Acht jaar lectoraat Integraal Jeugdbeleid
Inhoudsopgave
Inleiding
Bouwen aan een talentvolle toekomst,
Jeannette Doornenbal
Interviews: Michèle Garnier, Peta de Vries
4
6
Thema Toekomstig Talent
Toekomstig Talent, Herman Veenker
Interviews: Linda Tijsma, Carla Geveke, Adri Carmio
15
17
Thema Leren en Gedrag
Leren en Gedrag, Henderien Steenbeek
Interviews: Menno Wierdsma, Wilfred Hofstetter,
Lidy van der Worp
Thema Kind, Taal & Ontwikkeling
Kind, Taal & Ontwikkeling, Margreet Luinge
Interviews: Margot Visser-Bochane, Céline Crajé,
Frederike Laansma
33
25
33
35
Thema Leefwerelden verbinden
Leefwerelden verbinden, Annelies Kassenberg
Interviews: Frank Assies, Dorien Petri, Sharon Lawson
41
43
Thema Gezonde en actieve leefstijl
Gezonde en actieve leefstijl, Remo Mombarg
Interviews: Cor van Alff, Ingrid van Aart, Janet Meijer
51
53
2
Columns
Jeannette Doornenbal
Anita Schnieders
Tonny van den Berg
Herman Veenker
Carla Geveke
Jan Bijstra
Henderien Steenbeek
Lidy van der Worp
Margreet Luinge
Bé Poolman
Annelies Kassenberg
Nynke van der Schaaf
Svenja Buttner
Remo Mombarg
Willem Hollewand
8
10
12
18
20
26
28
30
36
38
44
46
48
54
56
Lijst van (voormalige) medewerkers
Kernpublicaties
Structurele samenwerkingspartners
Colofon
58
58
63
64
Voorwoord
Hoe kun je gezond oud worden en hoe groei je gezond op? In een tijd van
vergrijzing en krimp hebben we veel meer aandacht voor gezondheid en
participatie. Noord-Nederland heeft met overtuiging gekozen voor het
speerpunt Healthy Ageing. De Hanzehogeschool Groningen levert daaraan
met praktijkgericht onderzoek een belangrijke bijdrage door bijvoorbeeld
met publieke instellingen en bedrijven te werken aan nieuwe werkwijzen,
programma’s en technieken.
Als we gezond ouder willen worden, moeten we jong beginnen. Moeten we
beginnen bij de opvoeding, in het onderwijs, de kinderopvang, het jeugdwelzijnswerk en de gezondheidszorg. Gezonde kinderen doen het beter op
school, doen beter mee en kunnen ook beter hun talenten benutten. Als we
dat willen bereiken, moeten we zorgen voor uitstekende basisvoorzieningen. Zodat alle kinderen kansen voor hun leven krijgen. Dat kan alleen als
we uitgaan van het unieke van ieder kind en van ouders die niet allemaal
hetzelfde kunnen en doen. En dat kan als we niet langer denken en handelen vanuit geïnstitutionaliseerde sectoren, maar vanuit functies. Vanuit de
vraag wat kinderen nodig hebben om gezond op te groeien. Dat vraagt om
multidisciplinair samenwerken en om nieuwe kennis. Het lectoraat Integraal
Jeugdbeleid heeft daar de afgelopen jaren belangrijk aan bijgedragen. Daar
zijn we natuurlijk best een beetje trots op. Dit boekje laat die successen zien,
net als de vele uitdagingen voor de komende jaren!
Henk Pijlman,
voorzitter College van Bestuur Hanzehogeschool Groningen
3
Inleiding
Bouwen aan een talentvolle toekomst
Het lectoraat Integraal Jeugdbeleid wil bijdragen
aan participatie en gezondheid van de jeugd in de
noordelijke regio. Daarom zoeken wij samen met
de jeugd, ouders en professionals naar wat verschil
maakt voor hun ontwikkeling. Daartoe voeren we
praktijkgericht onderzoek uit dat bijdraagt aan
bruikbare en innovatieve oplossingen die de kwaliteit
van de leefwerelden waarin kinderen opgroeien
verbinden en versterken.
Dit is de missie van het lectoraat Integraal Jeugdbeleid.
Vanuit vijf welgekozen thema’s werken wij aan een
sterke pedagogische omgeving die kinderen en
jongeren voorbereidt op een talentvolle toekomst
in de 21ste eeuw. In een regio die zich positief
onderscheidt door licht, lucht en ruimte. En
die tegelijkertijd te kampen heeft met complexe
problemen van demografische krimp en sociaaleconomische achterstanden. Daaraan gerelateerd zijn
er relatief en absoluut veel kinderen met gedrags- en
gezondheidsproblemen wier talent onvoldoende wordt
benut.
4
Onze vijf thema’s zijn: Leefwerelden verbinden;
Toekomstig talent; Leren en Gedrag; Kind, Taal &
Ontwikkeling en Gezonde en actieve leefstijl. Graag
presenteren we in dit boekje onze oogst op het gebied
van deze vijf thema’s: wat is er gedaan, wat staat er te
gebeuren en wat heeft het praktijkgerichte onderzoek
gebracht? Korte interviews geven daar inkijkjes in.
In dit boekje waarmee we de afgelopen twee
periodes van vier jaar van het lectoraat Integraal
Jeugdbeleid vieren, kijken we terug én vooruit. In
columns laten (voormalige) leden van de kenniskring
hun eigenzinnige licht schijnen op kwesties die
volgens hen van belang zijn voor de toekomst van
kinderen. Trots zijn we op de prachtige tekeningen
die basisschoolkinderen met veel enthousiasme
speciaal voor deze publicatie hebben gemaakt. In hun
tekeningen verbeelden zij hun toekomst.
Bij mijn aanstelling in 2006 gaf ik mijn lectorale rede
de titel Ploegen en bouwen. De brede school als open
leergemeenschap. Met de metafoor ploegen en bouwen
doelde ik op de onoplosbare spanningsverhouding die
eigen is aan opvoeding en onderwijs. Het is de morele
plicht van volwassenen te bouwen aan een talentvolle
toekomst van kinderen. Kinderen hebben vruchtbare
grond nodig om (op) te bloeien. Iedereen die een
tuintje heeft, weet hoe je daar van kunt genieten. Het
helpt als professionals die met kinderen en ouders
werken daarbij gebruik maken van goede mest, van
bruikbare en evidente kennis. Tegelijkertijd kunnen
we de uitkomst van ons pedagogisch handelen niet
voorspellen. Bouwen aan de toekomst van kinderen
is een pad bezaaid met plezier, verwondering,
onzekerheden, zoeken en uitproberen, toepassen van
wat we denken dat werkt, onderzoeken en reflecteren.
Daarom bouwen en ploegen we voort. Dat was altijd
al zo en zal zo blijven.
Jeannette Doornenbal, lector Integraal Jeugdbeleid
Megan | 10 jaar | I love summer
5
Interviews
Kinderen zijn de toekomst
Professional centraal
“Ik zie het als een grote rijkdom dat
de Pedagogische Academie met het
lectoraat Integraal Jeugdbeleid onderwijs
én onderzoek én ontwikkeling van de
beroepspraktijk onder hetzelfde dak heeft.
Jeannette Doornenbal is niet alleen een
immer nieuwsgierige onderzoeker, ze is ook
heel praktijkgericht. Ze denkt altijd: wat
kan de leerkracht of andere professional
morgen met wat wij vandaag onderzoeken
en ontwikkelen?
Wat ik inhoudelijk heel waardevol vind,
is dat het lectoraat aan het thema Healthy
Ageing uitdrukkelijk de dimensie meegeeft
van gezond opgroeien. Hoe kunnen
ouders, leerkrachten en hulpverleners met
elkaar zorgen dat kinderen zich maximaal
kunnen ontplooien en opgroeien tot
deelnemer van de samenleving? Kinderen
zijn de toekomst. Als wij oud zijn, bepalen
zij hoe de samenleving eruitziet.”
“Lector Jeannette Doornenbal stáát
voor veilig en gezond opgroeien tot
volwassenheid. Daarin stelt het lectoraat
de professional centraal. Welke tools heeft
de professional nodig om zijn werk goed
te kunnen doen? Daaraan werken we met
onderzoek on the job. Jeugd is een belangrijke groep, die in ons werk en daarmee
in alle opleidingen van de Academie voor
Sociale Studies steeds meer aandacht krijgt.
Ons uitstroomprofiel Jeugd leidt op voor
de jeugdzorg en voor die medewerkers
gelden aldoor hogere eisen. De transities
die nu gaande zijn, stellen ook weer nieuwe
eisen aan de know-how van medewerkers.
Om al deze redenen is het zo mooi dat
het lectoraat voortdurend bouwt aan de
kwaliteit van de professional.”
Peta de Vries is dean van de Pedagogische
Academie.
Michèle Garnier is dean van de Academie
voor Sociale Studies.
6
Bas | 8 jaar | De toekomstplaneet
7
Column
Het perspectief van kinderen
De laatste stap in een benoeming als lector aan de
Hanzehogeschool Groningen is een gesprek met het
College van Bestuur. In juni 2006 had ik dat gesprek
op de negende verdieping van de Toren, uitkijkend
over de Groninger ommelanden. Niet onverwacht
kwam de vraag naar mijn ambitie: wat ik hoopte
dat er na vier jaren lectoraat was gerealiseerd. In die
tijd werkte ik in het speciaal onderwijs en we deden
onderzoek naar de belevingswereld van deze leerlingen:
hoe zien zij hun toekomst en welke oplossingen staan
hen daarbij zelf voor ogen? Belangrijke vragen, want
in het speciaal onderwijs worden handelingsplannen
gemaakt zonder het verhaal van kinderen zelf te horen.
Niet praten over maar praten met kinderen was het
wenkend perspectief. Ik hoor me het nog zeggen: “Ik
zal geen plannen maken, onderzoek doen, adviezen
geven zonder daar het perspectief van kinderen bij te
betrekken.”
We zijn nu acht jaren verder. Wat is er van die
belofte terecht gekomen? Weinig, te weinig. Een paar
pareltjes daargelaten. Ik noem er drie. De eerste is
het onderzoek onder basisschoolkinderen naar wat
8
zij een fijne dag vinden. Veel kinderen gaan na de
verplichte lestijden naar de buitenschoolse opvang,
nemen deel aan naschoolse activiteiten, en blijven
tussen de middag over. Wat vinden kinderen daar
zelf van? Kinderen zeiden dat een te drukke dag met
veel activiteiten geen fijne dag is, zelfs als op een volle
dag je favoriete activiteiten plaatsvinden: voetballen
of paardrijden. De tweede: niet alleen kinderen in de
bovenbouw kunnen goed vertellen over wat ze wel
en niet prettig vinden. Tijdens een kringgesprek over
hun dag konden kleuters uit groep 1 en 2 vertellen dat
‘wachten’ een van de erge dingen is als ze na schooltijd
naar de buitenschoolse opvang gaan. Wachten tot
iedereen klaar is met eten bijvoorbeeld, voordat ze
vrij mogen spelen. Dit zijn belangrijke inzichten
waarmee brede scholen rekening moeten houden bij
de uitwerking van een dagritme van inspanning en
ontspanning en de programmering van het aanbod.
In de derde plaats heb ik hoge verwachtingen van de
pilot Goud Gezonde Jeugd in Woldendorp, een dorp
onder de rook van Delfzijl. Daar gaan we samen met
de RUG verhalen ophalen van kinderen, hun ouders
en grootouders over hun opvattingen en gebruiken
over voeding, bewegen, gezondheid. Heel relevant,
want interventies ter bevordering van actief en gezond
gedrag sorteren weinig tot geen effect, omdat ze vaak
top down worden uitgevoerd en niet aansluiten bij
de lokale cultuur. De uitdaging is om een gezonde en
actieve leefstijlinterventie te ontwerpen die niet het
eigendom is van professionals maar van de community,
dus van de jeugd, hun ouders en de andere bewoners.
Dat vraagt niet alleen om productinnovatie, maar
vooral ook om procesinnovatie. Participatief
jeugdonderzoek kan daar bij helpen.
Ik doe de belofte opnieuw. We gaan voortbouwen op
deze pareltjes en serieus werk maken van participatief
jeugdonderzoek. Daar kunt u me aan houden.
Jeannette Doornenbal, pedagoog en lector Integraal Jeugdbeleid
Joris | 1 jaar
9
Column
Schotten, oude dogma’s en nieuwe kansen van #jeugdwet
Om de mogelijkheden van sociale media te ontdekken
ben ik regelmatig op Twitter te vinden. In deze
dynamische periode waarin we de nieuwe Jeugdwet
voorbereiden blijkt dit buitengewoon handig: de
informatieoverdracht gaat razendsnel waardoor ik
up-to-date blijf over ontwikkelingen die spelen in het
jeugdzorgdebat. Zo las ik onlangs voor de zoveelste
keer een lobby-statement vanuit de jeugd-GGZ over
de controverse tussen de meer medisch georiënteerde
jeugd-ggz en de rest van de jeugdhulp. Alhoewel ik mij
over het algemeen niet meng in deze twitterdiscussies
deed ik dat dit maal wel; ik had genoeg van de bijna
in beton gegoten standpunten van de jeugd-ggz. Mijn
hartenkreet naar deze samenwerkingspartner was: gaan
we nu eens echt samenwerken in plaats van lobby
voeren?
Zoals bekend is de Jeugdwet in februari 2014 door
de Eerste Kamer vastgesteld en daarmee een feit
geworden. Een van de kansen die de nieuwe Jeugdwet
biedt, is schotten tussen verschillende geldstromen
en regelgeving op te heffen, wat de hulpverlening aan
kinderen en gezinnen zeker zal verbeteren. Hiervoor
moeten de verschillende jeugdsectoren zoals jeugdzorg,
10
justitie, onderwijs en kinderopvang, eerstelijnszorg,
maatschappelijk werk, de LVB-sector en de jeugd-ggz
vérgaand samenwerken. Deze samenwerking begint
met een gedeelde visie op ondersteuningsvragen
van kinderen en gezinnen en op de wijze waarop
problemen opgelost kunnen worden.
