zijn taak beschouwt te verzamelen om een bepaalde identiteit, een tijdsperiode te
vertegenwoordigen.1 Hoe speciieker de relatie tussen het gemeenschappelijke en de verschillen, hoe groter de waardering voor de speciieke collectie.
De collectie als zelfportret
De collectie – als beeld bij en/of van die evolutie – toont de politieke en publieke verantwoordelijkheid van de overheidsinstelling. Deze heeft een openbaar statuut, dat wil zeggen dat gecollectioneerd wordt met een publiek voor ogen. Een collectie is in dit opzicht
119
een collectie van beslissingen van een organisatie en bijgevolg ook de weerspiegeling
van een culturele beeldtaal of een politieke oriëntatie. Hoe de beslissingen werden genomen, hoe deze beslissingen zich verhouden ten opzichte van het beeld dat de organisatie of bestuurlijke instelling van zichzelf heeft, komen we via de collectie te weten. We
kunnen aan de collectie en haar structuur met andere woorden alezen hoe een openbare instelling over zichzelf denkt en welke publieke verantwoordelijkheden ze opneemt
met betrekking tot identiteitsvorming, representatie en geschiedschrijving.
Om vervolgens het hedendaags maatschappelijk/openbaar belang van het collectioneren te kaderen, moeten we volgende aspecten duiden: waarvoor werd de collectie
aanvankelijk gedacht en hoe verhoudt ze zich ten opzichte van die oorspronkelijke
doelstelling? Ook de complexiteit van het begrip ‘openbaarheid’ biedt hierbij inzichten. Zo staat openbaar in relatie tot toegankelijkheid, tot een democratisch bestel, tot
een integratie in real life. Het duidelijkst wordt dit wanneer we de hedendaagse opvattingen over kunst en openbare ruimte in beschouwing nemen.
Kunst en het openbare
In de jaren 1990 merken we in de kunst een verschuiving van een formele naar een meer
discursieve interpretatie van de openbare ruimte . Voortaan focust kunst meer op de locatie als een sociologische, historische of architecturale context. In die periode verschijnen
ook teksten als Hal Fosters ‘The Artist as Ethnographer?’, en Suzanne Lacy heeft het over
‘New Genre Public Art’, waarbij kunstenaars niet langer de fysieke realiteit van de site
centraal stellen, maar onderwerpen van publiek belang.2 Hal Foster stelt in dit verband:
‘Art passes into the expanded ield of culture that anthropology is thought to survey’.3
Nicolas Bourriaud gaat nog een stap verder en omschrijft kunst ‘als’ publieke interesse.
Het openbare of publieke wordt hier niet langer in verband gebracht met de omgeving
maar met de manier waarop het kunstwerk opereert en is geconcipieerd. Kunstenaars
willen hun kunstwerken integraal deel laten uitmaken van real life of real life wordt het
onderwerp van de artistieke praktijk. Het belang van de fysieke openbare locatie, en de
toegankelijkheid die ermee samenhangt, wordt hierdoor naar de achtergrond geschoven
ten voordele van het openbare als een plaats binnen het ‘publieke debat’.
Collectie en het publieke
Nemen we de publieke kunstcollectie van de Provincie Antwerpen onder de loep, dan
merken we dat de collectiecriteria niet altijd even duidelijk zijn. Een deel van de werken werd geschonken, met verschillende motieven, van persoonlijk tot politiek. Door
de globale uitbreiding van publieke én private collecties en musea en de kracht van de
markt, is dit eveneens het geval voor andere collecties. Collecties worden vandaag beschouwd als een belangrijke bron van symbolisch kapitaal. We zien in de nieuwe centra
musea als paddenstoelen uit de grond rijzen. Die nieuwe musea met bijbehorende
collectie, maar niet noodzakelijk met de effectieve materiële invulling hiervan, moeten
symbool staan voor een open, modern en creatief denken. Zo worden kunst en cultuur
op een propagandistische manier ingezet in de ‘beeldvorming’ van openbaarheid: deze
hedendaagse collecties representeren immers niet de heersende macht maar hebben
deel in de creatie van macht, en zijn als dusdanig de hefboom voor een politiek doeltreffende strategie.
Deze evolutie heeft ook vergaande gevolgen voor de westerse collecties. Onze
Europese collecties tonen nu meer dan ooit hun hiaten, die niet langer ingevuld kunnen worden wegens onvoldoende budget, wegens de zorg voor de overvolle depots en
door de globalisering van de kunstmarkt. We moeten onze collecties dus herdenken, en
eveneens de plaats die ze in ons politiek en publiek bestel innemen. Concreet voor deze
casestudie betekent dit dat het afgesloten karakter van deze publieke collectie net de
mogelijkheid biedt om deze mondiale problemen ten aanzien van het politiek bestel te
adresseren. Doorheen de materialiteit van deze speciieke collectie kunnen generieke
maatschappelijke en politieke evoluties gekaderd worden. Met het pilootproject krijgt
de niet meer verzamelende maar nog steeds publieke instelling een unieke kans om te
zoeken naar een nieuwe publieke vorm voor deze collectie.
2 Lacy, Suzanne, Mapping the Terrain,
New Genre Public Art, Seattle, 1995.
3 Foster, Hal, ‘he artist as ethnographer?’, in:
Return of the Real, Art and heory at the End
of the Century, 1996.
120
collectie provincie antwerpen
de opdrachtgevers
bob daems, Adviseur Beeldende Kunst, Provincie Antwerpen
marcel de cock, Diensthoofd Bibliotheken en Kunsten, Provincie Antwerpen
daniël verheyen, Programmamanager Nieuw Provinciehuis, Stafdienst Logistiek, Provincie Antwerpen
‘Uniek aan dit project is dat de kunstenaars
er in zo’n vroeg stadium bij betrokken zijn.’
Vergaderzaal Infopunt Nieuw Provinciehuis Antwerpen, 26 augustus 2015
Koen Brams: Reeds bij de conceptie van de
nieuwbouw van het Provinciehuis was het
de intentie om een kunstintegratieproject te
realiseren. Hoe was die beslissing tot stand
gekomen?
Marcel De Cock: In 2011 besloot de Deputatie om
de middelen die voordien werden gebruikt om
kunstwerken aan te kopen – 40.000 euro per
jaar – in te zetten voor de integratie van kunst
in en rond het nieuwe provinciegebouw.
k.b.: In hoeverre speelde Xaveer De Geyter,
de architect van de nieuwbouw, een rol bij de
formulering van het voorstel om een kunstwerk
te integreren?
Daniël Verheyen: Het kunstintegratieproject maakte deel uit van de opdrachtformulering die aan de
kandidaat-architecten werd aangereikt toen de
Open Oproep in verband met het Provinciehuis
publiek werd gemaakt. Ook werd meegegeven
dat de Provincie over een eigen kunstcollectie
beschikte die deels in het nieuwe gebouw moest
worden geïntegreerd. De architecten waren dus
van meet af aan geïnformeerd over de wens van
de opdrachtgever om in of rond het gebouw
kunstwerken te integreren.
k.b.: Wat waren de voorstellen ter zake van
Xaveer De Geyter?
d.v.: Xaveer De Geyter Architecten realiseerde
een innovatief en toekomstgericht bouwprogramma waarin evenwel slechts beperkte ruimte is voorzien voor de accrochage van kunstwerken. Voor de realisering van het park rond de
nieuwbouw – ongeveer 22.000 vierkante meter
groot – trok hij landschapsarchitectenbureau
Michel Desvigne Paysagiste aan die ruimte
inplande voor enkele bestaande sculpturen en
voor een nieuw te realiseren kunstwerk. Terwijl
het gebouw opgetrokken wordt, wordt werk gemaakt van de detaillering van de plannen. Ook
wat de precieze locatie van de kunstwerken en
de invulling ervan betreft, is er nog voldoende
manoeuvreerruimte. Uit de collectie is nog geen
deinitieve selectie gemaakt.
k.b.: Van wie kwam het idee om deel te nemen
aan de Pilootprojecten Kunst in Opdracht?
Bob Daems: Een collega die bij de dienst Infrastructuur werkt, stuurde ons de notitie over
de Pilootprojecten op. We meldden ons aan
voor de infovergadering en waren meteen zeer
opgetogen. Het voorstel werd voorgelegd aan
de stuurgroep die de nieuwbouw begeleidt. We
konden de leden ervan overtuigen dat de Pilootprojecten kansen boden voor de Provincie.
k.b.: Waarom wilden jullie kandideren als
opdrachtgever?
m.d.c.: We zagen er mogelijkheden in om beslagen ten ijs te komen als de beslissingen over de
kunstintegratie zouden moeten worden onderhandeld met de architect, de stuurgroep van het
bouwproject en de andere betrokken provinciale diensten. We hebben niet zoveel ervaring
met dit soort projecten. We dachten ook dat de
Pilootprojecten onze onderhandelingspositie
als departement Cultuur zowel inhoudelijk als
strategisch zouden kunnen versterken.
k.b.: Speelde de inanciële stimulans die met de
selectie als opdrachtgever binnen het kader van
de Pilootprojecten gepaard gaat ook een rol bij
de beslissing tot kandidaatstelling?
m.d.c.: Neen, dat bedrag is verwaarloosbaar
als je het vergelijkt met de totale bouwkosten.
Het ging ons voornamelijk om de aangeboden
expertise.
121
k.b.: In de kandidatuur werden twee onderwerpen geagendeerd: een kunstintegratieproject in
het park en de openbaarheid van de kunstcollectie. Hoe moet ik die dubbele agenda begrijpen?
b.d.: Die tweeledige agenda heeft te maken met
de twee Provinciale diensten die aan de basis
liggen van de kandidaatstelling. De Pilootprojecten werden opgemerkt door iemand van de
dienst Infrastructuur, een ingenieur, die er, net
als zoveel andere betrokkenen, van uitging dat
met het nieuwe gebouw een nieuw kunstwerk
diende te worden gerealiseerd. Iedereen was
daarvan doordrongen, wat alleen maar positief
kan worden genoemd. Omdat wij als ambtenaren van het departement Cultuur echter
allang bezig waren met de openbaarheid van
de collectie, zagen we onze kans schoon om dat
onderwerp in de aanvraag te smokkelen. Grote
delen van de verzameling waren reeds ten tijde
van de aanvraag aan het gezicht van het publiek
en zelfs van het personeel onttrokken. Ze waren
opgeslagen in depots of hingen in de kantoren
en vergaderzalen.
k.b.: Nadat jullie geselecteerd waren als opdrachtgever werden twee visienota’s gepresenteerd, een van Moritz Küng, een van Suzanne
van de Ven.
m.d.c.: Dat klopt. Küng en Van de Ven presenteerden hun visies in het Atelier Bouwmeester.
Na kennis genomen te hebben van het advies
van de stuurgroep van de Pilootprojecten viel
onze keuze op de benadering van Suzanne
van de Ven. We rapporteerden hierover aan de
deputatie. In tussentijd was de nieuwe Vlaamse
Regering aangetreden en was de beslissing
genomen om de persoonsgebonden materies –
waaronder cultuur – aan de bevoegdheid van de
provincies te onttrekken.
Bob Daems:
‘ In die zin hebben we een bijkomende
bemiddelaarsrol. Wij zijn visies als die
van Nico, Sara en Pieternel gewoon,
maar we moeten die wel kunnen
vertalen naar anderen.’
k.b.: Welke impact had de beslissing van de
Vlaamse Regering op de plannen van architect
Xaveer De Geyter?
d.v.: Geen enkele. Het plan van De Geyter is aangenomen en dat voeren we uit. Er is een openbare aanbesteding gebeurd en die kan je niet
zomaar veranderen: het lastenboek, opgemaakt
aan de hand van de toenmalige behoeftes, kan
je niet meer tijdens het proces aanpassen. In
het oude gebouw waren al diensten van andere
overheden gehuisvest. Wellicht is dat een mogelijk scenario dat ook nu zal worden gevolgd. Oplossingen moeten achteraf worden gevonden.
Gelukkig betreft het een polyvalent gebouw.
Die lexibiliteit is enorm positief.
k.b.: Wilden jullie doorgaan met het Pilootproject in het licht van de beslissing van de Vlaamse
Regering?
m.d.c.: Ja, wij wilden doorzetten, maar er kwam
geen schot in de zaak. Er gingen maanden voorbij en toen werd ons door de initiatiefnemers
van de Pilootprojecten meegedeeld dat we toelating kregen om het pilootproject te realiseren
maar dat we moesten uitkijken naar een andere
bemiddelaar.
k.b.: De visienota van Suzanne van de Ven werd
geofferd? Waarom?
b.d.: De twee conceptnota’s, zowel die van
Moritz Küng als die van Suzanne van de Ven,
namen de kunstcollectie als uitgangspunt. Dat
konden we de kandidaat-bemiddelaars niet
kwalijk nemen, want in onze kandidatuur hadden we duidelijk aangegeven dat we de openbaarheid van de kunstverzameling wilden thematiseren. Küng en Van de Ven gingen er echter
van uit dat de Provincie haar verzamelactiviteit
opnieuw zou opnemen – dat de Provincie actief
zou blijven als motor van het culturele leven
in de provincie Antwerpen. Nadat de Vlaamse
Regering beslist had om de provincies niet
langer verantwoordelijk te stellen voor de persoonsgebonden materies, ontstond er in ieder
geval een ander soort urgentie. De toekomstige
openbaarheid van de provinciale collectie werd
onderwerp van het Pilootproject.
k.b.: Jullie moesten opnieuw op zoek naar een
bemiddelaar. Hoe gingen jullie te werk?
b.d.: We hebben gesprekken gevoerd met Nico
Dockx, kunstenaar, Sara Weyns, directeur van het
Middelheimmuseum, en Pieternel Vermoortel,
auteur en curator. Zij presenteerden geen nota’s,
maar gaven mondeling toelichting over hun
inzichten over de omgang met de kunstcollectie.
Onze voorkeur ging uit naar Sara Weyns die vrijwel onmiddellijk daarna voorstelde om een team
te vormen met Nico en Pieternel. Voor ons is Sara
het aanspreekpunt. Nico is verantwoordelijk
voor het kunstluik, Pieternel voor de theorievorming omtrent openbaarheid. We hebben tot
nog toe vooral met Sara en Nico overlegd. Het
concept van de kunstopdracht is vooral geënt op
122
collectie provincie antwerpen
de ambitie van de Provincie om onder meer jong
talent te ondersteunen – wat de Provincie verleid
heeft tot de metafoor van de serre.
k.b.: Het Pilootproject is door jullie voorgesteld
aan de stuurgroep van het bouwproject en aan
de Bestendige Deputatie. Hoe ligt het project
politiek gezien? Is er genoeg draagvlak bij de
Bestendige Deputatie?
m.d.c.: Het project heeft politiek draagvlak in
de zin dat er formele deputatiebeslissingen zijn
genomen over deelname aan de Pilootprojecten.
d.v.: Sara Weyns heeft haar visie in extenso
toegelicht voor de stuurgroep van het bouwproject, waarin de Deputatie is vertegenwoordigd,
evenals verschillende diensten van de provinciale
administratie. Het project is positief onthaald.
Mocht het slecht zijn gevallen, dan hadden we
dat wel vernomen.
k.b.: Het eerste deelproject van het pilootproject staat op stapel: naar aanleiding van de
eerstesteenlegging worden op de buitenkant
van de funderingen tweedimensionale werken
gerealiseerd.
b.d.: Het gaat om een van de muren van de ondergrondse parkeergarage van het gebouw. De
werken zullen niet lang te zien zijn. Ze worden
begraven ‘als archeologische vondsten voor de
toekomst’, zoals Nico Dockx stelt. De werken
zullen echter administratief worden verwerkt
in de kunstcollectie. Het proces zal gedocumenteerd worden en de documentatie zal consulteerbaar zijn.
m.d.c.: In de metafoor van de serre wordt dat
eerste project als ‘zaaien’ gezien. Nadien volgen
nog andere projecten, respectievelijk ‘kiemen
en kweken’ en ‘oogsten en bewaren’. Die twee
luiken worden nu voorbereid.
d.v.: Uniek aan dit project is dat de kunstenaars
er in zo’n vroeg stadium bij betrokken zijn. Wij
hebben verschillende andere projecten bezocht
en dat bleek niet steeds het geval te zijn.
k.b.: Welke oplossingen liggen er nu op tafel in
verband met de toekomst van de kunstcollectie
van de Provincie?
d.v.: Met de werken op de funderingsmuur hebben we de collectie nog uitgebreid!
m.d.c.: Er is nog geen oplossing, maar het feit dat
we de vraag hebben kunnen opwerpen en dat er
op een gefundeerde manier mee wordt omgegaan,
is een pluspunt. We willen niet dat de collectie gedegradeerd wordt tot een logistiek probleem door
een bestuur dat er niet meer voor bevoegd is. Onze
zorg is dat het beheer kan worden overgedragen
aan een andere instantie. Het is een collectie die
voor een deel museale waarde heeft.
k.b.: Suggereer je met die inschatting dat de
zorg voor de verzameling aan een museum
moet worden toevertrouwd?
m.d.c.: Volgens ons moet het inderdaad een
museum of een erfgoedinstelling zijn.
Marcel De Cock:
‘ Wij geloven erin, maar we moeten
zorgen dat anderen dat ook doen.’
k.b.: Jullie hebben dus zelf al een oplossing
bedacht? De collectie moet in een museum
terechtkomen…
m.d.c.: …of beheerd worden door een museum
of een erfgoedinstelling.
k.b.: Het kunstintegratieproject in het park,
wordt dat nog nagestreefd?
m.d.c.: Voor ons ligt het nog altijd open waar
het integratieproject zal worden gerealiseerd: in
het park, bij het gebouw of in het gebouw.
k.b.: Hoe loopt de communicatie tussen
de actoren – tussen jullie en het team van
bemiddelaars?
m.d.c.: Goed. Ik heb er alle vertrouwen in dat
we alles op de rails krijgen. Er moeten nog een
aantal formele zaken geregeld worden, maar dat
zal wel lukken. Ik maak me geen zorgen over de
communicatie tussen de bemiddelaars en ons,
maar over de communicatie over het project.
Krijgen we het goed verkocht? Voorlopig zit het
op het bestuurlijke vlak goed. De formele beslissingen zijn genomen. Iedereen is op de hoogte.
Maar gaat het draagvlak blijven bestaan? Nico
Dockx was voor ons een goede keuze. Hoe gaan
we op een goede manier communiceren dat we
zo veel middelen vrijmaken voor kunst op een
muur van een ondergrondse parking die nadien
aan het zicht zal worden onttrokken? Dat is
onze zorg. Het zou negatief naar buiten kunnen
worden gebracht als we het niet bewaken. Wij
geloven erin, maar we moeten zorgen dat
anderen dat ook doen – de Deputatie in de
eerste plaats.
b.d.: In die zin hebben we een bijkomende bemiddelaarsrol. Wij zijn visies als die van Nico, Sara
en Pieternel gewoon, maar we moeten die wel
kunnen vertalen naar anderen.
123
k.b.: Op de website over het bouwproject heb
ik geen informatie kunnen vinden over de
Pilootprojecten.
d.v.: Dat is juist en dat is niet goed.
b.d.: We zijn nu wel bezig om de communicatie over de eerstesteenlegging en het ‘funderings’-project op te starten.
k.b.: Het Pilootproject loopt tot eind 2017. Wie
gaat de opvolging ervan verzorgen vanaf het
moment dat het departement Cultuur zal zijn
opgeheven?
m.d.c.: Het pilootproject is niet het enige
project dat loopt tot na de deadline van 1 januari
2017, wanneer alle provinciale culturele instellingen en overige bevoegdheden zouden moeten zijn overgeheveld naar de Vlaamse Gemeenschap of de steden en gemeenten. We wachten
af wat de Vlaamse Regering zal beslissen, maar
het lijkt me sterk dat alle bevoegdheden op
1 januari 2017 zullen zijn overgedragen aan
andere besturen. Wij volgen het project op en
zullen waken over de monitoring ervan, maar
inaal zijn we afhankelijk van wat de politiek
verantwoordelijken beslissen. De Provincie is in
deze lijdend voorwerp.
k.b.: Als jullie terugblikken op het proces, wat
hebben jullie dan geleerd over hoe de verschillende actoren – bemiddelaar, curator, auteur,
kunstenaar – denken en werken?
b.d.: De rol van Nico is anders dan die van een
kunstenaar die een opdracht uitvoert. Hij is als
Marcel De Cock:
‘ Mochten we het project op ons eentje
hebben moeten doen, dan hadden we een
gerenommeerd kunstenaar uitgenodigd
die een werk zou hebben gerealiseerd in het
park of in het gebouw. ’
kunstenaar-curator bij de selectie van andere
kunstenaars betrokken. Dat is soms verwarrend
omdat hij zich nu eens als kunstenaar, dan weer
als curator opstelt. Misschien is het voor hem ook
niet altijd even duidelijk welke rol hij speelt?
k.b.: Jullie namen deel aan de Pilootprojecten
omdat jullie op zoek waren naar expertise. Is die
verwachting ingelost?
m.d.c.: Ja. Voor het ‘zaai’-project stelde Nico
voor om drie kunstenaars uit te nodigen die
in onze kunstcollectie vertegenwoordigd
zijn of die een Prijs Beeldende Kunst van de
Provincie Antwerpen hebben gekregen. De drie
kunstenaars kunnen op hun beurt drie andere
kunstenaars voordragen. Zo’n strategie zouden
wij nooit hebben bedacht. Ik zie dat als een
meerwaarde. Mochten we het project op ons
eentje hebben moeten doen, dan hadden we een
gerenommeerd kunstenaar uitgenodigd die
een werk zou hebben gerealiseerd in het park of
in het gebouw. Veel verder zou het niet gegaan
zijn. Het pilootproject heeft veel meer dimensies en dat maakt het waardevol.
b.d.: Het is ook aangenaam om met externen
aan dit project te werken.
k.b.: Zijn er aspecten van de aanpak van de
bemiddelaars die jullie hebben verrast?
b.d.: Het is natuurlijk een soort project dat we
nog nooit hebben gedaan en in die zin is alles
verrassend. Dat is uiteraard de bedoeling van
de Pilootprojecten, maar het bezorgt me soms
hoofdpijn.
m.d.c.: De stuurgroep van de Pilootprojecten
wisselde af en toe het geweer van schouder en
die beslissingen werden ons gewoon meegedeeld. Stappen in het proces die eerst waren
aangekondigd, werden stilzwijgend aangepast.
Dat was geen probleem, maar we stond erbij
en keken ernaar. Eerst was er een oproep naar
opdrachtgevers en een oproep naar kunstenaars.
