2020 by UWV Kennisverslag
UWV Kennisverslag, 2023
Auteurs: Carla van Deursen, Karin Bonefaas-Groenewoud en Myrthe van Vilsteren
Begin 2020 werd in ... more Auteurs: Carla van Deursen, Karin Bonefaas-Groenewoud en Myrthe van Vilsteren
Begin 2020 werd in Nederland de eerste besmetting met het COVID-19-virus vastgesteld. Een deel van de mensen met corona houdt na de acute besmetting langdurige klachten: het postcovidsyndroom (PCS). Dit zorgde voor een nieuwe oorzaak van WIA-instroom. In 2022 telden we 2.610 mensen met PCS bij de WIA-aanvraag, al dan niet in combinatie met andere aandoeningen. Bij 82% van hen werd de WIA-aanvraag toegekend, wat vaker is dan gemiddeld (68%). Uit onze analyse blijkt dat er verschillen bestaan in de kans op een WIA-aanvraag (mede) door PCS tussen mannen en vrouwen, leeftijdsgroepen, werknemers en vangnetters en tussen bedrijfstakken:
Vrouwen hebben, onafhankelijk van de bedrijfstak waarin ze werken, een grotere kans op een WIA-aanvraag door PCS.
De leeftijd van mannen en vrouwen met een WIA-aanvraag door PCS is iets hoger dan van de gemiddelde WIA-aanvrager. Voor de 45-54-jarigen is het risico het grootst.
Vaste werknemers hebben een relatief grotere kans op een WIA-aanvraag (mede) door PCS dan tijdelijke werknemers en WW-gerechtigden.
In de bedrijfstakken zorg & welzijn en onderwijs is de kans op een WIA-aanvraag door PCS significant verhoogd in vergelijking met andere bedrijfstakken. Dit komt voor een deel omdat in zorg & welzijn en
onderwijs relatief veel vrouwen werken en er relatief weinig tijdelijke contracten zijn. Maar ook na correctie voor deze factoren is de kans nog significant verhoogd. Dit heeft mogelijk te maken met de blootstelling aan
het coronavirus via patiënten, cliënten of leerlingen.
UWV Kennisverslag, 2023
De Maatwerkplaats laat met regelmaat zien dat er
meer mogelijk is dan individuele medewerkers de... more De Maatwerkplaats laat met regelmaat zien dat er
meer mogelijk is dan individuele medewerkers denken
UWV startte in september 2020 met de eerste Maatwerkplaats. Hier krijgen UWV-medewerkers ondersteuning om cliënten dienstverlening te bieden vanuit de menselijke maat en vanuit de bedoeling van wet- en regelgeving. Het startpunt daarbij is professionele buikpijn: een medewerker die zich niet prettig voelt over hoe dingen voor een cliënt uitpakken. Het kan bijvoorbeeld gaan om mensen die tussen wal en schip zijn geraakt, die van het kastje naar de muur worden gestuurd of bij wie sprake is van onbedoelde gevolgen van strikt toegepaste wet- en regelgeving.
UWV moedigt zijn medewerkers aan om in gevallen waarin standaarddienstverlening niet voldoet naar een maatwerkoplossing te zoeken. Wanneer hen dat samen met hun directe collega’s niet lukt, is er de UWV Maatwerkplaats. Hier kunnen zij hun casus inbrengen. De Maatwerkplaats zorgt ervoor dat alle benodigde
expertises samenkomen en vanuit drie perspectieven (juridisch, economisch en maatschappelijk) tot een gewogen oplossing komen. Dit geldt zowel voor individuele cliëntcasussen als voor situaties die bij veel meer cliënten spelen. De UWV Maatwerkplaats is een initiatief opgestart door medewerkers zelf. In dit UKV doen we verslag van de inzichten uit een evaluatieonderzoek naar de Maatwerkplaatsen.
UWV Kennisverslag, 2020
Auteurs: Ilse Hento, Suzanne Lagerveld, Yannick Bleeker, Teun Zuiderent-Jerak
Technologie biedt ... more Auteurs: Ilse Hento, Suzanne Lagerveld, Yannick Bleeker, Teun Zuiderent-Jerak
Technologie biedt waardevolle opbrengsten in termen
van werkplezier, taakverbreding en werkbehoud voor
mensen met een beperking.
Dit artikel beschrijft de opbrengsten van zeven pilots waarbij is geëxperimenteerd met de implementatie van bestaande technologie op de werkvloer voor mensen met een arbeidsbeperking. Deze technologieën ondersteunen werknemers die bijvoorbeeld moeite
hebben met zien, horen, lichamelijk zwaar werk, hun concentratie of hun energiebalans.
UWV Kennisverslag, 2020
Goede dienstverlening voor de klant staat centraal bij UWV. Om hiervoor handvatten te bieden aan ... more Goede dienstverlening voor de klant staat centraal bij UWV. Om hiervoor handvatten te bieden aan zijn medewerkers, investeert UWV veel in onderzoek om kennisproducten te ontwikkelen. Het gaat hierbij om nieuwe methoden, instrumenten of werkwijzen. Deze producten worden echter niet altijd of onvoldoende toegepast in de praktijk. Om te achterhalen waarom het ene kennisproduct wel goed landt en het andere niet, hebben wij een documentenanalyse uitgevoerd met behulp van het Meetinstrument voor Determinanten van Innovaties (MIDI). Het MIDI biedt een mooi raamwerk om de factoren die een rol spelen bij implementatie, te analyseren.
In onze analyse beperken we ons tot kennisproducten op het gebied van de sociaal-medische beoordeling, maar de inzichten zijn ook toepasbaar op de implementatie van andere kennisproducten. Onze analyse vormt de basis voor een UWV-breed vervolgonderzoek met pilots. Daarmee willen we in de praktijk testen of het gebruik van het MIDI kan bijdragen aan een betere implementatie. Met deze kennis kunnen we adviezen geven over implementatieplannen voor nieuwe kennisproducten.
UWV Kennisverslag, 2020
Door de coronacrisis is de wereld abrupt veranderd. We gingen binnen enkele weken van
een fase va... more Door de coronacrisis is de wereld abrupt veranderd. We gingen binnen enkele weken van
een fase van hoogconjunctuur naar een diepe crisis. Deze crisis heeft grote gevolgen voor
de volumeontwikkeling van de WW. De gevolgen zouden echter veel groter zijn geweest
zonder de invoering van de NOW-regelingen. De NOW-regelingen drukken de instroom in
de WW en hebben ook invloed op de samenstelling van de WW.
UWV Kennisverslag, 2020
De instroom in de WW van Oost-Europese arbeidsmigranten is relatief hoog, maar door de relatief k... more De instroom in de WW van Oost-Europese arbeidsmigranten is relatief hoog, maar door de relatief korte verblijfsduur en het relatief lage uitkeringsbedrag blijft het gemiddelde uitkeringsbeslag relatief laag.
Samenvatting
In Nederland en in andere Europese landen duikt regelmatig het beeld op dat OostEuropese arbeidsmigranten onevenredig gebruikmaken van de sociale zekerheid. Zij komen hier werken vanwege het verwachte hogere inkomen vergeleken met het thuisland. Soms wordt echter gesuggereerd dat ze niet alleen naar Nederland komen vanwege de banen en de lonen, maar ook dat ze worden aangetrokken door de betere sociale voorzieningen. Oost-Europese arbeidsmigranten werken vaak in precaire arbeid en raken daardoor veel vaker werkloos dan Nederlandse werknemers. In dit artikel kijken we, naast de instroom in
de WW, ook naar het aantal maanden dat een werkloze een uitkering ontvangt en naar de hoogte van de uitkering. Door de omvang van de instroom te combineren met het verblijf in de uitkering en de hoogte ervan, krijgen we een beeld van het totale uitkeringsbeslag van verschillende groepen werknemers in Nederland.
UWV Kennisverslag, 2020
Een van de taken van UWV is het ondersteunen van mensen met een WW-uitkering bij
hun zoektocht na... more Een van de taken van UWV is het ondersteunen van mensen met een WW-uitkering bij
hun zoektocht naar werk. Om dat zo goed mogelijk te kunnen doen is inzicht nodig in de
effecten van die ondersteuning. Momenteel vindt een evaluatie plaats van de effecten van de persoonlijke dienstverlening aan WW’ers. Los daarvan zijn in het afgelopen decennium verschillende studies verricht naar de effecten van de dienstverlening die UWV aanbiedt. De vraag is welke conclusies we aan deze studies kunnen verbinden. Leidt de dienstverlening van UWV er inderdaad toe dat werkzoekenden sneller uit de WW stromen en eerder werk vinden?
UWV Kennisverslag, 2020
Ondanks een verdere verhoging van de pensioenleeftijd is de instroomkans in de WIA voor 60-plusse... more Ondanks een verdere verhoging van de pensioenleeftijd is de instroomkans in de WIA voor 60-plussers in 2019 niet gestegen.
In 2019 daalde het aantal WW-uitkeringen nog, maar in 2020 verandert het beeld. De eerdere verwachting was dat we in 2020 de top van de conjunctuurcyclus zouden bereiken, waarna het aantal WW-uitkeringen weer toeneemt in 2021. Het coronavirus zet echter een streep
door deze verwachtingen, waardoor we ervan uitgaan dat het aantal WW-uitkeringen al in 2020 zal stijgen. We kunnen niet inschatten in welke omvang. Bij de WIA zagen we in 2019 een toename van de instroom die groter was dan eerder werd verwacht. Deze extra stijging heeft een administratieve oorzaak van tijdelijke aard. Verder zagen we in 2019 geen verdere stijging van de instroomkans in de WIA bij 60-plussers ondanks de verdere verhoging van de pensioenleeftijd.
UWV Kennisverslag, 2020
UWV bespreekt op diverse momenten financiële zorgen met klanten. Hiermee leveren we een bijdrage ... more UWV bespreekt op diverse momenten financiële zorgen met klanten. Hiermee leveren we een bijdrage aan het vroegtijdig signaleren en doorverwijzen van klanten met (dreigende) financiële problemen. In de pilot Signaleren en doorverwijzen bij schulden heeft UWV in 2018-2019 in twee regio’s een werkwijze beproefd om klanten met (dreigende) financiële problemen beter te kunnen helpen binnen de wettelijke taken van UWV. Wanneer een medewerker op een UWV-vestiging in een contact met een klant constateert dat er behoefte is aan hulp vanwege financiële problemen, kan deze de klant - met diens instemming - laten bellen door een gespecialiseerde klantadviseur van het UWV Klantencontactcentrum (KCC). Deze klantadviseur gaat na wat binnen UWV mogelijk is en kan de klant – indien die daarin schriftelijk toestemt – eventueel direct ‘warm’ overdragen aan een gemeentelijke instelling voor schuldhulpverlening. De klant hoeft dan verder zelf geen actie te ondernemen.
UWV Kennisverslag, 2020
Met IHW 2.0 kunnen professionals van UWV en gemeenten werkgevers methodisch onderbouwd adviseren ... more Met IHW 2.0 kunnen professionals van UWV en gemeenten werkgevers methodisch onderbouwd adviseren om aangepast werk te organiseren voor een brede groep werkzoekenden en voor werknemers die zijn uitgevallen of dreigen uit te vallen. Er is al geruime tijd een nijpend tekort aan arbeidskrachten in diverse sectoren en er is in toenemende mate een discrepantie tussen de eisen die het werk stelt en de kennis, ervaring en competenties van veel werkzoekenden (en werkenden). Bijscholing en omscholing is voor een deel van de werkenden en werkzoekenden (op termijn) zeker een oplossing. Voor een aanzienlijk deel van de werkenden en de werkzoekenden zal de oplossing echter eerder moeten worden gezocht in aanpassing van het werk. Dat vereist veranderingen in de organisatie van werk en werkcontext. CIAO, het Centrum Inclusieve Arbeidsorganisatie van Maastricht University, dat in samenwerking met UWV is opgericht, heeft daarom de methodiek IHW (Inclusief herontwerp van werk) doorontwikkeld tot IHW 2.0. Deze is bedoeld voor professionals in het sociaal domein die werkgevers vraaggericht willen adviseren op personeelsgebied (hr).
2019 by UWV Kennisverslag
UWV Kennisverslag, 2019
Ruim de helft van de mensen die vanuit UWV jobcoachbegeleiding kregen, werkt na drie jaar nog ste... more Ruim de helft van de mensen die vanuit UWV jobcoachbegeleiding kregen, werkt na drie jaar nog steeds. Een kleine meerderheid daarvan werkt zonder jobcoach.
Dit artikel brengt in beeld hoe het mensen vergaat op de arbeidsmarkt nadat ze zijn gestart met werk waarbij ze via UWV werden begeleid door een jobcoach. Tussen 2013 en 2018 zijn ongeveer 25.000 mensen gestart met een baan waarbij ze vanuit UWV begeleiding kregen van een jobcoach. Van deze groep heeft 95% een Wajong-uitkering
en 5% een WGA-uitkering. UWV heeft samen met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) laten onderzoeken hoe het deze groep vergaat op de arbeidsmarkt, hoe vaak ze hun baan verliezen en/of van baan wisselen. In het onderzoek onderscheiden we in totaal vier verschillende arbeidsmarktposities: proefplaatsing, regulier betaald werk met jobcoach, regulier betaald werk zonder jobcoach en geen werk.
We komen tot de conclusie dat:
- ruim 60% van de Wajongers die starten met jobcoaching na drie jaar nog steeds (of weer) werkt. De helft van deze groep werkt dan nog steeds met een jobcoach;
- circa 50% van de WGA’ers die starten met jobcoaching na drie jaar nog steeds (of weer) werkt. Twee derde van deze groep werkt dan zonder jobcoach;
- er vier subgroepen waarneembaar zijn:
• een deel is al vrij snel zonder jobcoach aan het werk
• een deel blijft langdurig werken met een jobcoach
• een deel verliest vrij snel het werk en blijft daarna lange tijd zonder werk
• een deel wisselt in de jaren na de start van de jobcoaching meerdere keren van arbeidsmarktpositie (wel/geen werk, met/zonder jobcoach);
- WGA’ers vaker dan Wajongers vrij snel zonder jobcoach aan het werk gaan. Wajongers blijven juist vaker langdurig aan het werk met een jobcoach en wisselen vaker veelvuldig tussen werk met/zonder jobcoach en periodes zonder werk. Wajongers en WGA’ers
verliezen ongeveer even vaak vrij snel het werk en blijven daarna lange tijd zonder werk.
- de vier groepen weinig van elkaar verschillen in leeftijd, geslacht en
uitkeringspercentage. Qua type beperking is er één groot verschil: mensen met een verstandelijke beperking blijven vaker langdurig werken met een jobcoach.
UWV Kennisverslag, 2019
Het economische beeld is aan het kenteren. In 2019 daalt het aantal lopende WW-uitkeringen nog we... more Het economische beeld is aan het kenteren. In 2019 daalt het aantal lopende WW-uitkeringen nog wel, maar in 2020 komt de daling tot stilstand. Bij de WIA zien we een gestage toename van de instroom. Dit is vooral een gevolg van de vergrijzing van de beroepsbevolking doordat mensen langer doorwerken. We gaan in dit artikel ook nader
in op het gebruik van de no-riskpolis bij ziekte door twee nieuwe groepen: mensen in de Participatiewetgroep (die onder de doelgroep banenafspraak valt) en de groep beschut werk. De cijfers laten zien dat het gebruik van de no-riskpolis snel toeneemt.
Belangrijkste ontwikkelingen 2018-2020:
- In 2018 nam het aantal lopende WW-uitkeringen met 20% af. In 2019 verwachten we een verdere afname van ongeveer 15%. In 2020 komt de daling tot stilstand.
- In de eerste acht maanden van 2019 nam de instroom in de WIA met 3,5% toe. De toename is volledig geconcentreerd bij de WGA. Bij de IVA zien we nauwelijks een toename.
- Weliswaar stromen meer mensen in de leeftijdscategorie 60-plus in de IVA, maar daar staat een vrijwel even grote instroomdaling tegenover van de groep 60-min. De instroomstijging bij de WIA in de eerste acht maanden van 2019 is vooral het gevolg van een toename van de populatie verzekerden, in het bijzonder de werkenden in de
leeftijdscategorie 60-plus.
- Het gerealiseerde beroep op de no-riskpolis bij ziekte door mensen in de nieuwe doelgroepen Participatiewetgroep en beschut werk is groter dan het gerealiseerde beroep op de no-riskpolis van de al langer bestaande doelgroepen (WAO, Wajong, WGA en WIA 35-min). Dit verschil is voor een belangrijk deel te verklaren door de grotere bekendheid met de no-riskpolis voor de nieuwe doelgroepen bij zowel werkgevers als
werknemers.
UWV Kennisverslag, 2019
Het in 2017 gehouden experiment heeft de mogelijke
toegevoegde waarde van de no-riskpolis voor me... more Het in 2017 gehouden experiment heeft de mogelijke
toegevoegde waarde van de no-riskpolis voor mensen
in de Ziektewet nog niet aangetoond.
Werkgevers zijn vaak huiverig om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen, omdat ze bang zijn dat deze mensen vaak ziek zijn en daardoor extra kosten veroorzaken. De overheid probeert werkgevers via verschillende financiële maatregelen over te halen om deze mensen toch een baan te geven. Een van deze maatregelen is de no-riskpolis: als de werknemer ziek wordt, kan een beroep op een Ziektewet-uitkering worden gedaan, zodat de loonkosten voor de werkgever gecompenseerd worden. Welke werknemers hebben recht op zo’n no-riskpolis? Doorgaans ontstaat dit recht pas na twee jaar ziekte, bij de WIA-claimbeoordeling. Voorjaar 2017 is een gerandomiseerd experiment uitgevoerd waarin 2.500 Ziektewet-gerechtigden zónder werkgever (vangnetters) al na één jaar ziekte een no-riskpolis toegewezen kregen. Aanleiding was een van de aanbevelingen van de werkgroep Kanker & Werk die in 2015 opgericht werd door de toenmalig minister van SZW.
Deze aanbeveling hield in dat mensen met kanker al in de Ziektewet-periode het recht op een no-riskpolis krijgen. Omdat het vanwege privacy niet mogelijk was om specifiek mensen met kanker te selecteren, is het experiment verbreed naar alle diagnosegroepen.
Het doel van het experiment was vast te stellen of de no-riskpolis het krijgen van werk vanuit de Ziektewet bevordert. De no-riskpolis werd verstrekt via een brief, die kort na de uitslag van de eerstejaars Ziektewet-beoordeling – dus na één jaar ziekte – werd toegestuurd. De minister van SZW heeft het effect van het experiment laten onderzoeken
door UWV en De Beleidsonderzoekers. De evaluatie van het experiment richtte zich zowel op werkhervatting als op de omstandigheden waaronder de no-riskpolis effectief kan zijn en de ervaringen met de no-riskpolis.
UWV Kennisverslag, 2019
De Keuzehulp dienstverlening WW gaat uit van
evidencebased werken. Dit instrument helpt de
advise... more De Keuzehulp dienstverlening WW gaat uit van
evidencebased werken. Dit instrument helpt de
adviseur bij de inzet van dienstverlening op maat
aan werkzoekenden.