In mijn Twittergesprek met jeugd-ggz-partners vonden
we elkaar in de opvatting dat het niet langer moet
gaan om de ‘oude’ tegenstelling medicaliseren versus
opvoeding, maar dat het de uitdaging is om een
gedeelde benadering te gaan ontwikkelen vanuit kennis
over wat werkt. Wat mij betreft betekent dit ook: niet
langer vooral uitgaan van (door ouders vaak gewenste)
schijnzekerheden van diagnoses bij problemen van
kinderen maar vanuit gezamenlijke kennis van jeugden zorgdisciplines kijken naar oorzaken en vooral
naar oplossingen. Problemen dienen we bovendien te
plaatsen in de (complexe) sociale context waar deze
zich voordoen en opgelost moeten worden: thuis, op
straat, in de buurt en op school.
(V)echtscheidingsproblemen zijn een goed voorbeeld
om nu eens integraal – preventie, kindercoaching,
ouderbegeleiding, school – aan te pakken. Vooral
omdat we weten dat kinderen met psychosociale
problemen zeer vaak opgroeien met gescheiden ouders.
Om zo’n gedeelde aanpak te realiseren is een open
dialoog nodig tussen alle organisaties betrokken bij
deze stelselvernieuwing. Niet in de laatste plaats ook
met kinderen en ouders zelf. Voor het slagen van
deze innovatie in de zorg voor kinderen is kennis
nodig. Kennis van wat werkt en kennis om de
opleidingen voor de nieuwe professionals te voeden.
Het lectoraat Integraal Jeugdbeleid kan met zijn kennis
en praktijkgerichte aanpak in onderzoek helpen bij
het vormgeven van deze gedeelde benadering waarin
preventie, ondersteuning, zorg en behandeling met
elkaar samenhangen.
Ik stel voor om deze open dialoog ook verder te voeren
via sociale media: @lectoraatijb #professionals in
#jeugdzorg en #jeugdggz samen op zoek naar nieuwe
integrale benaderingen voor oplossingen van kinderen
en gezinnen met zorgbehoefte.
Anita Schnieders, onderwijskundige en senior beleidsadviseur
transitie jeugdzorg Gemeente Groningen, lid van de kenniskring
Integraal Jeugdbeleid van 2007 tot 2011
Rosa | 10 jaar | I love myself
11
Column
Hoe het onderzoek de brede school binnenwandelde
In 2006 bezocht een delegatie uit de gemeente
Groningen het tweejaarlijkse congres van the National
Coalition for Community schools in Chicago. Een
grote groep betrokkenen bij de Vensterscholen stak
daar zijn licht op over de samenwerking tussen
onderwijs, opvang en welzijn in de Verenigde Staten.
Ik mocht ook mee. Wat mij toen het meest trof in
hun manier van werken was de nauwe samenwerking
tussen community schools en universiteiten. De
universiteiten onderzochten praktische vragen,
kwesties en dilemma´s uit het veld. Dat was in
Nederland toch andere koek. De afstand tussen
universiteiten en de bredeschoolpraktijk was groot.
Hier en daar werden wel onderzoeken gedaan; de
praktijk werd daar niet actief bij betrokken. Vlak na
de studiereis naar de Verenigde Staten startte bij de
Hanzehogeschool Groningen het lectoraat Integraal
Jeugdbeleid. Een uitgelezen kans om onderzoek en
praktijk dichter bij elkaar te brengen. Daar sloot ik me
graag bij aan.
Eén van de mooiste voorbeelden vind ik het project
Pedagogische Kracht in de Wijk. Het doel was om
op een van de Vensterscholen in een krachtwijk in
12
Groningen de duurzame en effectieve samenwerking
tussen de betrokken parners te stimuleren om zo de
pedagogische infrastuctuur beter te laten werken.
Onderzoeksgroepjes bestaande uit professionals
uit de praktijk en onderzoekers van het lectoraat
werkten samen rond thema’s als de leefwereld van
10- tot 14-jarigen, binnen- en buitenschools leren en
ouderbetrokkenheid. Deze werkwijze heeft concrete
verbeteringen opgeleverd. Daarnaast formuleerden
we met betrokkenen een nieuwe, uitdagender vraag:
‘Waar zouden jullie over tien jaar willen staan?’ In
focusgroepen met ouders, kinderen, professionals,
leidinggevenden en bestuurders, daagden we de
deelnemers uit om out of the box te denken en
hun ideeën over een gedroomde situatie te geven.
Dromen over de toekomst wil iedereen wel en tot
onze verrassing schetsten veel deelnemers hetzelfde
beeld: een wijk waarin gemeenschapszin centraal staat.
Daarbinnen vormt de Vensterschool een voorziening
waarin opvang, onderwijs en zorg om de kinderen zijn
gebouwd.
Op basis van het proces en de resultaten van
Pedagogische Kracht in de Wijk is de trits Triple S
ontwikkeld: Small, Smart en Social. We ontdekten dat
bredeschoolontwikkeling baat heeft bij een werkwijze
waarin je stapje voor stapje aan dezelfde doelen
werkt met niet te veel mensen (Small), aan een wijze
uitvoeringspraktijk (Smart) waarbij je investeert in
sociale relaties (Social).
Wat mij inspireerde in de Verenigde Staten zie ik nu
terug op brede scholen in Nederland die ik als adviseur
van het landelijk Steunpunt Brede Scholen bezoek.
Pedagogische Kracht in de Wijk is al lang afgelopen,
maar Triple S vormt nu voor veel brede scholen in
Nederland een hulpmiddel bij het nadenken over
de kwaliteit van de organisatie, de uitvoering en de
relaties. Een model dat ook terug te vinden is in de
Nieuwe Impuls Vensterscholen in de stad Groningen.
Van de verbinding tussen onderzoek en de praktijk
leert iedereen. Ikzelf niet in de laatste plaats. Al weer
enige tijd heb ik het lectoraat verlaten, maar als het
kan sluit ik me morgen weer aan.
Tonny van den Berg, directeur van Tempre, adviseur Landelijk
Steunpunt Brede Scholen, lid van de kenniskring Integraal
Jeugdbeleid van 2007 tot 2011
Yvonne | 4 jaar
13
14
Yaro | 9 jaar | Zwevende wereld
Thema
Toekomstig Talent
Kinderen zijn van nature erg nieuwsgierig en gretig
om de wereld om hen heen te ontdekken. Naarmate
de wereld van kinderen groter wordt, is er van alles te
onderzoeken. Kinderen leren hierbij taal en sociale,
motorische en tactiele vaardigheden. Door deze
ervaringen ontwikkelen ze hun talenten. Zo leren
kinderen van een jaar of twee door het spelen met
een knikkerbaan dat de knikker altijd naar beneden
rolt en dat de knikker sneller rolt naarmate de helling
steiler wordt. Oudere kinderen van een jaar of tien
leren door te experimenteren met vloeistoffen dat
olie drijft op water. Door rijmpjes leren kinderen hoe
taal in elkaar zit; door bijvoorbeeld met de handjes te
klappen op het ritme leren kinderen lettergrepen in
woorden te onderscheiden. Kortom: het ontdekkend
leren speelt zich af in alle domeinen, van wetenschap
en technologie tot kunst en cultuur.
Belangrijk is dat alle kinderen leren, en dat alle
kinderen een ontwikkelingsperspectief hebben.
Dit is waarom Toekomstig Talent zich richt op álle
kinderen, van 0 tot 14 jaar. Onze visie op talent is
ontleend aan TalentenKracht. Recent wetenschappelijk
onderzoek laat zien dat talent niet iets is wat je hebt
of niet hebt, maar iets dat zich ontwikkelt in gedrag,
vaardigheden, kennis en ervaring. Talent is een
dynamische eigenschap die spontaan kan ontstaan (en
kan verdwijnen). Interactie fungeert als de motor van
talentontwikkeling. Een leraar kan een kind op een
hoger niveau van redeneren brengen door een goede
balans aan te brengen in het geven van informatie, het
stellen van vragen en het doorvragen op informatie van
de leerling.
De projecten en het onderzoek van Toekomstig
Talent gaan over vragen als: hoe kunnen we de
nieuwsgierigheid van alle individuele kinderen
herkennen en met maatwerk stimuleren ten behoeve
van hun leerprocessen? We werken hierbij samen
met lokale, nationale en internationale partners,
laatstgenoemden onder de noemer Curious Minds.
Herman Veenker, trekker Toekomstig Talent
15
16
Per | 9 jaar | Eethuis met zelfvullende bekers
Interviews
21st century skills
‘Wat denk jíj?’
Ontdekken door te doen
“Het Wetenschapsknooppunt waar
ik een deel van mijn tijd werk, biedt
arrangementen aan voor scholen. Een
mooi voorbeeld is de praamvaart van het
Fries Natuurmuseum. De kinderen gaan
waterdiertjes zoeken en ze bekijken of het
water schoon is of niet. Wij analyseren
hoe het leerproces in zo’n situatie verloopt.
Je ziet vaak dat de vooral begeleider aan
het woord is. TalentenKracht gaat er juist
vanuit dat je het kind zélf moet laten
redeneren in plaats van je te richten op het
overdragen van kennis. Stel open vragen,
vraag door, laat de kinderen zelf verbanden
leggen – dáár zit het leerproces! Zo
ontwikkelen ze de 21st century skills die ze
nodig hebben om goed mee te kunnen in
de maatschappij.”
“Talentenkracht gaat over de vraag hoe een
volwassene de talenten van kinderen kan
aanboren en hun nieuwsgierigheid kan
stimuleren. Ga niet zelf vertellen, maar
draai het om. Vraag aan de kinderen: wat
denk jíj? Laat ze hardop denken en speel
daar op in. Doe je dat niet, dan loop je
dat talent mis! Ik doe promotieonderzoek
naar het wetenschappelijk redeneren
van kinderen. Daarvoor gebruik
ik analyses van video-opnames van
activiteiten die we aanbieden vanuit
het Wetenschapsknooppunt NoordNederland. Wanneer en hoe lang is een
kind aan het woord, wanneer en hoe lang
de begeleider, stimuleert de begeleider het
kind om verder te redeneren? Als docent
leer ik onze studenten hoe ze zelf talent
kunnen stimuleren en ook hoe ze dit soort
onderzoek kunnen doen.”
“Onze school is al jaren geleden in het
Talentenkracht-programma gerold. Het
was een heel intensief en ontzettend
inspirerend traject. Empirisch denken
stimuleren; goeie vragen stellen om de
nieuwsgierigheid te prikkelen… Voor
leerkrachten was het een eye-opener dat ze
zó konden omgaan met techniek. Ze zijn
allemaal getraind en het lectoraat hielp
ons ook met leuke en goed uitgewerkte
praktische opdrachten. Ik zie dat
leerkrachten de Talentenkracht-aanpak nu
ook toepassen bij andere vakgebieden.
De technieklessen helpen talent te
ontwikkelen dat je anders gemist zou
hebben. Sommige kinderen hebben een
heel praktische intelligentie, zij ontdekken
echt door te doen. Ook kinderen van wie
je het niet had verwacht, zie je dan een
sprong maken, die groeien daarvan.”
Linda Tijsma deed de PA en werkt nu voor
het Wetenschapsknooppunt en als onderzoeksbegeleider bij de PA.
Carla Geveke is docent aan de PA en
promovendus bij het lectoraat Integraal
Jeugdbeleid.
Adri Carmio is directeur van CBS De
Piramiden in Winsum.
17
Column
Muziek is zeg maar echt mijn ding
Muziek is zeg maar echt mijn ding. Het is zo’n
fascinerend fenomeen. Als kind had ik grote
bewondering voor mensen die muziek bedachten en ik
vroeg me af hoe zij dat deden. Beethoven componeerde
ook nog toen hij al doof was geworden. Hoe deed hij
dat?
We hadden thuis een piano en ik vroeg me af hoe
je kon leren dat je met je rechterhand iets anders
speelde dan met je linkerhand. Mijn moeder kon
het, maar ze had er wel altijd bladmuziek bij nodig.
Een oom daarentegen speelde zonder iets te lezen.
Hij speelde uit het hoofd. Het was heel anders dan
wat mijn moeder deed, geen toonladders, geen
vingeroefeningen, nooit geen fouten, geen herhalingen,
wel ritmisch en vooral exotisch. Kortom, zo moest het.
Maar hoe leer je dat? Het belangrijkste dat ik als kind
aan muziek heb ervaren: het mysterieuze van muziek.
Sommige muziek vind ik zo mooi, dat ik er nooit
op uitgeluisterd raak. Waarom roept muziek vaak
bepaalde – vrij specifieke – emoties op?
Wat ik toen bedacht, denk ik eigenlijk nog steeds.
18
Neem het onthouden van muziek. Wanneer je
naar muziek luistert, hoor je van alles, maar het is
nauwelijks te onthouden. Je kunt de melodie van een
liedje onthouden, vooral als er tekst bij is. Maar al
het andere kun je toch niet onthouden? Het is mij
nooit gelukt, nog steeds niet. Wie kan dit nu eigenlijk
wel? Ja, Mozart. Van hem gaat het verhaal dat hij
ergens vroeg in zijn kinderenjaren de muziek van
een gehele mis had onthouden en had opgeschreven.
En Rubinstein, die een plaat van een pianoconcert
opzette, de muziek uit het hoofd neuriënd meenam
naar de badkamer en terug in de woonkamer ontdekte
dat hij exact op dezelfde plek in de muziek neuriede
als waar de plaat was. Kortom, deze voorbeelden
bevestigen dat het heel, heel uitzonderlijk is als je
muziek kan onthouden.
Muziek wekt(e) altijd verbazing bij me op. Ik denk
dat veel kinderen die verbazing hebben. Maar zoals
zo vaak, gaat die verbazing over, en daarmee de
nieuwsgierigheid en de vragen. Daar gaan we met
het lectoraat wat aan doen, met Carla, Elise, Loes,
Marinus en Lieuwe, met ‘onze’ HG-studenten en
leerkrachten. Met TalentenKracht gaan we kinderen
inwijden in de geheimen van het componeren. Want
daarmee open je deuren, van wat mooi is, wat swingt
en wat verdriet oproept. Van hoe je muziek kunt
maken, wat structuur, klank en ritme zijn, welke
muziekinstrumenten er zijn, hoe je muziek kunt
onthouden en ga zo maar door!
Ik zou best weer 8 of 9 jaar willen zijn, en in de klas
van Loes en Marinus en Carla en Laura willen zitten,
bij alle andere kinderen. Muziek wordt vast echt hun
ding!