Die twee zouden met elkaar in contact worden
gebracht. Maar toen kregen we plots het voorstel
om eerst een bemiddelaar te kiezen. Dat was
onverwacht en was niet bij voorbaat kenbaar
gemaakt. We zouden drie voorstellen van bemiddelaars krijgen, maar dat waren er dan ineens
twee, zonder dat toelichting werd verschaft. De
procedure was niet altijd duidelijk.
b.d.: Misschien is dat gebruikelijk in een pilootproject? Of zijn wij te zeer gewoon om met procedures te werken die volledig gebetonneerd zijn?
k.b.: Welke raad zouden jullie aan kandidaatopdrachtgevers geven op basis van jullie
ervaringen?
b.d.: Ik weet niet of ik nu reeds veel raad zou
kunnen geven. Ik heb het gevoel dat we nog
steeds aan het begin van het proces staan. Misschien is dat een verkeerde inschatting?
m.d.c.: Mijn advies zou zijn om in ieder geval externen bij de kunstopdracht te betrekken. Probeer
het niet via de eigen administratie op te lossen,
want dan kom je bij voorspelbare oplossingen uit.
Ik heb een goed gevoel bij het pilootproject. Maar
the proof of the pudding is uiteraard in the eating. De
eerste gang van het menu zal worden geserveerd
in september en we zullen zien hoe dat smaakt.
124
collectie provincie antwerpen
bemiddelaar
sARA weyNs
(On)begane grond
‘ Voor je aan een creatieve opdracht begint, zou je
20 minuten aan een tafel moeten gaan zitten en niets doen.
Absoluut niets. (…) Pas na een bufer van stilte komt er
ruimte voor nieuwe en originele gedachten, verbanden
en inzichten.’ john Cleese
Innoveren heeft veel te maken met ‘nieuwe en originele
gedachten, verbanden en inzichten’, om de woorden
van John Cleese te gebruiken.1 In die zin zou je de
Pilootprojecten Kunst in Opdracht kunnen zien als
twintig van die stille minuten. Een buffer van stilte
waarin opdrachtgevers, bemiddelaars, kunstenaars en
tal van andere betrokkenen (met de meest uiteenlopende achtergronden) gaan zitten en nadenken. Ze maken
een inventaris op van de verwachtingen, van de bekende modellen, van de betrokken partijen. Maar ze doen
dat op een apart blad, om in het midden van de tafel
ruimte te creëren voor een nieuw model, een origineel
inzicht, een innovatieve en creatieve benadering van
kunst in opdracht.
In de kunstopdracht van de Provincie Antwerpen,
waarin openbaarheid een centraal thema vormt, levert
dit een onderzoeksvraag op die kan worden ingebed
in een bijzonder gelaagde en meerduidige context:
de ‘oficiële’ aanleiding van de bouw van een nieuw
Provinciehuis dat zal verrijzen in een publiek park, is in
deze opdracht onlosmakelijk verbonden met een veel
minder concrete vraag naar de openbaarheid van de provinciale kunstcollectie op een moment dat de provincies
cultuur als beleidsmaterie verliezen.
Het is niet de nieuwbouw op zich die aan dit pilootproject zijn innovatieve potentieel geeft. Wanneer gekeken
wordt naar de (toekomstige) plaats van beeldende
kunst in deze context, komen verschillende bepalende
1
John Cleese spreekt voor een Amsterdamse theaterzaal vol
mensen die graag geïnspireerd het jaar 2015 willen inzetten.
factoren op tafel. Als intermediair overheidsniveau
heeft de Provincie decennialang een cultuur- en
kunstenbeleid uitgebouwd. Met de recentste staatshervorming is er voor de opvolging of uitvoering
van dat kunstenbeleid echter geen vervolg voorzien:
de persoonsgebonden materies verdwijnen uit het
takenpakket van de provinciebesturen, en zo ook het
departement Cultuur. Dit levert op het moment dat de
kunstopdracht uitgeschreven wordt en het pilootproject wordt opgestart, een ongewis toekomstperspectief
op: het pilootproject gaat van start in een scharniermoment tussen het in het verleden voorbereide en voor de
toekomst afwezige cultuurbeleid.
Verzameling van kunst en van kunstenaars
Naast bovengenoemde afwezigheid van een cultuurbeleid na 2016 is er ook sprake van een markante aanwezigheid: naast de collecties van de provinciale musea
bezit het provinciebestuur vandaag nog een andere
verrassende, en voor velen wellicht onbekende kunstverzameling: de Collectie Provincie Antwerpen. In het
verleden had deze verzameling voornamelijk een representatieve functie: het merendeel van de kunstwerken
werd tentoongesteld in de ontvangst- en vergaderruimten maar ook tijdelijke of langdurige bruiklenen werden toegestaan voor tentoonstellingen in binnen- en
125
Collectie Provincie Antwerpen, depot bij Katoen Natie.
126
collectie provincie antwerpen
Collectie Provincie Antwerpen, depot aan de Desguinlei.
127
buitenland, aan gemeentebesturen en aan erkende
musea binnen de Provincie Antwerpen. De vraag of, en
indien ja: hoe, deze collectie een plek moet krijgen in
de nieuwbouw, maakte geen deel uit van de opdracht
van de architect, al werden in de ontwerpplannen voor
het nieuwe park alvast zes sokkels voorzien. Ook de
hydraulische sculptuur van Pol Bury moet opnieuw
een plaats krijgen in het park, ter hoogte van de muur
van Huize Herbosch.
Daarnaast faciliteert de Provincie Antwerpen actief
de doorstroming van nieuw artistiek talent naar een
professionele werking op Vlaams of internationaal
niveau voor de kunstenaars die vertegenwoordigd zijn
in die collectie en zij die werden opgenomen onder
de beschutting van wat omschreven wordt als een
‘serrefunctie’. Binnen de beeldende kunsten gebeurt
dat door de tweejaarlijkse uitreiking van de Prijs
Beeldende Kunst 2 en een vierjaarlijkse carrièreprijs.3
Vanaf 2017 worden vermoedelijk zowel de zorg voor de
collectie als de ondersteuning van de kunstenaars die
in Antwerpen wonen en werken, afgebouwd.
Deze elementen werden opgenomen in een plan van
aanpak met als werktitel ‘(On)begane grond’. Binnen
het pilootproject Collectie Provincie Antwerpen kan
al voorzichtig verslag worden uitgebracht vanuit het
kreupelhout naast de weg: er kan al iets gezegd worden over waar de begane paden liggen en waar daarvan
afgeweken zal worden. Bovendien is dit het moment
waarop we de keien en rotsblokken al her en der zien
liggen waar we omheen zullen moeten bewegen: welke
criteria zullen bijdragen aan het slagen of falen van de
onderneming? Ten slotte proberen we vandaag in deze
tekst de horizon al te ontwaren, en willen we vooruitblikken op hoe dat slagen of falen straks gewogen
kan worden.
Vloeibaar landschap
De kunstopdracht die werd uitgeschreven is er dus een
voor een situatie en context waarin alles, zowel fysiek als
wat betreft de organisatiestructuren, in beweging blijkt
te zijn. De bepalende factoren – zowel de fysieke plek als
de betekenisvraag – zijn vandaag onzeker, onaf, ongewis.
Daarop een zinvolle artistieke respons formuleren, betekent op zoek gaan naar een structuur die in staat zou zijn
te blijven drijven in dit luïde landschap, naar een ander
samenwerkingsmodel, en vooral naar een kunstpraktijk
2 Deze prijs voor kunstenaars tot veertig jaar bestaat uit
een inanciële aanmoediging, een publicatie en een
tentoonstelling met de daarbij horende omkadering en
begeleiding. Kunstenaars als Adrien Tirtiaux, Michèle
Matyn en Lieven Segers ontvingen de onderscheiding.
3 Hiermee werden onder anderen Guillaume Bijl en
Jef Geys gehuldigd.
die complexer, lexibeler en beter aangepast is aan de
mogelijkheden die zich vandaag voordoen.
De voorzet daarvoor werd gegeven door de opdrachtgevers en de stuurgroep van de Pilootprojecten zelf:
drie ‘curatoren’ (onder wie ikzelf) met uiteenlopend
proiel werden uitgenodigd om toe te lichten hoe zij
als artistiek adviseur de opdracht zouden benaderen.
Pieternel Vermoortel bekeek de vraag als curator en
theoretica: welke ilosoische of conceptuele vlotters
kunnen bij elkaar worden gebracht voor een overheidscollectie die straks zonder overheid dreigt te
komen zitten, en voor een verzamelbeleid met lokale
verankering waarvan (nog) niet duidelijk is of en in
welke vorm ze een openbaar karakter kan behouden of
krijgen? Kunstenaar Nico Dockx ging aan tafel zitten
als bruggenbouwer en als ‘instigator’ van contacten
met andere kunstenaars: door de collectie te benaderen als een groep mensen eerder dan een verzameling
objecten, en door het bouwproces te beschouwen als
een opeenvolging van beschikbare ruimtes. En voor het
Middelheimmuseum bood dit pilootproject een veelbelovende want atypische casestudie rond kunst in de
publieke ruimte, een materie waarrond het museum –
vaak in functie van beleidsvorming – een voortdurend
onderzoek voert aan de hand van tentoonstellingsprojecten, adviescommissies en een omvangrijke opdracht
aangaande behoud en beheer van artistiek erfgoed
in de stad Antwerpen. Een atypische casestudie niet
alleen omwille van de weinig voor de hand liggende
openbare status van de collectie, maar ook omdat hier
de mogelijkheid ontstond om als bemiddelaar het
onderzoek te voeren in of door de kunsten.
Berichten uit de tussenstand
De inclusieve keuze van de opdrachtgever kreeg
meteen een concrete gedaante in de samenstelling
van een werkgroep, waarin zowel de kunstenaar als de
leidinggevende van het nieuwbouwproject, zowel de
bemiddelaar als de beleidsmakers van het departement
Cultuur en zowel de curator als de projectverantwoordelijken elkaar geregeld ontmoeten. Zo ontstaat er een
voortdurende uitwisseling van theorie en praktijk,
van werking en strategie. De werkgroep fungeert als
een gelegenheidsinstelling: los van het kader van een
instelling of museum – het meest voor de hand liggende
model in het behoud en beheer van en bemiddeling voor
128
collectie provincie antwerpen
een collectie – en dus los van de traditionele omgang
met ruimte, presentatie, een collectie, een publiek, een
rolverdeling.
De volgende opdracht bestond uit het nog scherper
uittekenen van de krijtlijnen: als de bovenstaande
situatieschets het werkterrein afbakent, tot welke
bestaande werkingsmodellen verhoudt deze aanpak
zich dan? Dit pilootproject behoudt zich de luxe van de
omweg voor: een omweg die in de loop van de voorziene periode meandert via tijdelijke tentoonstellingsprojecten, periodieke publicaties en symbolische acties,
die samen steeds meer duidelijkheid moeten scheppen
over de betekenis, mogelijkheden en beperkingen van
de opdrachtsituatie: berichten uit de tussenstand.
Om die tussenstand ‘grondig’ en ‘begaanbaar’ te
maken raakt de aanpak van ‘(On)begane grond’ aan de
beginselen van wat men ook doet in art based research. In
de eerste plaats is er de nood aan een duidelijk vooropgestelde onderzoeksvraag. In de tweede plaats moet er
de nodige kennis aanwezig zijn of verzameld worden.
In de derde plaats moet er een methode gevonden worden die de vraag (of vragen) en de antwoorden op een
betekenisvolle manier met elkaar blijft verbinden. En
ten slotte moet er oog zijn voor het publiek, voor wie
dit alles betekenis moet hebben.
Kunstopdracht als onderzoek in de kunst
De onderzoeksvraag is helder maar niet eenvoudig.
Waarin schuilt de betekenis van kunst in het openbaar
domein, in het bijzonder de betekenis van het openbare karakter van deze kunstcollectie? Hoe deiniëren
we deze openbaarheid? En moeten we een onderscheid
maken tussen a) de openbare status van een ruimte,
een gebouw of een lichaam (het tastbare, materiële
volume van de collectie) in die ruimte, b) de publieke
verantwoordelijkheid van de verzamelaar en c) een
begrip van openbaarheid als maatschappelijke rol en
betekenis van het kunstwerk ‘an sich’, en bij uitbreiding
van de kunstenaar die eraan ten grondslag ligt? En als
we dat doen, hoe wegen we dan de autonome artistieke
merites van de collectie af tegen haar geheugenfunctie, en tegen de ambitie van de verzamelaar om iets te
zeggen over de identiteit van de regio en de mensen die
er leven en werken?
Welke expertise is er al aanwezig bij de start van het
onderzoek? De expertise van de opdrachtgever werd
hierboven reeds omschreven. Pieternel Vermoortel
ontwaart in het pilootproject de kans om de klassieke
opdelingen tussen materieel en immaterieel, toegankelijk en ontoegankelijk en privaat en publiek onder druk
te zetten, en zo een nieuwe gedaante voor de collectie
mee vorm te geven.
De ‘kennis’ die Nico Dockx meebrengt is een meervoud: het zijn ‘kennissen’. Zijn kunstenaarspraktijk
bestaat uit een netwerk, voortdurend in uitbreiding
met nieuwe kruisbestuivingen. Zijn geprefereerde instrument is het gesprek, en het creëren van de omstandigheden – ook praktisch – waarin andere kunstenaars
hun werk kunnen doen. Hij maakt ontmoetingen en
uitwisselingen mogelijk, zoekt naar de juiste stem voor
een bepaald moment. Als Nico Dockx over een sculptuur spreekt dan heeft hij het over een amorf lichaam,
steeds in beweging, even momentaan als duurzaam.
Die mengvorm van een autonome artistieke praktijk en
de rol van curator is al lang geen zeldzaamheid meer.
De kunstenaar-curator verschuift zijn aandacht van de
manipulatie van ruwe materialen naar de tentoonstelling als medium, en dus de manipulatie van ideeën,
dialogen en het werk van andere kunstenaars. Daarin
ligt de mogelijkheid om nieuwe inzichten te verwerven over tonen en ontsluiten. Dit brengt ons terug bij
de vooropgestelde onderzoeksvraag waar het voor de
Provinciale collectie om te doen is.
Door de collectie te benaderen als een (deels) ictief
of puur conceptueel gegeven (sommige stukken zullen
dus niet meer praktisch onderzocht of ontsloten kunnen worden, waardoor zij als geheel onkenbaar blijft),
geeft Nico Dockx aan dat de relevantie ervan louter
bepaald wordt door betrokkenheid. Betrokkenheid van
de kunstenaars die erin vertegenwoordigd zijn, van de
‘eigenaars’, van de burger/ het publiek. Door de collectie te benaderen als een groep mensen eerder dan als
een volume van objecten, en het project als het eerste
uit een hele reeks, bevestigt de kunstenaar bovendien
het voorlopige karakter van de status van de collectie:
het verhaal is onaf. Het is te vroeg om conclusies te
trekken en de deur dicht te doen. En bovendien is het
altijd zinvol om verder te gaan: om nieuwe werken aan
de collectie toe te voegen, of om de ‘Flamme Eternelle’
(waaraan Thomas Hirschhorn in 2014 vorm gaf in
Palais de Tokyo, Parijs) op een andere manier brandend
te houden.4
Met het bovenstaande is ook de vraag naar de onderzoeksmethode al ten dele beantwoord. Ons onderzoek
in deze kunstopdracht is een empirisch onderzoek,
een opeenvolging van proeven, van trial and error. Maar
4 Thomas Hirschhorn, Flamme Eternelle, 2014:
http://www.palaisdetokyo.com/en/exhibition/lamme-eternelle
129
om er ook voor te zorgen dat er conclusies getrokken
worden, dat de tussenstand opgemaakt wordt, blijft het
relevant dat proces te positioneren binnen vergelijkbare
of verschillende praktijken, binnen een historische context, en binnen een bovenlokaal discours. Dat gebeurt
vanzelfsprekend door het documenteren en archiveren
van de verschillende artistieke ingrepen. Maar parallel
daaraan wordt er bovendien gekozen voor een seriële
publicatie, waarin Pieternel Vermoortel in woord en
beeld relecteert op de verschillende ‘testmomenten’ in
het traject van Nico Dockx. En met deze publicatie komt
ook het vierde onderzoekscriterium scherper in beeld:
het publiek waarvoor dit alles betekenis moet hebben.
Door gelijktijdig als poster te worden verspreid in
de publieke ruimte (in zowel het straatbeeld als bij
culturele instellingen in Vlaanderen) én te verschijnen
op het intranet van de provinciemedewerkers, worden
de onderzoeksvragen en tussentijdse bevindingen
voorgelegd aan enerzijds de directe betrokkenen
(ambtenaren, in het Engels treffend public servants
genoemd) en anderzijds de burger waarvoor al deze
publieke dienaren dagelijks aan de slag gaan. Het is een
tweede manier om tot antwoorden te komen op onze
onderzoeksvragen, en het begrip openbaarheid als een
maatschappelijke verantwoordelijkheid in te vullen.
Op het gevaar af te stranden in de utopie, kunnen we
stellen dat in deze mogelijkheid tot empowerment
het écht innovatieve potentieel schuilt van het project.
Want wanneer een top-downmechanisme minder
performant wordt, kunnen we niet anders dan op zijn
minst de verantwoordelijkheden in vraag stellen. Niét
in de zin dat een overheid mag vrijgepleit worden van
de zorg voor kunst en cultuur, maar wel in de zin van
een herverdeling van impact op beleidskeuzes, en meer
ruimte voor – in de eerste plaats – de kunstenaar daarin. Eerder dan in een tentoonstellingsformule voor
de collectie, of in de vaste plek die ervoor voorzien
zou kunnen worden in het nieuwe gebouw, zou in het
openbare eigenaarschap van de collectie wel eens een
nieuw model kunnen schuilen.
Zoals ‘collectie’ door Nico Dockx terecht geïdentiiceerd wordt als een groep kunstenaars, zo moeten
ook de ‘Vlaamse overheid’, de ‘bemiddelaars’, de
‘Provincie Antwerpen’ geïdentiiceerd worden als
groepen mensen. En hoewel het luïde landschap van
dit pilootproject mogelijkheden biedt tot spannende
nieuwe constructies, is zo’n vloeibaar veld daarom
niet de meest comfortabele werkomgeving. Zonder
vaste grond onder de voeten, zonder duidelijke
toekomstperspectieven en motivatie voor de betrokken partijen en de mensen die ze vertegenwoordigen,
vormen een behoudsgezinde back to basics, isolatie of
defensieve relexen een reële bedreiging voor elke verandering. Bovendien opereren we in een tijdsgewricht
waarin van iedereen een slanke, snelle, eficiënte en
rendabele aanpak verwacht wordt, met makkelijk te
kwantiiceren eindresultaten. Het maakt van ongeduld, het opgeven van onze twintig minuten stilte, een
gapende valkuil.
Maar voorlopig stappen we, zonder die risico’s uit het
oog te verliezen, omzichtig verder op onbegane grond.
En als er in de komende projectperiode door middel van
de kunst een draagvlak, en dus de tijd en de betrokkenheid gevonden kunnen worden om hierover verder na te
denken, kan het pilootproject als geslaagd beschouwd
worden. Op dat moment is er sprake van een kunstopdracht voorbij een object, voorbij een gebouw, voorbij
een overheid, naar een nieuw model van openbaarheid.
sara weyns (Turnhout, 1979)
werkte vanaf 2002 als freelance publicist en curator.
Sinds 2005 maakte ze als curator deel uit van het
team van het Middelheimmuseum Antwerpen, een
openluchtmuseum voor moderne en hedendaagse
beeldhouwkunst dat een uitgebreide vaste opstelling
combineert met een dynamisch programma van tijdelijke tentoonstellingen. Als zodanig specialiseerde
ze zich in ruimtelijk georiënteerde kunst, de deelverzameling tussen sculptuur en architectuur, kunst in
openlucht en – bij uitbreiding – kunst in de openbare
ruimte. In uitgebreide en intensieve samenwerkingen
met kunstenaars als (onder anderen) Chris Burden,
Paul McCarthy, Andrea Zittel en Antony Gormley
worden voor het Middelheimmuseum jaarlijks
nieuwe monumentale werken of groepen van werken
gecreëerd, op maat van de locatie en het project.
Sinds januari 2014 is Sara Weyns directeur van
het Middelheimmuseum.
130
collectie provincie antwerpen
‘ Een kunstcollectie is geen
verzameling objecten maar
een verzameling kunstenaars.’
geselecteerde kunstenaars
Nico Dockx
Charif Benhelima
Sarah De Wilde
Joris Ghekiere
Tomo Savić-Gecan
Helmut Stallaerts
Steve Van den Bosch
Steve Van den Bosch
Zonder titel
2015
glasplaat*: 158 cm (h) x 26cm (b)
* Uit het depot waar
tentoonstellingsmeubilair van de
verschillende musea van de Provincie
Antwerpen bewaard worden, werd
een metalen vitrinekast: 178cm (h) x
100cm (b) x 40cm (d) met vier glazen
zijden geselecteerd. Een van de twee
smallere zijden werd gedemonteerd,
schoongemaakt en permanent op
de zijkant van de funderingsmuur
bevestigd, op dezelfde afstand van de
onder- en zijrand als bij de vitrinekast.
Eens het gebouw is afgewerkt en de
funderingen zijn begraven, wordt
deze vitrinekast opnieuw geschilderd
en zonder het glazen zijpaneel
permanent in het nieuwe Provinciehuis
tentoongesteld.
In nauwe samenspraak met de opdrachtgevers en met theoretica Pieternel Vermoortel
ontwikkelden bemiddelaar Sara Weyns en kunstenaar-curator Nico Dockx het kunstinitiatief ‘(On)begane grond’, een langetermijnproject waaraan verschillende kunstenaars (zullen) deelnemen.
Een eerste luik vond plaats naar aanleiding van de ‘eerstesteenlegging’ van het
nieuwe Antwerpse Provinciehuis (in werkelijkheid werd hier niet de eerste steen
gevierd maar wel het eerste raam) op 10 september 2015. Bij die gelegenheid vroeg
Nico Dockx drie kunstenaars van wie werk is opgenomen in de kunstcollectie
van de Provincie Anwerpen – Charif Benhelima, Joris Ghekiere en Steve Van den
Bosch – om op hun beurt elk een kunstenaar uit te nodigen. Sarah De Wilde, Tomo
Savić-Gecan en Helmut Stallaerts realiseerden samen met hun collega-kunstenaars
en initiatiefnemer Nico Dockx een reeks werken op de funderingsmuur van de
ondergrondse parking. Op 12 oktober verdwenen de creaties samen met de fundering
onder de grond. Ze worden begraven als ‘archeologische vondsten voor de toekomst’,
aldus Nico Dockx. De werken zijn wél uitgebreid gedocumenteerd en worden opgenomen in de kunstwerkencatalogus van de Provincie Antwerpen. Een gesprek met Nico
Dockx en Sara Weyns.