UWV Kennisverslag , 2019
Auteurs: Lisa Dumhs - Paul de Hek (SEOR) - Arjan Ruis (Intelligence Group) - Elisa de Vleeschouwe... more Auteurs: Lisa Dumhs - Paul de Hek (SEOR) - Arjan Ruis (Intelligence Group) - Elisa de Vleeschouwer (SEOR). Starten als zelfstandige wordt als alternatieve weg uit een uitkeringssituatie gezien en
door de overheid met verschillende regelingen ondersteund: de WW kent sinds 2006
de startersregeling voor zelfstandig ondernemers, WIA-uitkeringsgerechtigden kunnen
een starterskrediet ontvangen en ook in de bijstand worden starters ondersteund. In
dit kennisverslag kijken we naar het starten als ondernemer vanuit de WW. SEOR en
Intelligence Group hebben in opdracht van UWV onderzocht hoe vaak en waar WW’ers
als ondernemer starten naast en vanuit een WW-uitkering, wat ze verdienen en of de
starters een aantal jaren later nog steeds actief zijn als ondernemer. Ook is gekeken naar de gevolgen van de wijziging in de startersregeling per 2013. Dit zijn de belangrijkste bevindingen uit het onderzoek:
- In de onderzochte periode (2011–2016) startten per jaar gemiddeld 44.000 mensen naast of (kort) na een WW-uitkering als ondernemer.
- Een kwart van alle ondernemers vanuit de WW maakt gebruik van de startersregeling. De rest onderneemt op basis van de urenverrekening naast de WW of start pas na beëindiging van de WW met zelfstandige werkzaamheden.
- Startende ondernemers zijn een speciale groep WW’ers: ze zijn veel vaker hoogopgeleid, ‘mid-careers’, zonder migratieachtergrond en hebben gemiddeld een hoger inkomen vóór instroom in de WW dan de gemiddelde WW’er. WW’ers die relatief kansrijk zijn op de arbeidsmarkt, zetten dus vaker de stap naar het ondernemerschap.
- Het gemiddelde ondernemersinkomen van de starters vanuit de WW is tamelijk laag, maar is vergelijkbaar met dat van alle startende ondernemers in Nederland.
- Meer dan 70% is twee jaar na de start nog steeds actief als ondernemer.
- Van de starters die niet doorgaan als zelfstandige, gaat de meerderheid weer werken in loondienst, 14% valt terug in een uitkeringssituatie (WW of bijstand).
- Kort na de wijziging in de startersregeling is het gebruik ervan iets gedaald. De kans dat WW’ers vanuit de startersregeling daadwerkelijk starten als ondernemer en dat ze twee of drie jaar na de start nog steeds actief zijn als ondernemer, is gegroeid.
UWV Kennisverslag, 2019
UWV ondersteunt mensen met een WW-uitkering bij het zoeken naar werk. Werkzoekenden die naast de ... more UWV ondersteunt mensen met een WW-uitkering bij het zoeken naar werk. Werkzoekenden die naast de online dienstverlening extra ondersteuning kunnen gebruiken, worden uitgenodigd voor een persoonlijk werkoriëntatiegesprek met een medewerker
van UWV. Het komt regelmatig voor dat een werkzoekende niet verschijnt op het werkoriëntatiegesprek met UWV zonder zich af te melden. Dit wordt ook wel no-show genoemd. Zowel voor de werkzoekenden die niet komen opdagen als voor UWV heeft noshow nadelige gevolgen. Werkzoekenden lopen passende dienstverlening mis en UWV kan de tijd die voor face-to-facegesprekken ingepland staat niet optimaal benutten. Hoe komt het eigenlijk dat sommige werkzoekenden zich niet afmelden voor de afspraak met UWV?
UWV heeft samen met onderzoeksbureau Dijksterhuis & Van Baaren (D&B) onderzocht welke gedragsmechanismen no-show bij het werkoriëntatiegesprek verklaren. Op basis van die inzichten zijn drie gedragsinterventies ontwikkeld om no-show te voorkomen.
UWV Kennisverslag, 2019
In 2018 daalde het aantal WW-uitkeringen nog fors, maar in 2019 en 2020 verwacht het het Centraal... more In 2018 daalde het aantal WW-uitkeringen nog fors, maar in 2019 en 2020 verwacht het het Centraal Planbureau (CPB) een vertraging van de economische groei. Dat betekent dat we na een aantal jaren van forse afname ook een keerpunt bereiken bij het aantal WW-uitkeringen. De daling komt tot stilstand. Bij de WIA zien we een steeds verdere
toename van de instroom. Een oorzaak van deze toename is het langere doorwerken van oudere werknemers. Daarmee neemt niet alleen het aantal oudere werknemers toe, ook het risico om arbeidsongeschikt te worden stijgt.
UWV Kennisverslag, 2019
Auteurs:
Carla van Deursen
Pierre Koning
Pilar García Gomez
Carlos Riumallo Herl
Uit onderzoek ... more Auteurs:
Carla van Deursen
Pierre Koning
Pilar García Gomez
Carlos Riumallo Herl
Uit onderzoek blijkt dat een uitkering de motivatie kan verminderen om werk te zoeken. In de WIA zijn daarom prikkels ingebouwd die werken lonend maken. Deze prikkels blijken te werken, blijkt uit een vergelijking van mensen net boven de WIA-drempel van 35% arbeidsongeschiktheid met mensen die daar net onder bleven: Van de groep die vanuit een dienstverband een WIA-aanvraag deed werken de personen die een WIA-uitkering kregen na 1 en 3 jaar iets minder dan de groep zonder uitkering (5 procentpunt minder). Bij de vangnetters is na 1 en 3 jaar geen verschil in werken.
UWV Kennisverslag, 2019
De laatste tijd zijn er in de media berichten verschenen over onrechtmatig WW-gebruik door Poolse... more De laatste tijd zijn er in de media berichten verschenen over onrechtmatig WW-gebruik door Poolse arbeidsmigranten. In dit artikel staat de instroom in de WW van deze groep centraal. Oost-Europese migranten ontvangen vaker een werkloosheidsuitkering dan Nederlandse werknemers. Dit verschil kan grotendeels worden toegeschreven aan baankenmerken. De instroom in de WW wordt bepaald door 2 effecten: het verlies van de baan en het aanspraak maken op een WW-uitkering. Door die 2 effecten apart te bekijken, zien we dat Oost-Europese arbeidsmigranten vaker hun baan verliezen dan Nederlandse werknemers, voornamelijk vanwege hun kwetsbare arbeidsmarktpositie. Vergeleken met Nederlandse baanverliezers is hun aanspraak op de WW echter veel kleiner, voornamelijk vanwege hun korte arbeidsverleden.
- Oost-Europese arbeidsmigranten hebben een 4 keer zo grote kans op baanverlies als Nederlandse werknemers.
- Hoewel relatief veel Oost-Europese arbeidsmigranten geen werk hebben, stromen relatief weinig van deze mensen de WW in. Hun instroom is lager dan bij niet-werkende Nederlanders (27% tegenover 36%).
- Het effect van een kwetsbare arbeidsmarktpositie is sterker dan het effect van een kort arbeidsverleden. Dit zorgt voor een grotere instroom in de WW van Oost-Europese arbeidsmigranten dan van Nederlandse werknemers (15 % tegenover 6 %).
- Veel van dit verschil (bijna 90%) kunnen we verklaren uit de verschillen in baan- en persoonskenmerken als contract, sector, arbeidsverleden en leeftijd.
2018 by UWV Kennisverslag
UWV Kennisverslag (UKV) 2018-11 gaat nader in op volumeontwikkelingen bij de WW, de WIA en het va... more UWV Kennisverslag (UKV) 2018-11 gaat nader in op volumeontwikkelingen bij de WW, de WIA en het vangnet-Ziektewet in de eerste helft van 2018.
Het aantal WW-uitkeringen blijft naar verwachting in snel tempo afnemen tot circa 250.000 eind 2018.
In de eerste helft van 2018 is de stijging van de instroom in de WIA verder afgevlakt in vergelijking met de eerste helft van 2017 (+3%). In de eerste helft van 2017 (in vergelijking met dezelfde periode in 2016) was deze stijging nog 6%.
De toename wordt bovendien elk kwartaal kleiner. De toename van de instroom in de WIA zit inmiddels alleen nog maar bij de mensen met een vast contract (zieke werknemers) en niet meer bij de vangnetgroepen (met name zieke WW’ers).
Het beroep op het vangnet-Ziektewet stijgt in 2018 sneller dan verwacht. Een van de oorzaken is dat door de gunstige economische ontwikkeling het aantal flexwerkers sterker stijgt dan eerder geraamd.
Uploads
2020 by UWV Kennisverslag
Begin 2020 werd in Nederland de eerste besmetting met het COVID-19-virus vastgesteld. Een deel van de mensen met corona houdt na de acute besmetting langdurige klachten: het postcovidsyndroom (PCS). Dit zorgde voor een nieuwe oorzaak van WIA-instroom. In 2022 telden we 2.610 mensen met PCS bij de WIA-aanvraag, al dan niet in combinatie met andere aandoeningen. Bij 82% van hen werd de WIA-aanvraag toegekend, wat vaker is dan gemiddeld (68%). Uit onze analyse blijkt dat er verschillen bestaan in de kans op een WIA-aanvraag (mede) door PCS tussen mannen en vrouwen, leeftijdsgroepen, werknemers en vangnetters en tussen bedrijfstakken:
Vrouwen hebben, onafhankelijk van de bedrijfstak waarin ze werken, een grotere kans op een WIA-aanvraag door PCS.
De leeftijd van mannen en vrouwen met een WIA-aanvraag door PCS is iets hoger dan van de gemiddelde WIA-aanvrager. Voor de 45-54-jarigen is het risico het grootst.
Vaste werknemers hebben een relatief grotere kans op een WIA-aanvraag (mede) door PCS dan tijdelijke werknemers en WW-gerechtigden.
In de bedrijfstakken zorg & welzijn en onderwijs is de kans op een WIA-aanvraag door PCS significant verhoogd in vergelijking met andere bedrijfstakken. Dit komt voor een deel omdat in zorg & welzijn en
onderwijs relatief veel vrouwen werken en er relatief weinig tijdelijke contracten zijn. Maar ook na correctie voor deze factoren is de kans nog significant verhoogd. Dit heeft mogelijk te maken met de blootstelling aan
het coronavirus via patiënten, cliënten of leerlingen.
meer mogelijk is dan individuele medewerkers denken
UWV startte in september 2020 met de eerste Maatwerkplaats. Hier krijgen UWV-medewerkers ondersteuning om cliënten dienstverlening te bieden vanuit de menselijke maat en vanuit de bedoeling van wet- en regelgeving. Het startpunt daarbij is professionele buikpijn: een medewerker die zich niet prettig voelt over hoe dingen voor een cliënt uitpakken. Het kan bijvoorbeeld gaan om mensen die tussen wal en schip zijn geraakt, die van het kastje naar de muur worden gestuurd of bij wie sprake is van onbedoelde gevolgen van strikt toegepaste wet- en regelgeving.
UWV moedigt zijn medewerkers aan om in gevallen waarin standaarddienstverlening niet voldoet naar een maatwerkoplossing te zoeken. Wanneer hen dat samen met hun directe collega’s niet lukt, is er de UWV Maatwerkplaats. Hier kunnen zij hun casus inbrengen. De Maatwerkplaats zorgt ervoor dat alle benodigde
expertises samenkomen en vanuit drie perspectieven (juridisch, economisch en maatschappelijk) tot een gewogen oplossing komen. Dit geldt zowel voor individuele cliëntcasussen als voor situaties die bij veel meer cliënten spelen. De UWV Maatwerkplaats is een initiatief opgestart door medewerkers zelf. In dit UKV doen we verslag van de inzichten uit een evaluatieonderzoek naar de Maatwerkplaatsen.
Technologie biedt waardevolle opbrengsten in termen
van werkplezier, taakverbreding en werkbehoud voor
mensen met een beperking.
Dit artikel beschrijft de opbrengsten van zeven pilots waarbij is geëxperimenteerd met de implementatie van bestaande technologie op de werkvloer voor mensen met een arbeidsbeperking. Deze technologieën ondersteunen werknemers die bijvoorbeeld moeite
hebben met zien, horen, lichamelijk zwaar werk, hun concentratie of hun energiebalans.
In onze analyse beperken we ons tot kennisproducten op het gebied van de sociaal-medische beoordeling, maar de inzichten zijn ook toepasbaar op de implementatie van andere kennisproducten. Onze analyse vormt de basis voor een UWV-breed vervolgonderzoek met pilots. Daarmee willen we in de praktijk testen of het gebruik van het MIDI kan bijdragen aan een betere implementatie. Met deze kennis kunnen we adviezen geven over implementatieplannen voor nieuwe kennisproducten.
een fase van hoogconjunctuur naar een diepe crisis. Deze crisis heeft grote gevolgen voor
de volumeontwikkeling van de WW. De gevolgen zouden echter veel groter zijn geweest
zonder de invoering van de NOW-regelingen. De NOW-regelingen drukken de instroom in
de WW en hebben ook invloed op de samenstelling van de WW.
Samenvatting
In Nederland en in andere Europese landen duikt regelmatig het beeld op dat OostEuropese arbeidsmigranten onevenredig gebruikmaken van de sociale zekerheid. Zij komen hier werken vanwege het verwachte hogere inkomen vergeleken met het thuisland. Soms wordt echter gesuggereerd dat ze niet alleen naar Nederland komen vanwege de banen en de lonen, maar ook dat ze worden aangetrokken door de betere sociale voorzieningen. Oost-Europese arbeidsmigranten werken vaak in precaire arbeid en raken daardoor veel vaker werkloos dan Nederlandse werknemers. In dit artikel kijken we, naast de instroom in
de WW, ook naar het aantal maanden dat een werkloze een uitkering ontvangt en naar de hoogte van de uitkering. Door de omvang van de instroom te combineren met het verblijf in de uitkering en de hoogte ervan, krijgen we een beeld van het totale uitkeringsbeslag van verschillende groepen werknemers in Nederland.
hun zoektocht naar werk. Om dat zo goed mogelijk te kunnen doen is inzicht nodig in de
effecten van die ondersteuning. Momenteel vindt een evaluatie plaats van de effecten van de persoonlijke dienstverlening aan WW’ers. Los daarvan zijn in het afgelopen decennium verschillende studies verricht naar de effecten van de dienstverlening die UWV aanbiedt. De vraag is welke conclusies we aan deze studies kunnen verbinden. Leidt de dienstverlening van UWV er inderdaad toe dat werkzoekenden sneller uit de WW stromen en eerder werk vinden?
In 2019 daalde het aantal WW-uitkeringen nog, maar in 2020 verandert het beeld. De eerdere verwachting was dat we in 2020 de top van de conjunctuurcyclus zouden bereiken, waarna het aantal WW-uitkeringen weer toeneemt in 2021. Het coronavirus zet echter een streep
door deze verwachtingen, waardoor we ervan uitgaan dat het aantal WW-uitkeringen al in 2020 zal stijgen. We kunnen niet inschatten in welke omvang. Bij de WIA zagen we in 2019 een toename van de instroom die groter was dan eerder werd verwacht. Deze extra stijging heeft een administratieve oorzaak van tijdelijke aard. Verder zagen we in 2019 geen verdere stijging van de instroomkans in de WIA bij 60-plussers ondanks de verdere verhoging van de pensioenleeftijd.
2019 by UWV Kennisverslag
Dit artikel brengt in beeld hoe het mensen vergaat op de arbeidsmarkt nadat ze zijn gestart met werk waarbij ze via UWV werden begeleid door een jobcoach. Tussen 2013 en 2018 zijn ongeveer 25.000 mensen gestart met een baan waarbij ze vanuit UWV begeleiding kregen van een jobcoach. Van deze groep heeft 95% een Wajong-uitkering
en 5% een WGA-uitkering. UWV heeft samen met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) laten onderzoeken hoe het deze groep vergaat op de arbeidsmarkt, hoe vaak ze hun baan verliezen en/of van baan wisselen. In het onderzoek onderscheiden we in totaal vier verschillende arbeidsmarktposities: proefplaatsing, regulier betaald werk met jobcoach, regulier betaald werk zonder jobcoach en geen werk.
We komen tot de conclusie dat:
- ruim 60% van de Wajongers die starten met jobcoaching na drie jaar nog steeds (of weer) werkt. De helft van deze groep werkt dan nog steeds met een jobcoach;
- circa 50% van de WGA’ers die starten met jobcoaching na drie jaar nog steeds (of weer) werkt. Twee derde van deze groep werkt dan zonder jobcoach;
- er vier subgroepen waarneembaar zijn:
• een deel is al vrij snel zonder jobcoach aan het werk
• een deel blijft langdurig werken met een jobcoach
• een deel verliest vrij snel het werk en blijft daarna lange tijd zonder werk
• een deel wisselt in de jaren na de start van de jobcoaching meerdere keren van arbeidsmarktpositie (wel/geen werk, met/zonder jobcoach);
- WGA’ers vaker dan Wajongers vrij snel zonder jobcoach aan het werk gaan. Wajongers blijven juist vaker langdurig aan het werk met een jobcoach en wisselen vaker veelvuldig tussen werk met/zonder jobcoach en periodes zonder werk. Wajongers en WGA’ers
verliezen ongeveer even vaak vrij snel het werk en blijven daarna lange tijd zonder werk.
- de vier groepen weinig van elkaar verschillen in leeftijd, geslacht en
uitkeringspercentage. Qua type beperking is er één groot verschil: mensen met een verstandelijke beperking blijven vaker langdurig werken met een jobcoach.
in op het gebruik van de no-riskpolis bij ziekte door twee nieuwe groepen: mensen in de Participatiewetgroep (die onder de doelgroep banenafspraak valt) en de groep beschut werk. De cijfers laten zien dat het gebruik van de no-riskpolis snel toeneemt.
Belangrijkste ontwikkelingen 2018-2020:
- In 2018 nam het aantal lopende WW-uitkeringen met 20% af. In 2019 verwachten we een verdere afname van ongeveer 15%. In 2020 komt de daling tot stilstand.
- In de eerste acht maanden van 2019 nam de instroom in de WIA met 3,5% toe. De toename is volledig geconcentreerd bij de WGA. Bij de IVA zien we nauwelijks een toename.
- Weliswaar stromen meer mensen in de leeftijdscategorie 60-plus in de IVA, maar daar staat een vrijwel even grote instroomdaling tegenover van de groep 60-min. De instroomstijging bij de WIA in de eerste acht maanden van 2019 is vooral het gevolg van een toename van de populatie verzekerden, in het bijzonder de werkenden in de
leeftijdscategorie 60-plus.
- Het gerealiseerde beroep op de no-riskpolis bij ziekte door mensen in de nieuwe doelgroepen Participatiewetgroep en beschut werk is groter dan het gerealiseerde beroep op de no-riskpolis van de al langer bestaande doelgroepen (WAO, Wajong, WGA en WIA 35-min). Dit verschil is voor een belangrijk deel te verklaren door de grotere bekendheid met de no-riskpolis voor de nieuwe doelgroepen bij zowel werkgevers als
werknemers.
toegevoegde waarde van de no-riskpolis voor mensen
in de Ziektewet nog niet aangetoond.
Werkgevers zijn vaak huiverig om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen, omdat ze bang zijn dat deze mensen vaak ziek zijn en daardoor extra kosten veroorzaken. De overheid probeert werkgevers via verschillende financiële maatregelen over te halen om deze mensen toch een baan te geven. Een van deze maatregelen is de no-riskpolis: als de werknemer ziek wordt, kan een beroep op een Ziektewet-uitkering worden gedaan, zodat de loonkosten voor de werkgever gecompenseerd worden. Welke werknemers hebben recht op zo’n no-riskpolis? Doorgaans ontstaat dit recht pas na twee jaar ziekte, bij de WIA-claimbeoordeling. Voorjaar 2017 is een gerandomiseerd experiment uitgevoerd waarin 2.500 Ziektewet-gerechtigden zónder werkgever (vangnetters) al na één jaar ziekte een no-riskpolis toegewezen kregen. Aanleiding was een van de aanbevelingen van de werkgroep Kanker & Werk die in 2015 opgericht werd door de toenmalig minister van SZW.