Herman Veenker, psycholinguïst, senior onderzoeker bij het
lectoraat en docent aan de PA
Leonard Rose, een beroemd cellist, nauw betrokken
bij de doorbraak van de cello in de muziek stelt
dat het in goed onderwijs gaat om de vraag: “What
constitutes the differences in players?” De verschillen
tussen musici maken muziek juist interessant: “And
there have to be differences in players!” Hiermee
kom ik op een belangrijk thema dat terugkeert in
de didactische principes van TalentenKracht, nu
met de woorden van cellist Rose: “The teacher must
deal with the differences that exist between human
beings.” Zo gaan we het dus doen: we zoeken naar de
nieuwsgierigheid van de leerlingen, ontdekken hoe we
dit kunnen ontwikkelen en hoe we in interactie tussen
leerling en leerkracht spannende, uitdagende en steeds
interessantere muzikale activiteiten kunnen doen.
19
Column
Laat onderwijs sturen door TalentenKracht!
Suzan is geboren met een vraagteken op haar hoofd,
althans dat zegt haar moeder. Vanaf het moment
dat zij kan praten, stelt zij onafgebroken vragen. In
groep 1 van de basisschool heeft zij een geweldige juf.
Regelmatig gaat die met een sliert kinderen in haar
kielzog op pad: naar het plantsoen, de markt of de
hofjes in de buurt. De juf ziet het als haar opdracht
om de talenten van alle kinderen aan te wakkeren en
verder te laten ontplooien. Ze vindt het belangrijk dat
kinderen vragen stellen. Zelf bestookt ze de kinderen
met denk-stimulerende vragen, zoals: “Hoe zou het
toch kunnen dat in de herfst de blaadjes van de boom
vallen?”, zonder te testen of ze het goede antwoord
weten. In zo’n veilige en stimulerende omgeving durft
Suzan wel haar vragen te stellen. Eind groep 2 vertelt
juf in het rapportgesprek dat Suzan nieuwsgierig is,
goed logisch kan denken en een grote woordenschat
heeft. De score op de Citotoets rekenen is niet heel
hoog, maar dergelijke testscores geven ook geen
sluitend beeld van Suzans mogelijkheden; morgen in
de klas kan zij hele andere prestaties laten zien. Tegen
de tijd dat Suzan in groep 4 zit, stelt zij geen vragen
meer op school. Als haar moeder vraagt waarom niet,
20
zegt zij: “Juf zegt dat ik dat thuis maar moet doen.”
Gelukkig kan zij bij haar ouders haar ei kwijt: “Mama,
hoe komt het hout op de boom als hij groeit?” “Hoe
komt die satelliet nou terug op aarde?” “Waarom
bubbelt het water als het kookt?” Ga zo maar door.
Intussen maken de leerkracht en intern begeleider
op school zich zorgen. Suzan raakt achter in rekenen
en spelling, gezien de scores op de toetsen. “Hoe is
deze leerling in hemelsnaam in deze klas gekomen?”,
vraagt juf zich af. Suzans ouders zijn onthutst.
Kijkt de school echt alleen naar de scores op taal en
rekenen? De ouders denken mee: “Zouden jullie
Suzans nieuwsgierigheid kunnen gebruiken om taal en
rekenen te leren?” Daarvoor is geen ruimte, aldus de
juf.
Als onderzoeker van het TalentenKracht-programma
vraag ik me af hoe het zo ver gekomen is, dat veel
leerkrachten slaaf zijn geworden van de toetsen.
Kunnen gestandaardiseerde toetsen met veel ‘testing
noise’ de ontwikkeling van kinderen wel goed meten?
Onderwijs wordt in grote mate gestuurd door de scores
op de tests, ook wel bekend als het Heisenberg-effect.
Onderzoeker van der Steen toonde aan dat kinderen
met leerproblemen significant lager scoren op de Cito
dan hun leeftijdgenoten in het reguliere onderwijs,
terwijl bij hands-on activiteiten waarin deze kinderen
werden uitgedaagd hun denken onder woorden te
brengen er geen verschillen te zien zijn in het niveau
van redeneren. Uit mijn eigen onderzoek blijkt dat
kinderen beter redeneren als er een open, flexibele en
op redenatiegerichte leerkrachtstijl gehanteerd wordt.
Dit leerrendement is essentieel voor de ontwikkeling
van talenten en dát vraagt om onderwijs dat gestuurd
wordt door een TalentenKrachtige aanpak inclusief een
alternatieve toetsvorm.
Carla Geveke, docent aan de PA en promovendus bij het
lectoraat Integraal Jeugdbeleid
Jaden | 7 jaar | Juf Sharon met een paarse trui
21
22
Elyas | 5 jaar | allemaal mooie kleuren en een blije vuilnisauto
Thema
Leren & Gedrag
Bij sommige kinderen gaat het leren gemakkelijk;
ze rollen als vanzelf de basisschool door. Andere
kinderen hebben daar meer moeite mee. Deze
kinderen zijn voor leerkrachten ‘bewerkelijk’; ze
vragen wat extra van de leerkracht, wat betreft
diens handelingsrepertoire in de omgang met deze
kinderen. Samenwerkingsverbanden van scholen willen
ondersteuning op maat bieden aan alle leerlingen, in
het kader van passend onderwijs. Maar lukt dit ook, in
de hectiek van de dagelijkse klassenpraktijk, met alle
verschillende onderwijsbehoeften van kinderen?
Het lectoraat ontwikkelt kennis over leren en gedrag
van kinderen die ‘bewerkelijk’ zijn, en de interactie
met de leerkracht. Hierbij ligt de focus op kinderen
met gedragsproblemen en excellent presterende
kinderen in het primair onderwijs. Het uitgangspunt
is de TalentenKracht-visie en -werkwijze, die is
gebaseerd op een complexiteitsbenadering van leren
en gedrag. Talenten van kinderen om te leren en van
leerkrachten om te onderwijzen staan hierin centraal.
Deze werkwijze kan ook gebruikt worden bij het
optimaliseren van de interactie tussen volwassene-kind
in een bredere context rondom de school.
Centrale vragen zijn: wat heb je als leerkracht nodig,
zodat je ‘bewerkelijke’ leerlingen optimaal kunt
stimuleren in hun leerproces?’ En hoe ga je daarbij om
met verschillen tussen leerlingen, zoals nodig is in het
passend onderwijs? Om deze vragen te beantwoorden,
voeren we verschillende projecten uit. Bij kinderen met
gedragsproblemen en psychiatrische problematiek gaat
het met name over het oefenen van taakgedrag, maar
ook over persoonlijkheidskenmerken van leerkrachten
(de ‘X-factor’) en over de gevolgen van een op het
leerproces gerichte aanpak in het speciaal onderwijs,
cluster 4. Ook besteden we aandacht aan het ontstaan
van zogeheten handelingsverlegenheid bij aspirantleerkrachten, en ontwikkelen we coachingprogramma’s
met behulp van videofeedback voor opleiding
en beroepspraktijk, gericht op het omgaan met
‘bewerkelijke’ leerlingen. Daarnaast worden e-learningen blended-learningprogramma’s ontwikkeld, zoals het
programma ‘talent creëert talent’.
Henderien Steenbeek, lector Leren & Gedrag
23
24
Bram | 10 jaar | Natuur
Interviews
De juiste vragen stellen
Een steeds rijker beeld
Handen in het haar
“Hoe creëer je een talentmoment? Ik ben
betrokken bij het ontwerpen van een
e-learning-module voor docenten die lesgeven aan excellente leerlingen. Een korte
serie lessen met informatie en aanwijzingen
hoe ze die leerlingen wat meer kunnen uitdagen. De Talentenkracht-principes gaan
ervan uit dat iedereen z’n eigen talenten
heeft. De kunst is die te herkennen en te
stimuleren, vooral door de juiste vragen te
stellen. Maar welke vragen stel je dan? We
zijn ook hard bezig om dit onderwerp te
verwerken in de reguliere opleiding. Dat
begint al met een eenvoudige stage-opdracht waarbij onze PA-studenten een
observatiekring begeleiden. Ze mogen
dan geen antwoorden geven, alleen zelf
een nieuwe vraag stellen zónder het kind
met een kluitje in het riet te sturen. Dat is
helemaal nog niet zo eenvoudig!”
“Ik doe onderzoek naar handelingsverlegenheid van leraren: stress en het
gevoel tekort te schieten bij het lesgeven
aan kinderen met gedragsproblemen.
Leraren op een reguliere basisschool
vinden het moeilijk om dat goed te
doen. Bovendien hebben ze vaak te
maken met leerlingen met verschillende
problemen in hun klas. Wij volgen een
aantal LIO-ers (leraren in opleiding)
tijdens hun eindstage. Zij vullen
dagelijks een vragenlijst in. Zo proberen
we te ontdekken welke factoren en
persoonlijkheidskenmerken van belang
zijn bij het lesgeven en hoe die op elkaar
inwerken. Onderzoek doen is een mooie
combinatie met mijn werk als adviseur,
alles vult elkaar aan en ik krijg een steeds
rijker beeld van hoe het werkt in de klas.”
“Er is zó veel kennis op het gebied van
gedragsproblemen en toch zien we de
gedragsproblemen op scholen toenemen.
De dossiers van de kinderen worden steeds
dikker, we zitten eigenlijk nog steeds met
de handen in het haar. Ik wil weten waarom het niet werkt wat we doen. Doen we
het wel goed?
Ik kijk in mijn onderzoek heel gedetailleerd hoe het er in de dagelijkse praktijk
aan toe gaat. In het onderwijs aan kinderen met gedragsproblemen is de focus
langzamerhand verschoven van het gedrag
naar het onderwijs. De indruk is dat
gedragsproblemen verminderen naarmate
het onderwijs beter wordt. Dát zou ik heel
graag willen aantonen.”
Menno Wierdsma is docent bij de PA
en onderzoeker bij het lectoraat Leren &
Gedrag.
Wilfred Hofstetter is onderwijsadviseur bij
Cedin en onderzoeker bij het lectoraat Leren
& Gedrag en de RUG.
Lidy van der Worp is gedragsdeskundige bij
RENN4 en doet promotieonderzoek bij het
lectoraat Leren & Gedrag.
25
Column
Elke leerling mag er zijn
‘Ivo heeft ADHD.’ We zeggen het zo gemakkelijk
over Ivo, die we kennen als een heel drukke jongen
die concentratieproblemen heeft en daardoor soms
moeilijk aansluiting vindt bij leeftijdgenoten. Ik doe
daar ongetwijfeld zelf ook aan mee. In deze manier van
uitdrukken wordt ADHD net zo iets als een ziekte:
Kim heeft een oorontsteking en Ivo heeft ADHD.
Met de uitspraak ‘Ivo is een ADHD-er’ vind ik dat
we zelfs nog een stapje verder gaan. Wat we dan doen,
is Ivo als persoon vereenzelvigen met bepaald gedrag
dat hij vertoont: Ivo = ADHD. Maar of we het nu
op de ene of op de andere manier zeggen: Ivo is voor
de rest van zijn leven getekend en dat terwijl een
psychiatrische diagnose niets meer of minder is dan
een etiket voor een serie gedragingen zoals vastgelegd
in het grote handboek van psychiatrische stoornissen
DSM. Eigenlijk vind ik dat we zouden moeten zeggen:
Ivo vertoont gedrag waar we gezamenlijk over hebben
afgesproken dat we daar het etiket ADHD voor
gebruiken.
bij welk label horen? En houden alle psychiaters
over de gehele wereld zich daar niet aan? Nou dan!
Bovendien lees ik steeds meer over wetenschappelijk
onderzoek waarin wordt aangetoond dat de oorzaak
van diagnoses als ADHD en autismespectrumstoornis
gevonden moet worden in neurobiologische
afwijkingen. ADHD is dus blijkbaar echt een ziekte!
Zoals vaak loopt de wetenschap hier echter ver vooruit
op de praktijk van alledag. Wat in wetenschappelijk
onderzoek wordt gevonden over hoe gedrag gestuurd
wordt door de hersenen, is nog niet of nauwelijks
bruikbaar in het dagelijkse praktijkwerk. Daar doen
we het nog gewoon met mensen bevragen, hen
vragenlijsten voorleggen of observeren. En dat gaat
volgens mij gepaard met allerlei onnauwkeurigheden
en onbetrouwbaarheden. Want de ouders of de
leerkracht mogen dan misschien in de vragenlijst
Ivo wel heel druk noemen maar daarmee is nog
niet bewezen dat er bij hem sprake is van een
neurobiologische stoornis in de hersenen.
Toch begrijp ik wel dat we zo praten. Want staat in de
DSM niet precies beschreven welke gedragskenmerken
Maar eerlijk is eerlijk: een etiket geeft wel houvast.
Want als Ivo ADHD heeft, ligt het probleem exclusief
26
bij hem. En daar zit hem nu net de kneep, want
ik denk dat dat een houding is waar we in Passend
Onderwijs vanaf moeten. Hoe moeilijk (hanteerbaar)
het gedrag van Ivo ook kan zijn, Passend Onderwijs
begint met de vraag: wat kan en moet ik doen om
het gedrag van Ivo te reguleren, te veranderen of te
verbeteren? Pas in laatste instantie komt de vraag aan
de orde of Ivo misschien toch beter af is in het speciaal
onderwijs (en ik denk dat dat voor sommige leerlingen
toch gewoon het geval blijft).
Passend Onderwijs vraagt daarom om scholing
in het omgaan met leerlingen met een extra
ondersteuningsvraag. Maar het vraagt volgens mij
vooral om een attitudeverandering: van ‘deze leerling
hoort niet thuis in het regulier onderwijs’ naar ‘ook
deze leerling mag er zijn in mijn klas’.
Jan Bijstra, ontwikkelingspsycholoog en onderzoekscoördinator
RENN4; lector Leren & Gedrag van 2010-2012
Ella | 2 jaar | Vissenkom
27
Column
De groene vingers van Laura
Laura heeft vanochtend geen zin in rekenen, dat is
duidelijk te zien. Ze loopt wat rond, gaat na drie keer
aansporen pas aan haar tafel zitten, slaat haar boek
langzaam open, pakt haar pen, en hopla, heel toevallig
ligt daar zomaar de pen op de grond...