131
Tomo Savić-Gecan
2015
glaspoeder* gemengd in
transparante muurverf
300cm (h) x 6000cm (b)
*De ruit van Etablissement d’en face
projects in Brussel werd in 2005
omgevormd tot drinkglazen.
Van een van de drinkglazen werd
glaspoeder gemaakt.
Leen Hammenecker (l.h.): Jullie stelden met het voltallige projectteam het
projectvoorstel ‘(On)begane grond’ voor. Sara vertelde hoe het artistieke
plan van aanpak richting heeft gekregen vanuit de bouwfasen van de nieuwbouw en de beleidslijnen van het Provinciale cultuurbeleid, en drie fasen
van ‘landschapsontwikkeling’ (wieden, zaaien, oogsten) onderscheidt, gekoppeld aan drie fasen van openbaarheid. Jij, Nico, deed de belangwekkende
uitspraak dat de kunstcollectie van de Provincie geen verzameling objecten
is maar een verzameling kunstenaars met wie je kan samenwerken.
Nico Dockx (n.d.): Voor mij is dat inderdaad erg belangrijk. Wanneer je kan
samenwerken met de maker van een kunstobject, kan je dat object blijvend
activeren waardoor de collectie niet louter een historisch karakter heeft maar
tevens een levend, toekomstig beeld installeert. Ik heb drie kunstenaars uit
de collectie van de Provincie Antwerpen gekozen: Charif Benhelima, Joris
Ghekiere en Steve Van den Bosch, en ben met hen een dialoog aangegaan met
betrekking tot onze ideeën rond de openbaarheid van de collectie en het begrip
kunstintegratie. Daarbij werden drie kunstenaars aangebracht die niet in de
collectie van de Provincie vertegenwoordigd zijn, Sarah De Wilde, Tomo SavićGecan en Helmut Stallaerts, om de collectie fysiek en inhoudelijk te verbreden.
l.h.: Deze eerste actie toont een mogelijke manier om de link te maken
tussen de collectie zelf en het nadenken over de collectie, de ontsluiting,
activering of openbaarheid, maar dit is niet de enige manier wellicht?
n.d.: Door de hele speciieke vraag vanuit de Provincie Antwerpen om binnen de context van een pilootproject na te denken over de toekomst van haar
collectie, ben ik geïnteresseerd geraakt om een verder gesprek aan te gaan en
een projectvoorstel te ontwikkelen. ‘Kunstintegratie’ komt er volgens mij veel
te vaak op neer dat je als kunstenaar gevraagd wordt om een publieke ruimte te
decoreren of te entertainen, om iets te maken dat los staat van de architectuur.
In dit samenwerkingsproject is het voor mij als kunstenaar mogelijk om een
nico dockx (Ekeren, 1974) is
beeldend kunstenaar en koestert een
fundamentele belangstelling voor
archieven. Zijn werken – meestal het
resultaat van een samenwerking met
andere kunstenaars – onderzoeken de
relatie tussen perceptie en herinnering,
waarbij telkens nieuwe, verschillende
interpretaties mogelijk zijn. Dockx
werd onder andere bekroond met een
daad beurs (2005) en de Prijs Jonge
Belgische Schilderkunst – Prijs Emile
& Stephy Langui (2009) in samenwerking met Helena Sidiropoulos. Sinds
2001 produceerde hij meer dan dertig
kunstenaarspublicaties onder zijn
eigen, onafhankelijk label Curious. Hij
is mede-oprichter van interdisciplinaire
projecten als Building Transmissions
(2001-2013), Interfaculty/ Extra
Academy (2007), A Dog Republic
(2011), La Galerie Imaginaire (2015).
Onder de titel The New Conversations
behaalde hij in 2014 te Brétigny (cac)
een doctoraat in de kunsten aan de
Koninklijke Academie voor Schone
Kunsten/ Universiteit Antwerpen, op
uitnodiging van Pierre Bal-Blanc en in
samenwerking met Louwrien Wijers en
Egon Hanfstingl. Hij werkt samen met
Lightmachine Agency.
132
collectie provincie antwerpen
Helmut Stallaerts
Moulds
2015
originele grafplaten
8x porselein,
15cm x 10cm
2x geëmailleerd
brons, 15cm x 15cm
idee of een werkwijze te formuleren, eerder dan dat ik een kunstobject moet
maken in opdracht van de Provincie. En vermits de collectie het fundament
van dit project is, wilde ik deze speciieke collectie linken aan de concrete,
fysieke fundering van het nieuwe Provinciehuis in wording. Vandaar een eerste
interventie met een reeks nieuwe werken op een betonnen wand die dit gebouw
moet recht houden de komende honderd jaar: kunst als fundament voor de
toekomst, een soort van permanent mentaal onderhoud.
l.h.: Op welke manier zal het werkmodel dat samen werd bedacht
jullie verder sturen in de loop van het project? Welke ‘promenade’ kan
er gemaakt worden? Zijn daar al concrete plannen voor?
n.d.: Onze verdere plannen en ideeën zullen organisch groeien en uitgewerkt
worden, simultaan met het bouwproces van het nieuwe Provinciehuis. Het
belangrijkste element voor mij is dat dit pilootproject een samenwerking is
geworden tussen meerdere personen. Bij het eerste gesprek met de opdrachtgever was dat nog niet duidelijk. Ik ben daar naartoe gegaan vanuit een sterke
nieuwsgierigheid en vanuit mijn interesse voor het begrip ‘collectie’. Bij zo’n
ontmoeting wil ik eerst en vooral luisteren en ter plaatse reageren en improviseren op datgene wat wordt uitgewisseld, om zo te kunnen aanvoelen waar
de mogelijkheden liggen. Achteraf gezien blijken de verhalen en voorstellen
van mezelf, Sara Weyns en Pieternel Vermoortel complementair te zijn. Dit
is op zich al een erg mooi resultaat: een samenwerking under construction. Dit
spontane samenwerkingsverband biedt veel mogelijkheden voor de verdere
ontwikkeling van ons project. Het is een meerstemmig denk- en werkproces
waarin ook vraagstellingen en dynamiek vanuit de Provincie – Bob Daems
en Marcel De Cock (respectievelijk adviseur Beeldende Kunst en diensthoofd
Bibliotheken en Kunsten) – kan worden ingebracht. Wat zijn de problemen
waarmee zij kampen binnen de context van de recente overheidsbeslissing om
de culturele bevoegdheid van de provincies af te schaffen, en hoe kan je daar
samen een alternatief voor vinden? Voor mij is het heel belangrijk, al van bij het
eerste interview, maar ook in het werkproces dat we nadien samen zijn gestart,
ervoor te blijven zorgen dat we dit project samen bedenken en formuleren,
ondanks de moeilijke situaties waarin de cultuurmedewerkers verkeren. Het is
extreem belangrijk een continuïteit te installeren en daarmee het project van
verschillende ankerpunten te voorzien op alle niveaus, niet alleen in het artistieke, maar ook in het organisatorische, het sociale en politieke. Het idee is om
een reeks projecten te ontwikkelen die een dialoog op lange termijn stimuleren
en om die reden moet het werk zich op alle niveaus traag en duurzaam weten
133
134
collectie provincie antwerpen
135
Nico Dockx
Zonder titel (Als reizigers zonder
bagage. Onderweg teruggeplooid tot
het eigen lichaam. Onszelf te blijven
in een landschap dat niet blijft.)
2015
spuitverf op beton
variabele afmetingen
Sarah De Wilde
Nacht bij dag (1 of 2 seconden)
2015
inkjetprint op City Whiteback
papier, 150 g/m2
280cm (h) x 400cm (b)
136
collectie provincie antwerpen
op te bouwen. Het bouwproces was voor mij daarin meteen een sterk aanknopingspunt, want uit de ervaring met de bouw van mijn eigen huis weet ik dat
zo’n proces steeds vertraging oploopt en het ontwerp altijd verschuivingen kent
met de tijd, zoals de seizoenen. Bij de meeste projecten wordt kunst pas geïntegreerd als het gebouw (bijna) af is. Het mooie bij dit project is dat we kunnen
proberen om de verschillende artistieke interventies en acties mee te nemen in
het bouwproces: een werk in en met tijd en ruimte, een improvisatie op locatie,
en op schaal 1:1. Doordat bijvoorbeeld Daniël Verheyen, de programmamanager
van de nieuwbouw, positief en betrokken reageert, worden ook de aannemers
uiteindelijk enthousiast en raken ook zij betrokken.
l.h.: De interventie in september naar aanleiding van de eerstesteenlegging was het eerste moment van openbaarheid. Wat zullen de volgende
momenten zijn?
n.d.: Daar hebben we totaal geen idee van. Je kan natuurlijk alles vooraf proberen uittekenen maar wij vonden het erg belangrijk om een project te bedenken
dat zich – zoals het fysieke bouwproces van het nieuwe Provinciehuis – stapsgewijs weet zichtbaar te maken vanaf de bouwput met grondwater tot de zonnepanelen op het dak. De eerste interventie, gebruikmakend van een van de funderingswanden, is een concrete aanzet om verdere mogelijkheden tot interactie
te ontwikkelen. Hoe het verder zal lopen, hangt ook af van hoe wij als groep
Joris Ghekiere
Zonder titel
2015
acrylverf op beton
300cm (h) x 2000cm (b)
137
verder samenwerken. Iets ondergronds is fysiek heel tijdelijk zichtbaar maar
leeft als idee sterk verder. Iets bovengronds heeft een heel andere zichtbaarheid.
Iets dat zich kan verspreiden in de straten rondom de werf heeft nog een andere
zichtbaarheid. Er kan op verschillende niveaus nagedacht worden over hoe we
interveniëren en dat kan tijdelijk of permanent zijn, dat kan intiem of monumentaal zijn, enzovoort. Belangrijk is dit alles als een proces te zien, waardoor
je niet naar één deinitie van openbaarheid gaat werken. We maken hier niet
één sculptuur op een sokkel in het park, niet één tentoonstelling op een verdieping van het gebouw enzovoort. Het wordt een observatie-oefening, om te zien
wat de potentie is binnen bepaalde situaties en condities. Misschien wordt het
in het verdere verloop van het bouwproces steeds moeilijker omdat je dan meer
en meer geconfronteerd wordt met de uitgewerkte architectuur van Xaveer De
Geyter en er dus ook een dialoog met hem zal moeten worden opgestart. Ik ben
ook heel benieuwd naar hoe Bob Daems en Marcel De Cock zullen participeren
vanuit hun expertise rond de collectie en tentoonstellingen. Als ook zij enkele
openingen zien voor de uitwerking van projecten die misschien anders niet tot
leven zouden komen, wordt de dynamiek voor ons allen versterkt.
l.h.: Zal het project een antwoord bieden op de vraag wat er
met die collectie moet gebeuren? Want dat is misschien wel de ultieme
verwachting van de opdrachtgever zelf?
Sara Weyns: Op zich is het interessant om de collectie te zien als ‘vorm’ voor de
maatschappelijke verantwoordelijkheid van het provinciebestuur. Vanuit dat
standpunt wordt, zoals Pieternel Vermoortel ook stelde, de Provincie heel sterk
voor haar verantwoordelijkheden gesteld: jullie hebben dat verzameld, nu moeten jullie met een antwoord komen. Maar je kan het ook anders bekijken. Stel
dat we vertrekken van de premisse dat de provincies in crisis zijn: het gebouw
verkeert in onzekerheid zolang het er nog niet staat, de collectie verkeert in
onzekerheid zolang haar bestemming – al dan niet in dat gebouw – nog niet
duidelijk is. De collectie ligt dus eigenlijk op straat. En is het dan niet aan de gemeenschap om er zorg voor te dragen? Is het dan niet aan ons allemaal om daar
een stap in te zetten en die zorg op te nemen? In die zin vind ik het interessant
dat Nico de kunstenaars uit de collectie opnieuw mee de verantwoordelijkheid
voor hun werk laat opnemen, om van daar af terug naar binnen te werken. Dat
is iets anders dan zeggen: jullie hebben die werken gekocht, jullie moeten dus
instaan voor behoud en beheer. Voor mij is dit echter niet de saga van het falen
van de Provincie in haar verantwoordelijkheid voor die collectie, dat zou al te
eenzijdig zijn. Het straffe aan dit verhaal kan zijn dat het zichtbaar maakt dat
wij hier allen evenveel verantwoordelijkheid dragen, en dat de uitdaging hierin
bestaat om diegenen die hun volle verantwoordelijkheid opnemen, met elkaar
te verbinden. Een beetje zoals indertijd prostituees schilderijen van Rubens
veilig hebben gesteld in een brand.
n.d.: Je probeert vanuit zo’n pilootproject andere realiteiten aan te brengen. We
hebben al verschillende ideeën, zoals het opnieuw introduceren – met uitstel –
van de Provincieprijs, die ook zal worden afgeschaft. Of het toevoegen van nieuwe werken aan de collectie, door de samenwerking tussen de Provincie en de
verscheidene kunstenaars en andere culturele actoren die we tijdens de loop van
ons project zullen uitnodigen. Een dynamiek en aandacht voor cultuur brengen
daar waar men die vanuit de politiek eigenlijk wil laten ophouden te bestaan.
Alternatieve wegen bewandelen om deze politieke beslissing te transformeren
op een creatieve manier. Zo mag de Prijs voor Beeldende Kunst van de Provincie
Antwerpen wel worden afgeschaft, dat wil niet zeggen dat je zo’n prijs niet op
een andere manier kan invullen. Je kan de uitverkoren kunstenaar bijvoorbeeld
een postzegel laten ontwerpen, zodat toch iets kan worden openbaar gemaakt
en blijven voortbestaan, maar dan in een andere vorm.
Antwerpen, 29 augustus 2015
Charif Benhelima
Bloody handprints (Id al-Adha - Rosj Hasjana)
2015
rundsbloed op betonnen muur
300cm (h) x 500cm (b)
138
collectie provincie antwerpen
12 oktober 2015
139
140
141
142
denderzone aalst
v.
DENDERZONE AALST
opdrachtgever
locatie
Stad Aalst en Netwerk
Linker- en rechteroever van de Dender in Aalst
tussen de site Schotte en de site Tragel
projectteam
voor de stad aalst
voor netwerk /
Ilse uyttersprot
centrum voor hedendaagse kunst
schepen van Cultuur en Evenementen
Beatrijs Eemans
Ann Van de Steen
relectie
schepen van Openbare werken en Stadsvernieuwing
Paul Lagring
Els Bonnarens
artistiek directeur
architect en ruimtelijk planner, Team Planning,
Stadsvernieuwing en Wonen
zakelijk directeur
Bert De Bruyn
directeur, Team Cultuur en Evenementen
Hilde Roelandt
bestuurssecretaris, Team Cultuur en Evenementen
Annie Van Hoorick
143
aanleiding
opdrachtsituatie
De dienst Planning en Stadsvernieuwing
van de stad Aalst werkt aan de voorbereiding van een golf van stadsvernieuwingsprojecten voor de komende
decennia. De Dender is de ‘blauwe
draad’ die het stadshart van noord naar
zuid dooradert en wordt de drager van
die nieuwe stedelijke ontwikkelingen.
De stad wil haar gezicht naar het water
keren en nieuwe toekomstperspectieven uitzetten op sociaal, demograisch,
economisch en cultureel vlak.
De loop van de Dender en haar oevers (vanaf de Schottesite ten zuiden van het stadscentrum tot aan het Ringviaduct ten noorden) vormen het geograische kader voor de
kunstopdracht. De Denderomgeving is een reconversiezone van circa twee kilometer
die – dwars door het centrum van de stad – verschillende projectzones aan elkaar rijgt.
Sommige van de sites zijn eigendom van de Stad of haar Autonoom Gemeentebedrijf,
andere delen van de oevers zijn in private handen, alle samen maken ze van de schaal
van het plangebied een bepalend gegeven in dit pilootproject.
De opdrachtgever laat in het midden welke site of zone aanleiding kan zijn voor
de pilootopdracht. Deze kunstopdracht betekent ook de start van de interne samenwerking tussen twee teams van de stadsdiensten, met name het Team Planning en
Stadsvernieuwing en het Team Cultuur en Evenementen, die hun occasionele samenwerking met de lokale partner Netwerk willen verbreden. Als culturele speler de
expertise rond kunst in opdracht aanscherpen om tot nieuwe methodieken te komen is
de uitdaging voor Netwerk in dit verhaal.
selectie door
Pilootkarakter
Motivatie
stuurgroep
De context reikt de mogelijkheid aan
om de rol voor kunst te onderzoeken in
een context van stedelijke verandering waarbij schaal en lange duur de
rode draad vormen. Daarnaast vormt
de bijzondere opdrachtgeverscombinatie – een publieke opdrachtgever
met een lokale culturele speler – een
bijzondere uitdaging. Hun gedeelde,
beleidsdomeinoverschrijdende ambitie
om een geschikt instrumentarium te
ontwikkelen voor kunst in opdracht in
dialoog met andere (private) partners
en een brede groep belanghebbenden
kan tot voorbeeld strekken voor nieuwe
samenwerkingsverbanden op lokaal
niveau.
De kunstopdracht van Stad Aalst en Netwerk als gezamenlijke opdrachtgever focust
op de rol die kunst kan spelen in de context van stedelijke vernieuwing en verandering.
Het ontwikkelen van een visie die de schaal en complexiteit van het Ontwikkelingskader
Dender niet schuwt, maar mee opneemt in de ambitie, vormt een interessante uitdaging
voor een langdurig artistiek traject. Welke artistieke methodieken en/of beleidsinstrumenten hierbij nuttig of nodig zijn en hoe de stadsdiensten van Aalst in nauw overleg
met hun culturele partner Netwerk deze zoektocht kunnen inzetten in het vormgeven
van het transitieproces, vormt de ambitieuze vraagstelling voor dit pilootproject. De
baseline ‘Meer dan object’ reikt op dat vlak sporen aan om het onderzoek – artistiek en
theoretisch – op zijn objectmatige en immateriële potenties uit te testen. Tegelijk biedt
het project ook kansen om de vaak onbewuste instrumentaliserende relex van kunst in
opdracht voor het publiek domein bloot te leggen en te onderzoeken.
begeleiding
Bemiddelaar
Contextanalyse
Op zijn voorstel werken Arno van
Roosmalen (Stroom Den Haag) en
Wineke van Muiswinkel samen aan dit
pilootproject, respectievelijk
als bemiddelaar en projectleider.
De combinatie van hun expertise en
inzet onderbouwt de permanente
begeleiding van het proces.
In zijn visienota brengt Arno van Roosmalen twee uitdagingen expliciet onder de aandacht.
Enerzijds wijst hij op de transformatie van het stedelijk weefsel rond de Dender en de
uitdagingen die daarmee gepaard gaan en anderzijds onderstreept hij het belang van een
passende synergie tussen de geallieerde opdrachtgevers. Zijn aanpak is er op gericht om
in de eerste plaats met de opdrachtgevers de wijze te onderzoeken waarop hun alliantie en
‘schaal’ als contextueel element klaargestoomd kunnen worden om op een gepaste manier
een kunstenaar te kunnen inzetten.
Methode van begeleiding
In de voorgestelde aanpak wordt voornamelijk ingezet op ‘capacity building’ aan de
kant van de opdrachtgever(s). Voor deze bemiddelaar is de methode en procedure
van artistieke selectie geen prioriteit alvorens de betrokken partijen aan opdrachtgeverskant op elkaar afgestemd zijn. De kunstenaarsselectie gebeurt op basis van een
opdrachtformulering en is afhankelijk van het beschikbare budget.
kennisdeling
De bemiddelaar kan de rol opnemen van ervaringsdeskundige vanuit zijn ervaring in Den
Haag, waar hij als directeur van de organisatie Stroom een gelijkaardige adviseursrol
heeft voor de lokale overheid. Met deze voorkennis kan de bemiddelaar doelgericht vorm
geven aan wat voor Netwerk een meerlagig en gefaseerd leerproces wordt.
kunstbudget
€ 50.000 (€ 25.000 opdrachtgever + € 25.000 Pilootprojecten)
144
denderzone aalst
opdrachtformulering
selectieprocedure kunstenaars
geselecteerde kunstenaars
In de opdrachtformulering expliciteert het projectteam puntsgewijs de gedeelde verwachtingen: de
hefboomkwaliteit van kunst in stedelijke veranderingsprocessen, waarbij de kunstenaar zich
als ‘kwartiermaker’ engageert en de verbindende
kwaliteit van kunst kan inzetten om een draagvlak
bij de belanghebbenden te creëren; de immateriële
meerwaarde van kunst als bijdrage aan het individueel welzijn van de burgers en de leefbaarheid van
de stad op lange termijn; met de context van een
plangebied dat de totaliteit van de Dender en haar
oevers in Aalst omvat zal kunst zich verhouden tot
de schaalgrootte van die transitiezone en zich niet
op één plek concentreren maar eerder een luïde,
mobiel of repetitief karakter hebben; het aanwakkeren van publieke interactie, het creëren van
potentiële ontmoetingsruimte en het geleiden naar
publieke toe-eigening.
Netwerk / centrum voor hedendaagse
kunst stelde met input van Arno van
Roosmalen een longlist van kunstenaars op. Netwerk verijnde deze in
overleg met het projectteam verder
tot een shortlist. Ter gelegenheid van
de presentatie van de shortlist aan
vertegenwoordigers van de stuurgroep op 23 juni 2015 volgde uit deze
getrapte procedure de deinitieve
kunstenaarsselectie.
kunstenaarscollectief
Observatorium (Rotterdam, nl)
Eerste reactie van Observatorium
op de opdrachtsituatie p. 157
Observatorium op verkenning langs de Dender in Aalst.
12.01
Start begeleidingstraject
door Arno van Roosmalen
als bemiddelaar en
Wineke van Muiswinkel als
projectleider. Het traject
bestaat uit tweewekelijkse
‘pilootmeetings’ met het
voltallige projectteam
waarbij in elke sessie
wordt gewerkt rond een
speciiek aspect van de
kunstopdracht.
3.09
Presentatie en bespreking
van één visienota (slechts
één visienota ingediend). De
opdrachtgever beslist om
twee bijkomende visies te
vragen.
2014
10.02
Pilootmeeting 2:
presentatie van
voorbeelden van
kunst in de openbare ruimte door
Arno van Roosmalen en Wineke van
Muiswinkel.
2015
SEP
OKT
NOV
23.10
Presentatie en bespreking van
de twee bijkomende visienota’s.
De opdrachtgever kiest voor
Arno van Roosmalen (Stroom)
als bemiddelaar.
DEC
JAN
27.01
Pilootmeeting 1: inventarisatie van potentiële stakeholders en van gegevens
over de verschillende fasen
van het transitieproces met
het oog op het creëren van
draagvlak, zowel intern
(bestuurlijk en uitvoerend
apparaat) als extern.