Deze aanbeveling hield in dat mensen met kanker al in de Ziektewet-periode het recht op een no-riskpolis krijgen. Omdat het vanwege privacy niet mogelijk was om specifiek mensen met kanker te selecteren, is het experiment verbreed naar alle diagnosegroepen.
Het doel van het experiment was vast te stellen of de no-riskpolis het krijgen van werk vanuit de Ziektewet bevordert. De no-riskpolis werd verstrekt via een brief, die kort na de uitslag van de eerstejaars Ziektewet-beoordeling – dus na één jaar ziekte – werd toegestuurd. De minister van SZW heeft het effect van het experiment laten onderzoeken
door UWV en De Beleidsonderzoekers. De evaluatie van het experiment richtte zich zowel op werkhervatting als op de omstandigheden waaronder de no-riskpolis effectief kan zijn en de ervaringen met de no-riskpolis.
evidencebased werken. Dit instrument helpt de
adviseur bij de inzet van dienstverlening op maat
aan werkzoekenden.
door de overheid met verschillende regelingen ondersteund: de WW kent sinds 2006
de startersregeling voor zelfstandig ondernemers, WIA-uitkeringsgerechtigden kunnen
een starterskrediet ontvangen en ook in de bijstand worden starters ondersteund. In
dit kennisverslag kijken we naar het starten als ondernemer vanuit de WW. SEOR en
Intelligence Group hebben in opdracht van UWV onderzocht hoe vaak en waar WW’ers
als ondernemer starten naast en vanuit een WW-uitkering, wat ze verdienen en of de
starters een aantal jaren later nog steeds actief zijn als ondernemer. Ook is gekeken naar de gevolgen van de wijziging in de startersregeling per 2013. Dit zijn de belangrijkste bevindingen uit het onderzoek:
- In de onderzochte periode (2011–2016) startten per jaar gemiddeld 44.000 mensen naast of (kort) na een WW-uitkering als ondernemer.
- Een kwart van alle ondernemers vanuit de WW maakt gebruik van de startersregeling. De rest onderneemt op basis van de urenverrekening naast de WW of start pas na beëindiging van de WW met zelfstandige werkzaamheden.
- Startende ondernemers zijn een speciale groep WW’ers: ze zijn veel vaker hoogopgeleid, ‘mid-careers’, zonder migratieachtergrond en hebben gemiddeld een hoger inkomen vóór instroom in de WW dan de gemiddelde WW’er. WW’ers die relatief kansrijk zijn op de arbeidsmarkt, zetten dus vaker de stap naar het ondernemerschap.
- Het gemiddelde ondernemersinkomen van de starters vanuit de WW is tamelijk laag, maar is vergelijkbaar met dat van alle startende ondernemers in Nederland.
- Meer dan 70% is twee jaar na de start nog steeds actief als ondernemer.
- Van de starters die niet doorgaan als zelfstandige, gaat de meerderheid weer werken in loondienst, 14% valt terug in een uitkeringssituatie (WW of bijstand).
- Kort na de wijziging in de startersregeling is het gebruik ervan iets gedaald. De kans dat WW’ers vanuit de startersregeling daadwerkelijk starten als ondernemer en dat ze twee of drie jaar na de start nog steeds actief zijn als ondernemer, is gegroeid.
van UWV. Het komt regelmatig voor dat een werkzoekende niet verschijnt op het werkoriëntatiegesprek met UWV zonder zich af te melden. Dit wordt ook wel no-show genoemd. Zowel voor de werkzoekenden die niet komen opdagen als voor UWV heeft noshow nadelige gevolgen. Werkzoekenden lopen passende dienstverlening mis en UWV kan de tijd die voor face-to-facegesprekken ingepland staat niet optimaal benutten. Hoe komt het eigenlijk dat sommige werkzoekenden zich niet afmelden voor de afspraak met UWV?
UWV heeft samen met onderzoeksbureau Dijksterhuis & Van Baaren (D&B) onderzocht welke gedragsmechanismen no-show bij het werkoriëntatiegesprek verklaren. Op basis van die inzichten zijn drie gedragsinterventies ontwikkeld om no-show te voorkomen.
toename van de instroom. Een oorzaak van deze toename is het langere doorwerken van oudere werknemers. Daarmee neemt niet alleen het aantal oudere werknemers toe, ook het risico om arbeidsongeschikt te worden stijgt.
Carla van Deursen
Pierre Koning
Pilar García Gomez
Carlos Riumallo Herl
Uit onderzoek blijkt dat een uitkering de motivatie kan verminderen om werk te zoeken. In de WIA zijn daarom prikkels ingebouwd die werken lonend maken. Deze prikkels blijken te werken, blijkt uit een vergelijking van mensen net boven de WIA-drempel van 35% arbeidsongeschiktheid met mensen die daar net onder bleven: Van de groep die vanuit een dienstverband een WIA-aanvraag deed werken de personen die een WIA-uitkering kregen na 1 en 3 jaar iets minder dan de groep zonder uitkering (5 procentpunt minder). Bij de vangnetters is na 1 en 3 jaar geen verschil in werken.
- Oost-Europese arbeidsmigranten hebben een 4 keer zo grote kans op baanverlies als Nederlandse werknemers.
- Hoewel relatief veel Oost-Europese arbeidsmigranten geen werk hebben, stromen relatief weinig van deze mensen de WW in. Hun instroom is lager dan bij niet-werkende Nederlanders (27% tegenover 36%).
- Het effect van een kwetsbare arbeidsmarktpositie is sterker dan het effect van een kort arbeidsverleden. Dit zorgt voor een grotere instroom in de WW van Oost-Europese arbeidsmigranten dan van Nederlandse werknemers (15 % tegenover 6 %).
- Veel van dit verschil (bijna 90%) kunnen we verklaren uit de verschillen in baan- en persoonskenmerken als contract, sector, arbeidsverleden en leeftijd.
2018 by UWV Kennisverslag
Het aantal WW-uitkeringen blijft naar verwachting in snel tempo afnemen tot circa 250.000 eind 2018.
In de eerste helft van 2018 is de stijging van de instroom in de WIA verder afgevlakt in vergelijking met de eerste helft van 2017 (+3%). In de eerste helft van 2017 (in vergelijking met dezelfde periode in 2016) was deze stijging nog 6%.
De toename wordt bovendien elk kwartaal kleiner. De toename van de instroom in de WIA zit inmiddels alleen nog maar bij de mensen met een vast contract (zieke werknemers) en niet meer bij de vangnetgroepen (met name zieke WW’ers).
Het beroep op het vangnet-Ziektewet stijgt in 2018 sneller dan verwacht. Een van de oorzaken is dat door de gunstige economische ontwikkeling het aantal flexwerkers sterker stijgt dan eerder geraamd.
Begin 2020 werd in Nederland de eerste besmetting met het COVID-19-virus vastgesteld. Een deel van de mensen met corona houdt na de acute besmetting langdurige klachten: het postcovidsyndroom (PCS). Dit zorgde voor een nieuwe oorzaak van WIA-instroom. In 2022 telden we 2.610 mensen met PCS bij de WIA-aanvraag, al dan niet in combinatie met andere aandoeningen. Bij 82% van hen werd de WIA-aanvraag toegekend, wat vaker is dan gemiddeld (68%). Uit onze analyse blijkt dat er verschillen bestaan in de kans op een WIA-aanvraag (mede) door PCS tussen mannen en vrouwen, leeftijdsgroepen, werknemers en vangnetters en tussen bedrijfstakken:
Vrouwen hebben, onafhankelijk van de bedrijfstak waarin ze werken, een grotere kans op een WIA-aanvraag door PCS.
De leeftijd van mannen en vrouwen met een WIA-aanvraag door PCS is iets hoger dan van de gemiddelde WIA-aanvrager. Voor de 45-54-jarigen is het risico het grootst.
Vaste werknemers hebben een relatief grotere kans op een WIA-aanvraag (mede) door PCS dan tijdelijke werknemers en WW-gerechtigden.
In de bedrijfstakken zorg & welzijn en onderwijs is de kans op een WIA-aanvraag door PCS significant verhoogd in vergelijking met andere bedrijfstakken. Dit komt voor een deel omdat in zorg & welzijn en
onderwijs relatief veel vrouwen werken en er relatief weinig tijdelijke contracten zijn. Maar ook na correctie voor deze factoren is de kans nog significant verhoogd. Dit heeft mogelijk te maken met de blootstelling aan
het coronavirus via patiënten, cliënten of leerlingen.
meer mogelijk is dan individuele medewerkers denken
UWV startte in september 2020 met de eerste Maatwerkplaats. Hier krijgen UWV-medewerkers ondersteuning om cliënten dienstverlening te bieden vanuit de menselijke maat en vanuit de bedoeling van wet- en regelgeving. Het startpunt daarbij is professionele buikpijn: een medewerker die zich niet prettig voelt over hoe dingen voor een cliënt uitpakken. Het kan bijvoorbeeld gaan om mensen die tussen wal en schip zijn geraakt, die van het kastje naar de muur worden gestuurd of bij wie sprake is van onbedoelde gevolgen van strikt toegepaste wet- en regelgeving.
UWV moedigt zijn medewerkers aan om in gevallen waarin standaarddienstverlening niet voldoet naar een maatwerkoplossing te zoeken. Wanneer hen dat samen met hun directe collega’s niet lukt, is er de UWV Maatwerkplaats. Hier kunnen zij hun casus inbrengen. De Maatwerkplaats zorgt ervoor dat alle benodigde
expertises samenkomen en vanuit drie perspectieven (juridisch, economisch en maatschappelijk) tot een gewogen oplossing komen. Dit geldt zowel voor individuele cliëntcasussen als voor situaties die bij veel meer cliënten spelen. De UWV Maatwerkplaats is een initiatief opgestart door medewerkers zelf. In dit UKV doen we verslag van de inzichten uit een evaluatieonderzoek naar de Maatwerkplaatsen.
Technologie biedt waardevolle opbrengsten in termen
van werkplezier, taakverbreding en werkbehoud voor
mensen met een beperking.
Dit artikel beschrijft de opbrengsten van zeven pilots waarbij is geëxperimenteerd met de implementatie van bestaande technologie op de werkvloer voor mensen met een arbeidsbeperking. Deze technologieën ondersteunen werknemers die bijvoorbeeld moeite
hebben met zien, horen, lichamelijk zwaar werk, hun concentratie of hun energiebalans.
In onze analyse beperken we ons tot kennisproducten op het gebied van de sociaal-medische beoordeling, maar de inzichten zijn ook toepasbaar op de implementatie van andere kennisproducten. Onze analyse vormt de basis voor een UWV-breed vervolgonderzoek met pilots. Daarmee willen we in de praktijk testen of het gebruik van het MIDI kan bijdragen aan een betere implementatie. Met deze kennis kunnen we adviezen geven over implementatieplannen voor nieuwe kennisproducten.
een fase van hoogconjunctuur naar een diepe crisis. Deze crisis heeft grote gevolgen voor
de volumeontwikkeling van de WW. De gevolgen zouden echter veel groter zijn geweest
zonder de invoering van de NOW-regelingen. De NOW-regelingen drukken de instroom in
de WW en hebben ook invloed op de samenstelling van de WW.
Samenvatting
In Nederland en in andere Europese landen duikt regelmatig het beeld op dat OostEuropese arbeidsmigranten onevenredig gebruikmaken van de sociale zekerheid. Zij komen hier werken vanwege het verwachte hogere inkomen vergeleken met het thuisland. Soms wordt echter gesuggereerd dat ze niet alleen naar Nederland komen vanwege de banen en de lonen, maar ook dat ze worden aangetrokken door de betere sociale voorzieningen. Oost-Europese arbeidsmigranten werken vaak in precaire arbeid en raken daardoor veel vaker werkloos dan Nederlandse werknemers. In dit artikel kijken we, naast de instroom in
de WW, ook naar het aantal maanden dat een werkloze een uitkering ontvangt en naar de hoogte van de uitkering. Door de omvang van de instroom te combineren met het verblijf in de uitkering en de hoogte ervan, krijgen we een beeld van het totale uitkeringsbeslag van verschillende groepen werknemers in Nederland.
hun zoektocht naar werk. Om dat zo goed mogelijk te kunnen doen is inzicht nodig in de
effecten van die ondersteuning. Momenteel vindt een evaluatie plaats van de effecten van de persoonlijke dienstverlening aan WW’ers. Los daarvan zijn in het afgelopen decennium verschillende studies verricht naar de effecten van de dienstverlening die UWV aanbiedt. De vraag is welke conclusies we aan deze studies kunnen verbinden. Leidt de dienstverlening van UWV er inderdaad toe dat werkzoekenden sneller uit de WW stromen en eerder werk vinden?
In 2019 daalde het aantal WW-uitkeringen nog, maar in 2020 verandert het beeld. De eerdere verwachting was dat we in 2020 de top van de conjunctuurcyclus zouden bereiken, waarna het aantal WW-uitkeringen weer toeneemt in 2021. Het coronavirus zet echter een streep
door deze verwachtingen, waardoor we ervan uitgaan dat het aantal WW-uitkeringen al in 2020 zal stijgen. We kunnen niet inschatten in welke omvang. Bij de WIA zagen we in 2019 een toename van de instroom die groter was dan eerder werd verwacht. Deze extra stijging heeft een administratieve oorzaak van tijdelijke aard. Verder zagen we in 2019 geen verdere stijging van de instroomkans in de WIA bij 60-plussers ondanks de verdere verhoging van de pensioenleeftijd.
Dit artikel brengt in beeld hoe het mensen vergaat op de arbeidsmarkt nadat ze zijn gestart met werk waarbij ze via UWV werden begeleid door een jobcoach. Tussen 2013 en 2018 zijn ongeveer 25.000 mensen gestart met een baan waarbij ze vanuit UWV begeleiding kregen van een jobcoach. Van deze groep heeft 95% een Wajong-uitkering
en 5% een WGA-uitkering. UWV heeft samen met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) laten onderzoeken hoe het deze groep vergaat op de arbeidsmarkt, hoe vaak ze hun baan verliezen en/of van baan wisselen. In het onderzoek onderscheiden we in totaal vier verschillende arbeidsmarktposities: proefplaatsing, regulier betaald werk met jobcoach, regulier betaald werk zonder jobcoach en geen werk.
We komen tot de conclusie dat:
- ruim 60% van de Wajongers die starten met jobcoaching na drie jaar nog steeds (of weer) werkt. De helft van deze groep werkt dan nog steeds met een jobcoach;
- circa 50% van de WGA’ers die starten met jobcoaching na drie jaar nog steeds (of weer) werkt. Twee derde van deze groep werkt dan zonder jobcoach;
- er vier subgroepen waarneembaar zijn:
• een deel is al vrij snel zonder jobcoach aan het werk
• een deel blijft langdurig werken met een jobcoach
• een deel verliest vrij snel het werk en blijft daarna lange tijd zonder werk
• een deel wisselt in de jaren na de start van de jobcoaching meerdere keren van arbeidsmarktpositie (wel/geen werk, met/zonder jobcoach);
- WGA’ers vaker dan Wajongers vrij snel zonder jobcoach aan het werk gaan. Wajongers blijven juist vaker langdurig aan het werk met een jobcoach en wisselen vaker veelvuldig tussen werk met/zonder jobcoach en periodes zonder werk. Wajongers en WGA’ers
verliezen ongeveer even vaak vrij snel het werk en blijven daarna lange tijd zonder werk.
- de vier groepen weinig van elkaar verschillen in leeftijd, geslacht en
uitkeringspercentage. Qua type beperking is er één groot verschil: mensen met een verstandelijke beperking blijven vaker langdurig werken met een jobcoach.
in op het gebruik van de no-riskpolis bij ziekte door twee nieuwe groepen: mensen in de Participatiewetgroep (die onder de doelgroep banenafspraak valt) en de groep beschut werk. De cijfers laten zien dat het gebruik van de no-riskpolis snel toeneemt.
Belangrijkste ontwikkelingen 2018-2020:
- In 2018 nam het aantal lopende WW-uitkeringen met 20% af. In 2019 verwachten we een verdere afname van ongeveer 15%. In 2020 komt de daling tot stilstand.
- In de eerste acht maanden van 2019 nam de instroom in de WIA met 3,5% toe. De toename is volledig geconcentreerd bij de WGA. Bij de IVA zien we nauwelijks een toename.
- Weliswaar stromen meer mensen in de leeftijdscategorie 60-plus in de IVA, maar daar staat een vrijwel even grote instroomdaling tegenover van de groep 60-min. De instroomstijging bij de WIA in de eerste acht maanden van 2019 is vooral het gevolg van een toename van de populatie verzekerden, in het bijzonder de werkenden in de
leeftijdscategorie 60-plus.
- Het gerealiseerde beroep op de no-riskpolis bij ziekte door mensen in de nieuwe doelgroepen Participatiewetgroep en beschut werk is groter dan het gerealiseerde beroep op de no-riskpolis van de al langer bestaande doelgroepen (WAO, Wajong, WGA en WIA 35-min). Dit verschil is voor een belangrijk deel te verklaren door de grotere bekendheid met de no-riskpolis voor de nieuwe doelgroepen bij zowel werkgevers als
werknemers.
toegevoegde waarde van de no-riskpolis voor mensen
in de Ziektewet nog niet aangetoond.
Werkgevers zijn vaak huiverig om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen, omdat ze bang zijn dat deze mensen vaak ziek zijn en daardoor extra kosten veroorzaken. De overheid probeert werkgevers via verschillende financiële maatregelen over te halen om deze mensen toch een baan te geven. Een van deze maatregelen is de no-riskpolis: als de werknemer ziek wordt, kan een beroep op een Ziektewet-uitkering worden gedaan, zodat de loonkosten voor de werkgever gecompenseerd worden. Welke werknemers hebben recht op zo’n no-riskpolis? Doorgaans ontstaat dit recht pas na twee jaar ziekte, bij de WIA-claimbeoordeling. Voorjaar 2017 is een gerandomiseerd experiment uitgevoerd waarin 2.500 Ziektewet-gerechtigden zónder werkgever (vangnetters) al na één jaar ziekte een no-riskpolis toegewezen kregen. Aanleiding was een van de aanbevelingen van de werkgroep Kanker & Werk die in 2015 opgericht werd door de toenmalig minister van SZW.
Deze aanbeveling hield in dat mensen met kanker al in de Ziektewet-periode het recht op een no-riskpolis krijgen. Omdat het vanwege privacy niet mogelijk was om specifiek mensen met kanker te selecteren, is het experiment verbreed naar alle diagnosegroepen.
Het doel van het experiment was vast te stellen of de no-riskpolis het krijgen van werk vanuit de Ziektewet bevordert. De no-riskpolis werd verstrekt via een brief, die kort na de uitslag van de eerstejaars Ziektewet-beoordeling – dus na één jaar ziekte – werd toegestuurd. De minister van SZW heeft het effect van het experiment laten onderzoeken
door UWV en De Beleidsonderzoekers. De evaluatie van het experiment richtte zich zowel op werkhervatting als op de omstandigheden waaronder de no-riskpolis effectief kan zijn en de ervaringen met de no-riskpolis.
evidencebased werken. Dit instrument helpt de
adviseur bij de inzet van dienstverlening op maat
aan werkzoekenden.
door de overheid met verschillende regelingen ondersteund: de WW kent sinds 2006
de startersregeling voor zelfstandig ondernemers, WIA-uitkeringsgerechtigden kunnen
een starterskrediet ontvangen en ook in de bijstand worden starters ondersteund. In
dit kennisverslag kijken we naar het starten als ondernemer vanuit de WW. SEOR en
Intelligence Group hebben in opdracht van UWV onderzocht hoe vaak en waar WW’ers
als ondernemer starten naast en vanuit een WW-uitkering, wat ze verdienen en of de
starters een aantal jaren later nog steeds actief zijn als ondernemer. Ook is gekeken naar de gevolgen van de wijziging in de startersregeling per 2013. Dit zijn de belangrijkste bevindingen uit het onderzoek:
- In de onderzochte periode (2011–2016) startten per jaar gemiddeld 44.000 mensen naast of (kort) na een WW-uitkering als ondernemer.