Jammer, maar het is een goede aanleiding voor Laura
om onder de tafel te belanden. En daar – ook weer
heel toevallig – haar buurman aan te treffen. Er volgt
een hoop geklets onder tafel. Na een kwartier is Laura
nog niet begonnen met rekenen.
Dan is het pauze en daar is ineens een andere Laura.
Enthousiast loopt ze naar de leerkracht: “Mag ik mijn
plantjes water geven?” Dat mag. Laura is een hele tijd
ingespannen bezig met de verzorging van haar plantjes,
die in de vensterbank staan en goed groeien. Ze vertelt
enthousiast aan de leerkracht hoe de plantjes heten,
wanneer ze overgezet moeten worden in een grotere
pot, hoe dat moet en nog veel meer.
Laura heeft vele gezichten – en wie niet? Als zij
iets leuk vindt, gemotiveerd is, resultaat ziet, er om
gewaardeerd wordt, en het gevoel heeft dat zij het
kan, wil zij best – en graag! – aan de slag. Laura heeft
ADHD. Maar Laura is ook een meisje dat heeft
28
geleerd om te vermijden om te laten zien wat zij kan
als zij iets moeilijk vindt, zoals rekenen. Met andere
woorden: Laura heeft een patroon van leren en gedrag
ontwikkelt, dat is ontstaan door een hele reeks van
ervaringen achter elkaar, dat – voor een aanzienlijk
deel – haar prestaties stuurt.
Leren is een veelomvattend proces, waarbij niet alleen
cognities, hersenprocessen maar ook motivatie, plezier
en meta-cognitieve aspecten een belangrijke rol spelen
en gezamenlijk maken dat Laura’s leerproces verloopt
zoals het verloopt. Leren vindt plaats in interactie.
Het woord ‘onderwijsleerprocessen’ zegt het denk ik
heel mooi. Leren hoort bij de leerling, onderwijzen
hoort bij de leerkracht; het is een gezamenlijk proces.
Een proces waarin voortdurend verandering gaande
is. Verandering van kennis en vaardigheden van de
leerling, maar ook van de leerkracht.
Wat zou het mooi zijn als leerkrachten in het passend
onderwijs weten hoe ook kinderen zoals Laura kunnen
worden gestimuleerd om talentvol gedrag te laten zien
bij het leren. Nog mooier zou het zijn als kinderen
zoals Laura niet per se een psychiatrisch label nodig
hebben om de ondersteuning te krijgen in de klas die
bij hen past.
Hoe zou het zijn met mijn droom over tien jaar? Zou
Laura dan een baan hebben waarin zij met veel plezier
en met groene vingers al haar talenten kan laten zien?
Een hele uitdaging voor het passend onderwijs.
Henderien Steenbeek, ontwikkelingspsycholoog, lector Leren &
Gedrag en universitair hoofddocent ontwikkelingspsychologie aan
de RUG
Kaylin | 11 jaar | Love
29
Column
SEN en de kunst van het lesgeven
Leerlingen met gedragsproblemen zijn een behoorlijke
uitdaging voor het onderwijs. Deze leerlingen hebben
een scala aan gedragsproblemen en dikwijls is hun
leerontwikkeling vertraagd. Ondanks gemiddelde
cognitieve mogelijkheden zijn deze leerlingen blijkbaar
onvoldoende in staat om zich de leerstof eigen te
maken. Of, om het anders te formuleren, ze profiteren
nog te weinig van het onderwijs. Hoe leer- en
gedragsproblemen zich precies tot elkaar verhouden is
onvoldoende bekend: het aloude kip-en-ei-dilemma.
Duidelijk is in elk geval dat deze leerlingen speciale
onderwijsbehoeften hebben (Special Educational
Needs) waar het onderwijs rekening mee moet
houden.
Een deel van de leerlingen met ernstige
gedragsproblemen wordt opgevangen in het
speciaal onderwijs (Cluster 4). Een ander deel krijgt
begeleiding vanuit het Speciaal Onderwijs vanuit de
zogenaamde rugzakjes. Deze laatste regeling vervalt
met ingang van augustus 2014. Scholen worden dan
verplicht een passende onderwijsplek te bieden aan
leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben.
30
Dit Passend Onderwijs is veelbelovend als het
daadwerkelijk passend onderwijs is. Uit onderzoek
blijkt namelijk dat veel gedragsproblemen ontstaan
doordat leerlingen een niet-passende taak aangeboden
krijgen. De taak is te moeilijk, te makkelijk, te
onoverzichtelijk of doet geen beroep op de juiste
kwaliteiten van leerlingen. Leerlingen proberen
deze taak vervolgens te ontlopen en vluchten in
moeilijk gedrag. Leerkrachten gaan vaak in op dit
probleemgedrag en de leerling heeft de leerkracht dan
precies waar hij hem hebben wil: weg van de taak.
Echter, wat aandacht krijgt groeit en dat geldt ook
voor dat net ontstane probleemgedrag.
Maar wat als de leerkracht nu eens niet zou focussen
op dat gedrag, maar op datgene wat hij van de leerling
vraagt? Is de leerling dan misschien wel in staat om
deze taak, in deze omgeving, op dit moment volledig
uit te voeren? Of is het mogelijk om de taak zo aan
te passen dat de leerling het een uitdaging vindt
om hiermee bezig te gaan? Dan moet de leerkracht
kijken naar wat de leerling wél kan. En daarvoor
moet de leerkracht z’n leerling kennen, met z’n
beperkingen en mogelijkheden. De eerste stap naar
minder probleemgedrag zou wel eens kunnen liggen
in meer aandacht voor de leertaak. Daarom doe ik
bij RENN4, speciaal onderwijs voor kinderen met
gedragsproblemen, onderzoek naar de relatie tussen
leren en gedrag. Nemen gedragsproblemen inderdaad
af als de leerkracht zich meer én planmatig richt op de
leertaak? Mijn verwachting is dat dan niet alleen het
probleemgedag van leerlingen vermindert, maar ook
de leeropbrengsten toenemen. Immers, wat aandacht
krijgt, groeit…
Lidy van der Worp, GZ-psycholoog, gedragsdeskundige bij
RENN4 en promovendus bij het lectoraat Leren & Gedrag
Britt | 11 jaar | LOL
31
32
Kasper | 6 jaar | Een pratende vrachtauto en een pratende zon
Thema
Kind, Taal & Ontwikkeling
Meestal verloopt de spraak- en taalontwikkeling
van kinderen als vanzelfsprekend, maar bij sommige
kinderen niet. Dat kan aan verschillende dingen
liggen. Zo kunnen problemen in de verwerking
van spraak (ondanks een goed gehoor) of te weinig
taalaanbod uit de omgeving leiden tot problemen in
de spraak- en taalontwikkeling. Tweetaligheid leidt
niet tot problemen in de spraak- en taalontwikkeling.
Sterker nog, in een tweetalig gezin dragen beide talen
bij aan de ontwikkeling van kinderen die leren soepel
tussen twee taalculturen te schakelen. Echter, ook bij
kinderen die tweetalig worden opgevoed, kunnen,
net zoals bij kinderen die eentalig worden opgevoed,
andere problemen (bijvoorbeeld verminderd gehoor,
sociaal-emotionele problemen) leiden tot problemen in
de spraak- en taalontwikkeling.
Wanneer moeten we ons zorgen maken? Over deze
vraag verschillen logopedisten, spraaktaalpathologen,
linguïsten, leraren en jeugdartsen van mening. Een
andere belangrijke vraag is of de opgespoorde kinderen
met mogelijke taalproblemen ook baat hebben gehad
bij verdere diagnostiek en behandeling. Het opmaken
van de balans tussen de voor- en nadelen van vroege
opsporing, diagnostiek en behandeling van kinderen is
daarbij essentieel.
De ontwikkeling van een kind is divers en complex
en wordt beïnvloed door het ontwikkelingspad en de
interactie met de omgeving waarin het opgroeit. Soms
hebben kinderen een moeilijke start omdat ze te vroeg
geboren worden. Te vroeg geboren kinderen hebben
een verhoogde kans op ontwikkelingsproblemen,
bijvoorbeeld op het gebied van motoriek en
communicatie. Deze moeilijke start, de verhoogde
kans op ontwikkelingsproblemen en de interactie met
de omgeving zijn bepalend voor de richting waarin te
vroeg geboren kinderen zich ontwikkelen.
Het onderzoek binnen Kind, Taal & Ontwikkeling
richt zich op het verkrijgen van meer inzicht in de
spraak- en taalontwikkeling, de auditieve verwerking,
het welzijn van (te vroeg geboren) kinderen en de
context waarin het kind opgroeit. Ons doel is om met
nieuw ontwikkelde kennis de basisvoorzieningen voor
opvoeding, kinderopvang en onderwijs en de zorg voor
kinderen te optimaliseren.
Margreet Luinge, lector Kind, Taal & Ontwikkeling
33
34
Lucie | 9 | Wie, wat en hoe
Interviews
Vroegtijdig signaleren
KindExpert
Nieuwe invalshoeken
“Ik werk aan een instrument waarmee we
spraak-taalproblemen bij jonge kinderen
kunnen signaleren. Het is nu nog té
vaak zo dat dergelijke problemen te laat
opgemerkt worden. Dat is jammer, want
vroegtijdig ingrijpen geeft je de kans om
met een eenvoudige interventie veel grotere
problemen te voorkomen.
Studenten logopedie nemen vragenlijsten
af bij in totaal 2000 ouders. Dat geeft
een goed beeld van de gemiddelde
ontwikkeling in een bepaalde
leeftijdscategorie. Als een kind op die
vragenlijst heel laag scoort, is er reden voor
een vervolgonderzoek. We gaan ook nog
goed kijken of de test wel meet wat hij
moet meten, en bij welke score je precies
kunt zeggen dat er waarschijnlijk iets aan
de hand is.”
“Ouders van een te vroeg geboren
baby zitten met allerlei vragen rond de
spraak-taalontwikkeling van hun kind.
Wat is een normale ontwikkeling en
hoe wijkt de ontwikkeling van een te
vroeg geboren kind daar soms van af? Ik
coördineer de website die we daarvoor
maken, www.kindexpert.nl. We bieden
op die site heel veel informatie en geven
tips over wat ouders zelf kunnen doen.
Daar is grote behoefte aan, dat weten
we uit uit een onderzoek dat we via de
oudervereniging hebben uitgevoerd.
Studenten uit verschillende opleidingen
van de Hanzehogeschool Groningen doen
literatuuronderzoek en interviewen experts
over een bepaald onderwerp en leveren op
basis daarvan inhoud voor de site.”
“Ik doe bij de Hanzehogeschool onderzoek
naar de sociale interactie tussen ouders en
te vroeg geboren kinderen. Als logopedist
werk ik met baby’s en peuters bij wie de
communicatie niet goed op gang komt of
die eetproblemen hebben. Het onderzoek
is heel stimulerend. De literatuur geeft
nieuwe invalshoeken: hee, zó had ik er
nog niet over nagedacht! Het onderzoek
voedt mijn handelen en wat ik observeer
in de thuissituatie voedt mijn onderzoek.
In Montreal, waar we laatst waren om
onderzoekservaringen uit te wisselen, zag ik
dat artsen daar veel meer rekening houden
met de mogelijkheid dat eetproblemen
veroorzaakt worden door een ontbrekende
hongerprikkel. Dat ga ik zeker bespreken
met de kinderarts in het MCL.”
Margot Visser-Bochane is hogeschooldocent
bij logopedie en hoofdonderzoeker bij het
lectoraat Kind Taal & Ontwikkeling.
Céline Crajé is onderzoeker bij het lectoraat
Kind, Taal & Ontwikkeling.
Frederike Laansma is logopedist in
Leeuwarden en onderzoeker bij Kind, Taal &
Ontwikkeling. Ook werkt ze op projectbasis
in het Medisch Centrum Leeuwarden.
35
Column
Oma, hoeveel bomen maken een bos?
Het zal ergens in het najaar geweest zijn. Het moment
waarop de bladeren van de bomen geel, oranje en rood
oplichten, om zo nog eenmaal de aandacht te vragen
voordat ze rond gaan zweven. Het zal rond die tijd
geweest zijn dat Hans, mijn broertje van toen 6 jaar,
oma vroeg: “Oma, hoeveel bomen maken een bos?”
Rond het zesde jaar is de basis van de taalontwikkeling
gelegd en kan taal worden ingezet om zulke filosofische
vragen te stellen. Jonge kinderen zijn zeer efficiënte
taalleerders. In de eerste paar jaren van het leven
kunnen kinderen bijvoorbeeld honderden woorden
en begrippen leren en zijn zij in staat vervoegingen en
grammatica van de moedertaal snel te leren. En dat
terwijl het leren van taal erg complex is. Zo moeten
kinderen bijvoorbeeld kunnen bedenken wat ze willen
zeggen, tegen wie ze iets willen zeggen en hoe ze dat
kunnen zeggen.
Mijn opa en oma woonden in Drenthe, een bosrijke
provincie. Mijn broertje kende het concept behorend
bij het woord boom. Maar kunnen een paar bomen,
zeg tien, al een bos vormen? Hans probeerde met zijn
36
vraag de betekenis van bos te achterhalen. Hij kon
al mooie vraagzinnen maken en had daardoor het
gereedschap voorhanden om met taal zijn denken
verder te brengen. Met zijn vraag moest Hans zich
ook even in oma verplaatsen. De vraag is duidelijk aan
haar gericht. Mogelijk heeft Hans ook ingeschat dat
oma wel wist wat bomen waren en misschien wist wat
een bos was (ze woonde tenslotte in Drenthe). Ik weet
jammer genoeg niet welk antwoord mijn oma heeft
gegeven. Ik denk overigens dat deze vraag uiteindelijk
niet eenduidig te beantwoorden is.
De taal- en begripsontwikkeling van een kind is
complex en afhankelijk van zowel het kind als van de
interactie met de ouders, opa’s en oma’s, leerkrachten,
vriendjes en vriendinnetjes. Door interactie met
de omgeving wordt taal geleerd en het denken
gestimuleerd. Interactie, taal en denken hangen samen
en zijn afhankelijk van elkaar. Deze domeinen zijn
te beschrijven door mijlpalen in de ontwikkeling van
kinderen (bijvoorbeeld wederkerig glimlachen, een
eerste woordje).