FEB
24.02
Pilootmeeting 3: presentatie
rond functies van beeldende
kunst in de stad om inzicht te
geven in de rol en betekenis van
kunst in stedelijke transitieprocessen en inventarisatie aandeelhouders in het
kunstproject.
145
24.03
Pilootmeeting 4: werkbezoek aan
Den Haag met voltallig projectteam. De schepen van Cultuur en
Evenementen Ilse Uyttersprot en
schepen van Openbare werken
en Stadsvernieuwing Ann
Van de Steen spreken met de
Haagse wethouder voor Cultuur
en Stadsontwikkeling Joris
Wijsmüller over de kansen voor
kunst en cultuur als hefboom
voor stadsontwikkeling.
MAA
21.04
Pilootmeeting 6: inventarisatie
van de wenselijke functies van
kunst in de publieke ruimte
en mogelijke pistes voor een
structurele rol voor Netwerk
als kunstenpartner in Ontwikkelingskader Dender via een
convenant.
APR
MEI
14.04
Pilootmeeting 5:
presentatie van
diverse organisatiemodellen
om kunst in de
publieke ruimte
te brengen en
brainstorming
over mogelijke
samenwerkingsvormen tussen
de Stad en haar
artistieke partner.
29.04
Overleg in projectteam met uitleg aan
de schepenen over
de eerste opzet van
de opdrachtformulering en verdere
brainstorming (zonder begeleiding).
21.05
Pilootmeeting 7: voorbereiding
opdrachtformulering met kunst
als kwartiermaker en proielschets
kunstenaar.
28.05
Pilootmeeting 8: verijning
opdrachtformulering en longlist
voor kunstenaarsselectie.
JUN
21.05
open ba(a)r! - talk #5:
Pilootproject Stad Aalst &
Netwerk met Gideon Boie
(bavo) over ‘Methodiek
op schaal’.
08.07
Advies van de stuurgroep in
functie van een kwaliteitsvol
realisatietraject.
JUL
23.06
Presentatie van opdrachtformulering en shortlist
kunstenaarsselectie aan
stuurgroep.
AUG
SEP
02.09
Eerste ontmoeting kunstenaars en opdrachtgevers
(uitgebreid programma met
gebiedsbezoek).
146
denderzone aalst
Twee kilometer als vijf seconden, een dag van tien meter
[Schaal als tijd]
christian kieckens (Aalst, 1951) is
architect, laureaat van de Godecharle-Prijs
voor Architectuur (1981), geselecteerd
voor de Architectuurbiënnale van Venetië
(1985 en 1991) en laureaat van de Vlaamse
Cultuurprijs voor Architectuur (1999). Hij verzorgt lesopdrachten sinds 1980, was deeltijds
hoogleraar aan de Technische Universiteit
Eindhoven (1999-2002), diploma unit master
aan de Architectural Association te London
(2000-2002) en sinds 2011 hoogleraar
Ontwerpwetenschappen aan de Universiteit
Antwerpen. Sinds 2003 is hij supervisor
van het masterplan ‘Stationsomgeving en
Denderoevers te Aalst’. Verschillende van
zijn projecten en teksten zijn gepubliceerd
in (inter)nationale uitgaven en enkele monograieën zoals Form is one Function too
(1993), Densities [downtown Aalst] (1996),
De Plaats en het Gebouw (1997), Zoeken
Denken Bouwen (2001). In 2016 vindt een
overzichtstentoonstelling over zijn oeuvre
plaats in het VAi te Antwerpen.
Een ontwikkelingskader steunt enerzijds op ruimtelijke potentie en anderzijds
op tijd en fasering. Dit is in Aalst niet anders. Een globale visie op de voorzieningen die reeds in ontwikkeling of gepland zijn, kan een nieuw elan geven aan
een stad die gebukt gaat onder een geschiedenis van industrialisering, sociale
strijd en gemiste kansen in het recente verleden. Een stedelijke mix van functies
zal nieuwe bewoners en gebruikers aantrekken, maar het geheel kan niet zonder een duidelijk scenario, heldere strategieën en politieke wil.
Voor bepaalde deelgebieden zijn reeds afzonderlijke studies uitgevoerd, op
basis van duidelijk omschreven programma’s inzake ontwikkeling, inanciële
haalbaarheid, economische doelstellingen en de herwerking van ruimtelijke
uitvoeringsplannen. Het gaat hier om visies en ontwerpen, sinds het jaar 2000
opgemaakt in opdracht van de Stad in samenwerking met diverse publieke en
private partners, die in een stringente planning tot het jaar 2020 zijn opgenomen: de stationsomgeving met haar trilogie van publieke ruimtes, de toekomstige ontwikkeling op de pendelparkingsite waarbij wonen, werken en leisure
langs de Dender een nieuw stedelijk beeld zullen genereren, de Tragelsite in
het noorden met sport- en andere faciliteiten en ertegenover de voormalige
Tupperwaresite, waar het wonen centraal staat. De Stad zelf is bezig met de
uitwerking van een ruimtelijk uitvoeringsplan voor de rechteroever gebaseerd
op wonen, handel en de aanleg van een Denderpromenade. En voor het gebied
vanaf kunstencentrum Netwerk tot aan de stedelijke werkplaatsen is een studie
beschikbaar die via het aanpakken van de leegstand nieuwe densiteiten in het
vooruitzicht stelt. Tot slot is er ten zuiden van de stad het verder uitgebreid parklandschap met sportcomplex, dat een aanzet vormt voor versteviging van het
reeds gewaardeerde groengebied. Bij dit alles verschijnt de Dender niet louter
als een rivier door de stad, maar als haar grootste publieke ruimte, als ‘plein’ en
perspectief. De fasering en aanpak zullen voortvloeien uit een hele reeks beslissingen, rekening houdend met indicatieve terreinfactoren, marktwaarde en
gebruiksintentie. Tijd is een medespeler in het proces.
Een dergelijk stedelijk plan is gestoeld op een reeks mentale en vormelijke
‘layers’ die inherent verbonden zijn met de geschiedenis van de stad. Een eerste
‘laag’ is die van de gemeenschappelijke geschiedenis en het gedeelde geheugen, grotendeels onzichtbaar geworden door de verwoestende afbraak van
onder andere het industrieel patrimonium, maar nog steeds werkzaam in het
147
gedachtegoed van de inwoners: een gemeenschappelijkheid in denken, geaardheid, mentale ‘behuizing’. Een tweede laag is deze van de fysio-nomie: het nadenken over het gewijzigde stadsbeeld, het zich afkeren van de plek van ontstaan of
de pogingen om weer aan te sluiten bij een ware origine. Het behelst de omgang
met recente breuken en evoluties, van educatieve programma’s tot de ontwikkeling van nieuwe werkplekken. Het gaat over de aanwezigheid van grootindustrie versus de twee ziekenhuizen, over habilitatie en rehabilitatie. Een
derde laag is deze van de ‘oppervlakken’: de geograie, de landschappelijke
structuren, de kaarten en plans, het beschrijven binnen gestelde omkaderingen.
Het is het domein van de individuele betrokkenheden, het samengaan van verschillende culturen en de relectie op ‘plekken’ in de stad, met de ‘iguren’ die
de stad gemaakt hebben (van Dirk Martens tot Jo Bogaert, van Pieter Coecke tot
Louis-Paul Boon...). De vierde laag is deze van de lijnstructuren: de rivier, het
verkeer, de stromen die door de stad getrokken zijn, de verschillende snelheden
van voetganger naast autoverkeer, van de ietsers naast het spoor, de laneurs
langs het water. En als laatste laag is er de kalender van de tijdelijke interventies, op speciieke plekken evenzeer als in een bredere context, van driedaagse
evenementen tot periodieke manifestaties, van de wekelijkse markt tot de
carnavalsdriedaagse, van parkconcerten tot papierbiënnales, van congressen tot
tijdelijke verblijven.
Meer dan ergens anders zijn in Aalst deze verschillende lagen met elkaar
vervlochten, zowel in het denken van de gebruikers als in de multifunctionele
knooppunten doorheen het centrum, waarbij stilte en leegte dienen te worden
gedeinieerd naast de toepassing van een gerichte acupunctuur die ontstaat
vanuit een culturele en economische broeierigheid.
In die zin is er nu meer dan ooit een autonoom conceptueel verbindend
basisplan nodig, handelend over een geheel van ruimtelijkheden, volumetrieën,
oppervlakten, lijnen en tijdelijkheden en hun onderlinge interferenties. Deze
laatste kunnen alleen worden omschreven vanuit een samenwerking tussen
alle betrokken partijen en rekening houdend met inanciële en economische
haalbaarheden, waarbij de nieuwe verbeelding van die aard moet zijn dat zowel het landschappelijk karakter, de architecturale ingrepen als de artistieke
interventies een toegevoegde waarde genereren in een stad die vanwege haar
recente geschiedenis in de onmogelijkheid is geweest om dit op eigen kracht te
ontwikkelen.
Dit werken met het collectief gedachtegoed, het industriële erfgoed en
de nood aan een nieuw stedelijk landschap speelt zich af op terreinen van de
voormalige draadspinnerijen langs de Dender. Projecten worden zo tot nieuwe
(lei)draden door de stad, ze vormen een nieuw stedelijk weefsel waarop andere gebouwen verrijzen, andere ruimten ontstaan met nieuwe invullingen.
Geschiedenis als fundament voor de toekomst.
Nec spe nec metu (Zonder hoop, zonder vrees), de Aalsterse stadsspreuk, staat
op de toren van het belfort te lezen. Ze vertelt veel over de stad en de identiteit
van haar bewoners. Net zoals de barokschilder Caravaggio, die volgens deze
spreuk leefde, zichzelf in zijn schilderijen als zondaar opvoerde – volgens
sommigen zou het hoofd van de reus in zijn David met het hoofd van Goliath (1610)
148
denderzone aalst
een zelfportret zijn – hebben Aalstenaars een groot gevoel voor zelfkritiek en
zelfspot. Niet voor niets is het Aalsterse dialect een afgeleide van het Bargoens,
een geheime dieventaal: eeuwenlang heeft deze bevolking een eigen omgangstaal, denkwijze en geschiedenis gekoesterd.
In deze eenentwintigste eeuw ondergaat de stad een transformatie die voor
de inwoners niet altijd evident is om te plaatsen. Een niet uitgevoerd project
van de Engelse kunstenaar Scott King uit 2009, bedoeld om een plaats te krijgen
onder de Denderbrug (het werk zou dus, als een ‘stempel’, enkel zichtbaar zijn
wanneer de brug open staat) maakt de keuzes die de stad moet maken verder
duidelijk: ‘A line through everything’ (de eerste zin uit The Chapel Road, de
Engelse vertaling van Louis Paul Boons Kapellekensbaan uit 1953) als aanzet tot
een nieuw begin. ‘Een kruis over alles’ (de oorspronkelijke Nederlandse zin is
veel rijker aan betekenis) is noodzakelijk, niet om delen te wissen, maar om andere delen en fragmenten toe te laten een nieuwe rol te spelen. Het kunstwerk
zou niet alleen een parcours van noord naar zuid hebben gemarkeerd, maar
de verbinding hebben gemaakt tussen twee stadsdelen. De Dender als plein,
als de grootste ‘open ruimte’ van de stad, waar men zich eeuwenlang heeft van
afgekeerd, wordt dan een ruggengraat, een acute verbinding tussen alle lagen,
lijnen, oppervlakken en evenementen. Het is nu zaak zich dit wijdse stadsdeel,
dat lang als vuile en stinkende leegte werd ervaren, maar ontegensprekelijk
vandaag voor nieuwe lucht en licht zorgt, opnieuw toe te eigenen.
De grote diversiteit aan gebruiken, de uiteenlopende ruimtelijke toevoegingen dienen nu geïntegreerd in een ruimtelijke visie die het louter planmatige
overstijgt en waarbij momenten van ervaring en emotie, ontroering en herinnering als nieuwe ‘inslag’ worden toegevoegd. Ontwikkelen is vandaag meer dan
een simpel verder borduren of een reageren tégen: het gaat over ‘vernietigen,
maar om opnieuw op te bouwen’, naar het gezegde van Thomas van Aquino.
In zijn kritisch artikel ‘Architektur’ uit 1910 schrijft de Weense architect
Adolf Loos: ‘Het kunstwerk is revolutionair, het huis conservatief’. Meer dan
honderd jaar later heeft deze stelling nog niets aan belang ingeboet: nog steeds
is het niet evident om het revolutionaire in het conservatieve enige draagkracht
te geven, enig autonoom overleven dat los staat van schoonheid of monumentwaarde. Deze autonomie van kunst dient in alle opzichten te worden gevrijwaard terwijl noodwendige interventies in de stedelijke ruimte ook andere
onderleggers vereisen: het goede plein, de culturele duurzaamheid, het zich
goed voelen op een ‘plek’, de toe-eigening, het perspectief (in alle betekenissen
van het woord), het aanvaarden en deel uitmaken van een stad, het behoren tot
een gemeenschap. Hier kan hedendaagse kunst met de coherente vraagstellingen en relecties via geëigende methodes een onmisbaar verhaal aan toevoegen.
Bovenal moeten nu ontwerpers opstaan met nieuwe en genereuze ruimtelijke concepten. De Dender en haar oevers kunnen dit als leidraad, ruggengraat
en in schaal mogelijk maken. Zoals William Forsythe in 1983 in ‘France/Dance’
verklaarde: ‘De tijd is een curieus iets. Soms kan een dag een jaar duren of kan
een minuut 27 maanden duren of kunnen negen seconden zestien weken
duren.’ Of omgezet naar Aalst: twee kilometer kunnen vijf seconden duren,
evenzeer als een dag tien meter lang kan zijn. Schaal als tijd.
149
de opdrachtgevers
els bonnarens, architect en ruimtelijk planner, dienst Planning, Stadsvernieuwing en Wonen, Aalst
paul lagring, artistiek directeur, Netwerk/centrum voor hedendaagse kunst, Aalst
ann van de steen, schepen van Openbare Werken en Stadsvernieuwing, Aalst
annie van hoorick, zakelijk directeur, Netwerk/centrum voor hedendaagse kunst, Aalst
ilse uyttersprot, schepen van Cultuur en Evenementen, Aalst
‘ We zagen kansen om dit terrein niet enkel
als een ruimtelijk gegeven aan te pakken, maar
ook als een plek van culturele herontwikkeling.’
Vergaderzaal Netwerk | centrum voor hedendaagse kunst, Aalst, 8 september 2015
Koen Brams: Wie nam het initiatief om te kandideren voor de Pilootprojecten?
Paul Lagring: Cultuurbeleidscoördinator Arnoud
Van Der Straeten had de oproep gelezen en benaderde me met de vraag of de Pilootprojecten
een goed kader zou zijn om een Aalsterse casus
in te dienen. We hadden al een poosje met veel
voldoening samengewerkt in het kader van
het project Kunst in de wijk. Dat was ongetwijfeld de reden waarom hij Netwerk polste in
een verkennend gesprek. Samen trokken we
naar de eerste informatievergadering over de
Pilootprojecten. Na die vergadering waren we
enthousiast om deel te nemen als opdrachtgever. Van de organisatoren van de Pilootprojecten
kregen we te horen dat zij de combinatie van
een stadsbestuur en een culturele instelling als
zeer gunstig zagen.
Els Bonnarens: Ik had de oproep ook gelezen en
zag hierin kansen om een project voor te stellen,
maar ik wist niet dat de dienst Cultuur ook
belangstelling had om aan de Pilootprojecten
deel te nemen. De eerste informatievergadering
heb ik gemist, maar toen ik hoorde van de plannen van de dienst Cultuur hebben we overleg
gevoerd. Samen trokken we naar de tweede
informatievergadering en nadien beslisten we
om in te gaan op de oproep. Dat we de ganse
transitiezone langs de Dender zouden indienen,
lag voor de hand.
k.b.: Waarom?
e.b.: Reeds geruime tijd genieten de diverse
stadsvernieuwingsprojecten en gebiedsont-
wikkelingen langsheen de Dender de hoogste
prioriteit in het beleid van de Stad. Het gaat
om een twee kilometer lange zone, in het hart
van de stad. Het stadsvernieuwingsproject van
de stationsomgeving gaat onder meer over het
verbinden van beide oevers van de Dender en
het project over de reconversie van de rechteroever – een gebied dat gekenmerkt wordt door
verlaten bedrijven, leeglopende arbeiderswijken en alle sociaal-maatschappelijke problemen
die daarmee samenhangen – beschrijft hoe dit
stadsdeel een eigen identiteit kan krijgen in
relatie tot de Dender en haar waterfront. In de
Pilootprojecten zagen we kansen om dit terrein
niet enkel als een ruimtelijk gegeven aan te
pakken, maar ook als een plek van culturele herontwikkeling. Het gaat immers niet alleen om
de openbare ruimte, maar om de strategische
formulering van een totaalprogramma. Waarin
zit de maatschappelijke meerwaarde van wat
private ontwikkelaars aan het plannen zijn?
Hoe formuleren we die maatschappelijk return
naar private ontwikkelaars? Hoe onderhandel
je daarover? Hoe kunnen we een win-winsituatie voor beide partijen bereiken? Die vragen
hielden ons bezig.
k.b.: Hadden de dienst Cultuur en Netwerk ook
de Dender als casus voor ogen? Of had Netwerk
een ander project in gedachten?
p.l.: In mijn overleg met Arnoud hadden we nog
geen concreet thema of gebied gedeinieerd. We
wisten niet waar we het best op zouden inzetten.
Toen we hoorden dat het Team Planning en
150
denderzone aalst
Stadsvernieuwing het Dendergebied naar voor
wilde schuiven, zagen we daarvan meteen
de enorme potentie in. Persoonlijk sprak die
gebiedskeuze me ook zeer aan: een belangrijk
deel van mijn leven heeft zich langs de Dender
afgespeeld.
k.b.: Is er nooit een ander onderwerp overwogen?
e.b.: Nee, de baseline van de Pilootprojecten
luidt Meer dan object: dat is geen uitnodiging om
na te gaan denken over een object op een plein.
k.b.: Was het moeilijk om de betrokken
schepenen te overtuigen om deel te nemen aan
de Pilootprojecten?
e.b.: Neen, hoegenaamd niet.
Ann Van de Steen: Het klikte direct. Ilse
Uyttersprot, schepen van Sport, Cultuur,
Evenementen, Vrije tijd en Facility, en ik luisterden naar het verhaal van onze ambtenaren
en van Paul en we waren meteen overtuigd om
onze kans te wagen. De beloofde expertise en
begeleiding op het vlak van kunst in opdracht
was daarbij het doorslaggevende argument. Op
basis van eerdere positieve ervaringen – zoals
de plaatsing van Het neusje van Patrick Van
Caeckenbergh op een rotonde – was ik onmiddellijk bereid een budget voor het Pilootproject
vrij te maken. Een kwaliteitsvolle invulling van
de publieke ruimte is een belangrijk beleidsaccent dat ik wil leggen en ik heb geleerd
dat de kunstenaars er best in een zo vroeg
mogelijk stadium bij worden betrokken. Het
kan alleen maar verrijkend werken.
e.b.: Bij de visievorming over stadsvernieuwing
gaat het daarenboven niet enkel over aspecten
van de openbare ruimte, waar kunstenaars inderdaad een meerwaarde kunnen bieden. Het
gaat niet enkel om functionele vereisten en om
de beleving van de publieke ruimte. De vraag
hoe kunst en cultuur als hefboom kunnen werken bij het initiëren van grote gebiedsherontwikkelingen is een veel grotere en complexere
uitdaging. Bij die gedachtenontwikkeling
willen we graag de dienst Cultuur betrekken
zodat een structureel samenwerkingsverband
kan worden opgezet, van bij de initiatiefase
van stadsvernieuwingsprojecten.
k.b.: Waarom viel jullie keuze op Stroom als
bemiddelaar?
a.v.d.s.: Stroom is een expertisecentrum op
het vlak van kunst in de openbare ruimte. Hun
visienota sprak ons enorm aan. Ze deelden
duidelijk ons enthousiasme over de enorme
mogelijkheden die de Denderzone biedt en ze
kwamen ook met een voorstel van aanpak dat
ons zeer doordacht en realistisch leek. Ook de
decennialange praktijk van Stroom en de inbedding van de organisatie in het Haagse artistieke
landschap hebben ons doen besluiten om met
directeur Arno van Roosmalen in zee te gaan.
p.l.: In het verleden hadden wij ook al samengewerkt met Stroom en dat was ons zeer goed
bevallen.
Annie Van Hoorick: Nadat we die knoop hadden
doorgehakt, brachten we – de twee schepenen,
de ambtenaren van de diensten Cultuur en
Stadsvernieuwing en een delegatie van Netwerk
– een bezoek aan Stroom in Den Haag. Deze
studiereis bracht de bevestiging van onze keuze.
De wijze waarop Stroom in Den Haag verworteld is en zijn rol speelt op het vlak van de
integratie van kunst in de openbare ruimte was
zonder meer inspirerend.
a.v.d.s.: We voelden dat we op dezelfde golflengte zaten, zowel de politici, de ambtenaren
als Stroom en Netwerk. Dat was een belangrijke
vaststelling.
a.v.h.: Niet alleen op inhoudelijk vlak was de
trip een schot in de roos. We leerden elkaar
ook beter kennen en waren voortdurend aan
het brainstormen over de Dendercasus. Met de
dienst Stadsvernieuwing hadden wij tot dusverre slechts sporadische contacten. Tijdens de reis
werden banden gesmeed, waar we nog elke dag
ons voordeel mee doen.
Ann Van de Steen:
‘ We voelden dat we op dezelfde gollengte zaten,
zowel de politici, de ambtenaren als Stroom en
Netwerk. Dat was een belangrijke vaststelling.’
k.b.: Netwerk wil zichzelf ook ontpoppen tot
een expertisecentrum inzake kunst in de openbare ruimte. Zien jullie Stroom in die zin als een
rolmodel?
p.l.: Ja, dat kan ik niet ontkennen. Ik verwees
eerder reeds naar onze betrokkenheid bij het
project Kunst in de wijk. We hebben dus al enige
ervaringen als bemiddelaar en producent achter
de rug, maar dit Pilootproject biedt kansen om
verder te groeien in de nieuwe rol die we voor
onszelf hebben bedacht. In die zin staan we aan
het begin van een proces.
e.b.: De nieuwe rol van Netwerk zal worden
vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst
tussen de Stad en Netwerk.
a.v.h.: We staan inderdaad bij het begin van
de formalisering van de samenwerking met de
Stad. Wat wil de Stad? Wat kunnen wij bieden?
In hoeverre kunnen wij ondersteunend opere-
151
ren? Wat staat er tegenover? Op al die vragen
moeten antwoorden komen. Nu worden wij
soms door een stadsdienst benaderd met een
vraag die eerder al – zij het soms volledig anders
verwoord – door een andere dienst aan ons was
voorgelegd. Wij zijn dus vragende partij voor
een globale visie van de Stad.