- Een kwart van alle ondernemers vanuit de WW maakt gebruik van de startersregeling. De rest onderneemt op basis van de urenverrekening naast de WW of start pas na beëindiging van de WW met zelfstandige werkzaamheden.
- Startende ondernemers zijn een speciale groep WW’ers: ze zijn veel vaker hoogopgeleid, ‘mid-careers’, zonder migratieachtergrond en hebben gemiddeld een hoger inkomen vóór instroom in de WW dan de gemiddelde WW’er. WW’ers die relatief kansrijk zijn op de arbeidsmarkt, zetten dus vaker de stap naar het ondernemerschap.
- Het gemiddelde ondernemersinkomen van de starters vanuit de WW is tamelijk laag, maar is vergelijkbaar met dat van alle startende ondernemers in Nederland.
- Meer dan 70% is twee jaar na de start nog steeds actief als ondernemer.
- Van de starters die niet doorgaan als zelfstandige, gaat de meerderheid weer werken in loondienst, 14% valt terug in een uitkeringssituatie (WW of bijstand).
- Kort na de wijziging in de startersregeling is het gebruik ervan iets gedaald. De kans dat WW’ers vanuit de startersregeling daadwerkelijk starten als ondernemer en dat ze twee of drie jaar na de start nog steeds actief zijn als ondernemer, is gegroeid.
van UWV. Het komt regelmatig voor dat een werkzoekende niet verschijnt op het werkoriëntatiegesprek met UWV zonder zich af te melden. Dit wordt ook wel no-show genoemd. Zowel voor de werkzoekenden die niet komen opdagen als voor UWV heeft noshow nadelige gevolgen. Werkzoekenden lopen passende dienstverlening mis en UWV kan de tijd die voor face-to-facegesprekken ingepland staat niet optimaal benutten. Hoe komt het eigenlijk dat sommige werkzoekenden zich niet afmelden voor de afspraak met UWV?
UWV heeft samen met onderzoeksbureau Dijksterhuis & Van Baaren (D&B) onderzocht welke gedragsmechanismen no-show bij het werkoriëntatiegesprek verklaren. Op basis van die inzichten zijn drie gedragsinterventies ontwikkeld om no-show te voorkomen.
toename van de instroom. Een oorzaak van deze toename is het langere doorwerken van oudere werknemers. Daarmee neemt niet alleen het aantal oudere werknemers toe, ook het risico om arbeidsongeschikt te worden stijgt.
Carla van Deursen
Pierre Koning
Pilar García Gomez
Carlos Riumallo Herl
Uit onderzoek blijkt dat een uitkering de motivatie kan verminderen om werk te zoeken. In de WIA zijn daarom prikkels ingebouwd die werken lonend maken. Deze prikkels blijken te werken, blijkt uit een vergelijking van mensen net boven de WIA-drempel van 35% arbeidsongeschiktheid met mensen die daar net onder bleven: Van de groep die vanuit een dienstverband een WIA-aanvraag deed werken de personen die een WIA-uitkering kregen na 1 en 3 jaar iets minder dan de groep zonder uitkering (5 procentpunt minder). Bij de vangnetters is na 1 en 3 jaar geen verschil in werken.
- Oost-Europese arbeidsmigranten hebben een 4 keer zo grote kans op baanverlies als Nederlandse werknemers.
- Hoewel relatief veel Oost-Europese arbeidsmigranten geen werk hebben, stromen relatief weinig van deze mensen de WW in. Hun instroom is lager dan bij niet-werkende Nederlanders (27% tegenover 36%).
- Het effect van een kwetsbare arbeidsmarktpositie is sterker dan het effect van een kort arbeidsverleden. Dit zorgt voor een grotere instroom in de WW van Oost-Europese arbeidsmigranten dan van Nederlandse werknemers (15 % tegenover 6 %).
- Veel van dit verschil (bijna 90%) kunnen we verklaren uit de verschillen in baan- en persoonskenmerken als contract, sector, arbeidsverleden en leeftijd.
Het aantal WW-uitkeringen blijft naar verwachting in snel tempo afnemen tot circa 250.000 eind 2018.
In de eerste helft van 2018 is de stijging van de instroom in de WIA verder afgevlakt in vergelijking met de eerste helft van 2017 (+3%). In de eerste helft van 2017 (in vergelijking met dezelfde periode in 2016) was deze stijging nog 6%.
De toename wordt bovendien elk kwartaal kleiner. De toename van de instroom in de WIA zit inmiddels alleen nog maar bij de mensen met een vast contract (zieke werknemers) en niet meer bij de vangnetgroepen (met name zieke WW’ers).
Het beroep op het vangnet-Ziektewet stijgt in 2018 sneller dan verwacht. Een van de oorzaken is dat door de gunstige economische ontwikkeling het aantal flexwerkers sterker stijgt dan eerder geraamd.
• de handreiking als geheugensteun werkt om alle relevante aspecten uit te vragen;
• het een overzichtelijk format biedt om de informatie in op te tekenen;
• professionals enthousiast zijn over het samenvattend oordeel in de handreiking: in 1 oogopslag wordt duidelijk op welke aspecten begeleiding noodzakelijk is.
werkenden met een uitkering voor de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), een uitkering voor de regeling Werkhervatting gedeeltelijke arbeidsgeschikten (WGA), een uitkering voor de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening
jonggehandicapten (Wajong) en werkenden die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn beoordeeld voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), de WIA 35-minners. In de afgelopen 5 jaar verstrekte UWV jaarlijks tussen de 35.000 en 45.000 Ziektewet-uitkeringen no-riskpolis. Hiervan nemen de 4 onderzochte groepen 85 tot 90% voor hun rekening. Dit artikel gaat in op de vraag in welke mate de werkgevers voor deze groepen gebruikmaken van de no-riskpolis.
basis van wetenschappelijke inzichten. De Werkverkenner staat daarin centraal. Dit is een
instrument dat een online vragenlijst en UWV-administratiegegevens combineert om: 1) de
kans op werkhervatting binnen 1 jaar te voorspellen; en 2) een snelle diagnose te krijgen
van de persoonlijke belemmeringen en mogelijkheden van een werkzoekende om werk
te vinden. Met wetenschappelijk onderhoud zorgt UWV ervoor dat het instrument goed
blijft functioneren. Daarvoor hebben TNO, NOA en VUmc in opdracht van UWV onderzoek
uitgevoerd dat de specificaties van een nieuwe versie (2.0) heeft opgeleverd. We gaan de
nieuwe versie volgend jaar gebruiken.
De registratie hiervan gebruiken we om zicht te krijgen op de ontwikkelingen in
het langdurig verzuim in Nederland en de relatie hiervan met de WIA-instroom.
De gegevens kunnen ons ook helpen beter te voorspellen hoeveel werknemers het
volgende kalenderjaar een WIA-aanvraag zullen doen. Over de langdurig zieken kunnen
we de volgende conclusies trekken:
- In 2016 werden naar schatting 12.700 werknemers van kleine bedrijven en 67.100 van
grote bedrijven langdurig ziek. Dit is 1,2 respectievelijk 1,8% van de werknemers bij
die bedrijven.
- Bij de grote bedrijven steeg het percentage werknemers dat langdurig verzuimt tussen
2013 en 2016 met 35%, bij kleine bedrijven met 23%. Gemiddeld is de stijging 32%.
- Van de langdurig zieken doet een kwart na 2 jaar ziekte een WIA-aanvraag. Dit aandeel
is stabiel.
- Er is geen verschil in het WGA-instroompercentage tussen werknemers van publiek verzekerde werkgevers en eigenrisicodragers.
- Werknemers van eigenrisicodragers verblijven wel korter in de WGA. Ze stromen veel vaker door naar de IVA (Inkomensverzekering volledig arbeidsongeschikten) en ook verlaten ze iets vaker de uitkering vanwege herstel.
(WW’ers) gemotiveerd naar werk (blijven) zoeken, zowel voor henzelf als voor UWV.
Gedragswetenschappelijk onderzoek leert ons steeds meer welke drijfveren mensen
hebben om naar werk te zoeken en hoe we kunnen inspelen op deze drijfveren om
mensen te motiveren. Dit artikel laat zien hoe we gedragswetenschappelijke kennis uit
de literatuur en uit onderzoek kunnen toepassen om WW’ers richting werk te helpen.
aan hun sollicitatieplicht. Wat achter de registratie van sollicitatieactiviteiten schuilgaat,
is ons nog grotendeels onbekend. Het is voor UWV interessant te weten wat WW’ers
nu precies doen en wat ze aan UWV doorgeven, zodat we ze zo goed mogelijk kunnen
begeleiden in hun zoektocht naar werk. Om hier meer inzicht in te krijgen hebben
we onderzoek laten doen naar het sollicitatie- en registratiegedrag van WW’ers die
voldoen aan de sollicitatieplicht. Onderzoeksbureau Kantar Public heeft op basis van 38
interviews met WW-uitkeringsgerechtigden in kaart gebracht hoe de sollicitatieplicht
wordt ingevuld.
dat ze regelmatig en zo goed mogelijk solliciteren. Mensen die een WW-uitkering aanvragen realiseren zich
soms niet dat het ontvangen van deze uitkering ook plichten met zich meebrengt, zoals de sollicitatieplicht.
Klanten moeten hun cv online zetten op werk.nl en elke 4 weken 4 sollicitatieactiviteiten doorgeven via
de Werkmap. Om te onderzoeken welke klanten een risico lopen dat ze de sollicitatieplicht onvoldoende
nakomen, hebben we een analyse gemaakt van de kenmerken en het gedrag van deze groep gedurende de
eerste weken van hun WW-uitkering. Met de uitkomsten kan UWV klanten met een verhoogd risico al tijdens
de eerste sollicitatieperiode via een interventie extra activeren om sollicitaties alsnog door te geven.
heeft of het risico loopt in de schulden te raken. Uitkeringsgerechtigden met schulden
blijken minder snel betaald werk te vinden. Daarom heeft UWV een rol in de keten van
schuldhulpverlening. UWV heeft kwalitatief onderzoek gedaan onder werkzoekenden met een
WW-uitkering. UWV wilde weten wanneer WW’ers zich bewust worden van de financiële gevolgen
van de inkomensterugval, hoe ze omgaan met financiële risico’s en welke verwachtingen ze
hebben van UWV.
•‘Onbewust en irrationeel gedrag’ Klanten alleen informeren over diensten en regelgeving is onvoldoende om hun gedrag te veranderen.
•‘Het nakomen van de sollicitatieplicht’ Het online gedrag van WW gerechtigden voorspelt of ze de sollicitatieplicht naleven; een vroege interventie kan naleving ervan bevorderen.
•‘Verplicht gemotiveerd’ Als mensen inzicht hebben in nut en reden van een verplichting, is de intentie om zich eraan te houden groter.
•‘Naleving en gedrag offline klanten’ Als mensen geen gebruik maken van online dienstverlening levert dit geen specifiek nalevingsrisico op.
De belangrijkste conclusies zijn:
De stijging is geconcentreerd bij twee groepen: WW’ers en werknemers.
De stijging bij WW’ers is bijna volledig te verklaren doordat 2 jaar eerder ook het aantal mensen met een WW-uitkering groeide.
De stijging bij de werknemers is voor 50% het gevolg van een toename van het aantal aanvragen. Waarom deze stijging optreedt, kunnen we (nog) niet verklaren.
Onder vangnetters verstaan we werknemers die ziek uit dienst gaan, zieke uitzendkrachten en zieke WW’ers. Deze werknemers vallen onder het vangnet van de Ziektewet. De verwachting is dat de aantrekkende economie en de invoering in 2013 van de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (Wet bezava) gepaard gaan met een hoger aandeel werkhervattingen. Of dit zo is, gaan we na door de werkhervatting van twee cohorten langdurig zieke vangnetters die rond begin 2012 en begin 2015 ziek werden, te vergelijken.
De belangrijkste resultaten zijn:
- Het totale aandeel vangnetters dat 1,5 jaar na de ziekmelding weer aan het werk is, is voor de cohorten van 2015 en 2012 gelijk, te weten 12 procent.
- Alleen de uitzendkrachten zijn wel vaker aan het werk, namelijk 21 procent versus 8 procent.
- De langdurig zieke WW’ers hebben het laagste aandeel werkenden: 6 procent in cohort 2015 en 7 procent in cohort 2012.
- De publiek verzekerde eindedienstverbanders hebben een aandeel werkenden van 17 procent in beide cohorten.
Alle gegevens zijn afkomstig uit een vragenlijstonderzoek onder werknemers die zich eind 2014 ziek hebben gemeld en tenminste 9 maanden ziek waren. Deze werknemers zijn twee keer (1 en anderhalf jaar na ziekmelding) geïnterviewd.
De belangrijkste conclusies uit het artikel zijn:
- Er is geen verschil in kans op volledige betermelding of gedeeltelijke werkhervatting binnen 1 jaar, dan wel anderhalf jaar na ziekmelding tussen werknemers van eigenrisicodragers en werknemers van publiek verzekerde werkgevers.
- De werknemers-enquête laat geen verschil zien in ervaren begeleiding door de eigenrisicodragende werkgever en de publiek verzekerde werkgever. Ook de tevredenheid van de werknemers met de begeleiding verschilt niet tussen deze twee groepen.
- Bij anderhalf jaar ziekte verwachten werknemers van eigenrisicodragers even vaak als werknemers van publiek verzekerde werkgevers een aanspraak te doen op een WIA uitkering.
- 50-plussers die vanuit uitzendwerk in de WW komen, stromen vaker uit naar uitzendwerk dan 50-plussers die niet vanuit een uitzendbaan in de WW komen.
- Voor 50-plussers die in een recent verleden uitzendwerk hebben gedaan en na instroom in de WW opnieuw uitzendwerk gaan doen, is uitzendwerk geen opstap naar een niet-uitzendbaan.
- Voor 50-plussers die niet vanuit een uitzendbaan in de WW komen, is uitzendwerk wel een opstap naar een niet-uitzendbaan.
- De gedragswetenschappen leren ons dat gedrag ook onbewust tot stand komt en dat mensen gebruik maken van irrationeel ogende vuistregels om beslissingen te nemen.
- In het artikel worden een aantal voorbeelden gegeven over hoe UWV deze kennis toe kan passen om zo op een kosteneffectieve manier beleid, dienstverlening en communicatie te verbeteren.
- Het niet gebruiken van online dienstverlening levert geen specifiek verhoogd nalevingsrisico op.
- Ontwijken van verplichtingen is geen motief om offline te blijven. Deze klanten hebben juist behoefte aan contact, bijvoorbeeld om fouten te voorkomen.
- Gedragsmechanismen van offline klanten komen waarschijnlijk ook voor onder klanten die online gaan.
De belangrijkste conclusies van het artikel zijn:
- De invloed van de veranderde samenstelling van de WGA-populatie op de arbeidsparticipatie is per saldo gering. Vangnetters met een gedeeltelijke WGA-uitkering vormen hierop een uitzondering.
- De invloed van vergrijzing is bij alle groepen zichtbaar. Bij elke groep is het aandeel ouderen toegenomen en doordat oudere WGA’ers minder vaak werk hebben, neemt de participatie af.
- De invloed van de veranderde samenstelling van de populatie op de kans om een baan te vinden is relatief klein voor voormalig werknemers en groot voor vangnetters.
Hierdoor wordt de interpretatie van de ontwikkeling van de WW ernstig bemoeilijkt. UWV heeft gezocht naar een mogelijkheid om deze vertekening zichtbaar te maken, zodat we ermee rekening kunnen houden. Dit artikel gaat in op de wijze waarop UWV met deze vertekening omgaat .
De belangrijkste conclusies uit het artikel zijn:
- Op Europees niveau is vrijwel niets bekend over de effecten van de verschillende strategieën die de landen gebruiken. Er moet veel meer aandacht komen voor onderzoek naar de effectiviteit van de verschillende strategieën.
- De aanpak van UWV, gericht op informeren, signaleren en verwijzen van mensen met financiële problemen, is in lijn met wat er elders in Europa gebeurt. Op het gebied van preventie scoort UWV hoog in Europa.
- Enkele landen kennen een meer integrale aanpak van schulden en re-integratie naar werk. Dat vereist een intensieve samenwerking tussen de verschillende organisaties die betrokken zijn bij schulden en re-integratie naar werk.
- De kennis bij WW’ers van de plichten bij een WW-uitkering verschilt sterk per verplichting. Nagenoeg alle WW’ers (98%) weten dat zij actief moeten solliciteren. Maar verplichtingen als het melden van veranderingen in de leefsituatie of van het verrichten van mantelzorg scoren relatief laag in kennis.
- Als de belangrijkste plichten zien bijna alle WW’ers de sollicitatieplicht. De intrinsieke motivatie om te solliciteren is hoog: 80% van de WW’ers solliciteert omdat zij dit zelf willen en belangrijk vinden. Dit betreft vooral hoger opgeleiden en WW’ers die vinden dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor het vinden van een baan.
- Wanneer zij aan de verplichting tot solliciteren hebben voldaan, zijn veel WW’ers van mening dat ze flexibel om kunnen gaan met de andere plichten die bij een WW-uitkering horen.
Om naleving te bevorderen is het belangrijk dat UWV WW’ers in het begin van de uitkering duidelijk informeert welke plichten er zijn, wat dit concreet betekent voor de WW’ers en waarom een bepaalde verplichting bestaat.
- De verhoging van de pensioenleeftijd zal zorgen voor een toename van de WW-uitkeringen met 4 tot 5 procent.
- De invoering van het Wwz-onderdeel inkomstenverrekening zal leiden tot een structurele toename van de WW-uitkeringen met circa 16 procent.
- De invoering van het Wwz-onderdeel duurverkorting WW zal leiden tot een structurele afname van de WW-uitkeringen met circa 11 procent.
- Het aandeel Wajongers is relatief hoog in sociaal-economisch zwakke regio’s, onder andere vanwege de arbeidsmarktsituatie.
- In landelijke regio’s, met name Noordoost-Groningen en Limburg, werken relatief veel Wajongers in de sociale werkvoorziening.
- De sociale werkvoorziening wordt als gevolg van de Participatiewet afgebouwd. Door de relatief ongunstige arbeidsmarkt in sociaal-economisch zwakkere regio’s wordt het moeilijker om jongeren met een arbeidsbeperking aan werk te helpen.
- Onderzoek naar de opbouw van netwerken levert 10 succesfactoren op, zoals heldere afspraken over taakverdeling en continuïteit in begeleiding door school en gemeente.
- De succesfactoren zijn vertaald naar een zogenaamde Werkagenda, waarmee netwerken praktisch invullingen kunnen geven aan deze succesfactoren.
- De Werkagenda is vooral bruikbaar voor kleinere en middelgrote gemeenten die nog bezig zijn met het vormgeven van een netwerk.
- 1 op de 5 werkzoekenden die zich te ziek voelt om te werken, stroomt binnen 1 jaar door naar de Ziektewet.
- Datzelfde geldt voor 1 op de 6 werkzoekenden die psychische of fysieke belemmeringen ervaren.
- Met de Werkverkenner, een door UWV ontwikkeld voor selectie en diagnose van werkzoekenden, kan de kans op werk worden voorspeld van individuele werkzoekenden.
- Op basis van de Werkverkenner kan UWV aan mensen met een WW uitkering gericht in de online omgeving dienstverlening aanbieden om hun kansen op werk te vergroten.