Binnen het lectoraat Kind, Taal & Ontwikkeling
willen we inzicht krijgen in hoe transities tussen
mijlpalen verlopen, dus hoe de ene mijlpaal overgaat
in de andere, en hoe deze transities in de interactie,
de taal en het denken met elkaar samenhangen. De
ontwikkeling van kinderen kan positief beïnvloed
worden door het geven van goede opvoeding, opvang,
onderwijs en zorg. Wanneer we inzicht krijgen in de
samenhang tussen interactie, taal en denken, kunnen
we de basisvoorzieningen en zorg voor kinderen
optimaliseren.
Dat taal- en denkontwikkeling samenhangen blijkt
ook uit het volgende. In de klas van mijn dochter was
hoofdluis geconstateerd. “Ja”, zegt mijn dochter tegen
haar zusje, “dat is de baas van de luizen.”
Margreet Luinge, neurolinguïst, lector Kind, Taal &
Ontwikkeling en docent Toegepaste Psychologie aan de Academie
voor Sociale Studies
Tristan | 8 jaar | Als profvoetballer op de glijbaan zo in het zwembad vol
met geld
37
Column
Ga niet voor kinderen op je knieën!
Tijdens mijn tijd op de Pedagogische Academie,
inmiddels dertig jaar geleden, liep ik stage op een
kleuterschool op Urk. Ik had ‘mijn les’ goed voorbereid
en wilde een prentenboek voorlezen in de kring. De
kleuterjuf bekeek het boek en riep verontwaardigd:
“Dit boek is toch veel te moeilijk!” Er kwamen veel
moeilijke woorden in voor, en ingewikkelde zinnen.
Ze verwachtte dat geen enkele kleuter het plot zou
begrijpen. Nog wat onwennig met deze nieuwe
leeftijdsgroep en vol ontzag voor de jarenlange ervaring
van deze juf, nam ik haar argumenten ter harte. De
volgende keer las ik een makkelijker boekje voor. Zo
werd ik leerkracht. De geringe werkgelegenheid medio
jaren ’80 en mijn interesse voor kinderen bij wie het
leren niet vanzelf ging, maakte dat ik ging studeren
en als orthopedagoog bij een schoolbegeleidingsdienst
terecht kwam. Daar ging ik me vanaf 2000 onder meer
bezighouden met voor- en vroegschoolse educatie
(VVE).
Hoewel bij de inrichting van onderwijs aan jonge
kinderen veel te kiezen is, zoals de keuze van een
VVE-programma (Piramide of Kaleidoscoop) en
de bijbehorende methodiek (programmagericht of
38
ontwikkelingsgericht), is men het over een tweetal
uitgangspunten wel eens. Ten eerste: deze programma’s
zijn bedoeld voor kinderen die thuis zowel kwantitatief
als kwalitatief onvoldoende taalaanbod krijgen en
als gevolg daarvan vaak met een achterstand aan de
basisschool beginnen. Juist deze kinderen zijn voor
hun ontwikkeling aangewezen op een goed taalaanbod
op de peuterspeelzaal en de basisschool. In de tweede
plaats zijn deze kinderen aangewezen op goede leidsters
en goede leerkrachten. De instructie en vooral het
taalaanbod van leidsters en leerkrachten doen ertoe.
Niet voor niets is sinds de start van de VVE in 2000
zwaar ingezet op professionalisering van medewerkers
in de voor- en vroegschoolse instellingen.
Recent onderzoek vanuit het lectoraat toont aan
dat ruim 30 procent van de kinderen in NoordoostNederland met een taalachterstand de basisschool
binnenkomt. Bij een aantal kinderen is deze
achterstand fors!
In de opleiding leren we dat het taalaanbod van de
volwassene moet aansluiten bij het taalniveau van het
kind. Zowel qua inhoud (wáár praat het kind over)
als qua vorm (wat voor woorden gebruikt het, hoe
zijn de zinnen samengesteld en welke samenhang in
het verhaal begrijpt het). Dit principe is nog steeds
geldig. Bij kinderen met taalachterstanden schuilt
hierin echter een gevaar. De neiging kan zijn – en
dat is begrijpelijk – dat men voor het kind ‘op de
knieën gaat’ (zoals je soms ook letterlijk doet wanneer
je het kind recht wilt aankijken). Je gebruikt dan
vrijwel uitsluitend voor het kind bekende woorden,
eenvoudige enkelvoudige zinnen en praat over
voorwerpen en gebeurtenissen die binnen handbereik
zijn (binnen het hier en nu). Barton en Tomasello
lieten in 1994 al zien dat kinderen juist veel leren
van volwassenen die het kind niet zo goed kennen
en daardoor hun taal minder goed afstemmen op
het kind. Hierdoor ‘eisen’ ze meer van de kinderen,
hetgeen het taalverwervingsproces bevordert!
Kinderen kunnen dus juist veel leren van een moeilijk
voorleesboekje.
Als ik al deze kennis dertig jaar geleden had gehad, had
ik niet alleen veel van de kleuterjuf op Urk kunnen
leren, maar zij ook van mij.
Bé Poolman, orthopedagoog, docent orthopedagogiek aan
de RUG en promovendus; lid van de kenniskring Integraal
Jeugdbeleid van 2007 tot 2012
Sara | 8 jaar | Vrolijkheid
39
Stijn | 4 jaar
40
Thema
Leefwerelden verbinden
Voor opgroeiende kinderen wordt de wereld om hen
heen stap voor stap steeds groter. Heel kleine kinderen
zijn nog veel thuis bij hun ouders, maar gaandeweg
begeven zij zich op steeds meer verschillende plaatsen
zoals de peuterspeelzaal, de kinderopvang, de buurt
en later de basisschool, de buitenschoolse opvang
en de sportclub. Allemaal leefwerelden waarin een
kind speelt en leert, vaak onder het toeziend oog
van andere ouders en professionals. Verschillende
onderzoeken hebben de laatste jaren laten zien dat het
met kinderen die opgroeien in een omgeving waarbij
de verschillende leefwerelden met elkaar verbonden
zijn beter gaat dan met kinderen bij wie het daaraan
ontbreekt. Professionals, ouders en andere betrokkenen
uit de sociale omgeving van kinderen zouden dan ook
moeten samenwerken om kinderen zo goed mogelijk
te ondersteunen bij het leren en spelen.
Vanuit het thema ‘leefwerelden van kinderen
verbinden’ worden verschillende projecten uitgevoerd
die kennis opleveren over de verbetermogelijkheden
in de samenwerking tussen ouders en professionals
en ook over hoe deze samenwerking een bijdrage kan
leveren aan het gezond opgroeien van kinderen.
Een van de onderwerpen waar we onderzoek
naar doen, is het verbinden van de verschillende
leefwerelden van kinderen door te werken aan
doorgaande lijnen. Leerkrachten en pedagogisch
medewerkers werken gezamenlijk aan een
samenhangende en sluitende aanpak. Hoe zorg je er
bijvoorbeeld voor dat de overgang van peuterspeelzaal
naar basisschool zo soepel mogelijk verloopt?
Daarnaast is samenwerken met ouders een belangrijk
onderwerp voor onderzoek. Ouderbetrokkenheid
is van groot belang voor het schoolsucces en de
persoonlijke ontwikkeling van kinderen. Hoe kunnen
professionals vanuit een Centrum voor Jeugd en Gezin
of school ouders bereiken en met hen samenwerken?
Hoe kunnen alle bewoners van een buurt en
professionals met elkaar samenwerken binnen een
wijk of dorp om zo het opgroeien en opvoeden van
kinderen te versterken (pedagogische civil society)?
De antwoorden op deze vragen dragen niet alleen bij
aan het gezond opgroeien van kinderen, maar ook aan
maatschappelijke samenhang en verbondenheid.
Annelies Kassenberg, trekker Leefwerelden verbinden
41
42
Guusje | 9 jaar
Partnerschap met ouders
Voorlezen
Drempel verlagen
“Ouderbetrokkenheid is heel belangrijk
– en dan heb ik het niet alleen over
ouderparticipatie, het inzetten van ouders
op school, maar ook over pedagogisch en
educatief partnerschap van de ouders. In
het nieuwe curriculum voor de Pabo is
ouderbetrokkenheid op allerlei momenten
een onderwerp. Onze studenten moeten
bijvoorbeeld nadenken over hun eigen
beeld, hun eigen referentiekader. Jezelf
kennen helpt om beter met een ander, in
dit geval ouders, om te gaan. De studenten
leren oplossingsgericht na te denken over
wat je als school en als leerkracht zélf kunt
doen om ouderbetrokkenheid te vergroten.
En we besteden natuurlijk aandacht aan
onderzoek naar ouderbetrokkenheid door
het lectoraat en andere onderzoekers.
Studenten zien dat we het onderwerp
serieus nemen.”
“Een kind brengt heel wat tijd op school
door en leert daar meer dan ‘twee plus
twee is vier’. Het wordt er voor een deel
opgevoed en tot burger gevormd. Daarom
is het zo belangrijk dat ouders en school
samen optrekken. Mijn moeder hielp
vroeger mee met schoolreisjes en kwam
voorlezen, maar dit gebeurt blijkbaar niet
op alle scholen. De vraag is hoe je ouders
meer bij de school kunt betrekken. Er
zijn allerlei interventies, maar we weten
eigenlijk niet wat ouders willen, waar
leerkrachten moeite mee hebben en wat
wel en niet werkt. Wij onderzoeken nu hoe
leerkrachten in de praktijk samenwerken
en waarom het bij de ene ouder wél en bij
de andere niet lukt.”
“Ik ben brugfunctionaris, contactpersoon
voor ouders van basisschool De
Pendinghe. Het is een nieuwe functie,
we moesten het zelf invullen. Ik probeer
de ouderbetrokkenheid te vergroten,
vanuit de wetenschap dat dit goed is voor
de schoolresultaten van de kinderen.
Zeker voor kansarme kinderen is het
belangrijk dat ze op school zoveel mogelijk
meekrijgen!
Ik stap gewoon op de ouders af, ’s morgens
als ze de kinderen brengen, en maak een
praatje. Annelies Kassenberg van het
lectoraat Integraal Jeugdbeleid heeft heel
fijn met ons meegedacht, daar had ik veel
aan. Natuurlijk is er ook onderzocht of het
werkt. De ouders geven aan dat de drempel
voor hen lager is geworden. Dat idee
hadden we al wel, maar het is toch goed
om te horen!”
Frank Assies is hogeschooldocent sociale
wetenschappen aan de PA.
Dorien Petri is junior onderzoeker bij het
lectoraat Integraal Jeugdbeleid.
Sharon Lawson is brugfunctionaris bij OBS
De Pendinghe in Paddepoel.
43
Column
Neusje neusje
Een tijdje geleden sprak ik een vader en moeder
uit Oost-Groningen over ouderbetrokkenheid. Ik
vroeg hoe vaak zij hun kinderen voorlazen. Enigszins
schuldbewust gaven beide ouders aan nooit voor te
lezen omdat zij allebei niet konden lezen. “Maar we
doen wel elke avond neusje neusje, is dat ook goed?”
Tja, is dat ook goed? Daar denk ik nog regelmatig over
na. Onderzoek heeft inmiddels overtuigend laten zien
dat het kinderen helpt als ouders voorlezen, helpen bij
het huiswerk en met hun kinderen praten over wat zij
geleerd hebben. Dat is ontwikkelingsondersteunend
gedrag. De essentie daarvan is dat ouders de
intellectuele ontwikkeling van hun kind stimuleren
en een rijke leeromgeving creëren. Daarbij is het van
belang dat ouders zelf een goed voorbeeld zijn, het
belang van onderwijs uitdragen en hoge verwachtingen
hebben van hun kind.
Tijgermoeder Amy Chua doet het goed, zou je
denken. Pijlers van Chua’s (Chinese) opvoedfilosofie
zijn discipline, gehoorzaamheid en ambitie. Kinderen
moeten presteren en excelleren, vindt Chua, die haar
dochters drie uur per dag piano en viool laat studeren,
44
ook in de vakanties, ook als ze ziek zijn, ook als ze die
dag al twee uur les hebben gehad.
Voor professionals die met kinderen en hun ouders
werken, zijn de tijgermoeder en de analfabete ouders
twee heel verschillende typen ouders waar zij in de
dagelijkse praktijk mee te maken kunnen krijgen. De
ene ouder drilt het kind om eruit te halen wat erin zit.
De andere ouder knuffelt graag, maar kan niet veel
bijdragen aan de ontwikkeling van het kind of weet
niet hoe dat te doen.
In verschillende projecten van het lectoraat van
de afgelopen jaren hebben we geleerd dat het
voor leerkrachten en pedagogisch medewerkers af
en toe knap lastig is om de meest uiteenlopende
ouders te betrekken bij de ontwikkeling van hun
kind. Wat kun je en mag je van ouders vragen, hoe
spreek je ze aan en op welke punten kun je bij hun
leefomgeving aansluiten? Om ouders te stimuleren
hun kind te helpen in hun ontwikkeling is het voor de
professionals noodzaak te weten wat je van ouders kunt
vragen. Een pleidooi voor voorlezen slaat niet aan bij
de analfabete ouders, maar een telspelletje des te meer.
En ambitieuze ouders hoeven geen oefenboekjes mee
om thuis nog eens extra te oefenen voor Cito-toetsen,
maar hebben misschien baat bij knutselsuggesties.
‘Ken je ouders’ is een belangrijke voorwaarde voor
leerkrachten en pedagogisch medewerkers om ouders
te betrekken en met hen samen te werken. Ik hoop
dat de samenwerking tussen ouders en professionals
over tien jaar een vanzelfsprekendheid is geworden en
dat alle professionals zich capabel voelen om met alle
ouders samen te werken. Vanuit het lectoraat gaan we
de komende jaren in nauwe samenwerking met deze
professionals experimenteren en onderzoeken hoe je
dat doet, dat samenwerken met ouders. Want tuurlijk
is neusje neusje altijd goed – en misschien is er nog wel
veel meer mogelijk.
Annelies Kassenberg, socioloog, senior onderzoeker van het
lectoraat Integraal Jeugdbeleid en docent aan de PA
Layla Lynn | 6 jaar | Een appel en een peer die aan het bellen zijn
45
Column
Heb vertrouwen
Kinderen groeien tegenwoordig op met voortdurend
volwassenen om hen heen. Ze moeten vanaf peuteren kleutertijd voldoen aan allerlei eisen en worden
daarvoor regelmatig getoetst. Kennelijk hebben
volwassenen niet zo’n hoge pet op van kinderen.