Els Bonnarens:
‘ Over stadsontwikkeling heeft iedereen
ideeën; het is niet makkelijk om dan voor een
bepaalde visie een breed draagvlak te vinden.
Een expertisecentrum als Stroom kan ideeën
en argumenten leveren om een bepaald plan
ingang te doen vinden.’
k.b.: Ziet Netwerk zichzelf als een expertisecentrum op stedelijk of op Vlaams niveau?
p.l.: We zien de Stad Aalst voorlopig als het
gebied waarover we willen relecteren inzake
kunst in de openbare ruimte. Dat lijkt me al een
mooie ambitie. Het zou daarbij meegenomen
zijn als wij ervoor kunnen zorgen dat er een
positiever klimaat ontstaat omtrent kunst en
cultuur in Aalst.
e.b.: We hebben mede voor Stroom gekozen
omdat die organisatie reeds die rol speelt in Den
Haag. Het is in die zin een model dat wij met
Netwerk in Aalst voor ogen hebben. Stroom is gewend om met de Stad en alle belanghebbenden
in dialoog te gaan over publieke ruimte. Over
stadsontwikkeling heeft iedereen ideeën; het is
niet makkelijk om dan voor een bepaalde visie
een breed draagvlak te vinden. Een expertisecentrum als Stroom kan ideeën en argumenten leveren om een bepaald plan ingang te doen vinden.
k.b.: In het Pilootproject zit Netwerk op een
andere stoel dan gebruikelijk: niet als bemiddelaar of producent, maar als partner van de Stad
Aalst, als co-opdrachtgever. Welke inzichten
levert dat op?
p.l.: Het is inderdaad een nieuwe wending,
maar het is een rol die we graag opnemen. We
hebben eerst onze identiteit bepaald en onze
werking op poten gezet. Nu zijn we klaar om
stappen te zetten in onze omgeving. Het is
een zeer gewenste situatie om op die manier
met de Stad aan tafel te zitten, wat niet uitsluit
dat we in de nabije toekomst zeer kritisch
naar elkaar moeten blijven kijken. We kunnen
veel opsteken van Stroom. Ze hebben ons al
buitengewoon veel informatie aangereikt. Hoe
gaan zij te werk? Waar leggen zij de klemtoon?
Op welke theoretische kaders beroepen zij zich?
Het is ook prettig om op een andere manier met
de stedelijke administratie en de schepenen om
te gaan.
a.v.d.s.: Die waardering is wederzijds. We
hebben alvast geleerd dat we Netwerk steeds bij
dit soort stadsontwikkelingsprojecten moeten
betrekken. Kunst en cultuur waren een blinde
vlek in de samenwerkingsverbanden die we tot
nog toe opzetten. Verschillende andere diensten
werden steevast bij stadsontwikkeling betrokken – Jeugd, Milieu, Landbouw… Voor de dienst
Cultuur gold dat niet, maar hierin zal dankzij
de Pilootprojecten verandering komen. Het is
een absolute meerwaarde om de dienst Cultuur
van bij de aanvang van dergelijke projecten mee
aan tafel te hebben.
e.b.: We zijn geïnteresseerd in de artistieke blik
op de transitieprocessen die zich in de nabijheid
van de Dender zullen voordoen. Hoe kijken
kunstenaars naar die ruimtelijke problematiek
van een stad die zich naar de rivier zal plooien?
Wat zijn de antwoorden van kunstenaars op de
sociale problemen die zich in de oude arbeiderswijken voordoen? We willen voortaan steeds
bemiddelaars en kunstenaars bij onze stadsontwikkelingsprojecten betrekken. Om die reden
willen we op een of andere manier werk maken
van een lokale percentageregel. Op de begroting van grote stedenbouwkundige projecten
willen we dus steeds een percentage vrijmaken
voor kunstintegratie. Ik denk dat ook de dienst
Cultuur het zelf prettig vindt om die nieuwe
taak toegeschoven te krijgen. Voorheen waren
ze toch vooral bezig met de subsidiëring van
evenementen – of van verenigingen die evenementen opzetten. Stadsontwikkeling is een heel
nieuwe wereld die voor hen opengaat.
k.b.: Een lokale percentageregel, dat lijkt me
een primeur in Vlaanderen! Opmerkelijk is
bovendien dat het initiatief hiertoe komt van de
dienst Planning en Stadsvernieuwing.
e.b.: Dat heeft te maken met het feit dat wij
al ervaring hadden opgedaan met de Vlaamse
percentageregel toen we de stationsbuurt hebben aangepakt. Dat was heel goed meegevallen
zodat we aan het denken zijn gezet om die regel
ook op stedelijk niveau in te voeren in functie
van projecten waarvoor we geen Vlaamse subsidies hebben weten los te krijgen.
a.v.d.s.: Hoe we dit precies in een reglement
zullen gieten, is nog niet helemaal duidelijk,
maar de intentie is uitgesproken en ik wil er
in ieder geval werk van maken. Wellicht is de
meest elegante oplossing om de dienst Cultuur
van bij het begin van de discussie over stads-
152
denderzone aalst
ontwikkelingsprojecten uit te nodigen bij de
besprekingen en ook tijdens de inspraakvergaderingen. Op die manier wordt reeds de
kiem van een kunstproject gezaaid – de kosten
daarvan lopen dan gewoon mee met het budget
van het project. Dat is een goede oplossing,
want vaak wordt een kunstproject pas gecontesteerd als het budget ervan bekend raakt. Als het
kunstproject integraal deel uitmaakt van het
stadsontwikkelingsproject kan de discussie niet
worden aangesneden vanuit de kostprijs ervan.
k.b.: Het Rotterdamse kunstenaarscollectief
Observatorium is geselecteerd om uitvoering
te geven aan de kunstopdracht. Kunnen jullie
toelichten op welke wijze de selectie is gebeurd?
p.l.: In overleg met Stroom was een longlist tot
stand gekomen. Bovenaan die lijst prijkte het
Brusselse architectencollectief Architecture
Workroom Brussels. We legden onze keuze voor
aan de stuurgroep van de Pilootprojecten en na
een lange en heftige discussie zijn we toen tot
het inzicht gekomen om voorrang te geven aan
Observatorium.
a.v.d.s.: Het kunstenaarscollectief had bij ons
ook hoge ogen gegooid, maar we waren in
eerste instantie nog meer onder de indruk van
Architecture Workroom Brussels, temeer omdat
zij al actief waren geweest op de rechteroever
van de Dender. Ze kenden de situatie, waren
op de hoogte van de enorme uitdagingen en
we hadden goede ervaringen met hen achter de
rug. Het was dus logisch dat onze keuze eerst
naar hen uitging, maar de stuurgroep vond
het belangrijk dat kunstenaars – en niet architecten of stedenbouwkundigen – aan zet werden gebracht. Het ging per slot van rekening
om de Pilootprojecten Kunst in Opdracht. Dat
was een argument waarvoor we niet ongevoelig
waren. Recentelijk hebben we kennisgemaakt
met Observatorium. De groep is naar Aalst
afgezakt; we hebben hen rondgeleid en van
gedachten gewisseld. Het was een zeer positieve
ervaring. We zijn er nu volledig van overtuigd
dat we de juiste keuze hebben gemaakt.
p.l.: In Netwerk werken we geregeld met
architecten samen. We organiseren tentoonstellingen van architecten en zetten met hen
kunstintegratieprojecten op. Voor ons staan
kunstenaars en architecten op gelijke voet. De
wereld van de architectuur overlapt met die van
de kunst, zo voel ik dat tenminste aan. Ik ken
architecten die kunst verzamelen of zelf kunst
maken. De argumentatie van de stuurgroep
bevreemdde ons in eerste instantie, maar het
klopt wat schepen Van de Steen zei: de selectie
van Observatorium is een schot in de roos. We
zijn blij met onze keuze.
k.b.: In hoeverre verwachten jullie dat
een kunstproject een antwoord kan bieden op
de grote ruimtelijke en maatschappelijke uitdagingen, zoals ‘het hyperritme van de demograische verschuivingen, de expansievlucht en de
identiteitsevolutie’, waarover jullie het hadden
in de kandidaatstelling?
a.v.d.s.: We hebben kennisgenomen van de
projecten die Observatorium tot nog toe heeft
gerealiseerd. Ze doen vaak ruimtelijke ingrepen
in steden. Ze proberen plekken betekenissen te
geven of verbindingen te maken, zowel fysiek,
als ten aanzien van het publiek. Dat kan en mag
controversieel zijn. Het hoeft zelfs helemaal
niet zichtbaar te zijn. Hun portfolio is een
garantie dat zij met de Aalsterse problematiek
raad zullen weten. De gesprekken die we hadden naar aanleiding van hun eerste werkbezoek
aan Aalst waren ook zeer bemoedigend.
p.l.: We hebben het projectgebied bepaald,
we weten wat er speelt en we moeten kritisch
opvolgen wat Observatorium daarmee gaat
doen. Ze zullen rekening moeten houden met
de problemen die wij hun voorleggen. Dat is
een aandachtspunt, maar ik heb er het volste
vertrouwen in dat het zal lukken. Binnenkort
plannen we een tegenbezoek aan Rotterdam.
We zijn ervan overtuigd dat we elkaar zullen
vinden, zowel wat het plan van aanpak als wat
de interventies betreft.
Annie Van Hoorick
‘ Eén project zal het verschil niet maken maar
het kan wel het fundament zijn voor alles
wat er nadien nog moet gebeuren.’
k.b.: Het Pilootproject loopt tot 2017, maar de
ontwikkeling van de Denderzone is een project
van lange adem. Wat plannen jullie na 2017?
a.v.d.s.: We gaan het project verderzetten. Eén
project zal het verschil niet maken maar het kan
wel het fundament zijn voor alles wat er nadien
nog moet gebeuren.
k.b.: Zowel de bemiddelaar als de kunstenaars
zijn Nederlanders. Kunnen jullie iets zeggen
over de culturele verschillen waarmee jullie
hebben kennisgemaakt tijdens dit proces?
a.v.d.s.: Wat mij is opgevallen, is de positieve
manier waarop zowel Stroom als Observatorium
153
hebben gereageerd op onze stad. Ze vinden
Aalst een uitdaging. Hun enthousiasme werkt
echt aanstekelijk! Ze kijken ook op een andere
manier naar Aalst in het algemeen en naar de
Denderzone in het bijzonder. Ze vinden het een
interessante casus. Dat is verfrissend.
k.b.: In hoeverre is het project reeds gecommuniceerd naar de Aalsterse bevolking?
a.v.d.s.: Nog helemaal niet, omdat het gemeentebestuur eerst nog formeel in kennis moet
worden gesteld over het project. We willen geen
communicatie voeren als de beslissing hieromtrent door het gemeentebestuur nog niet is
genomen. Dat was niet de enige reden om de
communicatie nog niet op te starten. Je moet
ook eerst alle elementen van het dossier op een
rij hebben. Voordat Observatorium was gekozen, had het geen zin om de Aalsterse burgers
te informeren. Het project moet volledig in de
steigers staan vooraleer je dat doet.
p.l.: Wat voor Netwerk nieuw is, is precies het
inspraak- en participatietraject. Tot nog toe
gingen we met een kunstenaar op een bepaalde
plek aan de slag om een zo goed mogelijk kunstwerk te realiseren. Burgerparticipatie was nooit
een issue. In het pilootproject zullen we wat dat
betreft voor het eerst ervaring opdoen.
a.v.h.: Het was in het verleden wel een aandachtspunt. Het ging dan om projecten in moeilijke
wijken en we dachten dat de kunstenaar in dialoog zou gaan met de betrokken burgers, maar
dat bleek steeds moeilijker dan gedacht. Het
kwam nooit echt van de grond.
k.b.: Hoe zien jullie het participatieve?
Hoe moet dat vorm krijgen?
p.l.: Die vraag hebben we aan Observatorium
gesteld. Het behoort dus tot hun opdracht om
hierop een antwoord te bieden.
a.v.h.: Ze kunnen daarbij uiteraard op ondersteuning rekenen van ons, Netwerk en de Stad.
a.v.d.s.: Er is al heel veel onderzoek gebeurd
over de Denderzone. Uiteraard zullen we die ter
beschikking stellen van de kunstenaars, maar de
manier waarop zij de Aalstenaren bij het project
willen betrekken, is iets wat zij moeten uitmaken.
k.b.: Hoe kijken jullie terug op het proces? Wat
zijn voor jullie signiicante momenten geweest?
p.l.: Als ik een belangrijk moment moet noemen, dan zou ik verwijzen naar de public talk in
het Atelier Bouwmeester (21 mei 2015). Hoewel
ik al doordrongen was van het inzicht dat het
om een stedenbouwkundig project ging, kreeg
ik toen echt het idee dat we met iemand in zee
moesten gaan die in staat zou zijn om een visie
te ontwikkelen op het gehele gebied. Dat was
voor mij een scharniermoment.
k.b.: Als jullie een advies zouden mogen
geven aan andere kandidaat-opdrachtgevers, wat zou dat dan inhouden?
a.v.d.s.: Doen! Niet twijfelen, ervoor gaan,
waarbij we onze ervaringen dienaangaande
graag willen delen.
Ilse Uyttersprot*
‘Als schepen van cultuur sta ik erop dat kunst laagdrempelig is en dat iedereen de kans krijgt om
te participeren. Cultuur en kunst zijn voor mij ideale hefbomen om de mensen te betrekken bij de
ontwikkeling van hun buurt, straat of plein. Mensen laten meedenken over de toekomst van hun
wijk onder de vorm van kunstprojecten, stimuleert de gemeenschapsvorming. Buurtbewoners
kunnen mekaar ontdekken dankzij dit project. Stadsontwikkeling en cultuur gaan hand in hand
– cultuur is het cement, waar stadsontwikkeling zorgt voor de stenen.’
*
Schepen van Cultuur Uyttersprot kon door onverwachte
omstandigheden niet aan het gesprek deelnemen, maar
bezorgde haar bedenkingen aan de redactie. (nvdr)
154
denderzone aalst
bemiddelaars
ARNo VAN RoosmAleN
wiNeKe VAN muiswiNKel
Bouwrijp maken:
de taak van de bemiddelaar
Verwachtingenmanagement
Recente culturele en maatschappelijke ontwikkelingen
versluieren eigenlijk de speciieke kwaliteiten van kunst.
Kunst wordt, meer dan voorheen, verondersteld een
maatschappelijke werking of andersoortig effect teweeg te
brengen, kortom: ‘iets te doen’. Terwijl juist haar autonome positie, het feit dat ze geen ‘oneigenlijke’ belangen
dient, zoals economische, religieuze of politieke, haar
unieke bijdrage aan de samenleving mogelijk maakt.
Vanuit ongebondenheid, maar ook vanuit betrokkenheid
biedt kunst ons een andere blik op de werkelijkheid: ze
maakt het onzichtbare zichtbaar, het onvoorstelbare ervaarbaar en biedt nieuwe perspectieven. Als maatschappelijk werk, marketing of politiek is zij echter tweederangs.
Het publieke domein is er in principe voor iedereen,
voor ‘ons allemaal’. Hoewel zichtbaar en onzichtbaar
gecontroleerd is het pluriform en heterogeen, telt het veel
potentieel ‘belanghebbenden’ en biedt het plaats aan het
onverwachte, aan ontmoetingen met ‘de ander’.
Niemand ‘vraagt’ om kunst in de openbare ruimte.
Tegelijkertijd zijn er mensen en instanties die belang hebben bij kunst als een vorm van stadsverfraaiing, als middel
om aandacht aan een onderwerp te geven, als vorm van
‘volksverhefing’ en emancipatie, als oplossing voor ruimtelijke problemen, bevestiging van identiteit, herkenning,
internationale uitstraling, of als bijdrage aan verblijfskwaliteit met een economische en maatschappelijke spin-off.
Er is – zeker als het gaat om kunst in de openbare ruimte
– een instantie (in abstracte zin – we hebben het niet per se
over een instelling of organisatie) nodig die de speciieke
rol van de kunstenaar en de onderscheidende kwaliteit van
kunst bewaakt. Om de mogelijke belangen van derden te
dienen, om haar speciieke bijdrage aan de ruimte en de
samenleving te waarborgen moet kunst in eerste instantie
van optimale kwaliteit kunnen zijn, niet dienstbaar aan
een ander doel dan de inhoudelijke ambitie van de kunstenaar. De verwachtingen van belanghebbenden moeten gemanaged worden en de aanspraken die zij maken op kunst
getemperd. Want vanuit een zekere terughoudendheid
worden – bij goede kwaliteit – de opdrachtgever, belanghebbenden en publiek beloond. Beloond met iets waarom
zij misschien niet hebben gevraagd, maar dat hen verrijkt
in hun belangen en ambities, en dat maakt nieuwe
‘eigenaren’ mogelijk.
De stad Aalst ambieert ‘dienstoverschrijdende’ samenwerking binnen haar ambtenarenapparaat. Een goede
synergie is gebaat bij een tot ver in het proces doorgevoerde, speciieke expertise en een heldere uiteenzetting van de
speciieke belangen van (in dit geval) de samenwerkende
overheidsdiensten. Als stad die een belangrijke ambitie
koestert op het gebied van kunst in de openbare ruimte,
zou Aalst zich dus moeten verzekeren van een instantie
zoals hierboven bedoeld. Het vrijwaart een stadsbestuur
van kunstinhoudelijke overwegingen, laat haar toe om
zuiver te zijn in haar eigen doelstellingen en voorkomt
vermenging van uiteenlopende belangen bij besluitvorming. Anderzijds beschermt zo’n instantie de ongebondenheid van de artistieke positie en vergunt ze de kunst
zo om optimaal vanuit haar eigen kwaliteit een bijdrage te
leveren aan de openbare ruimte. Een dergelijke instantie
paart kennis van en visie op kunst in het publieke domein
aan een gezaghebbende positie in de stedelijke samenleving vanuit een doortastende houding.
Vertrouwen
Met het concrete pilootproject ‘Denderzone’ als essentiële
stepping stone is er een ambitie geformuleerd om tot een
structurele samenwerking te komen tussen de stad Aalst
en de kunstinstelling Netwerk, waarbij de laatste in een
adviserende, initiërende en programmerende rol vanuit de
155
arno van roosmalen (Twello, 1959)
is sinds 2005 directeur van Stroom Den Haag,
centrum voor beeldende kunst en architectuur.
Van Roosmalen studeerde kunstgeschiedenis
in Groningen en was van 1999 tot en met 2004
programmacoördinator van tent. in Rotterdam.
Daarvoor was hij vijf jaar conservator Stadscollectie
in Museum Boijmans Van Beuningen. In 1997 was
hij samen met Leontine Coelewij de curator van het
Nederlandse paviljoen op de Biënnale van Venetië
(kunstenaars: Aernout Mik en Willem Oorebeek).
Van Roosmalen maakt naast zijn werkzaamheden
bij Stroom deel uit van een reeks van landelijke
commissies, jury’s en adviesraden.
kunst bijdraagt aan de ideeënvorming over stedenbouwkundige ontwikkelingen, aan de architectonische kwaliteit
van de stad en aan een betekenisvolle openbare ruimte.De
begeleiding van Stroom Den Haag was er op gericht om
de opdrachtgever zelfstandig beslissingen te laten nemen
en zelfstandig te laten opereren. Met het bouwrijp maken
als metafoor (voor de te ontwikkelen alliantie, voor het
transitieproject Denderzone) bestond de begeleiding uit
drie fasen en een intermezzo:
• Informeren, verrijken, enthousiasmeren, ontregelen,
delen. Deze fase heeft een zeer groot deel van de tijd en
van onze aandacht in beslag genomen. Voorop stond
namelijk het belang om draagvlak te creëren bij het
bestuur en het ambtelijk apparaat van de stad. Dit
draagvlak is essentieel voor de ontwikkeling van een
duurzaam beleid op het gebied van kunst in de openbare ruimte en voor de kwaliteit van de integratie van
kunst in de besluitvorming en ontwikkelingsprocessen.
• Een excursie van een delegatie uit Aalst naar Den Haag
om kennis te maken met zeer succesvolle én minder geslaagde voorbeelden van kunst in de openbare ruimte.
Als afsluiting daarvan een ontmoeting met de Haagse
wethouder voor cultuur én stadsontwikkeling, waarbij
de notie ‘cultuur als hefboom voor stedelijke ontwikkeling’ aan de orde kwam.
• Het formuleren van de opdracht voor een concreet
project en de selectie van een kunstenaar. Idealiter is
de rol van de kunstenaar tweeledig. Hij of zij dient een
concreet kunstproject te realiseren en de basis te creëren
voor een kunstprogramma bij de verdere ontwikkeling
van de Denderzone.
• Monitoring en advisering / begeleiding van het vervolgtraject (op afstand).
wineke van muiswinkel (Den Haag, 1969)
Gerrit Rietveld Academie afdeling Voorheen
Audiovisueel • 1993 • ilm • Over Enkele
Ogenblikken • Semana Experimental Madrid • 1995
• Zestien Millimeter • Stedelijk Bureau Amsterdam
• 1997 • bestuurslid W139 • 1999 • werk op dia •
Hooggeëerd Publiek, deel 3 • Stedelijk Museum
Amsterdam • 2000 • 16mm en video • De Brede
en de Smalle Weg • Galerie Annet Gelink • 2005
• Design Academy Eindhoven • docent • coördinator Man and Leisure • 2012 • radio • De Stem
van West • kunst in de openbare ruimte • artistiek
coördinator • webradioproject Gemeente Utrecht
• 2013 • installatie • Volière Décibelle • volt op
Glow Next Eindhoven • radio en documentaire •
Radio Balzac, of ik zie een mannetje staan • over
Arnoud Holleman • RadioDoc vpro • Het Journaal
van Venetië • over herman de vries • ilosoische
webradio • oprichting Radio René • 2014 • freelance
projectleider Stroom Den Haag • voor kunstwerk
in Leidschenveen-Ypenburg • 2015 • adviseur
Pilootproject Aalst voor Stroom Den Haag • webradio • Westwaarts met Hans van Houwelingen •
Radio Rodeo • 2016 • docent • Hogeschool Kunsten
Utrecht • radiodocumentaire • ntr RadioDoc • met
papegaaien en mensen • ilmdocumentaire • over
dj dna
156
denderzone aalst
Het vergt in zekere zin moed van het stadsbestuur om
een kunstinstelling het vertrouwen te geven (en daarvoor
politiek draagvlak te vinden en inanciële middelen vrij
te maken) om een serieuze en gezaghebbende positie in te
nemen bij haar afdelingen, belanghebbenden en mogelijk
ook marktpartijen. Dat vertrouwen kan alleen geschonken worden als men overtuigd is van het maatschappelijk
belang van kunst; als men geïnformeerd is en enthousiast
over de betekenis, rollen en vormen die kunst kan aannemen en over de verschillende manieren waarop kunst
zich kan manifesteren en nestelen in de samenleving;
als men ruimdenkend is; en als men terughoudend is in
verwachtingen ten aanzien van kunst, en van aanspraken
op kunst.