- Gesprekken door adviseurs werk van UWV met bepaalde groepen WW-klanten zijn effectief, blijkt uit onderzoek.
- Persoonlijke gesprekken blijken vooral effectief te zijn voor jongeren en mensen die door persoonlijke belemmeringen moeilijk aan het werk komen. Het is belangrijk daarmee direct na instroom in de WW te starten, blijkt uit onderzoek.
- Online interventies kunnen de arbeidsparticipatie van mensen met een arbeidsbeperking bevorderen
- We verwachten dat het aantal WW-uitkeringen eind 2015 ongeveer 417.000 bedraagt en eind 2016 ongeveer 388.000.
- Het is nog onzeker hoe het aantal ontslagaanvragen voor UWV zich in 2016 ontwikkelt: een daling of misschien zelfs een stijging vergeleken met 2015. Normaal gesproken zal het aantal ontslagaanvragen in 2016 dalen als gevolg van de gunstige economische situatie. Maar daar staat tegenover dat de invoering van de Wet werk en zekerheid (Wwz)
en overheidsbezuinigingen in de zorgsector kunnen leiden tot méér ontslagaanvragen voor UWV.
- Het aantal nieuwe Wajong-uitkeringen is in 2015 sterk gedaald en zal in 2016 naar verwachting nog iets lager liggen dan in 2015. De belangrijkste reden is de invoering van de Participatiewet. Door deze wet hebben jongeren alleen nog recht op een Wajong-uitkering als zij duurzaam geen arbeidsvermogen hebben.
De belangrijkste bevindingen zijn:
- Gesprekken door adviseurs werk van UWV met WW-klanten zijn effectief. Dat geldt vooral voor jongeren en personen die door persoonlijke belemmeringen moeilijk aan het werk komen. Voor personen die door niet-beïnvloedbare kenmerken moeilijk aan het werk komen, zijn gesprekken minder effectief. Dit speelt met name bij ouderen en WIA 35-minners.
- Wacht niet te lang met het eerste vervolggesprek na de intake. Zo’n gesprek heeft het meeste effect als het binnen 2 maanden WW wordt gevoerd.
- Workshops en competentietesten kunnen beter wat later worden ingezet, na zo’n 3 maanden WW.
- Individuele re-integratieovereenkomsten (IRO’s) hebben voor middelbaar en hoger opgeleide ouderen (55-plus) duidelijk effect. Doordat hun kans op werk fors stijgt, wordt kosteneffectieve inzet mogelijk. Voor andere groepen binnen de WW hebben IRO’s geen of slechts beperkt effect.
- Voor lager opgeleide ouderen zijn jobhunting en het laten schrijven van sollicitatiebrieven door een professionele tekstschrijver (kosten)effectieve manieren om aan het werk te komen. Ook scholing is effectief voor deze groep, maar op de relatief korte termijn waarop de effecten zijn vastgesteld (maximaal 18 maanden WW) niet kosteneffectief.
- Kortdurende trainingen zijn beperkt effectief voor ouderen en voor lager opgeleide 45- t/m 54-jarigen, maar niet kosteneffectief.
- Voor de effectiviteit van korte, gerichte interventies zoals jobhunting en kortdurende trainingen maakt het moment van inzet niet uit. Langduriger interventies zoals IRO’s en scholing kunnen echter beter na ten minste een halfjaar WW worden ingezet, tenzij goede selectie vooraf mogelijk is.
- Voor WIA 35-minners is geen van de onderzochte vormen van dienstverlening werkelijk
- generieke modules over werkbehoud of het verkrijgen van werk;
- ziektespecifieke modules over de relatie tussen werken en gezondheidsklachten;
- een sociale component die de mogelijkheid biedt tot interpersoonlijk online contact.
- Het aantal zaken dat wordt onderzocht naar aanleiding van een vermoeden van een
gefingeerd dienstverband is de laatste jaren flink toegenomen (van 71 zaken in 2010 naar 344 in 2014).
- Bij de meeste van deze onderzochte zaken (59,9%) is sprake van regelovertreding.
- Bij de meeste daarvan (83,6%) is inderdaad sprake van een gefingeerd dienstverband.
- Er is een bedrag van ruim € 7.000.000 teruggevorderd aan onterecht verstrekte uitkeringen wegens gefingeerde dienstverbanden.
- Gemiddeld wordt per zaak waarin sprake is van een gefingeerd dienstverband een bedrag van ruim € 14.000 teruggevorderd.
- We verwachten dat het aantal WW-uitkeringen eind 2015 ongeveer 420.000 bedraagt. Dat zijn er ruim 20.000 minder dan eind 2014.
- Het aantal personen in de WW is gemiddeld circa 6% lager dan het aantal WW-uitkeringen. Het percentage schommelt met de ontwikkeling van de conjunctuur. Bij een hoogconjunctuur is het percentage relatief laag en bij een laagconjunctuur relatief hoog. Eind 2015 ligt het aantal werkloze personen met naar verwachting 387.000 circa 7,5% lager dan het aantal WW-uitkeringen.
- De instroom in de WIA valt in 2015 waarschijnlijk iets lager uit dan in 2014.
- Het aantal nieuwe Wajong-uitkeringen is in de eerste 4 maanden van 2015 sterk gedaald. De belangrijkste reden is de invoering van de Participatiewet. Door deze wet hebben jongeren alleen nog recht op een Wajong-uitkering als zij duurzaam geen arbeidsvermogen hebben.
- In april 2015 waren er gemiddeld 60% minder aanvragen dan voor invoering van de Participatiewet.
- Van die aanvragen leidde 12% tot toekenning van een uitkering.
- De jaarlijkse instroom van nieuwe uitkeringen bedraagt naar verwachting circa 10% van de jaarlijkse instroom vóór de invoering van de Participatiewet.
- De relatief hoge WAO-instroom van vrouwen was in 2003 aanleiding tot een plan van aanpak Vrouwen en WAO. In 2014 is het verschil tussen mannen en vrouwen klein geworden.
- Doordat het aandeel 60-plussers onder werkenden de laatste jaren snel stijgt, stijgt sinds 2006 ook het instroompercentage in de WAO en de WIA voor mannen en vrouwen van 55 jaar en ouder.
- Met de Wet verbetering poortwachter (2002) en de verlenging van de loondoorbetalings-verplichting van 1 naar 2 jaar (2004) is een structurele en langdurige re-integratieaanpak door werkgevers ingezet. Deze heeft bij alle ziektebeelden bijgedragen aan een verlaging van de arbeidsongeschiktheidsinstroom. Bij psychische aandoeningen en aandoeningen aan het bewegingsapparaat, is de daling het grootst.
- We verwachten dat het aantal WW-uitkeringen eind 2015 ongeveer 430.000 bedraagt. Dat zijn er ruim 10.000 minder dan eind 2014.
- Voor het eerst sinds de invoering van de WIA daalt de instroom licht. Als we naar de onderliggende ontwikkeling kijken, dan blijkt dat er alleen sprake is van een daling van de instroom bij de groep werknemers in de WGA. De instroom in de IVA is toegenomen. Ook de instroom vanuit het vangnet is toegenomen, vooral door de groei van de vangnetgroep zieke WW’ers.
- Werknemers met een Europese nationaliteit doen verhoudingsgewijs minder een beroep op een WW-uitkering dan Nederlanders. Procentueel stijgt hun beroep op de WW sterk.
- Van de arbeidsmigranten die naar Nederland komen, is meer dan de helft Pools. Uit onze directe buurlanden komen er veel minder. Het aantal arbeidsmigranten uit de nieuwe lidstaten is – naast Polen – gering.
- Polen zijn in Nederland vooral werkzaam in de uitzendbranche, landbouw en transport. Ze werken veelal met een contract voor bepaalde tijd.
- Tussen de 4 en 15% van uitkeringsgerechtigden van UWV heeft te maken met een vorm van schulden. Ter vergelijking: bij burgers zonder uitkering ligt dit aandeel op 2 tot 6%.
- Binnen de groep uitkeringsgerechtigden komen schulden het vaakst voor bij eenoudergezinnen en allochtonen.
- Wanneer mensen met een Wajong- of WGA-uitkering schulden hebben, krijgen ze 3 keer vaker boetes en 1,5 keer vaker maatregelen opgelegd dan wanneer ze geen schulden hebben.
- De mate van uitstroom naar werk neemt af wanneer er beslag ligt op de uitkering. Bij Wajongers neemt de uitstroom af met 50% en voor de groep met een WGA-uitkering met 12%.
- Het hebben van schulden eist veel aandacht op en veroorzaakt stress en mogelijk angst. Dit belemmert de oriëntatie op werk. Mogelijk zoeken schuldenaren om deze redenen ook vaak pas laat hulp.
- Gemeenten voeren de schuldhulpverlening uit; UWV heeft als ‘eerste schakel in de keten’ een rol in het informeren, adviseren en doorverwijzen van uitkeringsgerechtigden met schulden.
- UWV gaat versneld over op online dienstverlening en loopt daarin voorop. Er zijn echter mensen die problemen hebben met online dienstverlening. UWV onderkent dit probleem. Daarom is eind 2013 Team werk.nl opgericht.
- Vooral beperkt en niet-digivaardigen benutten de dienstverlening van Team werk.nl.
- Opzienbarender, maar wel in overeenstemming met eerder onderzoek, is dat ook digivaardigen deze dienstverlening benutten. Team werk.nl helpt namelijk ook werkzoekenden die hun verhaal kwijt willen (10%) en digivaardigen met inhoudelijke vragen (19%). Daarnaast werden werkzoekenden met ‘online-angst’ geholpen: 13% is bang voor het maken van fouten in de digitale omgeving.
- We verwachten dat het aantal WW-uitkeringen eind 2014 ongeveer 456.000 bedraagt. Dat zijn er 18.000 meer dan eind 2013. Eind 2015 verwachten we minder mensen met een WW-uitkering dan eind 2014: 453.000.
- In 2015 houden we rekening met een Wajong-instroom van 6.000 na invoering van de Participatiewet. De mogelijkheid bestaat dat deze Wajong-instroom lager uitkomt, gelet op recente ervaringen met het aandeel Wajongers dat duurzaam geen arbeidsvermogen heeft.
- Het aflopen van de loongerelateerde uitkering prikkelt een deel van de gedeeltelijk arbeidsongeschikten om het werk gedeeltelijk te hervatten waarmee terugval naar de veel lagere vervolguitkering wordt voorkomen.
- Het aflopen van de loongerelateerde uitkering leidt er niet toe dat gedeeltelijk arbeidsongeschikten die al werken, het werk uitbreiden.
- De overgang naar de vervolguitkering leidt er slechts in beperkte mate toe dat meer mensen volledig herstellen en uit de WGA stromen.
- De hogere arbeidsparticipatie van gedeeltelijk arbeidsongeschikten leidt niet zonder meer tot verlaging van de uitkeringslasten.
- Het doel van de Werkverkenner is selectie en snelle diagnose van WW’ers. Het instrument voorspelt de kans op werk op basis van 11 ‘harde’ en ‘zachte’ factoren en geeft inzicht in die factoren die de werkzoekende belemmeren bij het vinden van werk. Y De Werkverkenner bestaat uit 20 vragen die de werkzoekende invult in de zesde tot tiende week van zijn werkloosheid. UWV biedt de Werkverkenner aan in de persoonlijke digitale omgeving van de werkzoekende: de Werkmap.
- Ruim 44.000 WW’ers hebben de Werkverkenner al ingevuld (stand eind juni 2014). Voor de meeste WW’ers is de Werkverkenner duidelijk en gaat het invullen eenvoudig, snel en probleemloos.
- De adviseurs werk van UWV geven aan dat hun beeld van de WW’er overeenkomt met de uitslag van de Werkverkenner.
- Wetenschappelijke doorontwikkeling is noodzakelijk om het instrument te actualiseren voor de landelijke WW-instroom. UWV is dit jaar gestart met het vervolgonderzoek. De tweede versie van de Werkverkenner is in 2017 gereed en vervangt dan de huidige versie.
- Niet onverwacht, blijkt ook uit de Werkverkenner dat de meeste jonge werklozen een goede kans hebben om binnen een jaar werk te vinden. Bij de WW’ers die ouder zijn, is het deel met een goede kans op werk veel kleiner.
- Bijna de helft van alle recent ingestroomde WW’ers ervaart momenteel problemen met het direct in contact komen met een werkgever voor werk. Bijna 8 op de 10 WW’ers heeft bij de start van de werkloosheid een goede werkzoekintentie.
- UWV wil op basis van de uitslagen van de Werkverkenner gericht online dienstverlening en informatie aanbieden. Op deze wijze krijgt de WW’er online zo snel mogelijk de
middelen die het meest bij zijn situatie passen om de kansen op werk te vergroten.
- Het verbindingsproces vergt tijd en uitgebreid testen. In 2015 moeten de eerste verbindingen een feit zijn.
- Een intensieve vijfdaagse EBM-training leidt tot een betere onderbouwing van arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen.
- Verzekeringsartsen geven aan empowered te worden door het leren van deze methodiek, waardoor ook de communicatie met medisch specialisten en collega’s verbetert.
- Een zoekstrategie voor het identificeren van artikelen over de prognose van arbeidsongeschiktheid helpt verzekeringsartsen om sneller en beter deze onderzoeksinformatie te vinden.
- Het toepassen van EBM vereist het continu up-to-date houden van opgedane kennis en vaardigheden door middel van EBM-casuïstiekgroepen, EBM-onderwijs, en beschikbaarheid van EBM-tools en bibliotheekfaciliteiten.
- We verwachten dat het aantal WW-uitkeringen eind 2014 ongeveer 460.000 bedraagt. Dat zijn er 25.000 minder dan we begin dit jaar hadden geraamd.
- In 2014 verwachten we 18.000 nieuwe Wajongers. Hierbij is rekening gehouden met extra instroom in verband met de invoering van de Participatiewet, die jonggehandicapten met arbeidsvermogen vanaf 2015 geen recht meer geeft op een Wajong-uitkering.
- We gaan ervan uit dat de instroom van arbeidsbeperkten in de WIA zich in 2014 stabiliseert rond 37.200.
- De hervorming van het ontslagrecht (als onderdeel van de Wet werk en zekerheid) heeft voor UWV een opwaarts effect op het aantal ontslagaanvragen in 2015.
- Bijna de helft van de werkgevers die onder het sociaal akkoord valt en geen arbeidsgehandicapten in dienst heeft, is naar eigen zeggen bereid extra maatregelen te nemen om arbeidsgehandicapten in dienst te nemen.
- De mate van bereidheid van werkgevers verschilt per bedrijfstak: de meeste bereidheid tonen werkgevers in het openbaar bestuur, het minst bereid blijken werkgevers in de horeca.
- Alleen de bereidheid om extra maatregelen te treffen is niet voldoende, bedrijven moeten ook op zoek naar mogelijkheden om geschikte werkplekken te creëren.
- Ook in elementaire functies worden voor mensen met een arbeidsbeperking en weinig opleiding doorgaans te hoge eisen gesteld aan sociale vaardigheden, arbeidstempo en flexibiliteit (multi-inzetbaarheid).
- Arbeidsdeelname van mensen met een arbeidsbeperking begint met het organiseren van ‘geschikt werk’ binnen bedrijven en instellingen.
- Voor arbeidsdeelname van mensen met een arbeidsbeperking is de werkcontext van doorslaggevend belang: acceptatie, begeleiding en opname in de groep collega’s.
- Bovendien is voor de werkgever financiële compensatie voor zowel de lagere productiviteit als de extra begeleidingskosten nodig.
- In 2012 is 66% van de langdurig zieke werknemers na anderhalf jaar weer volledig of gedeeltelijk aan het werk, in 2007 was dit 6 procentpunt meer.
- Na anderhalf jaar verricht 12% van de langdurig zieke vangnetters betaald werk. In 2007 was dat 19%.
- In 2012 doet 32% van de langdurig zieke werknemers en 64% van de vangnetters een WIA-aanvraag. Dit is respectievelijk 6 en 10 procentpunt meer dan in 2007.
- In 2012 stroomt 19% van de langdurig zieke werknemers en 30% van de langdurig zieke vangnetters de WIA in. Dit is nauwelijks meer dan in 2007.
- De door UWV in de jaren 2008–2011 voor WW’ers ingezette dienstverlening heeft door de kans op werk te vergroten positief en significant bijgedragen aan verkorting van de uitkeringsduur.
- De met de verkorting van de WW-duur gerealiseerde besparing op de uitkeringslasten weegt ruimschoots op tegen de relatief beperkte kosten van dienstverlening; de dienstverlening is dus niet alleen netto-effectief maar ook kosteneffectief ingezet.
- Competentietests en workshops verhogen de kans op werk binnen anderhalf jaar WW met 5 en 4 procentpunt, wat een besparing oplevert van circa € 2.200 per persoon.
- Vervolggesprekken na het intakegesprek verhogen de kans op werk binnen anderhalf jaar WW met 2,5 procentpunt (na 1 vervolggesprek) tot 8,5 procentpunt (na 5 vervolggesprekken) en leveren een besparing op van ruim € 300 tot bijna € 2.000 per persoon.
- Gesprekken zijn vooral gevoerd met WW’ers die wegens persoonlijke belemmeringen als een beperkte werkzoekintentie of weinig geloof in eigen kunnen relatief moeilijk aan het werk komen.
- De bevindingen staven de hernieuwde intensivering van de dienstverlening. Voorbeelden hiervan zijn de op activering en controle gerichte korte gesprekken in de eerste 3 maanden WW, de driemaandelijkse vervolggesprekken vanaf de vierde maand WW en het actieplan 55-pluswerkt. Dit plan bestaat uit een combinatie van competentietests, groepsgewijze workshops (onder andere netwerktrainingen) en individuele gesprekken.
- Mensen die een bericht krijgen (de testgroep), melden gedurende de testperiode vaker gewerkte uren dan personen die geen bericht krijgen (de controlegroep): 2,4 keer versus 2,2 keer. Ook worden minder deelnemers van de testgroep in de eerste maand na het bericht beboet voor het niet of onjuist doorgeven van gewerkte uren dan deelnemers van de controlegroep: 1,5% versus 1,9%.
- Hoewel de verschillen statistisch niet significant zijn, lijken ze te duiden op een licht positief effect van de herinneringsberichten op het doorgeven van gewerkte uren.
- Bijna de helft van de respondenten vindt het goed om eraan herinnerd te worden dat ze, als ze (weer) gaan werken, dit tijdig en juist moeten doorgeven. 71% vindt het achterliggende idee goed: voorkomen dat een klant van UWV mogelijk in de problemen komt als hij niet op tijd of verkeerd doorgeeft dat hij gaat werken.
- Mannen van 35 jaar en jonger en laag- en middelbaar opgeleiden vinden het vaker dan ouderen en hoogopgeleiden goed om een herinneringsbericht te krijgen.
- We verwachten dat het aantal WW-uitkeringen eind 2014 ongeveer 485.000 bedraagt. Dat zijn er 47.000 meer dan eind 2013.
- In 2014 verwachten we 17.500 nieuwe Wajongers. Dit zijn er iets minder dan in 2013 (17.700).
- We gaan ervan uit dat de instroom van arbeidsbeperkten in de WIA zich in 2013 en 2014 stabiliseert rond 37.200.
- De overstap van bedrijven naar het eigenrisicodragerschap en de modernisering van de Ziektewet leiden in 2014 tot een daling van het uitkeringsvolume in het vangnet-Ziektewet bij UWV.
- De verhoging van de AOW-leeftijd leidt met ingang van 2013 tot meer instroom in de WW, WIA en het vangnet-Ziektewet. De extra instroom is echter nog zeer beperkt en zal pas de komende jaren meer zichtbaar worden.