Denken zij dat er zonder sturing en leiding van een
gedegen opgeleide professional weinig van hen terecht
komt? Waar komt dat gebrek aan vertrouwen toch
vandaan?
Zeker niet van kinderen zelf. Uit onderzoek wordt
steeds duidelijker dat kinderen hun eigen sociale
wereld scheppen met de middelen die ze hebben. Een
voorbeeld uit mijn eigen onderzoek zijn twee meisjes
die bijna een half uur verschillende spellen spelen met
een schaakbord en damstenen. En nee, zij kunnen nog
niet schaken. En nee, zij kunnen nog niet dammen.
Maar wat zij wel kunnen is vele malen knapper:
zij kunnen samen in goede harmonie verschillende
spellen ontwikkelen én spelen. Tijdens het spel worden
de spelregels bedacht, er wordt over gediscussieerd
en er wordt gelachen, veel gelachen. Deze kinderen
zijn knap en worden door dit spel samen te spelen
nog knapper: op sociaal gebied (hoe organiseren we
46
een activiteit), op cognitief gebied ( onderscheid
maken tussen wit en zwart, tussen veel en weinig), op
empathisch gebied (als ik dit doe, zal de ander het dan
tolereren?) en op linguïstisch gebied (formuleren van
argumenten).
Hoe komt het toch dat veel van ons, professionals
in educatie en pedagogiek, kijken naar kinderen als
gemankeerde volwassenen? Komt het doordat we zijn
vergeten hoe we zelf waren als kind? Komt het doordat
we Het geminachte kind van Guus Kuijer vergeten
zijn? Zijn wij, volwassenen wezenlijk anders dan de
kinderen die we waren? Niet echt. Toen ik mijzelf
onlangs als verse wetenschapper op een congres bevond
en hulpeloos rondkeek naar bekenden, vergeleek ik
mezelf met kinderen die aansluiting moeten zoeken
bij al spelende kinderen in de buitenschoolse opvang
(bso). Wat fijn dat ik dat als volwassene niet dagelijks
meer hoef te doen! En wat knap van al die kinderen
die zich bewegen in een uitdagende complexe sociale
wereld van de buitenschoolse opvang die weinig
stabiliteit biedt vanwege wisselende groepen en leiding.
Mijn droom is om de kwaliteiten van jonge kinderen
te demonstreren. Ik zie een toekomst voor me
waarin volwassenen en professionals kinderen leren
vertrouwen en respecteren, waardoor kinderen meer
tijd gegund wordt om vrij en zonder toezicht te spelen,
zodat ze zich kunnen ontwikkelen tot autonome en
kritische mensen. Sociaal zijn ze al.
Nynke van der Schaaf, neerlandica, docent aan de PA en
promovendus bij het lectoraat Integraal Jeugdbeleid
Marin | 8 jaar | Mijn droomhuis
47
Column
En garde!!!
13-02-2014. De autoradio staat aan. De nieuwslezer
meldt dat minister Bussemaker geld vrijmaakt voor
begeleiding van kersverse leerkrachten. De reden
is het hoge percentage uitvallers onder startende
leerkrachten. Waarom gooien ze het bijltje er zo snel
bij neer? Wat voor begeleiding hebben ze nodig?
Ik denk terug aan mijn eerste dag als juf. Ik werd
gevraagd Nederlands aan een meao te komen geven
aan een klas waar ze niemand voor konden vinden.
Ik mocht zelf het lesrooster bepalen. De alarmbellen
hadden moeten rinkelen, maar nee, hoe graag ruilde
ik hiervoor mijn baantje achter de kassa in! Tot in
de puntjes voorbereid kwam ik op school. Ik baande
me een weg door lange gangen, op zoek naar krijtjes
en papier, biddend dat ik niet languit zou gaan voor
het front van loerende leerlingen. Toen ik zonder
kleerscheuren het materialenhok had bereikt, werd ik
er direct weer uitgebonjourd. Wie ik wel niet dacht dat
ik was om ‘zomaar’ in een docentenruimte te komen?!
Ik onderging de reprimande ogenschijnlijk gelaten,
maar kon slechts met de grootste moeite mijn grijns
onderdrukken. De excuses waren zeer gemeend toen
48
ik me voorstelde als de nieuwe docent Nederlands.
“Okee”, dacht ik, “Weet ik meteen hoe ze hier met de
leerlingen omgaan!” De man die zijn frustraties op me
had botgevierd, gedroeg zich sindsdien als personal
assistant. Best handig!
Vrijdagmiddag 16.00 uur. De eerste les. Ik was er klaar
voor! Een handjevol leerlingen druppelde binnen.
Ik stond bij de deur en stelde me aan iedereen voor.
Men maakte het zich gemakkelijk op de achterste
rij. De dames werkten hun make-up bij en de heren
gingen daar, me hun rug tonend, eens goed voor
zitten. Hen overduidelijk storend, startte ik de les
werkwoordspelling. Een kwartier voor tijd gebeurde
het. Het gepeupel klapte de spiegels in, trok de jassen
aan en liep weg met de peuk op de lip. Verbaasd vroeg
ik: “Wat gaan jullie doen?!” Dat vormde de aanleiding
tot een hoos aan verbaal geweld. Compleet met addlips
als JEEZUSWAARHEBBUZUDEEZUVANDAAN?!
en ZISGEKHE?! Ik dacht niet na en trok van leer.
Laat ik het er maar op houden dat áls ik het als
nieuwbakken juf toen voor gezien had gehouden,
er nog een carrière op de vismarkt voor me in het
verschiet had gelegen. Ik hoor mezelf nog spugen: “Je
kunt het toch gewoon VRAAAAAGEN?!” Diezelfde
avond heb ik alle ‘vermiste’ leerlingen thuis opgebeld.
Tot mijn verbazing kreeg ik nog een collega, nu
leerling, van de supermarkt aan de lijn. Zo eindigde
dag 1 in het onderwijs.
Met lood in mijn schoenen fietste ik een week later
weer naar school. Tot mijn verbazing zat de tent al
vol toen ik binnenkwam. De jonge zwaan van wie ik
de week ervoor nog naar gene zijde mocht overgaan,
kwam naar me toe en vroeg me uiterst beleefd of ze
eerder weg mochten aangezien de laatste bus even
voor vijven zou vertrekken. Ik hoorde mezelf kalm
een tegenvoorstel doen, onderwijl de vanonder mijn
oksels neerdalende zweetdruppels negerend: “Als jullie
ALLEMAAL goed mee doen, zodat ik ALLE stof kan
behandelen, ga ik akkoord.” En zo geschiedde.
Twee maanden later zat ik aan het begin van de laatste
les achterin het lokaal. In nieuwe tatoeage-verhullende
ZARA-overhemden verschenen de jongemannen. De
meiden hadden hun nagelvijlen en blush-borstels reeds
opgeborgen. In groepjes presenteerden ze hun ideeën
voor een toekomstig eigen bedrijf. ‘s Avonds namen ze
me mee naar de pizzeria en de kroeg. Ik was gelukkig!
Ik herken het ‘ik-kap-d’r-mee-moment’. Weet wat en
wie een jonge juf of meester moet trotseren. Jongens
en meisjes die een mooie toekomst in het verschiet
hebben liggen, mits je hen aan het verstand gepeuterd
krijgt dat ze die zelf mede kunnen realiseren. Ouders.
Collega’s. Enerzijds de uiterst deskundige, immer
vernieuwende, onvermoeibare collega’s, anderzijds
de gefrustreerde, eigenwijze, ongelukkige, naar het
pensioen verlangende bromberen- en berinnen.
Waarom redt de één het wel en zoveel anderen niet?
Het moment waarop ik het juiste deed, het verschil
maakte (wat overigens nog maar de vraag is; ik
vraag me nog altijd af of mijn reactie pedagogisch
wel verantwoord was), was een moment waarop ik
deed wat mijn intuïtie me ingaf. Niet wat ik op de
opleiding geleerd had. Wat doet, denkt, voelt een
goede leerkracht? Wie is hij of zij? Het heeft me altijd
beziggehouden. In mijn promotieonderzoek naar
‘Persoonlijkheid als aspect van de X-factor in het
lesgeven aan leerlingen met gedragsproblemen’ poog ik
deze vragen te beantwoorden. De antwoorden komen
eraan! Met het schrijven van deze column is echter ook
een idee voor vervolgonderzoek geboren. Wat maakt
dat zó veel nieuwe leerkrachten zó snel sneuvelen aan
het onderwijsfront? Wat kunnen, nee, MOETEN
wij, lerarenopleiders, betekenen voor de leraar van de
toekomst? En garde!!!
Svenja Buttner, orthopedagoog, docent aan de PA en
promovendus bij het lectoraat Leren & Gedrag
49
50
Merlijn | 6 jaar | Toekomst met plastic bekers
Thema
Gezonde en actieve leefstijl
‘Mark staat op het schoolplein. Hij mag meedoen,
maar al snel is duidelijk dat hij voor spek en bonen in
het voetbalveld loopt. De enige bal die hij voor zijn
voeten krijgt, rolt over de zijlijn. Mark besluit maar op
de bank te gaan zitten. Zijn verdwijning wordt door
niemand opgemerkt.’
Kinderen als Mark beleven weinig plezier aan sport.
Dit komt omdat er weinig rekening gehouden
wordt met hun bewegingsmogelijkheden. Op het
schoolplein, in de gymles en op de sportvereniging
krijgen de meest vaardige kinderen vaak de meeste
kansen. De basisschoolleeftijd is echter wel het
moment om een basis te leggen voor een leven lang
gezond bewegen. Een actieve leefstijl is afhankelijk
van goede begeleiding en een stimulerende
beweegomgeving. Ouders, buurtcoaches, sporttrainers
en (vak)leerkrachten zouden samen moeten werken
om de groep bewegingsarme kinderen een passend
begeleiding te bieden. Dit vraagt om een begeleider die
in staat is om in ieder kind talent te herkennen en te
stimuleren. In het thema Gezonde en actieve leefstijl
houden we ons dan ook bezig met de vraag hoe deze
begeleiding effectief vormgegeven kan worden.
Goede begeleiding is niet genoeg. Er moet ook
een stimulerende beweegomgeving zijn. Zo kan
een goed ingericht schoolplein ruimte bieden aan
allerlei verschillende activiteiten, zoals waveboarden,
mountainbiken en free-runnen. Op die manier zijn er
voor- tijdens en na schooltijd bewegingsmogelijkheden
voor alle kinderen. Zo doen we in de innovatiewerkplaats Kind in de Wijk onderzoek naar deze
stimulerende beweegomgeving. Vanuit en met het
kind wordt bedacht wat een goede aanpak is om een
bewegingsrijke omgeving te bieden. Kinderen maken
foto’s over hun sportomgeving en samen bedenken ze
plannen om deze omgeving op school en in de wijk
te verbeteren. Uiteindelijk moet de combinatie van
stimulerende begeleiding en een rijke beweegomgeving
kinderen plezier en mogelijkheden tot bewegen geven.
Hierdoor zijn kinderen zoals Mark niet alleen nu, maar
ook in de toekomst, verzekerd van een actieve leefstijl.
Remo Mombarg, lector Bewegingsonderwijs en motorisch leren
51
52
Daan | 9 jaar | Robotplaneet
Interviews
Nooit gewoon les
Zin in gym
‘Je houdt elkaar scherp’
“Er is zoveel bewegingsarmoede, daar
schrik je van. Vraag een kind van 13
om een koprol te maken: dat kunnen
ze helemaal niet meer. Bij mij hebben
ze wel zin in gym, hoor! Ik sta verkleed
voor de groep, of de kinderen moeten zelf
verkleed naar de les komen. Ik heb ook
wel eens in het donker lesgegeven, met een
zaklantaarn, heel spannend is dat. Ik geef
nooit gewoon les.
Laatst heb ik bijvoorbeeld lesgegeven
met de IPad. Daarop laat ik de kinderen
zien hoeveel minuten ze moeten lopen
om de calorieën in een Mars of een flesje
energydrink kwijt te raken. En in een
bruine boterham – want het gaat om
gezond gedrag natuurlijk.”
“Kinderen bewegen vaak onvoldoende
en dat heeft op de langere termijn grote
gevolgen voor hun gezondheid. Zo aan het
eind van de basisschool krijgen kinderen
minder zin in gym. Hoe kan een leerkracht
ze nou plezier laten beleven aan de gymles?
Welke factoren in de leeromgeving helpen
om het talent dat ieder kind in zich heeft
te ontwikkelen? We weten dat een gevoel
van ‘dit kan ik’, maar ook een gevoel
erbij te horen en de ruimte om zelf iets te
kiezen een rol spelen bij de motivatie van
kinderen. Ik onderzoek hoe leerkrachten
in de praktijk te werk gaan en of zij op een
van die punten iets kunnen veranderen
zodat ze de kinderen meer motiveren.”
“Ik ben adviseur Vensterscholen en werk
onder meer aan de projecten Vreedzame
School en Bewegen voor Kinderen. Ik zie
de onderzoekers van het lectoraat Integraal
Jeugdbeleid echt als sparringpartners, je
houdt elkaar scherp. De samenwerking
is heel prettig. Onderzoek helpt je om
het beleid steeds opnieuw te verbeteren.
We hebben bijvoorbeeld recent sport- en
spelateliers ontwikkeld voor de tussende-middagopvang. Het lectoraat doet
daar onderzoek naar en met die resultaten
kunnen wij het beleid weer aanpassen en
verbeteren. En dat wil ik graag, omdat dat
ons helpt om het beste te doen voor de
kinderen in de stad Groningen.”
Cor van Alff is vakleerkracht
bewegingsonderwijs aan SBO De Meander
in Assen.
Ingrid van Aart is promovendus bij de
lectoraten Sportwetenschap en Integraal
Jeugdbeleid.
Janet Meijer werkt bij de afdeling
Wijkzaken van de gemeente Groningen.