We zijn er van overtuigd dat, mede door de nadruk op
informatieoverdracht enerzijds en een oprechte ontvankelijkheid voor de opvattingen, vragen en ambities van
de opdrachtgever anderzijds, onze begeleiding heeft
bijgedragen aan het engagement van de opdrachtgever en
zijn ruimdenkendheid en ambitie heeft gevoed.
Positie innemen
Daarnaast moet de beoogde instantie, kunstinstelling
Netwerk, dit vertrouwen kunnen waarmaken. Daar is de
laatste fase van onze begeleiding op gericht. We willen
uitmaken welke expertise en kennis nodig zijn: onder
meer van hedendaagse beeldende kunst in ruime zin
en van kunst in de openbare ruimte, van de (fysieke,
sociale, economische, culturele en politieke) infrastructuur van de Stad Aalst, van de stedenbouwkundige
ontwikkelingen in Aalst, en van kunst in relatie tot maatschappelijke ontwikkelingen. Welke kwaliteiten moet de
instantie bezitten? Ze moet kennis en ervaring hebben op
het vlak van artistieke ingrepen in het publieke domein,
als een gezaghebbende en proactieve gesprekspartner
en bemiddelaar kunnen optreden, over sociaal-communicatieve vaardigheden beschikken, zich een kritisch
en betrokken commentator tonen, zich bewust zijn van
eigen kwaliteiten en tekortkomingen en bereidheid tonen
daar voortdurend aan te werken. Kan Netwerk aan deze
en eventueel aanvullende eisen voldoen? Beschikt het
centrum over de kwaliteiten? Kan de benodigde expertise
ontwikkeld, geïmplementeerd of ingehuurd worden? Is
het in staat om deze, indien nodig, anderszins te genereren? Kan de organisatie over voldoende middelen (geld,
tijd, energie) beschikken om deze rol te vervullen?
Het antwoord op deze beslissende vragen bepaalt of
de instelling haar ambitie als lokaal platform voor kunst
in de publieke ruimte kan waarmaken en bijgevolg het
vertrouwen kan krijgen als culturele partner van de Stad
Aalst op het vlak van stadsontwikkeling. Het engagement
van de opdrachtgever, de expertise van de lerende organisatie Netwerk en de wederzijdse openheid naar elkaar
toe hebben deze alliantie nu al zeer ver gebracht. Behalve
de selectie van kunstenaarsgroep Observatorium voor een
concreet kunstproject en een scenario voor verdere kunsttoepassingen in het transitieproject ‘Denderzone’, sluiten
Netwerk en Stad Aalst binnenkort een convenant, dat een
structurele inbreng in ruimtelijke planvorming impliceert vanuit cultureel perspectief. En dat is onovertroffen!
157
geselecteerde kunstenaars
Observatorium
Hoger of lager?
Ter land, ter zee en in de lucht Aalst ontdekken was de belofte. Op een oranje (!)
iets de linkeroever ontdekken (of was het de rechteroever?), langs de hallen
waar de carnavalswagens gemaakt worden, over de brug naar de rechteroever
(of linker?) en via de Kapellekensbaan op weg naar de boot. Over de Dender,
onder de bruggen en door de sluis. Lopend over het plein, omhoog in het
cultuurcentrum en uitkijkend over de stad. Het hoogste punt en het laagste
punt van de stad op korte afstand van elkaar, aan de ene kant van de stad ligt de
rivier hoog en aan de andere kant laag en een vanuit de historie ontstaan gevoel
dat de stad in tweeën gedeeld zou zijn. Ook hoog en laag aan weerszijden van
de Dender? En tenslotte de discussie hoe je het Aalsters Carnaval onderdeel
laat zijn van de transformatie van de stad. Steden, groot of klein, hoog of laag,
zijn dynamisch en juist die permanente verandering maakt steden – en vooral
de mensen die eraan bouwen – boeiend. Dat gaan we in 2016-2017 vieren door
verbindingen te maken tussen kunst en de stad, tussen rechts en links, laag en
hoog. In Aalst wordt door de ‘bouwkunst’ nu heel veel ruimte gemaakt in de
vorm van gebouwen en openbare ruimte. Observatorium richt zich op de vraag
hoe je met ‘tijd’ (tijd hebben, tijd maken, tijd krijgen) de stad kan vormgeven.
Hoe je door ‘de tijd te nemen’ op een andere manier naar de stad kan kijken. Als
ware het een sluis waar je even tot stilstand moet komen om weer verder
te kunnen gaan.
observatorium
Sinds 1997 werkt Observatorium aan
fysieke sculptuur die relaties tussen kunst,
landschap en maatschappij op spanning
brengt. De paviljoens en uitzichtpunten
die ze tot nu toe maakten intensiveren de
waarneming en verbinden werelden. Nooit
zijn de sculpturen objecten in zichzelf: ze
nodigen uit de blik diep naar binnen of juist
ver naar buiten te richten. Geluidswallen,
stadsparken, gevangenissen, kolenbergen,
stations, nieuwbouwwijken, snelwegen en
industrieel erfgoed maken deel uit van het
werkterrein van Observatorium. Het artistieke
driemanschap heeft een ilosoie en een
werkwijze ontwikkeld die de schemergebieden
en raakvlakken van de disciplines stedenbouw,
landschapsarchitectuur, architectuur
en beeldende kunst productief maakt.
Observatorium maakt geen autonome kunst
in de openbare ruimte, maar gebruikt de
middelen van de sculptuur, de installatie en
de architectuur om functionele voorzieningen
te maken die tot de verbeelding spreken,
monumentaal en betekenisvol zijn en als
een gemeenschappelijk goed aanvaard
kunnen worden.
159
Midden in de weg
jeroen boomgaard
Als een wandeling tussen de onvermoede vermogens van kunst in het publiek domein, zo wil ik
dat deze beschouwing over de Pilootprojecten gaat
werken. De vijf opdrachtsituaties die in deze publicatie worden behandeld zijn niet alleen uitzonderlijk omdat opdrachtgevers bereid waren buiten
hun eigen denk- en handelingskaders te treden,
maar ook omdat ze kunstenaars de kans bieden
mogelijkheden van de kunst in het openbaar te
onderzoeken die in de dagdagelijkse praktijk
weinig kans krijgen. Aan de hand van elk van de
vijf opdrachtsituaties zal ik telkens een ander
aspect belichten. Verbindend daarbij is dat ze zich
allemaal in media res bewegen. Wat vaak als handicap voor de kunstenaar die in de publieke ruimte
wil werken wordt gezien – de afhankelijkheid van
het onvoorziene en tegelijk overgereguleerde, de
noodzaak te reageren op wensen en angsten die de
opdrachtformulering sturen, het opgeven kortom
van de gekoesterde autonomie -, wordt hier als
kracht beschouwd. Juist het feit dat ze zich moeten
verhouden tot de gegeven situatie, tot zowel de
geschiedenis als de mogelijke ontwikkeling, haalt
aspecten van kunstwerken naar boven die vaak
onderbelicht blijven en zegt dingen over hun rol in
het maatschappelijk verkeer die doorgaans ongezegd zijn. Maar het is wel een virtuele wandeling.
Niet alleen omdat de lezer zich door een tekst
beweegt, maar ook omdat de werken die daar hun
plek te midden van dingen en mensen in moeten
nemen, nog niet zijn gerealiseerd. Over enige tijd
kan hopelijk de wandeling in werkelijkheid plaatsvinden en dan pas kan blijken of de krachten die ik
de kunst in deze vijf bijzondere situaties toeschrijf
ook echt ontketend zijn.
1.
Zomaar, tijdens een dagelijkse handeling, midden
in ons levenspad, kan onze aandacht getrokken
worden door een herdenkingsmonument. Het kan
pontiicaal zijn of juist onaanzienlijk, bestaan uit
verweerde steen of niet meer dan een bosje bloe-
men. Bijna nooit herdenkt het iemand die we gekend hebben, maar toch kan het, ook al gaat het om
slachtoffers van een onbekend of vergeten ongeval
of conlict, ons plotseling raken. Tegelijkertijd
heeft het monument een speciieke, persoonlijke
betekenis. Voor de nabestaanden concretiseert het
verlies, het monument functioneert als houvast
aan dat wat verloren ging, het stelt de afwezigen aanwezig, maar onderstreept tegelijk hun
afwezigheid. Toch laten monumenten ons vaak
onverschillig. Zoals de situatie in Genk toont, kan
een monument tekortschieten omdat het bijvoorbeeld een christelijke iconograie heeft die groepen
nabestaanden niet aanspreekt, maar ook omdat
het op een plek staat die zich niet langer voor
herdenken leent. En hoewel sinds hun ontstaan in
de negentiende eeuw de vraag speelt wie er precies
door een monument herdacht wordt, wie de regie
voert over de herinnering en met welk doel, lijkt de
verbindende werking van monumenten tegenwoordig omgekeerd evenredig aan de vraag naar
hun aanwezigheid: men wil er steeds meer omdat
de bestaande steeds minder zeggen. Ten dele is dat
een ruimtelijk probleem: de omgeving biedt geen
ruimte meer, het herdenken wordt opgeslokt in
situaties en signalen die het geluister ervan overstemmen. Deze monumenten slagen er niet langer
in onze dagelijkse bezigheden te onderbreken, hun
aanwezigheid is gewoon geworden, ze gaan op in
de afwezigheid die ze uitdragen. Tegelijk wordt de
roep om monumenten en momenten van herdenking steeds luider. Niet alleen ten aanzien van de
twee wereldoorlogen neemt de angst om te vergeten toe, onze samenleving lijkt zich in toenemende
mate te verzetten tegen het verdwijnen. En dit niet
willen vergeten wordt daarbij steeds persoonlijker.
Nationaal gedragen beelden voldoen niet meer,
tenzij ze in een nadrukkelijk ritueel betrokken
zijn. Elk leed claimt nu zijn eigen monument,
elke afwezige moet met naam en toenaam in ons
midden blijven.
Om aan deze vraag te voldoen doet men in Genk
nu een beroep op de kunst. Dat is interessant want
zelden vormen monument en kunst een gelukki-
160
pilootprojecten kunst in opdracht
ge combinatie. Monumenten spelen nauwelijks
een rol in de kunstwereld, ze verschijnen niet op
tentoonstellingen, kunstenaars van naam wagen
zich er niet aan. Natuurlijk zijn er beroemde
uitzonderingen zoals het Holocaustmonument in
Berlijn van Peter Eisenman (architect van huis uit),
maar doorgaans is de vormgeving van deze herdenkingsplekken eerder traditioneel of terughoudend
dan vooruitstrevend en opzienbarend, alsof het
kunstkarakter de stilte van het herdenken zou
kunnen verstoren. Het individualistische en uitzonderlijke karakter van veel kunstwerken leent
zich inderdaad slecht voor collectieve rouw, maar
nu het algemene niet meer spreekt en het herdenken steeds persoonlijker wordt ingekleurd kan de
kunst een rol gaan spelen. Juist kunstprojecten
bieden de mogelijkheid het herinneren van een
nieuwe vorm te voorzien. Een goed voorbeeld van
deze mogelijkheid zijn de zogenaamde Stolpersteine
die in Duitsland, maar ook steeds vaker in andere
landen, in de bestrating de plek markeren waar
mensen gewoond hebben die slachtoffer werden
van de vervolging door de Nazi’s. Dit project van
de Duitse kunstenaar Gunter Demnig startte in
1995 en raakt ons omdat de net boven het plaveisel uitstekende bronzen klinkers onze dagelijkse
gang onderbreken en ons vragen voorover te
buigen om hun inscriptie te ontcijferen. Demnig
heeft sinds het begin al meer dan 50.000 van deze
stenen geplaatst, dus ze voldoen duidelijk aan een
behoefte. Hun hoeveelheid roept wel wat vragen
op. Werkt de herhaalde aanwezigheid van deze
struikelmomenten niet afstompend, zodat we al
snel niet meer de moeite nemen om te kijken om
wie het deze keer gaat? Of maakt de voortdurende
terugkeer van deze onaanzienlijke maar persistente herinneringstekens de omvang van de vernietiging pas echt voelbaar?
De interventie van kunstwerken in het publiek
domein creëert nieuwe kansen voor het monument. Kunstwerken kunnen de waarneming
herordenen doordat ze afwijken van het gewone en
gewende, hun combinatie van het vertrouwde en
het onbegrijpelijke stelt ze in staat onze dagelijkse
gang voor even te onderbreken en een luwte te
scheppen in de storm van de vooruitgang die ons
voortjaagt. Ze trachten iets zichtbaar en voelbaar
te maken dat niet gezien of in zijn volle omvang
gevoeld kan worden. En daarbij verenigen ze het
persoonlijke en het collectieve op een wijze waarin
de grote monumenten niet meer slagen. Ze zijn
dubbel individueel geladen: ze zijn eigenzinnig
en scheppen een eigen wereld. Ze zijn nadrukkelijk aanwezig, hun onbekende vorm vraagt om
aandacht, hun onbegrijpelijkheid heeft hinderlijke
kanten, maar juist daardoor ontstaat een opening
die persoonlijke interpretatie mogelijk maakt.
Ze slaan een gat in het bestaande betekenisweefsel, creëren een kortstondige cesuur in ruimte
en tijd waardoor de individuele herinnering kan
binnenglippen. Ze getuigen niet alleen van het
verleden, maar proberen het in het hier en nu een
plek te geven, degenen die verdwenen zijn weer in
ons midden te plaatsen. Maar dat is een schrijnende troost. Want terwijl het een vorm vindt om het
onbegrijpelijke tastbaar te maken, wordt de erva-
161
ring van chaos en gruwel versterkt. In het monument kan een kunstwerk ons zijn grootste kracht
openbaren: de Stolpersteine halen voor even hen
die vernietigd werden uit het plaveisel naar boven
terwijl de omvang en onrechtvaardigheid van deze
gebeurtenis ons tegelijk diep raken.
2.
Hoewel er tegenwoordig sprake is van een tendens
om kunstenaars vanaf het allereerste begin bij
een ontwikkelingstraject te betrekken, vanuit de
gedachte dat de kunst pas dan daadwerkelijk een
rol kan spelen, bestaat een dergelijk beginpunt
alleen op het ictieve vlak van de tekentafel. In
werkelijkheid is er geen schoon begin, geen tabula
rasa, maar is alles altijd al in wording, hebben gebeurtenissen, beslissingen en handelingen al sinds
tijden ongedurig hun stempel op de plek gedrukt
en zijn verleden, heden maar ook toekomst er al
onontwarbaar aanwezig. We zitten er altijd midden
in en kunstwerken zijn goed in staat dit veranderlijke midden te markeren. De wijze waarop ze dat
doen is echter niet eenduidig. En vooral wanneer
ze ingezet worden als onderdeel of sluitstuk van de
herontwikkeling van een gebied kan de druk van de
verschillende en vaak tegenstrijdige sociaal-maatschappelijke en sociaal-economische agenda’s een
verlammende invloed hebben op de durf van de opdrachtgevers en de daadkracht van de kunstenaar.
Natuurlijk kan het zinvol zijn een kunstenaar vanaf
het begin bij een ontwikkelingsproces te betrekken, maar slechts een enkele kunstenaar is effectief
op het niveau van overleg en planning. De kracht
van de kunstenaar ligt in het realiseren van een
zintuigelijke ervaring die de gegeven situatie herordent. Begrijp me goed, dat hoeft niet een beeld
of een object te zijn, het kan de vorm aannemen
van een manifestatie, een langdurige samenwerking met bewoners, een landschappelijke ingreep,
maar het heeft altijd een vorm. En die vorm kan de
verschillende kanten van de hele complexe situatie
bevatten, de tegenstrijdige stemmen en stromen
verbeelden op een wijze die zich laat plannen noch
verordenen. De ontwikkeling van een nieuw gebied
is een zaak van lange adem: plannen worden keer
op keer herzien omdat de realisatie amechtig de
economische ontwikkeling dient bij te houden. In
een dergelijk proces lijkt een kunstenaar weinig tot
niets te kunnen betekenen, simpelweg omdat waar
zij het sterkst in is – het scheppen van een vorm –
nog niet tot zijn recht kan komen.
Ook het inschakelen van kunstenaars nadat de
plannen zijn gerealiseerd brengt echter risico’s met
zich mee. Doorgaans weten hedendaagse kunstwerken in het openbaar hun relatie tot traditionele
monumenten goed te verbergen. Maar hoewel
ze speelser, terloopser, tijdelijker, abstracter of
geïntegreerder zijn dan oudere beelden in publiek
domein, stammen ze allemaal af van de traditionele beelden van mannen op paarden, goden en
helden, muzen en maagden die van oudsher de
aanwezigheid van de macht onderstrepen. Want
dat is hun herkomst: de aanwezigheid van kunst in
de gebouwde omgeving dient doorgaans als teken
van overwinning. Een dictatuur herkent men direct aan de gestolde aanwezigheid van de dictator.
Maar ook minder direct herkenbaar zijn beelden
in het publiek domein tekens van overwinning en
verandering. De voorkeur voor permanente kunstwerken op plekken die opgeknapt of herontwikkeld zijn verraadt meer dan louter dienstbaarheid
aan de gemeenschap of het streven naar verfraaiing
van de plek. Deze werken zijn ook tekenen van
triomf: de chaos is overwonnen, de orde hersteld,
de democratie zegeviert en de goede smaak heerst.
Welke boodschap men er ook voor kiest, ze betekenen doorgaans dat er meer controle is, dat het gebied rijp gemaakt is voor nieuw gebruik en nieuwe
gebruikers en dat onwenselijke elementen worden
verwijderd. Het zijn, met een wat oudere uit zwang
geraakte term, dragers van een ideologie. Denk aan
de decoratieve en dienstbare rol die kunstwerken
vervullen in grote stadsvernieuwingsprojecten als
La Défense in Parijs of Canary Wharf in Londen en
162
pilootprojecten kunst in opdracht
je ziet goed hoe haarijn de kunst de neoliberale
zielloosheid van een gebied kan weerspiegelen.
Als we kunstwerken in de openbare ruimte reduceren tot dragers van dominante ideologie doen we
ze echter ernstig tekort. De discussie rond kunst
in de publieke ruimte richt zich vaak op de vraag
welke functie zij kan of moet vervullen. Terwijl
opdrachtgevers en bestuurders menen dat kunstwerken kunnen dienen als glijmiddel voor zowel
sociale verandering als economische toename,
eisen tegenstanders van deze ontwikkeling doorgaans dat het kunstwerk een kritisch geluid laat
horen. Kunstwerken die opgewekt een glimmend
vooruitgangsgeloof verkondigen zijn vaak niet de
meest interessante en ook de kunst die meent aan
de poten van het pluche te kunnen zagen verliest
al snel haar kracht. Het probleem is vooral dat
beide standpunten vergeten dat kunstwerken in
het publiek domein sterk afhankelijk zijn van de
context waarin ze een plek hebben. Een context
die niet alleen bestaat uit een gebouwde omgeving
maar die even sterk gevormd wordt door het beleid
dat de situatie in het leven riep, het leven dat zich
op de plek afspeelt en de verdere ontwikkeling die
het gebied doormaakt. Kunstwerken in het openbaar bevinden zich in media res en dat is zowel hun
kracht als hun zwakte.
De stad Aalst wendt zich, zoals zovele van
haar aan het water gelegen lotgenoten, tot haar
verwaarloosde rivieroever. De oude industrie is
er verdwenen, de stad heeft het gebied lange tijd
de rug toegekeerd, maar nu moet het ontwikkeld
worden voor de nieuwe bedrijvigheid van wonen, werken en entertainment. De plannen van
de steden die zich voor deze vraag geplaatst zien,
lijken sterk op elkaar evenals de problemen waarop
zij stuiten. Het gebied moet aantrekkelijk dat wil
zeggen proijtelijk zijn voor investeerders, interessant voor bewoners in die zin dat er woningbouw
van goede kwaliteit tot stand komt, maar daarbij
moeten de restanten van het verleden voor een
deel in ere gehouden worden en hersteld. En in al
deze pogingen tot aantrekkelijkheid, in deze hele
facelift moet de kunst een rol spelen. De kunst gaat
het gelaat van het gebied tekenen en dat maakt
het voor de opdrachtgevers, die doorgaans niet op
hun post zijn gekomen omdat zij zoveel van kunst
weten, een zorgelijke situatie. Zorgelijk niet alleen
omdat men vreest dat het uiteindelijke resultaat
een stempel drukt op het gebied, maar ook omdat
de kunst er nog lang als tastbaar teken van beleid
zichtbaar zal zijn. Op grond van die overwegingen
heeft de stad Aalst gekozen voor een radicaal andere
benadering. De kunst is geen deel van de planning,
maar evenmin de bezegeling van de voltooiing.
Kunst wordt op de Denderoever ingezet als deel
van het ontwikkelingsproces. Op advies van Stroom
in Den Haag is gekozen voor een model waarin
de kunst functioneert als kwartiermaker, dat wil
zeggen dat de kunst de mogelijkheden van een
gebied concreet verkent. Dat is een opdracht zonder
uitgeschreven agenda, die het de kunst mogelijk
maakt standaardoplossingen te vermijden en de
mogelijkheden van het gebied open te leggen.
Een dergelijke opdracht vereist een radicaal andere
bestuurlijke inbedding. Terwijl in andere steden
163
de kunst in het publiek domein met een gerust
hart overgelaten wordt aan de afdeling groenvoorziening of de dienst riolen en waterzuivering, kiest
men er in Aalst voor zoveel mogelijk departementen bij het kunstbeleid te betrekken zodat noch
het economische, noch het sociale de overhand
kan krijgen. Om daarbij te garanderen dat het
resultaat meer is dan elk-wat-wils-kunst gaat de
stad een langdurige samenwerking aan met de
kunstorganisatie Netwerk. Dat is noodzakelijk
want de kwaliteit van de kunst die langs de Dender
tot stand komt is de belangrijkste voorwaarde voor
de kwaliteit van de ontwikkeling die er in gang
wordt gezet. Niet zozeer omdat de kunstwerken
zelf de directe motor zijn van deze ontwikkeling
maar omdat ze laten zien welke beslissingen er aan
hun bestaan vooraf zijn gegaan, ze tonen welke
wind er in Aalst is gaan waaien. Het resultaat kan
kunst zijn die glijdt noch schuurt maar die door
een ander zicht te bieden een wordingsproces in
werking kan stellen. Anders omdat er juist geen
duidelijke boodschap wordt uitgedragen, omdat
er ruimte ontstaat voor interpretatie, en inspiratie
voor eigen initiatief.