- De kans op werk is het grootst in de eerste maanden van de WW-uitkering, ongeacht hoe lang men recht heeft op WW.
- De meeste WW’ers die uitstromen naar werk, hebben dit werk vaak al ruim voor het bereiken van de maximale WW-uitkeringsduur gevonden. Leeftijd en opleidingsniveau spelen bij snelle uitstroom een belangrijke rol.
- WW’ers zonder startkwalificatie hebben minder kans om uit te stromen naar werk.
- Vroegtijdige signalering van de problematiek maakt tijdige ondersteuning mogelijk waarmee de zelfredzaamheid van jongeren met een LVB kan worden vergroot.
- Een deel van de jongeren met een LVB heeft te maken met een instabiele thuissituatie waardoor ze onvoldoende worden ondersteund op hun weg naar werk. Tijdig ingrijpen in de thuissituatie is dan nodig.
- Veel jongeren met een LVB overschatten hun capaciteiten en doorzien situaties niet volledig. Het is van belang dat ze leren wat hun mogelijkheden en onmogelijkheden zijn, om teleurstellingen te vermijden.
- De sociale en werknemersvaardigheden van jongeren met een LVB zijn vaak beperkt. Aandacht hiervoor moet daarom als rode draad door het leven van de jongeren lopen. Zeker omdat werkgevers deze vaardigheden belangrijker vinden dan vakinhoudelijke vaardigheden.
- Werk dat past bij de wensen en vaardigheden van de jongere, voldoende begeleiding van de jongere en een vorm van financiële compensatie van de werkgever zijn essentieel om arbeidsparticipatie van jongeren met een LVB te kunnen realiseren.
- Wanneer een uitkering (van UWV) het hoofdinkomen is, is er sprake van een relatief hoog armoederisico. Dit geldt met name voor uitkeringen voor arbeidsbeperkten.
- Een steeds groter deel van de huishoudens met een laag inkomen blijkt schulden te maken, maar het grootste deel maakt geen schulden.
- Sinds 2009 zien we dat ook huishoudens met hogere inkomens vaker problematische schulden hebben of het risico lopen deze te maken.
- Mensen met een uitkering van UWV zitten vaker dan gemiddeld in de schuldsanering.
- UWV gaat onderzoeken welke effecten schulden kunnen hebben op de participatie- en handhavingsdoelstelling van UWV.
- Bij WIA-aanvragers met angststoornissen of stemmingsstoornissen ontstond de stoornis vaak al op jonge leeftijd en is deze chronisch geworden.
- Deze stoornissen zijn vaak niet of pas in een laat stadium behandeld.
- Bedrijfsartsen en verzekeringsartsen kunnen psychische stoornissen gemakkelijk signaleren door een korte screeningslijst te gebruiken.
- Nog onduidelijk – maar het onderzoeken waard – is of behandeling tijdens de verzuim- of WIA-periode langdurige arbeidsongeschiktheid kan voorkomen.
- We verwachten dat het aantal WW-uitkeringen eind 2013 435.000 bedraagt. Dat zijn er 95.000 meer dan eind 2012. Ook in 2014 stijgt het aantal WW-uitkeringen. Eind 2014 bedraagt het aantal naar verwachting bijna 500.000.
- In 2013 neemt de Wajonginstroom toe tot ruim 17.000 en ligt dan circa 1.000 hoger dan in 2011. In 2014 verwachten we 17.000 nieuwe Wajongers.
- We gaan ervan uit dat de instroom van arbeidsbeperkten in de WIA zich in 2013 en 2014 stabiliseert en ongeveer 37.000 bedraagt.
- De WIA-instroom bedraagt in 2013 0,5% van het aantal verzekerde mensen. Gemiddeld stromen nog steeds meer vrouwen dan mannen in, maar het verschil wordt kleiner.
- Veranderingen in administratieve processen hebben tot gevolg dat de WIA-instroomstatistiek in sommige jaren een vertekend beeld geeft van de mate waarin een beroep op de WIA is gedaan.
- Bij invoering van een nieuwe wet ontstaan altijd opbouweffecten. Deze zijn het gevolg van doorlooptijden in de afhandeling van aanvragen en de groei van het aantal mensen met rechten op versnelde instroom of terugstroom. In de eerste 5 WIA-jaren zorgen dergelijke opbouweffecten voor een substantiële groei van de instroom.
- Tussen 2008 en 2011 nam de WIA-instroom sneller toe dan op basis van opbouweffecten, demografische ontwikkelingen en administratieve effecten was te verwachten. Vooral in 2010 was de groei veel groter dan verwacht.
- De forse groei in 2010 betrof vooral de groep arbeidsongeschikten die aan het einde van het dienstverband ziek zijn en naar het vangnet-Ziektewet doorstromen.
- Werkgevers letten bij hun besluit over contractverlenging van tijdelijk personeel sterk op ziekteverzuim en gezondheid.
- Tegelijk met de invoering van de WIA trok de economie aan; er werden meer mensen aangenomen, vooral op basis van een tijdelijk contract.
- Hoe meer tijdelijke contracten, uitzendkrachten en ontslagen, hoe vaker een beroep wordt gedaan op het vangnet-Ziektewet en daarna de WIA.
- Terwijl de WIA-instroom steeg, bleven gezondheid, ziekteverzuim en arbeidsomstandigheden van ‘werkende werknemers’ stabiel. Waarschijnlijk is dit te danken aan de selectiemechanismen die werkgevers hanteren.
- Werkgevers letten bij hun besluit over contractverlenging van tijdelijk personeel sterk op ziekteverzuim en gezondheid.
- Tegelijk met de invoering van de WIA trok de economie aan; er werden meer mensen aangenomen, vooral op basis van een tijdelijk contract.
- Hoe meer tijdelijke contracten, uitzendkrachten en ontslagen, hoe vaker een beroep wordt gedaan op het vangnet-Ziektewet en daarna de WIA.
- Terwijl de WIA-instroom steeg, bleven gezondheid, ziekteverzuim en arbeidsomstandigheden van ‘werkende werknemers’ stabiel. Waarschijnlijk is dit te danken aan de selectiemechanismen die werkgevers hanteren.
- Minder dan 2% van alle nieuwe dienstverbanden in een jaar wordt aangegaan door mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt.
- Een derde van de 55-plus-WW’ers die weer werk vinden, vindt een baan via een uitzendbedrijf. Bedrijfstakken die de meeste kansen lijken te bieden voor 55-plussers in de WW zijn het bouwbedrijf en de houthandel, de transportbranche, de industrie en de uitzendorganisaties. Het zijn vooral kleine en middelgrote werkgevers die kansen lijken te bieden voor 55-plus-WW’ers. Alle bedrijfstakken bieden min of meer gelijke kansen op werk voor Wajongers en WGA’ers.
- Selectie op kenmerken zoals ‘bedrijfstak’ en ‘personeelsomvang’ om mogelijk kansrijke werkgevers te herkennen is nauwelijks mogelijk. De verschillen tussen bedrijfstakken en tussen grote en kleine werkgevers zijn klein.
- Bij het zoeken naar werkgevers die mogelijk grotere kansen bieden voor werknemers met een afstand tot de arbeidsmarkt is het belangrijk gebruik te maken van kwalitatieve kenmerken van werkgevers. Belangrijke kenmerken zijn onder meer: de mate van ervaring van werkgevers met moeilijk bemiddelbare werkzoekenden en het belang dat werkgevers hechten aan maatschappelijk verantwoord ondernemerschap.
- Sinds de introductie van de startersregeling in juli 2006 hebben ruim 61.000 mensen ervan gebruikgemaakt: in de afgelopen 3 jaar ongeveer 11.000 mensen per jaar.
- Het aandeel WW’ers dat het werk hervat als zelfstandige is verdubbeld: van 1 op de 40 werkhervattingen naar 1 op de 20. Dit is mede te danken aan de invoering van de startersregeling.
- Mensen die vanuit de WW als zelfstandige het werk hervatten, vallen minder vaak terug op een WW- of bijstandsuitkering dan WW’ers die gaan werken in loondienst.
- Het is nog onvoldoende onderzocht of mensen die vanuit de WW gestart zijn als zelfstandige gedurende langere tijd actief blijven op de arbeidsmarkt, of ze genoeg verdienen, en wat de gevolgen van de economische crisis voor deze mensen zijn.
- De resultaten van 4 studies tonen aan dat 30 persoonsgebonden factoren en omgevingsfactoren werkhervatting van langdurig zieke werknemers kunnen bevorderen en dat 27 persoonsgebonden factoren en omgevingsfactoren werkhervatting van langdurig zieke werknemers kunnen belemmeren.
- Volgens verzekeringsartsen ondersteunen 9 relevante factoren (zie box 6.3) de WIA-beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van werknemers die langer dan 18 maanden verzuimen. Dit zijn persoonsgebonden factoren en omgevingsfactoren die samenhangen met de begeleiding en in meer of mindere mate beïnvloedbaar zijn.
- De implementatie van de signaleringslijst zal leiden tot kwaliteitsverbetering van de claimbeoordeling.
- In 2013 zal de werkgelegenheid naar verwachting met circa 1% dalen.
- Er zijn steeds meer WW’ers die de maximale WW-duur bereiken zonder werk te hebben gevonden. In het eerste kwartaal van 2013 lag hun aandeel op 38%. Onder WW’ers jonger dan 25 jaar is dat aandeel aanzienlijk groter, namelijk 54%.
- We verwachten dat het aantal mensen met een WW-uitkering eind 2013 op 420.000 ligt. Dat is 80.000 meer dan eind 2012.
- We verwachten dat de WIA-instroom in 2013 vergelijkbaar zal zijn met die van 2011 en uitkomt op ruim 37.000.
- De afname van de werkgelegenheid en de toename van de beroepsbevolking zorgen ervoor dat het aantal werkzoekenden de komende jaren flink stijgt. In 2013 is die stijging geraamd op 127.000 en in 2014 op 43.000.
- Hoewel de vooruitzichten niet gunstig zijn, zullen er ook kansen zijn op de arbeidsmarkt. Het meeste perspectief hebben werkzoekenden met een medisch, paramedisch of informaticaberoep op middelbaar en hoger beroepsniveau. Maar ook werkzoekenden met een technisch of transportberoep kunnen profiteren van het toenemende aantal vacatures in de industrie, de groothandel en het vervoer.
- In de jaren 70 en 80 was het overheidsbeleid gericht op het ontzien van oudere werknemers en op het stimuleren van vervroegd uittreden. Hierdoor daalde de arbeidsparticipatie van ouderen in een gestaag tempo: in 1970 werkte nog ruim 1 van de 2 55-plussers, 20 jaar later was dat nog slechts 1 op de 4.
- In 2013 is de arbeidsparticipatie van 55-plussers weer bijna op het niveau van eind jaren 60. De sterke groei sinds begin jaren 90 is vooral het gevolg van de toegenomen arbeidsparticipatie van vrouwen die tot op steeds hogere leeftijd participeren. Daarnaast wordt de participatie van oudere werknemers vooral gestimuleerd door hervorming van VUT- en prepensioenregelingen.
- Door de toegenomen participatie zullen meer ouderen een beroep op de WIA en WW doen. Dit betekent dat UWV in toenemende mate te maken krijgt met klanten die een lastige arbeidsmarktpositie hebben.
- proefplaatsingen, speeddates, mobiliteitsbonussen en scholing voor 40-plussers effectieve instrumenten zijn;
- het vergroten van zelfvertrouwen en het aanleren van ander zoekgedrag een bijdrage leveren aan de terugkeer naar werk;
- ouderen die bereid zijn om concessies te doen, bijvoorbeeld in hun salaris, meer kans maken op werk.
- Een optimaal op de klant afgestemd keuzeaanbod binnen de website (maatwerk) is nodig om de interventie effectief te laten zijn. Dat kan het best worden bereikt door een uitgebreid digitaal dienstverleningsprogramma met voldoende variatie in vorm en inhoud.
- Maatwerk is alleen mogelijk met een goede diagnosestelling aan het begin van de werkloosheid. Daarmee wordt de situatie van de klant duidelijk en ook of deze geschikt is voor digitale dienstverlening. Daarnaast geeft de diagnose aanknopingspunten voor de gewenste accenten in de digitale dienstverlening en voor de beïnvloedbare factoren die de kans op werkhervatting zo groot mogelijk maken.
- Interactieve websites waar activeren centraal staat, zijn effectiever dan websites die louter informatie bieden. Belangrijk is dat de website de klant helpt om systematisch doelen te stellen en acties te plannen, en hem prikkelt om zich in te zetten voor werkhervatting.
- Ook in het realiseren van veranderingen bij klanten blijkt het inzetten van digitale instrumenten goed te werken.
- Het is van belang dat de digitale dienstverlening voldoende ruimte en stimulans biedt voor zelfmanagement. Dit sluit aan bij de maatschappelijke tendens meer nadruk te leggen op eigen regie en zelfredzaamheid.
- Het inzetten van de sociale context en sociale steun is effectief. Digitale dienstverlening waarbij gemodereerd contact met andere klanten (‘lotgenoten’) mogelijk is, kan zeer goed werken.
- Digitale dienstverlening lijkt effectiever als deze wordt aangevuld met enige ondersteuning door een professional. Dat wil zeggen, als er – via het digitale kanaal – een vorm van persoonlijk contact is tussen de klant en UWV.
- Literatuur over motieven van regelovertreding biedt enkele aanknopingspunten voor preventie.
- Er zijn 4 belangrijke motieven voor regelovertreding bij bedrijven: het economisch motief, sociale normen, de interne norm en de mogelijkheden voor regelovertreding.
- Op 3 van de 4 motieven kan door UWV worden ingespeeld: door middel van afschrikking, het verhogen van de ingeschatte pakkans en beïnvloeding van de sociale normen in de vorm van campagnes.
- In 2012 zijn er al een aantal belangrijke nieuwe regelingen getroffen in de uitvoering van jobcoaching.
- In 2013 zal de werkgelegenheid naar verwachting met circa 1% dalen.
- Het aandeel flexibele banen neemt af met de leeftijd. Van de werknemers tot 20 jaar heeft ongeveer drie kwart een flexibele baan; van de 59-jarigen heeft 1 op de 10 werknemers een flexibele baan.
- Het aantal mensen met een WW-uitkering ligt eind 2012 op 340.000. Dat is 70.000 meer dan eind 2011.
- We verwachten dat eind 2013 het aantal WW-uitkeringen op bijna 380.000 ligt. Het aantal bij UWV ingeschreven werkzoekenden neemt ook verder toe en ligt eind 2013 op bijna 650.000.
- De WIA-instroom is in 2012 voor het eerst sinds de invoering van de WIA lager dan die in het voorafgaande jaar.
- De instroom van tijdelijke werknemers is (na correctie voor achtergrondkenmerken) hoger dan van vaste werknemers.
- Binnen de Ziektewet is voor tijdelijke werknemers geen laagdrempelige re-integratieplek voorhanden, wat herstel en re-integratie belemmert.
- Een werknemer die via de Ziektewet de WIA instroomt, is beslist niet altijd een werknemer die voorheen een flexibel dienstverband had.
- 55% van de werkhervatters die 1 jaar of langer werkloos zijn, vindt een baan in een andere sector dan de sector voorafgaand aan werkloosheid (sectorale mobiliteit).
- Sectoren die een specifieke opleiding van het personeel vragen, zoals de zorg en het onderwijs, kennen echter een lage sectorale mobiliteit. Werkzoekenden uit die sectoren keren relatief vaak terug in de eigen sector.
- De kans op sectorale mobiliteit neemt toe naarmate een werkzoekende langer werkloos is.
- Langdurig werkzoekenden die van sector wisselen, hebben gemiddeld 3 maanden sneller werk gevonden dan degenen die terugkeren in de eigen sector.
- Voor werkzoekenden met hogere en wetenschappelijke beroepsniveaus bieden de gezondheidszorg, welzijn en cultuur, de zakelijke dienstverlening en het onderwijs het meeste perspectief. Werkzoekenden met elementaire en lagere beroepsniveaus vinden vooral werk in de uitzendsector en de reiniging. Werkzoekenden met een middelbaar niveau hervatten het werk vaak in de uitzendsector en de gezondheidszorg, welzijn en cultuur.
- Uitzendkrachten zijn vrijwel even vaak als werknemers met een ‘gewoon’ tijdelijk contract 1 en 2 jaar na de werkhervatting aan het werk.
- Van beide groepen stroomt ook ongeveer een even groot deel door naar een vast contract.
- Voor het aan het werk blijven gedurende 2 jaar na werkhervatting maakt het weinig uit of iemand werk heeft gevonden in een uitzend- of tijdelijk contract.
- Deze sectorale arbeidsmarktanalyses maken het mogelijk om zicht te krijgen op stromen op de arbeidsmarkt, waardoor ook instroomperspectieven voor doelgroepen en uitstroommogelijkheden voor bijvoorbeeld boventallige werknemers zichtbaar worden.
- Dankzij sectorale arbeidsmarktanalyses krijgen beleidsmakers inzicht in de vraag-aanbodverhoudingen naar beroep en kunnen uitspraken worden gedaan over krapte of overschot. Door verbeteringen in arbeidsmarktinformatie te toetsen aan de praktijk en te bespreken of en hoe arbeidsmarktinformatie ten grondslag kan worden gelegd aan dit arbeidsmarktbeleid, ontstaat draagvlak voor de uitkomsten.
- Met de actieve betrokkenheid van sociale partners en arbeidsmarktdeskundigen dragen de sectorale arbeidsmarktanalyses bij aan de mogelijkheden om te sturen op de (sectorale of regionale) arbeidsmarkt.
- Ruim 90% van de WW-klanten blijkt al te kunnen omgaan met de e-dienstverlening van UWV of kan dat alsnog leren. Ongeveer 9% heeft persoonlijke ondersteuning nodig bij het digitaal aanvragen van de WW-uitkering en bij het gebruik van de digitale Werkmap.
- Het valt niet uit te sluiten dat ook na 2015, wanneer de extra persoonlijke ondersteuning door UWV is afgebouwd, er een kleine groep WW’ers blijft die onvoldoende digivaardig is om de e-dienstverlening volledig te gebruiken.
- Het aantal verzekerde werknemers ligt eind maart 2012 lager dan eind maart 2011. Dit is het gevolg van de krimpende economie.
- De werkgelegenheidsontwikkeling van oproepkrachten wijkt af van het landelijke beeld. Eind maart 2012 ligt het aantal oproepkrachten 19 procent hoger dan eind maart 2011.
- Het aantal mensen met een WW-uitkering ligt eind augustus 2012 op 304 duizend. Dat is 48 duizend meer dan eind augustus 2011.
- We verwachten dat eind 2012 het aantal WW-uitkeringen ook boven de 300 duizend ligt.
- De WIA-instroom in de eerste acht maanden van 2012 is lager dan in dezelfde periode van 2011. Het is nog te vroeg om aan te nemen dat dit voor heel 2012 zo zal zijn. Het aantal lopende WIA-uitkeringen zal in 2012 wel blijven stijgen.
- Naar verwachting stabiliseert de Wajong-instroom zich in 2012.
- Verzekerden met een flexibele arbeidsrelatie deden in de periode maart 2011-maart 2012 viermaal vaker een beroep op de WW dan verzekerden met een vaste baan.
- De verdeling van de instroom over de verschillende regelingen is sinds december 2010 vrijwel stabiel: 8 procent stroomt in de uitkeringsregeling, 52 procent in de werkregeling en 40 procent in de studieregeling.
- Het feit dat het aandeel van de uitkeringsregeling bij instroom maar 8 procent bedraagt, betekent dat het aantal Wajongers, bij wie wij a priori kunnen uitsluiten of zij nu of mogelijk in de toekomst arbeidsmogelijkheden hebben, erg klein is.