53
Column
Shoppen voor een gezonde leefstijl
De gemiddelde puber beweegt te weinig. Slechts 15
procent van scholieren tussen de 12 en 17 jaar haalt
de gezondheidsnorm van minstens één uur bewegen
per dag. Gelukkig is de oplossing nabij. Shoppen
blijkt bij pubermeisjes een enorme bijdrage te leveren
aan hun gezondheid. Door de stad sjouwen vormt,
samen met heen en weer fietsen naar huis, maar liefst
30 procent van de wekelijkse lichaamsbeweging.
Aangezien meiden van vijftien jaar gemiddeld
onvoldoende bewegen, ligt het voor de hand om deze
vrijetijdsbesteding te subsidiëren. Er zijn ook andere
oplossingen bedacht, zoals traploopwedstrijden,
gezondheidsweken en klaar-voor-de-zomer-trainingen.
Veel van deze stimuleringsprogramma’s hebben een
Tatjana Simic ‘kom op nou’-karakter.
Waarschijnlijk hebben deze acties wel een tijdelijk
effect in de beweegactivering, maar is het ook
duurzaam? Zodra de gezondheidsweek beëindigd is,
ontstaat de bewegingsarmoede opnieuw. Er is een
systematische verandering nodig. Dit vraagt om een
fundamentele aanpak van de bewegingsvaardigheden
en de bewegingsmogelijkheden van de jeugd.
Dit zou moeten beginnen op de basisschool. Ten
54
minste drie uur bewegingsonderwijs, gegeven door
een vakleerkracht, is noodzakelijk om voldoende
motorisch leren te kunnen garanderen. Net zoals
het leren pianospelen regelmatige oefening vraagt,
geldt dit ook voor andere bewegingsvaardigheden.
Maar het zijn juist de minst vaardige kinderen die de
minste oefening krijgen. Dit zijn de kinderen die je
niet ziet bij het naschools aanbod en ook niet op de
sportverenigingen. Daarentegen krijgen motorisch
vaardige kinderen vaak de beste trainers, de meeste
training en de meeste complimenten. Hierdoor is
er voor aanvang van het voortgezet onderwijs al een
enorm gat ontstaan tussen vaardige en minder vaardige
leerlingen. Om dit verschil te verkleinen zou er meer
aandacht moeten komen voor de minder vaardige
leerling door kwantitatief en kwalitatief meer oefentijd
aan te bieden.
Mocht het fundament op de basisschool voldoende
gelegd zijn, dan ligt een bewegingsrijke middelbare
schoolperiode in het verschiet. Daarbij zou aangesloten
kunnen worden bij de verschillende behoeften en
motieven van leerlingen om te sporten. Het bewegen
moet een vast onderdeel zijn van het dagelijks
schoolritme. Dit betekent dat er vijf maal per week
bewegingsmogelijkheden zijn, dat bestaat uit de
reguliere lessen bewegingsonderwijs en een dagelijks
keuzeaanbod. Er zijn uitstekende ervaringen met
leerlingen die zelf (naschoolse) sport bedenken,
begeleiden en organiseren. Dit heeft een positief
effect: op de motivatie, (leer)prestatie en de sfeer op
school. Zo blijken vooral pubermeiden gemotiveerder
te raken als ze met meiden onderling mogen sporten.
Bovendien zou er naast de wedstrijdgerichte sporten
ook aanbod moeten zijn voor de meer recreatieve
sporter. Dus wel vier tegen vier voetbal of de
mogelijkheid om gewoon lekker ontspannen een stukje
te mountainbiken.
Zo’n longitudinale aanpak vraagt lef van vakcollega’s,
ondersteuning van gemeente, zorgverzekering en
schooldirecties. Deze systematische aanpak heeft
mogelijkerwijs wel effect op het bewegingsarme gedrag
van pubers. Daarnaast voorkomt het ook dat zij geld
gaan vragen om betaald te kunnen shoppen voor hun
gezondheid. Als vader van twee dochters zie ik daar de
voordelen wel van in.
Remo Mombarg, orthopedagoog, lector Bewegingsonderwijs en
motorisch leren en gymleraar
Annemieke | 3 jaar | Een gezichtje
55
Column
EVEN-WICHT
Triomf, triomf! Heft aan, mijn luit,
Want moeder zegt: de tand is uit!
Laat dreunen nu de wanden!
Eerst gaf Gods gunst het lieve wicht*
Den adem en het levenslicht,
Nu geeft zij’t wichtje tanden.
Uit Op den eersten tand van mijn jongstgeboren zoontje
van Hendrik Tollens (1780-1865).
*wicht = klein kind
Zo bombastisch rijmde brave Hendrik, alhoewel het
de vraag is of hij het lieflijk bedoelde, want met tanden
kun je ook bijten. De Franse overheerser bijvoorbeeld.
Tollens had zo zijn eigen dromen. En wij?
Onlangs mocht ik het wonder weer aanschouwen: een
pasgeboren baby. ‘Alles erop en eraan’ en alleen nog
maar bezig met leven. Wat ga jij allemaal meemaken?
Een maalstroom van etiketjes schoot door mijn
beroepsgedeformeerde geest: babytest en peutertoets,
digitaaltje of discalculietje, citootje met rugzakje,
gepest armoedegrensgevalletje, obeesje met gameverslaving, Deetman, Samson, AMK en Signs of
56
Safety. Je weet maar nooit. Want wat testen en ‘weten’
we niet allemaal? En bijna altijd is het niet goed of het
deugt niet. Hoe gek zijn we geworden?
Ondertussen gulpte een straal zojuist geconsumeerde
moedermelk over mijn schouder. Net geurig genoeg
om me uit mijn belachelijk sombere overpeinzing te
halen. Met dit wichtje zal het vast goedkomen. Zijn
Nederlandse kinderen immers niet zo ongeveer de
gelukkigste op aarde? Nou dan. Waarom zou dit géén
excellent talentje worden, geen hemelbestormertje of
prinsesje? Met een beetje gunstig IQ, wat empathische
responsiviteit van de ouders, hoge verwachtingen van
de omgeving en een tijgermama moest ze toch een
heel eind kunnen komen. Sterker nog: moeten komen.
Geen talentje miskend en onbenut gelaten, toch?
Eerst maar eens een boertje; te veel lucht beneemt
je de adem. Is dit niet de wipwap waarop opvoeders
van nu op en neer stuiteren? Wat kunnen, willen en
vooral moeten zij met hun kinderen? En professionele
opvoeders, hoe gaan die daarop inspelen? We
kunnen het antwoord misschien vinden in integraal
jeugdbeleid, met de vensterschool als portaal, waarin
het kind uiteraard hartstikke centraal staat. Of gewoon
in samen gezond opgroeien, in rust, reinheid en
regelmaat, én een snufje discipline, alsjeblieft.
Uit het gepruttel in de luier maakte ik op dat een
ander deel van de moedermelk zijn nuttige functie
alweer vervuld had. Dit was misschien wel het grootste
geluk: je met geluk en toekomst geen moment bezig
houden. Investeren in jonge kinderen begint met
investeren in ouders. Opdat zij de subtiele balans van
doen hechten en laten exploreren zullen vinden. Zo’n
soort balans vinden wens ik studenten als opvoeders
van de toekomst toe. Heel veel vertrouwen dat het wel
goed komt en een gezond wantrouwen wanneer daar
echt aanleiding toe is.
Ze slaapt. Dit wichtje raakt wel veilig gehecht, is
mijn indruk. Wat zou Tollens hier nou bij gemijmerd
hebben? Hij was waarschijnlijk al blij als zijn kind de
eerste jaren overleefde en vertrouwde bovendien nog
blind op hulp van de allerhoogste instantie. Als een
soort jeugdzorg onder gemeente-regie. Verder waren
zijn wensen ook vrij bescheiden, hoewel…
Groei op, word vroom, word rijk aan deugd!
Willem Hollewand, neerlandicus en docent aan de Academie
voor Sociale Studies; lid van de kenniskring van 2007 tot 2010
Roos | 5 jaar | Een vliegende fiets, vliegende worst, vliegende hoepel en
een zon die op de grond ligt en hartjes voor liefde
57
(Voormalige) medewerkers
van het lectoraat Integraal Jeugdbeleid
Drs. Ingrid van Aart
Tonny van den Berg
Eline Boelens
Drs. Matti Blok
Drs. Sandra Bolt
Drs. Suzan Bons
Drs. Svenja Büttner
Dr. Jan Bijstra
Dr. Saakje da Costa
Dr. Céline Crajé
Drs. Liesbeth Dielemans
Dr. Jeannette Doornenbal
Roos Dreijer
Dr. Lieke Drukker
Drs. Carla Geveke
Drs. Merel Hennink
Drs. Wilfred Hofstetter
Drs. Willem Hollewand
Drs. Ninja van der Honing
Drs. Jan Hoving
Nicole Hübl
Gerard de Jong
Dr. Johan de Jong
Dr. Annelies Kassenberg
Dr. Karlien Landman-Peeters
Frederike Laansma MSc
Drs. Marjolein Leezenberg
Jim Lo-aNjoe MSc
58
Dr. Margreet Luinge
Drs. Yvonne Miske
Dr. Remo Mombarg
Cees Nuijten MEd
Dr. Bettie Oosterhoff
Dorien Petri MSc
Drs. Bé Poolman
Drs. Ellen Postma
Drs. Nynke van der Schaaf
Drs. Anita Schnieders
Dr. Nico van der Sijde
Dr. Henderien Steenbeek
Drs. Niels Strolenberg
Rémon Strampel
Bas Stuurwold
Linda Tijsma
Dr. Herman Veenker
Drs. Margot Visser-Bochane
Drs Loïs de Vries
Drs Charlotte Wekker
Dr Carina Wiekens
Dr Menno Wierdsma
Drs Ellen de Wit
Drs Mechteld Wolthuis
Drs Lidy van der Worp
Drs Hans Slender
Kernpublicaties
Lectorale redes
Bijstra, J.O. (2011). Een transactionele kijk
op de klas. Groningen: Hanzehogeschool
Groningen.
Doornenbal, J. (2007). Ploegen en
bouwen. Over de brede school als
open leergemeenschap. Groningen:
Hanzehogeschool Groningen.
Luinge, M. (2013). Kind, Taal &
Ontwikkeling. Gezond Opgroeien.
Groningen: Hanzehogeschool Groningen.
Steenbeek, H. (2014). ‘Wie zei nou dat
het moeilijk was?’: De dynamiek van
leren en gedrag in de klas. Groningen:
Hanzehogeschool Groningen.
Wetenschappelijke publicaties
Crajé, C., Gordon, A.M., & Santello, M.
(2013). Effects of visual cues of object
density on perception and anticipatory
control of dexterous manipulation.
PlosOne, 8(10), 1-11.
Houten–Van den Bosch, E.J. van, Drost,
M., Bijstra, J.O. & Strijker, J. (2010).
Leerlingen met gedragsproblemen in
regulier en speciaal onderwijs. Tijdschrift
voor Orthopedagogiek, 49, 294-305.
Jongbloed-Pereboom, M., Nijhuisvan der Sanden, M.W.G., SaraberSchiphorst, N., Crajé, C. & Steenbergen,
B. (2013). Anticipatory action planning
increases from three to ten years of age
in typically developing children. Journal
of Experimental Child Psychology, 114(2),
295-305.
Kassenberg A. (2010). Literatuurstudie
uitgebreid onderwijs. In opdracht van
de Onderwijsraad (zie http://www.
onderwijsraad.nl/publicaties/2010).
Leijenaar, B., Visser-Bochane, M.I., De
Wit, E., Luinge, M.R. (2011). Taalexpert.
Logopedie & Foniatrie, 83 (11): 346-351.
Schaaf, N. van der (2012). Socialisatie
in peer-interactie. Een onderzoek naar
de wijze waarop twee zusjes tijdens
een bordspel spelregels en autoriteit
construeren. In: K. de Glopper, M. Gosen
& J. van Kruiningen (red.). Gesprekken in
het onderwijs. Bijdragen over onderzoek naar
interactie en onderwijs voor Jan Berenst. (pp.
125-144). Delft: Eburon.
Schaaf, N. van der (2012). Socialisatie in
peer-interactie. Een onderzoek naar de
wijze waarop twee zusjes elkaar oriënteren
op het einde van een bordspel zonder
regels. In: N. de Jong, K. Juffermans,
M. Keijzer & L. Rasier (Eds.), Papers of the
Anéla 2012 Applied Linguistics Conference
(pp. 336-348). Delft: Eburon.
Schaaf, N. van der, Berenst, J.,
Doornenbal, J. & De Glopper, K.
(2012). Communicatieve activiteiten
in de buitenschoolse opvang, een veldverkenning. Pedagogiek, 32(3), 217-233.
Steen, S. van der, Steenbeek, H., van
Geert, P., van Dijk, M. (2014). A Process
Approach to Children’s Understanding of
Scientific Concepts: A Longitudinal Case
Study. Learning & Individual differences,
30, 84-91
Steenbeek, H., Aalsvoort, van de, van
Geert, P. (2013). Collaborative play in
young children as a complex dynamic
system; revealing gender related differences.
Accepted for publication in Nonlinear
Dynamics, Psychology, and Life Sciences.
Van der Worp – van der Kamp, L., Pijl,
S.J., Bijstra, J.O. & Bosch, E.J. van den
(2014). Teaching Academic Skills as
an Answer to Behavioural Problems of
Students with Emotional or Behavioural
Disorders: a Review. European Journal of
Special Needs Education. 29 (1), 29-46.
Boeken en hoofdstukken
Bijstra, J.O. (2011). Het Vraag Profiel
Instrument. In: M. Schölvinck, L. Jansen
& A. Minnaert (red.). Passend Onderwijs,
anders beschikken (pp. 229-235). Amersfoort: CPS.
Bijstra, J. & Doornenbal, J. (2008).
Relaties met leeftijdgenoten. In: P. Prins
e.a. (red). Handboek klinische ontwikkelingspsychologie (pp. 185-209). Houten: Bohn
Stafleu van Loghum. (herdruk 2014)
Bijstra, J.O. & Doornenbal, J. (2012).
Kwetsbare kinderen in de brede school. In:
J. Doornenbal, S. van Oenen & W. Pols
(red.). Werken in de brede school. Een pedagogische benadering (pp. 137-149).
Bussum: Coutinho.
Doornenbal, J. & Pels, T (2007). Hét gezin bestaat niet. In: J. Hermes, P. Naber
& A. Dieleman (red.) Leefwerelden van
Jongeren. Thuis, media en populaire cultuur
(pp. 38-52). Bussum: Coutinho.