Stadsontwikkeling loopt vaak achter de economische en maatschappelijke feiten aan. Tegen
de tijd dat de plannen rijp zijn voor uitvoering
heeft de stad zich al anders en elders ontwikkeld.
De bestuurlijke maatregelen die deze spontane
ontwikkeling tegelijkertijd trachten in te dammen
en te stimuleren zorgen eerder voor verstarring en
vertraging dan voor dynamiek. Door de planning
van de Denderoever ten dele op te hangen aan de
kunst laat de stad zien dat er nog veel mogelijk is,
dat stedelijke ontwikkeling in haar ogen inderdaad
een proces is met een open einde. Daarin speelt het
verleden een rol, is de toekomst ongewis en kent
het heden tegengestelde krachten. Samenkomst
van al deze elementen in een kunstproject laat
zien dat juist complexiteit niet vermeden dient te
worden, maar gekoesterd als garantie voor onvoorziene mogelijkheden.
3.
Niet alleen steden zitten klem tussen toekomst en
verleden. Maar waar de stad gegrondvest is op permanente verandering daar omarmt het landelijk
bestaan de permanentie. De moderne tijd heerst er
niet maar sluipt er rond als een ongenode gast die
niets dan ellende met zich meebrengt. Het verzet
van de bewoners van Ressegem tegen de plannen
voor het opvullen van het lege middenterrein is
dan ook zeer begrijpelijk. Dat er iets gaat veranderen mag onontkoombaar zijn, het verlies is in hun
ogen groter dan de te verwachten winst. Door zich
te verzetten tegen zowel een stedelijke invulling
als een nieuw natuurscenario geven zij aan vast te
willen houden aan het onbestemde karakter van
de plek. Dat lijkt goed te passen bij de voorkeur
van kunstenaars die zich op het landschap richten.
Maar in dezelfde mate dat zij de nadruk hebben
gelegd op het ongerepte, braakliggende, woeste en
natuurlijke is al dat onaangetaste, ooit al resultaat
van menselijk ingrijpen, verder in kaart gebracht,
verkaveld en bestemd. De ictieve scheiding tussen
natuur en cultuur heeft het grootste deel van haar
geloofwaardigheid verloren: als een spook waart
ze nog rond maar waargenomen wordt ze niet.
Onbestemd is onbenut en of het nu om grond, geld
of menselijk kapitaal gaat: onbenut zijn betekent
verspilling van economische potentie en die wet
legt wereldwijd zijn wil op.
Dat betekent overigens niet dat de stad en het
platteland in de analyse geheel gelijkgeschakeld
kunnen worden. In een landelijke omgeving laten
de verknopingen van traditie en vernieuwing zich
makkelijker ontcijferen. De cultuur ontwikkelt
er zich geleidelijk en neemt tastbaar bezit van de
aarde in de vorm van wegen, paden, ploegsporen,
weides, hekken en hagen, woningen en andere
gebouwen. Die knopen vormen een ideaal houvast
voor kunstenaars om, zoals hier in Ressegem, het
onbestemde gebied en de schijnbaar onbeslisbare
situatie die er ontstaan is een nieuwe wending
te geven. Want meer nog dan in de stad waar
164
pilootprojecten kunst in opdracht
het volledig andere, het verrassend vreemde een
natuurlijke habitat kent, zal de kunst zich in deze
omgeving moeten baseren op het gevestigde en
verwachte om een kans van slagen te hebben.
Juist een omgeving als deze laat zien aan welke
voorwaarden kunst in het publiek domein moet
voldoen om dat te bereiken wat zij wil bereiken: de
ervaring die het kunstwerk te bieden heeft midden
in de wereld plaatsen en een publiek creëren
waarvoor kunst doorgaans vooral anderen aangaat.
Het vertrouwde biedt de toegang tot de verwondering, maar dat betekent niet dat de keuze voor de
kunstenaar beperkt blijft tot de afgesleten beelden
van het alledaagse. Ook zorgen vergezellen ons in
ons dagelijks bestaan en juist op dat vlak liggen er
kansen voor de kunstenaar iets tot stand te brengen
dat een gemeenschap werkelijk raakt. Op dat punt
gaat de ingreep in het hart van de geleefde omgeving over van een voorstel tot fait accompli tot de
mogelijkheid van betrokkenheid.
In de kunst van de laatste twintig jaar wordt
betrokkenheid letterlijk toegepast. Vooral de kunst
die zich in het publiek domein beweegt is sterk
gericht op participatie in een poging een ander publiek te bereiken en er daadwerkelijk toe te doen.
Dat brengt allerlei risico’s met zich mee, waarover
straks meer, maar in het geval van Ressegem, waar
al sprake is van een gemeenschap die op de zaak betrokken is en die zich bekommert om de toekomst
van haar omgeving, lijkt het een logische benadering, ook al is dat misschien een zorgelijke en zelfs
negatieve betrokkenheid. Maar de betrekkingen
tussen het kunstwerk en zijn publiek zijn pas
dan zinvol en langdurig wanneer de toeschouwer
zich het werk eigen maakt, het toe-eigent en de
betekenis ervan opneemt in zijn bestaan. Daarvoor
is meedoen, interactie, samenwerken niet een voorwaarde. Participatieprojecten kunnen uiteindelijk
net zo vrijblijvend bekeken worden als abstracte
stenen op sokkels, terwijl buurtbewoners vreemde
maar aansprekende beelden in het hart sluiten.
Belangrijker dan de fysieke deelname lijkt de mogelijkheid van geestelijke toe-eigening te zijn: via
het herkenbare en vertrouwde krijgt het vreemde
een kans de geestelijke ruimte waarin we leven een
stukje op te rekken.
Het project dat nu in Ressegem is opgezet door
Birthe Leemeijer en David Helbich laat duidelijk
zien hoe dit proces werkt en wat de voorwaarden
ervan zijn. De weidegrond in het midden van het
dorp wordt in kleine kavels aangeboden aan alle
bewoners die moeten beslissen wat zij ermee gaan
doen. Daarmee wordt de betrokkenheid tastbaar
en toe-eigening een reële mogelijkheid. Ook de
dubbele beweging van de toe-eigening die een
kunstwerk toestaat komt hier aan het licht. Terwijl
de kleine kavel letterlijk wordt overgedragen aan
de bewoners, zijn de regels voor de verkaveling bij
voorbaat vastgesteld door de kunstenaars. En dat is
precies wat er bij de interpretatie van een kunstwerk gebeurt: terwijl de toeschouwer de vrijheid
krijgt om het kunstwerk te begrijpen zoals het
haar goeddunkt, is die vrijheid niet onbeperkt. Het
kunstwerk ontgrenst maar begrenst tegelijk ook.
En terwijl de ontgrenzing een gevoel van autonomie bij de beschouwer/deelnemer opwekt, maakt
de begrenzing het delen van de ervaring en het
gesprek erover mogelijk. Zo opent dit kunstproject
in het midden van de gemeenschap een veld van
mogelijkheden, dat de bewoners op vrij dwin-
165
gende wijze uitnodigt nu eens werk te maken van
hun betrokkenheid en hun zorgen om te zetten in
handelen. Dat het daarbij zal gaan om wat moet
blijven en wat onherroepelijk verdwijnt, om de
onzichtbare grenzen tussen natuur en cultuur en
de verhalen die we elkaar daarover vertellen, is te
verwachten. Maar daarmee biedt dit kunstproject
geen oplossing voor de vraag wat er op de lange
duur met deze plek moet gebeuren. Gelukkig
maar, want dat kan een kunstproject niet, maar het
zet wel een proces in gang waarvan de uitkomst,
hoe ongewis ook, uiteindelijk anders beleefd zal
worden dan de plannen die zoveel verzet opriepen.
4.
Het laten ontstaan van iets dat ‘meer dan object’
is, hoort al langere tijd tot het standaardrepertoire
van kunstenaars die zich in de maatschappelijke
werkelijkheid willen mengen en opdrachtgevers
zijn er dol op. Vooral in het beleid ten aanzien van
achterstandswijken en stadsvernieuwingsprojecten zijn interactieve, participatieve, tijdelijke,
event-achtige, community-vormende en identiteitsversterkende benaderingen zeer gewild. Het
enthousiasme over deze benadering berust op een
combinatie van het inzetten op sociale verandering
(met andere en meestal ook beperktere middelen)
van de kant van de opdrachtgever met het vinden
van een nieuwe functie voor de kunst van de kant
van de kunstenaar. Ondertussen zijn echter ook de
keerzijdes van deze optimistische meedoen-kunst
aan het licht getreden. Steeds meer kunstenaars
zijn zich bewust van het feit dat de nadruk op
deelname het overheidsstreven naar een kostenbesparende participatiesamenleving in de kaart
speelt, terwijl de versterkte gemeenschappen die in
de samenwerking ontstaan de gentriicatie, waar
ook deze buurtprojecten tegen wil en dank deel
van uitmaken, zelden overleven. De tegenstrijdige belangen, verwachtingen en wensen die in dit
soort processen bij opdrachtgevers, deelnemers en
ook bij de kunstenaars aan de orde zijn, vragen een
hele zorgvuldige afweging van posities en acties en
vereisen vaak een zeer langdurige betrokkenheid
van de kunstenaar, veel langer in ieder geval dan de
meeste budgetperiodes kunnen dekken.
De wijk Tondelier in Gent is een goed voorbeeld van
de complexe situatie waarin dit soort projecten een
plek wil vinden. De geplande nieuwe wijk grenst
namelijk aan een bestaande oudere Rabotwijk,
aanvankelijk bewoond door de arbeiders uit de
textielindustrie en nu bevolkt met mensen van
voornamelijk Turkse komaf. Maar de complexiteit
zit ook al aan de kant van de opdrachtgevers. Zoals
tegenwoordig gebruikelijk, is de ontwikkeling van
de nieuwe wijk het resultaat van een zogeheten
PPS-constructie waarin de Stad Gent samenwerkt
met een projectontwikkelaar. Dergelijke constructies gaan gebukt onder wantrouwen omdat
beide partijen vrezen dat de ander zich niet aan
afspraken zal houden, uiteindelijk minder dan het
beloofde zal leveren, of met een nacalculatie zal
komen die de aanvankelijke kostprijs ver overtreft.
Als resultaat van deze achterdocht streeft men
ernaar alles zoveel mogelijk tot in het kleinste detail, contractueel vast te leggen. Zelfs de gewenste
kunsttoepassing loopt daarbij het gevaar bij voorbaat bestemd te worden, wat de kwaliteit ervan
doorgaans niet ten goede komt. In Tondelier hebben de opdrachtgevers deze fuik vermeden door
de opdracht aan te melden bij de Pilootprojecten.
Maar dat kan niet verhullen dat ze heel anders denken over de rol die kunst op deze plek kan spelen.
Voor het stadsbestuur is de soepele aansluiting van
Tondelier op Rabot belangrijk en men meent die
met participatieprojecten te kunnen stimuleren.
Voor de ontwikkelaar staat de kwaliteit van de
nieuwe wijk voorop en meer traditionele vormen van kunst lijken daarbij het meest gewenst.
Dat de twee partijen elkaar gevonden hebben in
een proces waarvan de uitkomst niet vaststaat is
bewonderenswaardig, maar daarmee is het verschil
in verwachting niet opgelost, en de argwaan
niet verdwenen.
166
pilootprojecten kunst in opdracht
De bewoners van verwaarloosde wijken bekijken de komst van kunstenaars met een tas vol
goede bedoelingen en meedoen-modellen met
veel achterdocht. De kunstenaar wordt gezien
als vertegenwoordiger van de overheid of van
een ontwikkelaar, en van beide partijen verwacht
men niet veel goeds. Voor kunstenaars is het in
die situatie niet eenvoudig een juiste houding
te vinden en de bewoners zo te benaderen dat de
argwaan verdwijnt en participatie mogelijk wordt.
Een opstelling die partij kiest voor de bewoners en
die suggereert echt iets voor ze te kunnen doen in
hun strijd om een beter bestaan, gaat niet alleen de
opdrachtgever al snel te ver, maar belooft ook iets
dat niet waargemaakt kan worden. Verandering is
van teveel verschillende factoren afhankelijk om
door een kunstproject de goede kant op gestuurd
te kunnen worden. En ook de self-empowerment
die de participatieprojecten vaak beogen is een illusie. Een politiek geladen kunstwerk leidt niet per
se tot politieke actie net zomin als een symbolische
handeling bewoners er automatisch toe aanzet zelf
iets te ondernemen. Het kunstwerk kan alleen,
zoals ik net in verband met Ressegem al betoogde,
binnen een bepaalde begrenzing een gevoel van
ontgrenzing laten ontstaan. En een situatie waarin
tegengestelde krachten leiden tot botsende belangen en een sfeer van wantrouwen, vormt daarbij
een ideaal uitgangspunt.
Nogmaals: kunstwerken in het publieke domein
zoeken een plek midden in de weg. Niet in een
schoongeveegde ruimte voor ideale receptie, dus
niet in de verstilde confrontatie met een weliswaar
kritisch maar toch bij voorbaat begripvol publiek,
maar midden tussen meningsverschillen, smaaktegenstellingen, sociale spanningen en economische belangenconlicten. Pijnlijke verschillen die
kunstwerken niet kunnen oplossen omdat niet
consensus maar dissensus – het fundamentele
verschil in belangen tussen groepen in de maatschappij – nu eenmaal de basis vormt van onze
samenleving, maar waar kunstwerken wel een
bemiddelende rol in kunnen spelen. Niet door te
kiezen voor winnaars of verliezers, voor tekens van
triomf of participatieve empowerment. Evenmin
door in nietszeggende neutraliteit zowel victorie
als verzet te vermijden, maar door nadrukkelijk
een eigen positie te kiezen als partij die voor alle
aanwezige groeperingen het andere, dat wat buiten de functionele en normale orde staat, vertegenwoordigt. Deze opstelling, die we autonoom
kunnen noemen, maakt het mogelijk beelden,
gebeurtenissen, situaties, ervaringen te scheppen
die vanuit radicaal tegenover elkaar gestelde posities eigen gemaakt kunnen worden. Kunst die niet
onverschillig of vijandig bekeken wordt omdat zij
een plek laat ontstaan die gedeeld kan worden: een
publiek domein.
Het innemen van een niet-partijdige, autonome
positie in de kloof tussen twee cultureel tegengestelde wijken is geen sinecure. De kunstenaars die
aan de slag gaan in Tondelier/Rabot laten zien dat
ze daar werk van maken door een eigen organisatie op te richten. Maar dat garandeert nog niet
dat zij erin zullen slagen een gedeelde openbaarheid te laten ontstaan. Ook de opstelling van de
twee opdrachtgevende partijen speelt daarin een
belangrijke rol. Wil werk dat autonoom gemaakt
is gedeeld kunnen worden door groepen die elkaar
167
maar met moeite verstaan, dan is communicatie
cruciaal. Met name de bestaande wijk moet goed
geïnformeerd worden over de veranderingen
die ophanden zijn en over de aanwezigheid van
kunstenaars in dat proces. Het simpelweg bezetten
van de bestaande ruimte met kunstgrepen is een
garantie voor verzet en vernieling. Ook de kunstenaars zelf hebben de taak zich te verhouden tot de
buurt die zij betreden door te vertellen over hun
fascinaties, hun geloof in de kracht van de kunst,
en het speciieke van de ingrepen die zij van plan
zijn. Communicatie betekent hier echter in geen
geval uitleg van belang en betekenis voor bewoners. De onbenullige teksten die geproduceerd
worden om de ‘eigenlijke’ bedoeling van kunstenaar of kunstwerk te verklaren zijn vaak niet alleen
neerbuigend maar schieten ook schromelijk tekort
omdat zij het vermogen van het kunstwerk van
meet af aan de das omdoen. Net zoals in Ressegem
de regels van het spel worden vastgesteld, maar het
spel zelf bestaat uit de invulling door de bewoners,
zo vereist in Gent de aanwezigheid van kunstenaars een verklaring, maar is de betekenis van het
werk dat zij ter plekke maken overgeleverd aan de
eigen wijze waarop de verschillende groeperingen
het invullen. Dat betekent niet dat zij het werk
juist interpreteren of ‘goed’ begrijpen. Integendeel,
de openheid van het kunstwerk, de onpartijdige
autonomie ervan, maakt het mogelijk het mis te
verstaan, maar juist dat misverstaan delen zij met
andere sociale groeperingen, die vanuit hun eigen
culturele achtergrond hun eigen invulling geven.
Als bemiddelend misverstand kan kunst een
ruimte creëren waarin praktijken en leefwijzen die
mijlenver uiteen liggen elkaar overlappen.
5.
Van alle uitzonderlijke gevallen in deze reeks
van vijf Pilootprojecten vormt Antwerpen wel
de grootste uitzondering. Niet zozeer omdat de
vraag die centraal staat zo complex is, maar omdat
het probleem dat ermee wordt aangesneden zo
verwarrend lijkt. De toekomst van de kunstcollectie van de Provincie Antwerpen staat op het spel,
allereerst omdat er in het nieuwe gebouw voor
deze collectie geen plaats meer is, maar vervolgens
ook meer fundamenteel omdat cultuur sinds
kort niet langer deel uitmaakt van de provinciale
taken. Nu raken collecties wel vaker ontheemd,
maar in dit geval gaat het om een collectie die met
publiek geld is bijeengebracht en die in het kader
van de Pilootprojecten Kunst in Opdracht een plek
wil krijgen in het publiek domein. Op dit punt
ontstaat de verwarring omdat publieke collecties
al openbaar zijn, ook al zijn ze niet altijd volledig toegankelijk. De overgang van een publieke
collectie naar de openbare ruimte impliceert dan
de overgang van een bepaalde vorm van openbaarheid naar een andere, zonder dat direct duidelijk
is welk verschil er tussen deze twee vormen van
publiek-zijn bestaat.
De verwarring over openbaarheid wordt
vergroot door het feit dat de bergplaatsen van de
openbare collecties, de musea, lange tijd golden
als de bevoorrechte plek voor de openbaring van
cultuur. In die schijnbaar neutrale ruimtes kon de
kunst haar autonome vermogen ten volle uitba-
168
pilootprojecten kunst in opdracht
ten om de wereld in een ander licht te plaatsen.
Juist omdat het museum er was voor een publiek
dat kunst erkent en herkent, konden de uiterste
grenzen worden verkend. Kunst verhield er zich
tot andere kunst en kon zo een bepaalde notie van
kwaliteit in stand houden. De kunst buiten het
oficiële circuit was bijzaak. Zelfs in Nederland, een
land met een ongekende dichtheid aan kunstwerken in de openbare ruimte, gold kunst die zich
buiten de muren van de tentoonstelling bevindt als
een onduidelijk mengsel van vormgeving, sociaal
werk, decoratie en entertainment. In die optiek
kon de kunst buiten het museum niet tot haar
recht komen omdat zij werd overspoeld door de
eisen en wensen van een context die verder weinig
met kunst ophad. Van kwaliteit was slechts sprake
bij hoge uitzondering.
De musea zijn hun bevoorrechte positie tegenwoordig grotendeels kwijt. Kritische theorie en
kritische kunst hebben laten zien dat het museum
speciieke belangen dient, en dat het de cultuur
doorgaans openbaart aan diegenen die het licht al gezien hebben. Bezuinigingen op cultuur dwingen de
instellingen daarnaast op zoek te gaan naar meer en
nieuw publiek. De vanzelfsprekendheid waarmee het
museum zich kon beroepen op zijn openbare functie
heeft zijn kracht verloren. In dit licht is de wens van
de Provincie Antwerpen om deel uit te maken van de
Pilootprojecten Kunst in Opdracht goed te begrijpen.
Maar ook het gezag van de kunst in het publiek domein is aangetast. Van oudsher gold zij als de drager
van gemeenschapsidealen, een openbare beeldcultuur die een natie zou kunnen verenigen door het
volk te verheffen. Tegenwoordig dient echter ook
deze kunst nadrukkelijker doelgroepen te bedienen.
Terwijl de musea worden afgerekend op het feit dat
hun publiek te speciiek is, niet algemeen genoeg,
moet de kunst in het publiek domein bewijzen dat zij
daadwerkelijk mensen bereikt.
In dit betekenisverlies van plekken en publieken
spelen de locatieve en sociale media een grote rol.
Heeft een openbare collectie nog zin wanneer iedereen voor zich een eigen collectie kan aanleggen
en die overal en te allen tijde kan bekijken en delen
met een zelfgevormde groep? De mogelijkheid van
toe-eigening die hierboven nog werd bezongen
is al lang een standaardoperatie geworden van
het private leven, zij heeft geen stimulans meer
nodig. Tenzij we de notie publiek inzetten als
tegenbeweging tegen de oneindig gefragmenteerde zelfbevestiging van het virtuele circuit om
opnieuw een openbaarheid in het leven te roepen
waarin het andere anders blijft, de ander onvervreemdbaar een ander en een omgeving ontstaat
die er niet op uit is door ons geliked te worden.
Kunstwerken kunnen die openbaarheid tot
stand brengen doordat zij enerzijds zichtbaar de
belangen van bepaalde groepen dienen, al is het
maar door andere groepen schijnbaar te bedienen
en anderzijds een geheel eigen taal te spreken.
Kunstwerken zijn in het openbaar in staat steeds
nieuw publiek te scheppen doordat zij echt voor
iedereen zijn, zonder enige uitzondering, en
tegelijk zonderling individueel.
De transitie die de collectie van de Provincie
Antwerpen zal ondergaan van de ene publiek
functie naar een andere kan dus gezien worden als
een poging cultuurbeleid een nieuw fundament
te geven in de publieke aandacht. Dat Nico Dockx
ervoor gekozen heeft het traject van de ontsluiting
te laten beginnen bij de grondvesten van het nieuwe Provinciehuis is dan ook zeer toepasselijk. Door
hedendaagse kunstenaars te vragen een keuze uit
de collectie te maken en erop te reageren, onderzoekt Dockx wat deze collectie eigenlijk betekent.
In het vervolg van het traject komt de collectie van
de Provincie dan ook letterlijk op straat te liggen.
Niet door ze uit te strooien over de werkkamers
van provinciale ambtenaren of er overheidsgebouwen mee op te sieren, maar door delen van de
collectie te tonen en daarmee het belang ervan te
bevragen. Belang in de dubbele betekenis van het
woord. Hoe belangrijk is deze verzameling, wat is
de kwaliteit ervan, welke kunstenaars zijn oververtegenwoordigd, welke ontbreken geheel, wat zegt
de collectie over de beeldende kunst in de Provincie
Antwerpen? Maar ook: wat is het belang van kunst
voor de Provincie, wie heeft er belang bij, en welk
belang heeft dat voor ons, als publiek dat door deze
collectie wordt gevormd.