- Er zijn nog nauwelijks Wajongers overgegaan van de studie- en de werkregeling naar de uitkeringsregeling.
- Bij de invoering van de nieuwe Wajong werd ervan uitgegaan dat ongeveer 40 procent van de Wajongers duurzaam geen arbeidsmogelijkheden heeft. De realisatiecijfers laten met 8 procent tot nu toe een veel kleiner percentage zien. Zekerheid over de uiteindelijke omvang van de uitkeringsregeling zal er echter pas zijn wanneer de eerste Wajongers die in de nieuwe Wajong ingestroomd zijn 27 jaar worden.
- Eind juni verstrekt UWV 77.000 WW-uitkeringen aan ouderen en 12.800 WW-uitkeringen aan arbeidsbeperkten. Het aantal arbeidsbeperkten (WIA-35-min) in de WW hangt samen met het aantal aanvragen en afwijzingen voor de WIA.
- Ongeveer drie op de tien oudere WW’ers en ongeveer een kwart van de arbeidsbeperkte WW’ers zijn binnen een jaar aan het werk.
- Zeven van de tien oudere en/of arbeidsbeperkte werkhervatters zijn een jaar later nog of weer aan het werk, tegenover driekwart van de werkhervatters uit de totale WW-populatie.
- Ruim de helft van de oudere WW’ers die het werk hervatten, doet dit ook duurzaam. Dat wil zeggen dat ze een jaar aaneengesloten aan het werk zijn geweest. Bij de arbeidsbeperkten is het aandeel duurzame werkhervattingen zelfs bijna 60 procent en vergelijkbaar met de totale groep WW‘ers.
Het algemene beeld dat oudere en arbeidsbeperkte WW’ers op de arbeidsmarkt kansloos zijn, is dan ook niet helemaal terecht: hoewel zij wat werkhervatting betreft achterblijven bij de totale WW-populatie, wordt hun arbeidspositie vrijwel even goed wanneer ze eenmaal weer aan het werk zijn. Een snelle terugkeer naar werk is dus belangrijk.
- Arbeidsbeperkte WW’ers die binnen een jaar werk vinden, hebben een duidelijk positiever beeld van hun gezondheid en arbeidsvermogen dan arbeidsbeperkte WW’ers die langer werkloos blijven. Zij voelen zich minder vaak te ziek om te werken en denken van meet af aan snel weer een baan te vinden. Ook achten zij zich in staat meer uren te werken.
- Voor arbeidsbeperkten in de WW speelt leeftijd ook een belangrijke rol. Deze analyse laat echter zien dat factoren die te maken hebben met de gezondheidsbeleving relevanter zijn.
- Direct in contact komen met werkgevers in een vroeg stadium is een belangrijke stap om aan het werk te komen.
- Sociale druk en steun van de directe omgeving speelt een rol bij het vinden van werk.
- Onder mensen met vergelijkbare beperkingen gaan degenen die zich goed gezond voelen veel vaker weer aan het werk dan degenen die hun gezondheid als ‘slecht’ of ‘zeer slecht’ beleven.
- Het is zeer belangrijk dat professionals in het veld van werk en inkomen aandacht hebben voor de gezondheid van hun klanten en de beleving daarvan, zowel wanneer deze negatief is als wanneer deze té positief is.
- De Aanpak Gezondheidsbeleving maakt praktijkprofessionals bewuster van de belemmerende invloed die de gezondheidsbeleving kan hebben op werkhervatting.
- De Aanpak Gezondheidsbeleving geeft praktijkprofessionals handvatten in het gesprek met hun klanten. De Aanpak schetst een kader voor uitleg en presenteert oefeningen om klanten te activeren en te motiveren.
- Huiswerkopdrachten met als thema gezondheidsbeleving zijn goed toepasbaar. Ze geven de klant inzicht in zijn gedrag en activeren en motiveren hem. Werkhervatting komt zo een stapje dichterbij.
- Het aantal mensen met een WW-uitkering ligt eind april 2012 op ruim 292 duizend. Dat is 20 duizend meer dan eind december 2011.
- Naar verwachting zal de WW-instroom in 2012 hoger dan 500 duizend zijn. Daarmee komt de instroom uit boven de piek die we in 2009 zagen als gevolg van de financiële crisis.
- Naar verwachting stabiliseert de Wajong-instroom in 2012.
- Het aantal mensen met een Wajong-uitkering blijft ook in 2012 verder stijgen met circa 11 duizend.
- Het aantal verzekerde werknemers is in 2011 licht gestegen (0,2 procent), maar zal in 2012 naar verwachting dalen als gevolg van de krimpende economie. De gezondheidszorg zal als enige bedrijfstak nog wel een stijgende werkgelegenheid laten zien.
De volumeontwikkelingen zijn samengevat in tabel 1.1. Deze toont de stand tot en met april 2012 en een prognose voor geheel 2012 voor de verschillende socialezekerheidswetten die UWV uitvoert, te weten WW, WIA, WAO, Wajong, WAZ en vangnet-ZW. Daarnaast is informatie opgenomen over het aantal bij UWV geregistreerde werkzoekenden en het aantal verzekerde werknemers.
De instroom van EDV’ers in de Ziektewet is tussen 2006 en 2009 flink gestegen. Sinds 2010 daalt het aantal EDV’ers weer licht. Het risico om als EDV’er in de Ziektewet te komen, is het grootst in de sectoren ‘Bouw en hout’, Transport en ‘Overig bedrijf en beroep’. Deze laatste sector bevat onder andere Reiniging en ‘Werk en Re-integratie’. In de sector Gezondheid is het EDV-risico tussen 2006 en 2010 gestaag gestegen van een laag naar een gemiddeld niveau.
Waarom het aantal EDV’ers zo sterk steeg tot 2009, weten we niet precies. De stijging van het aantal EDV’ers tot 2008 kan samenhangen met de sterke groei van het aantal werknemers met een tijdelijk contract in die periode. De groei in 2009 zal ten minste deels veroorzaakt zijn door de economische crisis. Het aantal ontslagenen en faillissementen is namelijk sterk gestegen dat jaar. En het is zeer waarschijnlijk dat ook meer tijdelijke contracten niet verlengd zijn.
- Ruim een derde van de EDV’ers had een vast contract voordat ze in de Ziektewet kwamen, bijna twee derde had een tijdelijk contract.
- Het aantal EDV’ers is tussen 2006 en 2009 sterk gestegen, sindsdien daalt het weer iets.
- Mogelijke oorzaken van deze stijging zijn de stijging van het aantal mensen dat een tijdelijk dienstverband heeft en de economische crisis.
- Het aantal vervulde vacatures daalde in 2011 ten opzichte van 2010 met 6 procent naar 647 duizend.
- Meer dan de helft van de vacatures (52%) werd vervuld door werkzoekenden die een andere baan hadden.
- Werkzoekenden met een relatief grote afstand tot de arbeidsmarkt kwamen in 2011 moeilijker aan een baan. Zo daalde het aantal aangenomen personen met alleen basisonderwijs met 45 procent.
- De baankansen voor ouderen (55-plussers) blijven onverminderd klein. Zij maken in 2011, net als in 2009 en 2010, slechts 2 procent uit van het aantal aangenomen personen. Van de bij UWV geregistreerde werkzoekenden behoort 23 procent tot de 55-plussers.
- Het dwingen van klanten tot het gebruiken van een ander kanaal dan ze gewend zijn, leidt vaak tot een negatieve houding ten opzichte van zowel het gebruik van dat kanaal als ten opzichte van de dienstverlener.
- We verwachten dat zowel de klanttevredenheid als het imago van UWV onder druk komt te staan.
- Pijlers van een goede e-dienstverlening zijn volgens klanten: Bereikbaarheid en Gebruiksgemak van digitale instrumenten; Interactiviteit met UWV en andere UWV-klanten; Maatwerk; Tijdigheid; en Duidelijkheid.
- Het is belangrijk om te monitoren of e-dienstverlening een volwaardig alternatief is voor de persoonlijke face-to-face-dienstverlening.
- UWV gaat gebruikmaken van het instrument Persoonsverkenner om te bepalen wie voor intensieve dienstverlening in aanmerking komt (selectie). De rest van de WW-klanten zal dan aangewezen zijn op digitale dienstverlening.
- Daarnaast maakt de Persoonsverkenner een snelle diagnose waarmee UWV een digitaal dienstverleningsaanbod wil ontwikkelen dat rekening houdt met de belangrijkste persoonlijke belemmeringen bij het vinden van werk door de WW-klant.
- Het doel van de Persoonsverkenner is selectie en snelle diagnose van WW-klanten voor dienstverlening. Het instrument voorspelt de kans op werkhervatting binnen één jaar op basis van elf ‘harde’ en ‘zachte’ factoren en geeft inzicht in de belemmerende factoren van een WW-klant bij het vinden van werk. De Persoonsverkenner bestaat uit een korte lijst van twintig vragen die de klant invult vlak voor hij drie maanden werkloos is.
- De Persoonsverkenner geeft geen volledig persoonlijk profiel van de klant met diepgaand inzicht in diens competenties en capaciteiten om weer werk te vinden. Daarvoor beschikt UWV over de uitgebreide tests van de competentietestcentra.
- Het onderzoeksproject ‘Voorspellers van werkhervatting’ uitgevoerd bij de WW-instroom in Noord-Holland, ging vooraf aan de totstandkoming van de Persoonsverkenner. Deze Persoonsverkenner (versie 1.0) is op basis van dit onderzoek voldoende onderbouwd om door UWV te kunnen worden geïmplementeerd in de loop van 2013.
- Zoals met elk instrument blijft doorontwikkeling noodzakelijk. UWV begint daarom ook een vervolgonderzoek om het instrument te actualiseren voor de landelijke WW-instroom. De verwachting is dat de Persoonsverkenner versie 2.0 gereed is in het najaar van 2015 en dan versie 1.0 kan vervangen.
E-dienstverlening voorziet in digitale technieken om de motivatie van WW-klanten te bevorderen en hen te prikkelen de goede stappen te nemen om werk te zoeken en te vinden. Zogenaamde triggers, prikkels die manen tot actie, vormen een krachtige online techniek. UWV kan deze techniek gebruiken om haar klanten – op een op de klant toegesneden wijze – te stimuleren tot het nemen van gewenste acties.
- Bevorderen van gewenst nalevingsgedrag kan bij overgang naar e-dienstverlening een integraal onderdeel worden van de dienstverlening door UWV. Dit is in theorie mogelijk als klanten het vertrouwen van UWV krijgen om hun acties bij het zoeken naar werk zelf vorm te geven in de online omgeving en het gewenste nalevingsgedrag te internaliseren.
- Online kan UWV ook buiten kantooruren ondersteuning bieden, onder meer door haar klanten eventuele keuzes voor te leggen, te laten zien wat andere klanten in soortgelijke situaties doen en welke strategieën of acties succesvol zijn (geweest).
- Veel van deze mogelijkheden zijn voor UWV nog theorie, maar ze bieden UWV inspiratie om de interactie met de klant verder vorm te geven.
De belangrijkste bevindingen en conclusies uit het onderzoek zijn:
- Re-integratieprofessionals laten zich in hun begeleiding van cliënten slechts in beperkte mate leiden door de ondersteuningsbehoeften van die cliënten.
- Re-integratieprofessionals hebben sterk verschillende normatieve opvattingen (grondhoudingen) over de benadering en begeleiding van cliënten. Er zijn vijf grondhoudingen: een procedurele, een werkgerichte, een zorgende, een lerende en een faciliterende grondhouding.
- De aanwezige grondhouding heeft behalve met het type cliënt ook te maken met de beroepsmatige achtergrond en de persoonlijke opvattingen van de professional. Dit brengt een zeker risico van willekeur met zich mee.
- Meer zicht op de keuze van begeleidingsstijlen door de achterliggende normatieve opvattingen (grondhoudingen) van re-integratieprofessionals te verhelderen, kan een belangrijke stap vormen in de verdere professionalisering van het vak van re-integratiekundige.
- Het zwaarste gewicht wordt toegekend aan de cliëntkenmerken (***).
- Het gewicht van de arbeidsmogelijkheden is beperkter (* tot **).
- De eigen kenmerken van de arbeidsdeskundigen, waaronder de grondhouding, lijken het minst te wegen (0 tot *).
Arbeidsdeskundigen kiezen niet unaniem dezelfde aanpak voor een en dezelfde casus. Wel is er een patroon te herkennen, dat in dit onderzoek voor het eerst met kwantitatieve analyses wordt onderbouwd. Deze analyses zijn omgezet in drie heldere casusbesprekingen in een Praktijkgids die reflectie biedt op het eigen handelen en te gebruiken is als trainingsmateriaal.
In de periode 2001-2010 groeide het aantal mensen dat na een WW-uitkering doorstroomt naar de bijstand van 9.000 naar ruim 25.000. De groei van de doorstroom in de periode 2009-2010 wordt waarschijnlijk vooral veroorzaakt door de vrij abrupte economische krimp tijdens de kredietcrisis. Het grootste risico op doorstroom naar de bijstand hebben: alleenstaanden, jongeren, laagopgeleiden, mannen, werklozen afkomstig van de uitzendbranche of zakelijke dienstverlening en WW’ers die wonen in regio’s met een hoge werkloosheid.
Jongeren hebben een relatief kleine kans om in de WIA terecht te komen, maar wanneer ze wel arbeidsongeschikt worden, is dat relatief vaak wegens een psychische aandoening. De meest voorkomende psychische aandoeningen in de WIA zijn depressie, overspannenheid en posttraumatisch stresssyndroom. Om te helpen voorkomen dat ze tot hun 65e afhankelijk blijven van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, is meer kennis nodig over hoe herstel en re-integratie van (jonge) psychisch arbeidsongeschikten het beste bevorderd kan worden.
Binnen de WIA kunnen mensen doorstromen van de WGA naar de IVA en omgekeerd. In de periode januari 2006 - september 2011 ging 8,3% van de WGA over naar de IVA. De doorstroom van de IVA naar de WGA valt in absolute termen in het niet bij de overgang van de WGA naar de IVA. Het overgangspercentage is tot nu toe redelijk constant. Elk kwartaal stroomt circa 0,6% van de mensen die oorspronkelijk instroomden in de WGA door naar de IVA. Op basis van de huidige inzichten zal waarschijnlijk 35 tot 40% van de WGA’ers uiteindelijk doorstromen naar de IVA. Het aandeel IVA-gerechtigden binnen de WIA zal daardoor groeien van 26% nu naar circa 35% in 2040.
In aanvulling op het aandeel arbeidsbeperkten dat werkt in loondienst, is nu ook het aandeel dat werkt als zelfstandige in kaart gebracht. Het blijkt dat met name gedeeltelijk WAO’ers en WGA’ers werken als zelfstandige. Oudere arbeidsbeperkten met een gedeeltelijke WGA-uitkering werken zelfs iets vaker dan jongere als zelfstandige. Verder is het aandeel zelfstandigen relatief hoog onder mannen, hoger opgeleiden en mensen met weinig beperkingen. Hun werkzaamheden als zelfstandige voeren zij het vaakst uit in de sector Verhuur en zakelijke dienstverlening.
In paragraaf 3.3 komt de arbeidsparticipatie van Wajongers aan bod. Twee gunstige ontwikkelingen tekenen zich af. Voor het eerst sinds het begin van de economische crisis neemt het aandeel werkende Wajongers weer (licht) toe. Bovendien gaan Wajongers vooral aan de slag bij reguliere werkgevers en nauwelijks in de sociale werkvoorziening (SW). Eind juni 2011 werken er voor het eerst meer Wajongers bij een reguliere werkgever dan in de SW. Ook blijkt dat Wajongers in de nieuwe Wajong tot nu toe sneller na instroom aan het werk gaan dan Wajongers in de oude Wajong. De trend in de arbeidsparticipatie van Wajongers gaat dus de goede kant op, maar daar zijn wel veel inspanningen voor nodig.
De richtlijn ‘Handelen van de bedrijfsarts bij werkenden met psychische problemen’ biedt aanknopingspunten voor de praktijk van de Ziektewet-arborol van UWV en de begeleiding van gedeeltelijk arbeidsongeschikten met psychische aandoeningen in de WIA. Bij het maken van keuzes over de begeleiding van mensen met psychische aandoeningen richting werk, stellen re-integratieprofessionals steeds minder de klachten en symptomen van de cliënt centraal. Het wordt namelijk steeds duidelijker dat begeleiding terug naar werk gericht op het functioneren en herwinnen van controle over het eigen leven, de voorkeur verdient. De kans van slagen van een dergelijke aanpak is het grootst als aan verschillende randvoorwaarden is voldaan. Zo is het van belang dat professionals voldoende tijd (kunnen) investeren in contacten met cliënten en dat de aanwijzingen in de richtlijn nauwgezet worden gevolgd.
Het aantal werknemers in tijdelijke dienst (inclusief uitzendkrachten) groeit de afgelopen jaren harder dan het aantal werknemers in vaste dienst. Deze en andere veranderingen die duiden op flexibilisering van de arbeidsmarkt, zoals de groei van het aantal zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers), zijn van invloed op de omvang van het beroep op de sociale zekerheid, in het bijzonder de WW en het vangnet Ziektewet. Het volgen van deze ontwikkelingen op de arbeidsmarkt is belangrijk met het oog op het zo goed mogelijk voorspellen van het beroep op de WW en andere socialezekerheidswetten.
Uit een analyse in paragraaf 3.2 van de uitstroom uit de WW naar werk in 2009 en 2010 blijkt dat ruim 60% van de uitstromers na één maand werk heeft. De overgrote meerderheid (ruim driekwart) werkt in tijdelijke dienst. Het verschil in duurzaam werken tussen werknemers in tijdelijke dienst en werknemers in vaste dienst is relatief beperkt. Onder duurzaamheid verstaan wij hier aan het werk zijn tot ruim één jaar na uitstroom uit de WW en niet opnieuw ingestroomd zijn in de WW. Voor 55-plussers is dit beeld echter anders: 55-plussers in tijdelijke dienst werken minder vaak duurzaam dan jongere leeftijdsgroepen. Uit de analyse komt verder naar voren dat het type bedrijfstak van grotere invloed is op duurzaamheid dan het type dienstverband. In bedrijfstakken als de Uitzendbranche of Bouw en hout ligt het aandeel duurzaam werkenden lager dan in onder meer de bedrijfstakken Gezondheid, Zakelijke en financiële dienstverlening en Winkelbedrijf en groothandel.
Paragraaf 3.3 bevat een beknopt overzicht van literatuur over de ‘onderkant’ van de arbeidsmarkt; mensen die door het ontberen van een startkwalificatie aangewezen zijn op laaggekwalificeerd werk. De klantgroep werkzoekenden van UWV bevindt zich voor ongeveer de helft aan de onderkant van de arbeidsmarkt. In de totale beroepsbevolking is dat een vijfde tot een kwart. Ondanks dat er voldoende laaggekwalificeerd werk lijkt te zijn, komt een groot deel van de mensen zonder startkwalificatie niet aan het werk. De redenen hiervoor zijn verdringing door met name hoger opgeleiden, een mis-match tussen gevraagde en aangeboden kwalificaties, en het feit dat werken aan de ‘onderkant’ weinig loont. Uit de literatuur blijkt dat werknemers en werkzoekenden aan de onderkant van de arbeidsmarkt relatief vaak werken op basis van flexibele contracten en een minder duurzame binding hebben met de arbeidsmarkt.