Doornenbal, J. (2008). De mythe van het
maakbare kind. In: S. Goorhuis e.a. (red.).
59
Mythes in het onderwijs (pp. 115-126).
Amsterdam: SWP.
Doornenbal, J. (2008). Integraal jeugdbeleid: hulp of last? In: W. Koops, B. Levering & M. de Winter (red.). Opvoeding
als spiegel van de beschaving (pp. 256-269).
Amsterdam: SWP.
Doornenbal, J. & Poolman, B.G (2008).
Brede school en passend onderwijs. Twee
kanten van één medaille. In: M. van der
Grinten e.a. (red.). Zicht op de brede school
2007-2008 (pp. 202-207). Amsterdam:
SWP.
Doornenbal, J. (2011). De brede school:
veilig eiland of deel van de samenleving?
In: R. Klarus & W. Wardekker (red.). Wat
is goed onderwijs? Bijdragen uit de pedagogiek (pp. 73- 91). Den Haag: Boom Lemma. Ook verschenen in: R. Klarus e.a.
(red.). Wat is goed onderwijs? Capita selecta
(pp. 217-234). Den Haag: Boom Lemma
uitgevers.
Doornenbal, J. (2012). Opgroeien doe je
maar één keer. Een pedagogisch ontwerp voor
het kindcentrum. Groningen: Andere tijden
voor onderwijs en opvang.
60
Doornenbal, J., Oenen, S. van & Pols, W.
(red.). (2012). Werken in de brede school.
Een pedagogische benadering.
Bussum/Naarden: Coutinho.
Doornenbal, J. & Fukkink, R. (2014).
Samenwerking met ouders aan de randen
van het onderwijs. In: Oostdam, R. e.a.
(red). Samen werken aan leren en opvoeden
(pp. 227 – 236). Bussum/Naarden:
Coutinho.
Steenbeek, H. & van Geert, P. (2014).
Assessing young children´s learning and
behavior in the classroom; a complexity
approach. Handbook of Early Childhood
Education. (in press)
Vakpublicaties
Bijstra, J.O., Kingma, F. & Pioch, A.
(2012). Veranderend zorgaanbod in een
veranderend speciaal onderwijsveld. Kind
& Adolescent Praktijk, 11 (2), 80-87.
Bijstra, J.O. & Kunnen, E.S. (2012).
Maar hoe komen we nu precies te weten
waarom, hoe, wanneer, waar en voor wie
een interventie werkt? Orthopedagogiek:
onderzoek en praktijk, 51(6), 284-287.
Briedé, P., Bijstra, J.O. & Nijland, M.
(2010). Indicatiestelling in het onderwijs.
Advies & Educatie, mei 2010, 10-12.
Couperus, W. & Poolman, B.G. (2010).
VVE is goed voor iedereen. Programma’s dragen bij aan kwaliteitsverbetering.
Management Kinderopvang aug/sept 2010,
12-14.
Doornenbal, J. (2009) Pedagogische kernwaarden en leidraden. In: Nieuwe tijden
in onderwijs en opvang. Een advies van het
veld aan de regering (pp. 13-19). Utrecht:
Oberon.
Doornenbal, J. (2009). Onderwijs plus
omgeving: innoveren vanuit een pedagogisch concept. In: Y. Leeman e.a. (red).
Onderwijs Plus. Markering van vijf jaar
lectoraat (pp. 27-33). Zwolle: Windesheimreeks Kennis en Onderzoek.
Doornenbal, J. (2009). Andere tijden. Het
schoolrooster op de schop? Pedagogiek in
Praktijk, december 2009, 34-38.
Doornenbal, J. (2010). Nieuwe tijden voor
jonge kinderen. De wereld van het Jonge
Kind, juni 2010, 40-44.
Doornenbal, J. (2011). Triple S: Smart,
Small en Social. Over de pedagogische
basis van de brede school. In: ECO3. Van
de wetenschap voor de praktijken. Tien essays
over opvang en educatie van 0- tot 12 jarigen
(pp. 85-01). zp: ECO3.
Doornenbal, J. (2011). Het schoolgebouw
als pedagoog. In: F. Studulski e.a. (red.)
Gebouwen voor kinderen (pp. 15-19).
Utrecht: Sardes speciale editie.
Doornenbal, J. (2013). Ontwikkeld samen
met APS Kijkwijzer voor kindcentra. In: S.
ten Doesschate & M. van der Pol. (2013).
Een IKC dat staat als een huis! Hope bouw
je een duurzaam integraal kindcentrum?
Utrecht: APS. http://www.aps.nl/-/een-ikcdat-staat-als-een-huis.
Geveke, C.H. (2013). Hoe kunnen talenten van kinderen het beste gestimuleerd
worden? Onderzoek naar de inspirerende
activiteiten van het Wetenschapsknooppunt Noord-Nederland. Bètapunt Noord
Magazine (2). Het Bladmanagement: Groningen.
Geveke, C.H. & Fraiquin (2013). Een reis
door de ruimte: Onderwijsleerprocessen in
het Kapteyn Mobiel Planetarium. Bètapunt
Noord Magazine (2). Het Bladmanagement:
Groningen.
Harpman, A., Doornenbal, J. & Geert,
P. van (2006). Turbulentie in de interactie. Leerlingen met een licht verstandelijke
beperking en ernstige gedragsproblemen.
Groningen: REC3, RENN4, ABCG.
Harten, S.A. (2011). Op zoek naar...
meester met X! Zorg Primair. Vakblad voor
het primair en speciaal onderwijs. Themanummer De ideale leraar 2: 25-26.
Kassenberg, A. (2013). Een brug tussen
ouders en school. Te downloaden op
www.tinteling.org.
Schaaf, N. van der, Vrij, M., Berenst, J.,
Doornenbal, J. & Glopper, K. (2011). De
interactie tussen leiding en kinderen onderling in twee verschillende typen buitenschoolse opvang. Toegepaste Taalwetenschap
Artikelen, jg. 2 nr 1, 135-145.
Van Geert, P. & Steenbeek, H. (2013).
TalentenKracht. Betapunt Noord Magazine,
voorjaar 2013.
Van Geert, P. & Steenbeek, H. (2013).
TalentenKracht: Talent voor wetenschap en
techniek. Betapunt Noord Magazine, najaar
2013.
Velsink, M. (2010). Kinderen eerlijk over
hun BSO. Kinderopvang, 9, 36-37.
Kielema, M., Bijstra, J.O., Nienhuis, B. &
Bulthuis. P. (2011). Het project LVG+. De
ontwikkeling van een onderwijsvoorzien
ing voor leerlingen met een verstandelijke
beperking en ernstige gedragsproblemen.
Kind en Adolescent Praktijk, 3, 126-134.
Projecten en rapporten
Blok, M. (2008). Op zoek naar een Geintegreerd Curriculum voor Vensterschool
Stadspark. Groningen: Lectoraat Integraal
Jeugdbeleid Hanzehogeschool Groningen.
Paauwe, S. & Bijstra, J.O. (2013). Begeleide intervisie met videobeelden bij
tweedejaars pabostudenten. Tijdschrift voor
Lerarenopleiders, 34, 51-54.
Blok, M. & Hollewand, W.J. (2010). Combinatiefunctionarissen Sport in de gemeente
Emmen. Groningen: Lectoraat Integraal
Jeugdbeleid Hanzehogeschool Groningen.
61
Fraiquin, M., Geveke, C., Steenderen, S.
van, Jurriens, T., Klop, E., Veenker, H.,
Spee, M., Weijgeart, M. van de & Barthel,
P. (2012). Inspirerend leren. Wetenschap en
techniek in de schoolomgeving. Groningen:
Wetenschapsknooppunt Noord-Nederland.
school Groningen.
Doornenbal, J. (2010). Een integrerende
studie: PK in de wijk. Groningen: lectoraat
Integraal Jeugdbeleid Hanzehogeschool
Groningen.
Geveke, C.H. (2013). Evaluatierapport
Orion Programma Wetenschapsknooppunt
Noord-Nederland. Verspreid onder de Orion-scholen en te vinden op www.wknn-nl.
Geveke, C.H. & Reinders, N. (2010).
Eindrapportage Voor- en Vroegschoolse Educatie: PK in de Wijk. Groningen: Lectoraat
Integraal Jeugdbeleid Hanzehogeschool
Groningen.
Hollewand, W. (2009). Ruimte inrichten
voor BETA? Een indicatief onderzoek naar
ideeën van leraren primair onderwijs. Groningen: Integraal Jeugdbeleid Hanzehogeschool Groningen.
Geveke, C.H. & Reinders, N. (2010). Begrippenkaart VVE, stroomschema toeleiding,
stroomschema screening, aanmeldbrieven.
Groningen: Lectoraat Integraal Jeugdbeleid
Hanzehogeschool Groningen.
Poolman, B.G. (2012). Onderzoek naar de
achtergronden van de taalachterstanden in
Woldendorp, Termunterzijl en Meedhuizen.
Onderzoek uitgevoerd in opdracht van de
gemeente Delfzijl. Cedin/RuG.
Kassenberg A. & Berg, A.M. van den
(2010). Toekomstbeelden Vensterschool
Koorenspoor. Groningen: Integraal Jeugdbeleid Hanzehogeschool Groningen.
PK in de wijk
(Sia-Raak, gemeente Groningen)
Blok, M., Hollewand, W.J. & Luttik, M.
(2010). Eindrapportage binnen- en buitenschools leren: PK in de Wijk. Groningen:
Integraal Jeugdbeleid Hanzehoge62
Landman-Peeters, K.M.C. (2010). Eindrapportage Ouderbetrokkenheid: PK in de
Wijk. Groningen: Lectoraat Integraal
Jeugdbeleid Hanzehogeschool Groningen.
Wiekens, C.J. (2010). Eindrapportage leefwereld jongeren 10-14 jaar: PK in de Wijk.
Groningen: Lectoraat Integraal Jeugdbeleid
Hanzehogeschool Groningen.
Wiekens, C.J. (2010). Interprofessionele
samenwerking in Vensterschool Koorenspoor.
Groningen: Lectoraat Integraal Jeugdbeleid
Hanzehogeschool Groningen.
Innovatieprogramma Integraal Jeugdbeleid
(2006-2008)
Berg, T. van den. & Schaaf, N. van der
(2008). Ouderbetrokkenheid in de brede
school. Een literatuuronderzoek naar effectieve manieren om het ontwikkelingsondersteunend gedrag van ouders te stimuleren.
Groningen: Lectoraat Integraal Jeugdbeleid
Hanzehogeschool Groningen.
Schnieders, J.H.A. (2008). Het CJG
in-zicht. Onderzoek naar de ontwikkeling
van het Centrum voor Jeugd en Gezin in
Nederland. Groningen: Lectoraat Integraal
Jeugdbeleid Hanzehogeschool Groningen.
Websites
www.taalexpert.nl
www.kindexpert.nl
Structurele samenwerkingspartners
Werkveld - onderwijs
Groningse Schoolvereniging
Kennisplatform Kindvoorzieningen
Noord-Groningen
Koninklijke Kentalis
Koninklijke Visio
Openbaar Onderwijs Groep Groningen
Openbaar Onderwijs Noordenveld
Protestants Christelijk Basis Onderwijs,
Leeuwarden
Regionaal Expertisecentrum Noord
Nederland - cluster 4
Regionaal Opleidingscentrum Alfa
College Groningen
Regionaal Opleidingscentrum
Noorderpoort Groningen
Stichting Openbaar Onderwijs Oost
Groningen
Stichting Katholieke Onderwijs Centrale
Groningen
Stichting Openbaar Onderwijs
Marenland
Vereniging voor Christelijk Primair
Onderwijs Noord-Groningen
Vereniging Christelijk Onderwijs
Groningen
Werkveld - overige
Beatrixoord
Bètapunt Noord
Bureau Jeugdzorg Groningen
COP groep
Elker
Federatie van Nederlandse Audiologische
Centra
GGD Groningen
Huis voor de Sport Groningen
Kinderopvang Humanitas
Kinderpraktijk Groningen
KINDwijzer
Logopediepraktijk Huizumerpoort
Maatschappelijke & Juridische
Dienstverlening
Martini Ziekenhuis
Nederlandse Vereniging voor Logopedie en
Foniatrie
SIMEA
Stichting Kinderopvang Stad
Groningen
Vereniging van Ouders van
Couveusekinderen
Verian
Lokale overheden
Gemeente Achtkarspelen
Gemeente Assen
Gemeente Delfzijl
Gemeente Emmen
Gemeente Groningen
Gemeente Leeuwarden
Kennisinstellingen
APS
C4Youth
Cedin
Child Care International
CMO Groningen
Erasmus Universiteit Rotterdam
ExpertisePunt Ouderbetrokkenheid
Hogeschool Utrecht
Hogeschool van Amsterdam
Inholland
Movisie
Nederlands Centrum
Jeugdgezondheid
Nederlands Jeugdinstituut
NHL Hogeschool
Onderwijsraad
Oberon
OCRN
Pynter
Radboud Universiteit Nijmegen
Rijksuniversiteit Groningen
Sardes
Saxion
TalentenKracht
Timpaan Onderwijs Advies &
Consultancy
Universitair Medisch Centrum Groningen
63
Universiteit Leiden
Universiteit Utrecht
Universiteit van Amsterdam
Vrije Universiteit Amsterdam
Vyvoj
Windesheim
Subsidieverstrekkers
Centre of Expertise Healthy Ageing,
Hanzehogeschool Groningen
Het Kinderopvangfonds
Platform Bèta Techniek
School aan Zet
Stichting Innovatie Alliantie
ZonMw
Colofon
Redactie
Jeannette Doornenbal,
Annelies Kassenberg, Herman Veenker
Eindredactie, vormgeving en productie
Verhalen van het Noorden
Illustraties
Gemaakt door kinderen van basisscholen uit
Groningen
Groepsfoto
Pepijn van den Broeke
Drukwerk
Koninklijke Van Gorcum bv
Uitgave
Lectoraat Integraal Jeugdbeleid
Hanzehogeschool Groningen
September 2014
U kunt gratis extra exemplaren van dit
boekje aanvragen. Mail daarvoor uw
gegevens aan
[email protected] of
download het boekje op
www.hanze.nl/lectoraatintegraaljeugdbeleid.
64