169
De nieuwe openbaarheid van de collectie kan een
vingerwijzing zijn voor andere verzamelingen
die zich voor vergelijkbare dilemma’s geplaatst
zien. Daarbij gaat het niet om een populistische
strategie die de kunst naar het volk wil brengen
omdat het volk niet naar de kunst komt. De
afgedwongen uittocht uit de ivoren toren betekent
zowel voor een collectie als voor de kunstwerken
die er deel van uitmaken dat zij een plaats innemen
in een heel ander dynamisch netwerk dan ervoor.
Er wordt anders naar ze gekeken, anders aan ze
getrokken en geduwd, maar ze blijken zelf ook
andere krachten te bezitten die op hun beurt
een rol spelen in het netwerk. En natuurlijk is de
werkelijkheid van dat netwerk wild en woest en
dicht en donker en kan niet elk kunstwerk zich er
staande houden. Maar als dat lukt blijkt het over
andere kwaliteiten te beschikken dan de wat steriele discussie over de kwaliteit van kunst doorgaans
doet vermoeden. Dan blijkt dat een kunstwerk
overduidelijk allerlei tegenstrijdige belangen kan
dienen en toch, autonoom, een eigen plek opeisen.
En dan rijst ook de vraag wat wij nou eigenlijk van
kunst verwachten. Wanneer de collectie van de
Provincie aan deze openbaarheid wordt blootgesteld, zou kunnen blijken dat haar culturele taak
eigenlijk niet gemist kan worden. En dan hebben
de Pilootprojecten echt hun dienst bewezen.
Maar nogmaals: in de komende tijd zullen we
deze hele wandeling opnieuw moeten maken.
Maar dan in het echt, om de kunst midden in de
weg te ontmoeten.
jeroen boomgaard (Breda, 1953) is
gepromoveerd in de kunstgeschiedenis. Hij is
verbonden aan de Gerrit Rietveld Academie als
Lector Art & Public Space en leidt als zodanig
het onderzoekscentrum laps. Hij werkt ook aan
de Universiteit van Amsterdam als hoofd van de
Master Artistic Research. In 2011 organiseerde
hij samen met Ulrike Lindmayr en Hans Wuyts
de tentoonstelling en bijbehorende publicatie
Crossing. From Middelheim Museum to the City
and Back Again. In datzelfde jaar verscheen van
zijn hand Wild Park. Het onverwachte als opdracht, dat uitgebreid ingaat op de problematiek
van kunst in het publiek domein. Gedurende de
afgelopen twee jaar was hij lid van de stuurgroep Pilootprojecten Kunst in Opdracht.
171
Toekomstpistes
voor beleid en praktijk
dirk de wit
Kunst en cultuur vormen een belangrijke pijler van
het democratisch proces omdat ze de basisvraag naar
zingeving voortdurend mee voeden: kunst en cultuur
stimuleren (zelf)relectie, waardoor we als individu en
samenleving blijven groeien. Ze bevragen de processen
van productie en innovatie en bieden nieuwe pistes
voor de omgang met onze leefomgeving.
De positie van kunst is vandaag dubbel: enerzijds
kom je kunst tegen op plekken waar je ze niet verwacht,
buiten de muren van kunstinstellingen. De sociale sector, de zorgsector, de bedrijfswereld en de wereld van
innovatie betrekken kunstenaars graag actief in hun
werkprocessen. Anderzijds vormt kunst juist een heel
bijzondere taal en methode waarmee kunstenaars op
een eigen wijze betekenis genereren. Ze veronderstelt
een speciieke en autonome positie, die echter onder
druk staat. Kunst wordt hoe langer hoe meer verondersteld zich te plooien naar de wetten van vraag en aanbod
en zich in te schrijven in de dominante logica van nut en
eficiëntie. Voor ‘onmaat’ is steeds minder begrip, terwijl
het juist dat is wat andere domeinen prikkelt.
Die spanning speelt ook in de publieke ruimte, waar
enerzijds de wetten van beheer en exploitatie gelden
(veiligheid, mobiliteit, functionaliteit en eficiëntie),
en waar anderzijds enorme uitdagingen liggen om in
te zetten op de kwaliteit van ons dagelijks leven. Het
gaat tenslotte over de ruimte waarin we werken, leren,
ontspannen, vieren, herinneren, bezinnen, wonen. Ze
omvat méér dan alleen openbare gebouwen en pleinen:
het gaat ook om infrastructuur, mobiliteit, natuur, de
digitale omgeving enzovoort. Dit betekent dat ook het
werkterrein voor kunstenaars, die altijd al betrokken
zijn geweest bij de vormgeving van publieke ruimte en
gebouwen, veel breder is geworden. Waar het vroeger
vooral ging om decoratie of om representatie van de
macht, kan kunst nu ook een verschil maken in de vraag
hoe we invulling geven aan de ruimtes die we delen:
wat betekenen die plekken, wat verbindt de gebruikers
ervan en wat doen we er samen? Kunstenaars zoeken
zelf die ruimtes op om ze te verbeelden en uit te dagen.
Zij stellen deze pertinente vragen. Kunstenaars en bemiddelaars betrekken soms ook andere experten bij dit
proces zoals sociologen, zorgdeskundigen, pedagogen
of de gebruikers zelf. Meer en meer zijn overheden en
private ondernemingen ervan overtuigd dat we het
beantwoorden ervan niet enkel kunnen overlaten aan
planners, bouwheren en architecten. Door kunstenaars
en experten bij de relectie te betrekken, ontstaat er
meerwaarde omdat zij er andere ideeën over hebben.
Niet voor niets hebben overheden in diverse landen
een beleid ontwikkeld voor de betrokkenheid van kunstenaars bij publieke bouw- of verbouwingsprocessen,
al dan niet in de vorm van een wettelijke verplichting
om een percentage van het bouwbudget aan kunst
te besteden. Het vormt daarbij een uitdaging om een
kunstwerk niet alleen te integreren aan het einde van
de rit (kunst wordt getolereerd en ingepast, zonder dat
het proces of resultaat door de kunst ‘besmet’ raakt),
maar ook de kunst te betrekken in het ontwikkel-,
ontwerp- en bouwproces (opdrachtgever en architect
worden geconfronteerd met andere visies op ruimte,
gemeenschappelijkheid en openbaarheid). Zo’n ontmoeting en samenwerking kan pas slagen als er een
gedegen methode wordt ontwikkeld voor het exploreren
van een opdrachtsituatie, het formuleren van de opdracht,
de keuze van de expert(en)-begeleider(s) en kunstenaar(s).
Daarbij moet worden omgegaan met kwesties als de instrumentalisering en autonomie van kunstenaar en expert.
Kunst die in dialoog treedt met andere domeinen zal steeds
‘gebruikt’ worden, al is het maar om visies en manieren van
werken te bevragen en andere waarden en werkprocessen
te ontdekken. Daar is niets mis mee, als er respect is en tijd
voor de eigen benadering en taal van de kunst en indien de
verwachting niet is dat zij problemen kan oplossen.
Met de Pilootprojecten hebben de initiatiefnemers, het
Team Vlaams Bouwmeester, het Departement Cultuur,
Jeugd, Sport en Media en Kunstenpunt, het onderzoek
naar de betekenis van publieke ruimte in dialoog met
kunstenaars zo breed mogelijk opgevat. De rol van
opdrachtgever, kunstenaar en bemiddelaar, hun
respectievelijke motieven en verwachtingen werden
grondig verkend. De voorwaarde voor deelname was
dat opdrachtgevers zich verregaand zouden engageren
in een avontuurlijk proces van achtereenvolgens visieontwikkeling, het formuleren van een kunstopdracht en
de keuze van een kunstenaar, waar de bemiddelaar de
opdrachtgever(s) en de kunstenaar(s) samen doorheen
zou loodsen. Daarbij werden verschillende werkwijzen
getest: de opdracht werd opgebouwd vanuit de concrete aanleiding en context. Ten slotte zijn de betrokken
kunstenaars even divers in hun taal en aanpak als de
opdrachtsituaties.
172
pilootprojecten kunst in opdracht
Met de Pilootprojecten werd een impuls gegeven
aan praktijk en beleid waaruit we nu reeds
volgende lessen kunnen trekken:
1.
De multidisciplinaire aanpak die centraal staat in de
Pilootprojecten wordt ook toegepast door andere initiatiefnemers die de samenwerking tussen kunstenaars en
andere maatschappelijke actoren bevorderen. We denken aan bijvoorbeeld Arteconomy (kunst en bedrijven),
aan de werkplaatsen Timelab, foam, Constant (kunst
en samenleving), Gluon (kunst en wetenschap), Demos
(cultuur en democratie) en de vele initiatieven waar kunstenaars betrokken worden in participatieprocessen. Dit
biedt kansen voor uitwisseling van kennis en informatie.
Desondanks blijft het belangrijk om aandacht te hebben
voor het speciieke van elke context: opdrachten en processen realiseren in een bedrijf is iets anders dan in een
school, een innovatielab of een woongemeenschap.
Dat brengt ons bij een volgend aandachtspunt: een
multidisciplinaire aanpak veronderstelt dat de muren
tussen sectoren en domeinen worden gesloopt, maar
een verregaande horizontalisering kan neigen naar vervlakking en instrumentalisering. De afbouw van schotten tussen bijvoorbeeld verschillende stadsdiensten kan
ertoe leiden dat die diensten aangestuurd worden door
één dominante agenda, bijvoorbeeld een economische
en/of een sociale. De speciieke insteek van elke betrokken partij of dienst wordt dan genivelleerd (inclusief die
van de kunst); wat haaks staat op het inspirerend karakter van de multidisciplinaire benadering. Het slopen van
muren, wat op zich positief is, mag er niet toe leiden dat
de speciiciteit van elk domein en de speciieke insteek en
kennis die ermee gepaard gaan, vervlakken.
2.
De pilootprojecten hebben niet alleen aangetoond
dat een multidisciplinaire aanpak loont, maar ook dat
expertise belangrijk is en gedeeld kan worden over de
grenzen heen. Voor de Pilootprojecten werd een beroep gedaan op expertise uit Nederland op alle niveaus
(beleid, visie, kunstenaars), maar dat kan in de toekomst
best uitgebreid worden. Een Europees expertisenetwerk rond kunst in opdracht en kunst in de publieke
ruimte is meer dan wenselijk daar een gedegen methodologie en professionele kaders stimulerend werken
en de kwaliteit van zowel de artistieke praktijk als de
leefomgeving ten goede komen.
3.
Er ligt een groot potentieel bij steden en gemeenten
en binnen intergemeentelijke samenwerkingsverbanden om kunst in opdracht breed in te zetten. De
Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten kan hier
een stimulerende rol spelen. De pilootprojecten in Aalst
en Gent hebben aangetoond dat synergie tussen verschillende stadsdiensten en andere partijen in de stad een
meerwaarde kan betekenen voor zowel het kunstproject
als de overheid zelf. Voor kleinere opdrachtgevers of ge-
meenten kan de intergemeentelijke samenwerking rond
een speciiek domein als kunst in opdracht een kans zijn
om kennis te delen en eventueel middelen te poolen voor
projecten die verschillende gemeenten of beleidsdomeinen betreffen. Sommige projecten vinden hierdoor ook
de weg naar Europese initiatieven en subsidiekanalen.
4.
Ook private opdrachtgevers zijn zich bewust van de
uitdagingen om duurzaam en kwaliteitsvol met ruimte
om te springen en zien kansen om dat ruimer in te vullen
dan enkel via architectuur en design. Zij staan meer en
meer open voor een dialoog met kunstenaars en andere
experten, zo blijkt uit de Pilootprojecten. Deze groep
opdrachtgevers kan verder gesensibiliseerd worden rond
kunst in opdracht en de multidisciplinaire aanpak.
5.
De Pilootprojecten hebben aangetoond dat het belangrijk is om te werken aan de kunstopdracht van bij de
aanvang van een ontwikkelings- of bouwproject, en
de kunstenaar(s) tijdig te kiezen en te betrekken. Zo’n
opdracht kan evolueren in samenspraak met de kunstenaar en kan soms een impact hebben op de richting die
het bouwproject uitgaat. De Pilootprojecten getuigen
ook van het belang van de factor tijd in het denkproces
en de communicatie met alle betrokken actoren. De tijd
nemen om in het proces een mentaliteitswijziging te
bewerkstelligen, beantwoordt ook aan een algemeen
maatschappelijk verlangen naar vertragen en vertrouwen op de mens als bepalende factor.
6.
De Pilootprojecten bevestigen dat het begrip publieke
ruimte zeer breed moet worden opgevat, wil men
het niet verschralen tot de clichés van pleinen, hallen
en wachtzalen. Mensen bewegen zich in een breed palet
aan ruimtes en onder invloed van controlemechanismen en digitalisering staat de klassieke scheiding tussen publiek en privaat onder druk. Juist daar kan kunst
een belangrijke rol spelen.
7.
De meerwaarde van kunst bij het vormgeven van ruimtes en omgevingen met publieke functies is dermate
belangrijk dat de sokkel van de bestaande percentageregeling op Vlaams niveau best behouden wordt. Ze
vormt een blijvende stimulans voor opdrachtgevers om
het proces van ontwerp en bouw te verrijken.
Het Vlaamse decreet rond kunst in (semi)publieke gebouwen uit 1986* getuigt van het geloof van de overheid
in de kracht en meerwaarde van een multidisciplinaire
aanpak. Op die manier wordt het werken met kunstenaars en andere experten zoals bemiddelaars, sociologen,
zorgdeskundigen, pedagogen en vooral de gebruikers
zelf niet overgelaten aan diegenen die ervoor open staan:
elke opdrachtgever leert zo dat ongebruikelijke maar
verrijkende proces waarderen als een meerwaarde. Deze
173
Vlaamse percentageregeling kan wel herzien worden,
niet alleen in functie van de hedendaagse kunstpraktijk,
maar ook van nieuwe tendensen in stadsontwikkeling
en ruimtelijke ordening. Zo wordt er vandaag sterker
ingezet op langetermijnontwikkeling van gebieden,
waar meestal meerdere private en publieke partijen bij
betrokken zijn. Zij kunnen dan best middelen poolen
en samen plannen uitzetten voor een multidisciplinaire
aanpak op langere termijn, zodat kunstenaars betrokken
kunnen worden bij alle fasen (voorstudie, masterplan,
individuele bouwprojecten op een grote site). Dit biedt
kansen om meer in de diepte te werken en ambitieuzere
kunstprojecten te realiseren, maar veronderstelt ook
een mentaliteitswijziging: meer tijd en middelen voor
minder projecten. Deze trend naar opschaling mag geen
belemmering betekenen om evenzeer in te zetten op
betekenisvolle opdrachten met kleinere budgetten, die
op zich staan en niet ingebed zijn in een groter geheel.
8.
De meeste Europese landen en grote steden voeren een
beleid rond kunst in opdracht in de vorm van sensibilisering (percentageregeling en/of projectenfonds) en
ondersteuning (expertisecellen of expertencomités). Dit
wordt meestal gestuurd vanuit de cultuurdepartementen. Alle Scandinavische landen, Duitsland, Frankrijk,
Zwitserland en Oostenrijk kennen percentageregelingen
en instanties die kennis verzamelen over methodologie
en de begeleiding organiseren of coördineren. Zo telt
Public Art Norway (koro) vijftien medewerkers die gaan
over projectsubsidies, selectie, begeleiding en beheer van
kunstwerken. De Stad Hamburg heeft een curatorcoördinator aangesteld voor kunst in de publieke ruimte die beschikt over een team van experten. Speciieke
organisaties – zoals Situations, verbonden aan de universiteit van Bristol, of het Lectoraat Kunst in de publieke
ruimte van de Rietveld Academie – leggen zich toe op de
innovatie in methode en type kunstprojecten en op de
relectie over kunst in opdracht en kunst in de publieke
ruimte. Ook Vlaanderen heeft een percentageregeling,
een expertisecentrum (de Kunstcel van het Team Vlaams
Bouwmeester) en organisaties en experten die beschikken over kennis (De Nieuwe Opdrachtgevers, Fondant,
Beaufort, Middelheimmuseum, s.m.a.k., Z-Out, en de
vele producenten en technici actief op dit terrein). Steden
als Brussel, Antwerpen en Gent werken met comités of
expertisecellen die het stadsbestuur adviseren en het
beleid uitvoeren in de vorm van selectie van kunstenaars/
experten en van begeleiding.
Een wettelijk beleidskader met bijbehorend instrumentarium en expertise kan maar ten volle functioneren als er in al die beleidsdomeinen en bij de mogelijke
opdrachtgevers voortdurend gesensibiliseerd wordt
rond de meerwaarde van kunst in opdracht, en indien
er begeleiding en methodologische kaders voorzien
worden voor concrete projecten. Er zijn voldoende
organisaties, experts en kunstenaars die deze taken
kunnen opnemen, maar een centraal en landelijk
opererend aanspreekpunt en expertisecentrum
dat alle spelers en hun expertise met elkaar verbindt,
waar opdrachtgevers met hun eerste vragen terecht
kunnen en een overzicht van best practices, methodologische kaders en proielen van experten en kunstenaars
kunnen vinden, is essentieel. Zo’n landelijke, centrale
plek distilleert uit de praktijk state of the art kennis rond
kunst in opdracht, en deelt die met de kunstenaars, experten en organisaties die op het terrein van kunst in de
openbare ruimte actief zijn en deze kennis op hun beurt
verrijken. Dat is de taak van de huidige Kunstcel, die
in de toekomst nog sterker kan inzetten op een Vlaams
netwerk rond kunst in opdracht en kunst in de publieke
ruimte. Het is dan de taak van de overheid om ervoor te
zorgen dat er instrumenten ter beschikking worden gesteld voor zo’n kwaliteitsvol proces door middel van een
expertisecentrum en bijbehorend netwerk. Beleid voeren rond kunst in opdracht heeft dus twee evenwaardige
componenten: stimulerings- en sensibiliseringsbeleid
enerzijds en een beleid rond kwaliteitszorg in de uitvoering, publiekswerking en behoud en beheer anderzijds.
9.
Ten slotte maken de Pilootprojecten duidelijk dat het
voortdurend innoveren en experimenteren op landelijk niveau belangrijk is omdat onze opvattingen over
publieke ruimte in een snel veranderende samenleving
om steeds nieuwe visies en strategieën vragen. Vanuit
een impulsbeleid zal er hiervoor inanciële en professionele ruimte geboden moeten worden. Om de Kunstcel
jaarlijks de ruimte te bieden om een aantal pilootprojecten op te starten, zal er creatief gezocht moeten worden
om hiervoor een budgettair draagvlak te genereren. Die
middelen kunnen gegenereerd worden via een ‘pilootprojectenfonds’ dat beheerd wordt door de Kunstcel en
gespijsd wordt door publieke en private opdrachtgevers
die experiment mee willen ondersteunen.
Innoveren kan best gebeuren door te vertrekken
van concrete vragen vanwege opdrachtgevers, die dan
worden uitgewerkt met een extra projectbudget voor
visieontwikkeling en extra input van experten en kunstenaars. Vernieuwing gebeurt niet in het luchtledige: ze
is inhoudelijk verbonden met maatschappelijke vraagstukken rond openbaarheid, kwaliteit en duurzaamheid.
*
Het decreet van 23 december 1986 houdende integratie van kunstwerken
in gebouwen van openbare diensten en daarmee gelijkgestelde diensten
en van door de overheid gesubsidieerde inrichtingen, verenigingen en
instellingen die tot de Vlaamse Gemeenschap behoren.
dirk de wit werkte vanaf 1987 als producent en curator
in ilm, video en beeldende kunst in achtereenvolgens
kunstencentrum stuc te Leuven, de Vereniging voor
Tentoonstellingen van het Paleis voor Schone Kunsten en
Bruxelles/Brussel 2000. Hij richtte in 1998 Constant op,
Vereniging voor kunst en media. Sinds 2002 is hij werkzaam binnen het Vlaams steunpunt voor beeldende kunst,
dat in 2015 fuseerde met andere kunstensteunpunten in
Kunstenpunt. Momenteel is Dirk De Wit er verantwoordelijk
voor beeldende kunst en coördinatie internationale relaties.
174
pilootprojecten kunst in opdracht
colofon
Deze publicatie verschijnt naar aanleiding van het symposium ‘Verbeelding en publiek domein.
Mogelijkheden van kunst in opdracht’ in KVS Brussel op 11 december 2015.
Pilootprojecten kunst in Opdracht. Meer dan object
Partners
Vlaams minister van Cultuur, Media, Jeugd en Brussel
Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Kunstenpunt
Team Vlaams Bouwmeester
Coördinatie
Leen Hammenecker
Stuurgroep
Jan Verlinden, Helena Vansteelant
Dirk De Wit, An Seurinck
Stefan Devoldere, Tania Hertveld,
Katrien Laenen, Peter Swinnen
Jeroen Boomgaard
Rudy J. Luijters
Departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Kunstenpunt
Team Vlaams Bouwmeester
Lector Art & Public Space Gerrit Rietveld Academie, Amsterdam
Kunstenaar
Publicatie
Redactie en beeldredactie
Leen Hammenecker, Katrien Laenen, An Seurinck
Coördinatie, eindredactie en productie
Catherine Robberechts
Fotograie
Niels Donckers (pp. 14-23, 26-37, 44-46, 68-70, 94-96, 112-114, 140-142, 160-169)
Animotions/Tondelier Development nv (p. 73 rechtsonder); Bob Daems (pp. 138-139);
Hans Debruyne (pp. 90-91); Stany Dederen (p. 125); Xaveer De Geyter Architects (p. 117);
Leen Hammenecker (pp. 48-49, 99 rechts, 116); David Helbich (pp. 62 onder, 64-65);
Jan Hermans (pp. 66-67); Katrien Laenen (pp. 12-13, 99 links) ; Birthe Leemeijer (p. 62 boven);
PCCE – Provincie Limburg (p. 98); Polygon/Tondelier Development nv (p. 73 linksonder);
Rapp + Rapp (p. 73 onder); Tomas Uyttendaele (p. 93); Nils van Beek (p. 59) ;
Filip Van Dingenen (p. 86); Danielle Van Zuijlen (pp. 72-73); Jesse Willems (pp. 130-137);
© GDI-Vlaanderen (luchtbeelden pp. 49, 73, 99, 117, 145)
Vormgeving
Van Looveren & Princen
Druk
Cultura, Wetteren
v.u. Stefan Devoldere, Waarnemend Vlaams Bouwmeester
Grasmarkt 61 – 1000 Brussel
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd of openbaar gemaakt,
door druk, fotokopie, microilm of op welke andere wijze ook, zonder de
voorafgaande toestemming van de uitgever.
De uitgever heeft ernaar gestreefd de wettelijke voorschriften inzake
copyright toe te passen, maar kon niet altijd met zekerheid de oorsprong
van de documenten achterhalen. Wie denkt nog rechten te kunnen doen
gelden, wordt verzocht zich tot de uitgever te wenden.
ISBN 9789040303722
D/2015/3241/324
NUR 646