Na instroom in de WGA zijn aanzienlijk meer ex-werknemers dan ex-vangnetters aan het werk. Eenmaal aan het werk krijgen ex-vangnetters een betere arbeidsmarktpositie. Van de totale groep ex-vangnetters neemt het aandeel werkenden in het tweede jaar na instroom in de WGA toe, waarna het stabiliseert. Een groot deel van de personen met werk in het eerste jaar werkt ook in het daaropvolgende jaar. Het aandeel met een vast contract blijft stijgen in de jaren na instroom, het aandeel met een uitzendbaan neemt af. Dit in tegenstelling tot het werk van ex-werknemers. Bij deze groep ligt de piek in werk(hervatting) in het eerste jaar na instroom. Hierna neemt zowel het aandeel met werk als de stabiliteit van werk wat af.
Uit een onderzoek op basis van de dossiers van vangnetters die begin 2009 zes maanden of langer ziek waren, blijkt dat bij deze groep vaker verzwarende omstandigheden spelen dan bij werknemers. Ondanks verzwarende omstandigheden lijkt de grote meerderheid van de vangnetters in principe re-integreerbaar. De context, vooral het gegeven dat er geen werkgever meer is die passend werk kan bieden, compliceert de re-integratie en daarmee het herstel. Daarnaast zijn de arbeidsmarktkenmerken van vangnetters ongunstiger dan die van werknemers. UWV zal daarom voor de vangnetters nooit een even gunstig resultaat kunnen bereiken als werkgevers voor werknemers. Wel geeft het dossieronderzoek aanwijzingen voor verbetermogelijkheden. Snellere uitstroom zou bereikt kunnen worden door actieve plaatsing in passend werk, adequate richtlijnen en interventies bij psychosociale problematiek, het consequenter stimuleren van herstel- en re-integratiegedrag en handhaving van deze verplichtingen.
Tussen 2007 en 2010 steeg de WIA-aanvraagkans. Deze stijging deed zich met name voor bij 55-plussers. Mogelijk dat bij 55-plussers, naast andere redenen zoals economische crisis, sprake is van een ‘omgekeerd healthy worker-effect’: in vergelijking met vroeger nemen nu steeds meer ouderen langer deel aan het arbeidsproces, waaronder ook de wat minder fitte ouderen.
De leeftijd van gedeeltelijk arbeidsbeperkten lijkt een minder grote rol te spelen bij het behouden van werk dan bij het vinden van werk. Voor de langdurig zieken zonder werkgever is de kans op werk niet alleen veel kleiner maar, net als voor personen met een werkloosheidsuitkering, ook sterk leeftijdsgebonden. Naarmate de leeftijd stijgt, neemt de mate van de werkhervatting af. Arbeidsbeperkten met een vast dienstverband komen of blijven, ongeacht hun leeftijd, relatief gemakkelijk (weer) aan het werk, mogelijk met re-integratieondersteuning vanuit de werkgever.
De door iemand zelf ervaren gezondheid (gezondheidsbeleving) blijkt een centralere rol te spelen bij werkloosheid en werkzoekgedrag dan zijn of haar objectiveerbare aandoeningen of beperkingen (paragraaf 5.2). De gezondheidsbeleving van ouderen en van UWV-klantgroepen zonder werk is doorgaans negatiever dan die van andere groepen. Andere factoren die een negatieve gezondheidsbeleving voorspellen, zijn een gebrek aan grip op het eigen leven, gebrek aan sociale steun, financiële problemen en een niet-Nederlandse achtergrond. Naast interventies gericht op een negatieve gezondheidsbeleving die kunnen worden toegepast bij alle klantgroepen, bevelen uitvoerende professionals aan om bij specifieke klantgroepen specifieke aanvullende interventies in te zetten, bijvoorbeeld door bij klanten met recent gezondheidsverlies (een groep die waarschijnlijk veel ouderen bevat) in te gaan op het verwerken hiervan.
Het aantal WIA-claimbeslissingen is in 2010 met 33 procent gestegen ten opzichte van 2009. Deze stijging is deels het gevolg van een stijging van het aantal WIA-aanvragen: dit aantal is met 17 procent gestegen. Het overige deel van de stijging is het gevolg van inzet van meer UWV-menskracht om de WIA-claims af te handelen, waardoor de werkvoorraad kon verminderen. De stijging van 17 procent in het aantal aanvragen is hoger dan te verwachten was op grond van de demografische ontwikkelingen, het aantal verzekerden en de hernieuwde aanvragen van 35-minners. Wat de precieze oorzaak hiervan is, weten we niet. De volgende vier factoren zouden een rol kunnen spelen: 1) de economische crisis, 2) bezuinigingen, 3) het uitsteleffect: hernieuwde uitval na aanvankelijke succesvolle re-integratie waarbij men afziet van een claimaanvraag en 4) de groei van het aantal eindedienstverbanders en WW’ers als gevolg van de crisis (die via de Ziektewet in de WIA kunnen stromen). Het percentage claimaanvragen dat wordt toegekend, ligt in 2010 lager dan in 2009: 58 versus 59 procent.
Met de monitor volgen we de ontwikkelingen in het werken van arbeidsbeperkten vanaf 2007. Wat opvalt is dat in 2008 een groter deel aan het werk is dan in 2007, maar in 2009 daalt het weer. Al met al zijn in 2009 echter iets meer mensen aan het werk dan in 2007. De daling in 2009 is waarschijnlijk het gevolg van de economische crisis. Een vergelijkbaar effect zien we op de re-integratieresultaten: trajecten begonnen in 2007 worden vaker snel door werk gevolgd, dan trajecten begonnen in 2008.
Tweederde van de werkzoekenden die in het kader van STAP voor loonkostensubsidie worden geindiceerd blijken jonggehandicapt te zijn. Het aantal WW-gerechtigden blijft hierbij flink achter. Het grote aandeel Wajongers is van invloed op de productiviteit van werknemers die met loonkostensubsidie aan het werk gaan: deze is overwegend lager dan die van andere werknemers. Van de werknemers met loonkostensubsidie stroomt na een jaar meer dan de helft door naar regulier werk van ten minste zes maanden. Ook van de Wajongers stroomt meer dan de helft door naar werk zonder LKS, maar dan er is vaak nog wel sprake van ondersteunende maatregelen (loondispensatie, jobcoach). Met deze doorstroom is een belangrijke doelstelling van de regeling bereikt. Bijna drie op de vier werknemers met loonkostensubsidie krijgt extra begeleiding op de werkplek. Vooral Wajongers krijgen vaak en veel begeleiding. Driekwart van de werkgevers die Wajongers met loonkostensubsidie in dienst hebben genomen, maakt daarnaast ook gebruik van loondispensatie. Werkgevers blijken tevreden over het instrument loonkostensubsidie, vooral over de hoogte en duur van de subsidie en over de snelheid van toekenning.
Klantcontacten tussen werkcoaches en werklozen zijn van invloed op het gedrag en de houding van werklozen. Empirische studies in het buitenland laten zien dat aspecten als frequentie, intensiteit, wijze van omgaan en de vorm van deze klantcontacten de werkloosheidsduur kunnen beïnvloeden. Frequent contact tussen de werkcoach en de klant leidt tot een kortere werkloosheidsduur. Dit effect treedt met name op in de beginperiode van de werkloosheid. Intensiever (langduriger) contact helpt vooral bij langer durende werkloosheid. Face-to-face contact is te prefereren boven telefonisch contact. Het vervangen van individuele face-to-face contacten door groepsgesprekken blijkt geen gevolgen te hebben voor de werkloosheidsduur. Over de invloed van electronische dienstverlening is nog geen onderzoek beschikbaar. Deze bevindingen zijn relevant met het oog op de invoering van e-dienstverlening binnen UWV. E-dienstverlening biedt de mogelijkheid van frequent (digitaal) en intensief contact tussen klant en werkcoach.
UWV laat jaarlijks een onderzoek onder haar klanten uitvoeren om hun kennis te meten van de rechten en plichten die bij een uitkering horen. De meeste respondenten stellen dat zij de informatie over rechten en plichten goed kunnen vinden en begrijpen. Over het algemeen is dat beeld stabiel over de jaren 2006 t/m 2009. Klanten met een WW-uitkering zijn relatief het best op de hoogte van zowel hun rechten als hun plichten; klanten met een Wajong-uitkering het slechtst. De toegang tot de benodigde informatie is dus goed. Het doorgeven van wijzigingen via internet is voor sommige klanten niet gemakkelijk. Gezien de toename van e-dienstverlening verdient dat aandacht. Zestien procent van de respondenten is echter onbekend met de plicht na een jaar WW een passend werkaanbod van UWV te accepteren. De controlebeleving onder de respondenten is hoog. Wel lijkt het alsof men verwacht dat een controle vooral anderen zal treffen.
Het aantal nieuwe WW-uitkeringen zal, zoals het er nu naar uitziet, in 2010 lager uitkomen dan in 2009 (456.000 versus 483.000). Na een relatief hoog aantal nieuwe uitkeringen in het eerste kwartaal van 2010, daalde het aantal in het tweede kwartaal, waarna het in het derde kwartaal stabiel bleef. Ook het aantal lopende uitkeringen zal eind 2010 (iets) lager uitkomen dan eind 2009 (301.000 versus 309.000). De piek lag in het eerste kwartaal van 2010, met 318.000 lopende WW-uitkeringen, daarna daalden de aantallen. Onze huidige ramingen voor eind 2010 liggen hiermee 15 tot 20% dan de vorige.
De WIA-instroom is in 2010 harder gestegen dan we op grond van structurele factoren (demografische ontwikkelingen, heropeningen en instroom van mensen die bij een eerdere claimbeoordeling werden afgewezen) verwachtten. Dat betekent dat we onze prognose voor heel 2010 naar boven hebben bijgesteld met ruim 10%. We verwachten nu 54.500 nieuwe WIA-uitkeringen in 2010.
De instroom van nieuwe Wajonguitkeringen neemt in 2010 af en zal naar verwachting circa 1.000 lager liggen dan in 2009. Een van de redenen voor deze daling is de verminderde doorstroom vanuit de WWB. Deze neemt in 2010 af van circa 2.800 naar circa 2.200.
Het aandeel Wajongers in de uitkeringsregeling is op dit moment 13% en daarmee beduidend lager dan de verwachte 30%. Dit zal voor een deel het gevolg zijn van opstarteffecten van de nieuwe Wajongwet. Daarnaast is de groep jongeren waarvan niet gesloten kan worden dat zij mogelijkheden tot loonvormende arbeid hebben, groter dan verwacht.
Voor het eerst hebben we onderzocht of de tevredenheid verschilt tussen klanten die vanuit de vangnet-Ziektewet en klanten die vanuit een werknemerspositie een WIA-claimbeoordeling hebben doorlopen. Vangnetters die een afwijzing ontvangen blijken het vaker dan afgewezen werknemers oneens te zijn met deze uitslag. De afwijzing is voor vangnetters ook vaker onverwacht dan voor werknemers. Dit uit zich in lagere rapportcijfers voor VA en AD. De oorzaak hiervan zal voor een belangrijk deel liggen in het verschil in arbeidsongeschiktheidscriterium tussen de Ziektewet (geschiktheid voor eigen werk) en WIA (geschikt voor passend werk).
Werknemers kunnen veel vaker dan vangnetters al tijdens de eerste twee ziektejaren aan de slag in passend werk bij de eigen werkgever. Vangnetters zitten in die periode veel vaker noodgedwongen‘ziek thuis’: passend werk is voor hen relatief moeilijk te realiseren. Hierdoor dringt het besef dat na het einde van de Ziektewet de rechten op een arbeidsongeschiktheidsuitkering kunnen aflopen (waar de Ziektewetbegeleiders uiteraard wel op wijzen) moeilijker door. Oplossingen zijn deels gelegen in het bevorderen van de mogelijkheden van aangepast werk tijdens de Ziektewetperiode. Dit vormt onderdeel van het onlangs opgestelde verbeterplan ZW-Arbo17. Daarnaast kunnen de Ziektewetbegeleiders wellicht nog nadrukkelijker dan tot nu het geval is de klant voorbereiden op de periode na de WIA-claim-beoordeling.
Handhavingsinspanningen meer richten op zelfredzame mensen, dat is de belangrijkste bevinding van het Gildeproject Onwillig gedrag. Doordat ‘niet-zelfredzamen’ doorgaans meer persoonlijke aandacht krijgen bij het zoeken naar werk, krijgen zij ook meer handhavingsaandacht. Deze grotere controle-intensiteit staat op gespannen voet met de winst die door handhaving valt te behalen. Weliswaar zullen de niet-zelfredzamen vaker de regels naleven, maar zolang zij niet aan het werk komen, levert dat qua schadelastbeperking weinig op. Juist bij ‘onwillige’ zelfredzamen kan een stringentere handhaving participatiebevorderend en (dus) schadelastbeperkend werken. Wel is daartoe risicosturing nodig.
Volgens de aan het Gildeproject deelnemende werkcoaches kunnen klanten worden onderscheiden in ‘nalevers’, ‘twijfelaars’ en ‘harde kern’. Het is van belang middels risicoanalyses deze drie groepen in kaart te brengen. Door vervolgens bij de diagnosestelling niet alleen te kijken naar zelfredzaamheid maar ook naar nalevingsbereidheid en de twijfelaars en harde kern onder de zelfredzamen vaker uit te nodigen voor een gesprek, kan de controledruk gericht worden verhoogd. Daarnaast benadrukken de werkcoaches het belang van tijdige en goede voorlichting gevolgd door heldere en eenduidige afspraken tussen werkcoach en klant, inclusief de mogelijkheid tot het opleggen van sancties bij het niet nakomen van afspraken. Door handhaving preventief in te zetten kan spanning in de klantrelatie worden voorkomen. Ook is van belang dat de werkcoach enige regelruimte openlaat en de regels niet rigide, ongeacht de omstandigheden, toepast.
Ongeveer een vijfde van de werknemers die na 2 jaar geen claimaanvraag doen, heeft het werk niet of niet volledig hervat. De precieze overwegingen kennen we niet. Volgens interviews met werkgevers speelt dan een rol, dat men alsnog herstel verwacht of dat de werknemer bang is om het stempel ‘arbeidsongeschikt’ te krijgen. Uit werkgeversinterviews blijkt verder dat werkgevers, voor zover zij invloed uitoefenen op de WIA-aanvraag, deze om strategische redenen eerder aanmoedigen dan afremmen.
De inspanningen van werkgevers om zieke werknemers te re-integreren hangen samen met: 1. hun eigen instelling (‘goed werkgeverschap’); 2. kosten/baten afwegingen op basis van de specifieke kennis/vaardigheden van de werknemer; 3. de klachten en herstelverwachting; 4. de motivatie van de werknemer; 5. de mogelijkheden om aangepast werk aan te bieden. UWV speelt een indirecte rol bij de inzet van re-integratie: het door UWV uitgevoerde deskundigenoordeel en de toetsing van het re-integratieverslag (RIV-toets) hebben een sturend effect. Werkgevers hechten veel waarde aan het deskundigenoordeel en letten scherp op de elementen waar UWV in het re-integratieverslag belang aan hecht.
Uit onderzoek van UWV WERKbedrijf blijkt dat werkzoekenden vaak in een andere sector gaan werken dan die waarin ze werkloos zijn geworden: 64% wisselde van sector in 2009. Het wel of niet wisselen van sector wordt beinvloed door verschillende factoren. De sector van herkomst heeft de grootste invloed: werkzoekenden uit sectoren die in 2009 sterk getroffen werden door de economische crisis, gaan relatief vaak in een andere sector werken. Voor deze werkzoekenden bieden vooral de uitzendsector en de collectieve sector kansen op werkhervatting. De persoonskenmerken van de werkzoekenden spelen ook een belangrijke rol. Vooral het oorspronkelijke beroep is van invloed op het wel of niet wisselen van sector.
Onder invloed van de verbeterde economische vooruitzichten is de ontwikkeling bij de WW in de eerste maanden van 2010 sterk veranderd ten opzichte van 2009. Waar we tot nu toe rekening hielden met een stijgende trend bij de ontwikkeling van het aantal beslissingen ontslag WW, lijkt het er nu op dat de ontwikkeling van het aantal beslissingen in de eerste helft van dit jaar gestabiliseerd is. Of de trend doorzet weten we echter niet. Daarvoor blijft de economische ontwikkeling te onzeker. Op basis van deze realisaties zullen we de verwachtingen voor 2010 echter verlagen in de eerstvolgende raming (augustus).
De WIA-instroom zal in 2010 waarschijnlijk harder stijgen dan we op grond van structurele factoren verwachten (vergrijzing, heropeningen en instroom van mensen die bij een eerste beoordeling waren afgewezen). Op basis van een eerste analyse van 2010 per sector concluderen we dat de stijging die we nu zien mogelijk samenhangt met de economische ontwikkelingen. Deze stijging, die zich het sterkst voordoet in de marktsectoren, kan zich verder doorzetten in 2010. Dat betekent dat we onze prognose voor 2010 in de eerstvolgende raming zullen verhogen.
Het is nog te vroeg om een uitspraak te doen over de ontwikkeling van de instroom in de nieuwe Wajong. Waarschijnlijk zal pas in de loop van het derde kwartaal een goed beeld bestaan van het verloop van de aanvragen en de instroom in de nieuwe Wajong.
Uit een analyse van de uittreedroutes van 55-plussers blijkt dat nog steeds de meeste 55-plussers die stoppen met werken in loondienst, met Vut- of prepensioen gaan. Een kleiner deel werkt totdat ze 65 jaar zijn. Voor zover 55-plussers niet direct met pensioen gaan, is het belangrijk om te weten of ze via een sociale zekerheidsuitkering de arbeidsmarkt verlaten. Voor UWV is het vooral belangrijk om te weten in welke mate 55-plussers via de WW, WIA of ZW stoppen met werken. Dit aandeel ligt op ruim 20% van alle uittreders.
Eind 2009 zijn bijna 65.000 mensen langdurig werkloos (langer dan 1 jaar) in de WW, ofwel 24% van alle WW’ers. De groep langdurig werkloze WW’ers bestaat voor de helft uit 55-plussers. Binnen de groep 55-plussers zijn er grofweg twee klantgroepen: laagopgeleiden uit bedrijfstakken met een veelal ongunstig arbeidsmarktperspectief (40% van de langdurig werkloze ouderen) en hoogopgeleiden uit bedrijfstakken met een veelal gunstig arbeidsmarktperspectief (20% van de langdurig werkloze ouderen). De 40% groep noemen we “niet-kunners”, mensen die wel willen werken maar die er niet in slagen werk te vinden. Voor deze groep zal de prikkelwerking van een kortere WW-duur waarschijnlijk gering zijn. In de 20% groep bevinden zich mensen die wellicht sneller werk zouden kunnen vinden, maar die hiertoe minder de financiële noodzaak voelen (“niet-willers”). Voor deze groep zou de prikkel wel kunnen werken. Aangezien de groep “niet-kunners” groter is dan de groep “niet-willers”, verwachten we dat het gedragseffect van een kortere WW-duur beperkt zal blijven en het besparingseffect op het uitkeringsvolume veel meer het gevolg zal zijn van het beperken van de WW uitkeringsduur. Een belangrijke sleutel is de bereidheid van werkgevers om (laagopgeleide) ouderen aan te nemen.
Re-integratieondersteuning voor oudere werkzoekenden (45-plussers) staat centraal in paragraaf 3.2. Onlangs zijn in opdracht van UWV WERKbedrijf twee projecten uitgevoerd van het Gilde Re-integratie. Deze projecten richtten zich via kennisgerichte intervisiebijeenkomsten op het boven tafel krijgen van niet-vastgelegde methodieken die professionals in re-integratie veelal intuïtief toepassen. De bewuste methodieken worden getoetst aan wetenschappelijke inzichten. In het ene project gaat het om re-integratieondersteuning voor oudere werkzoekenden (45-plussers), in het andere om de omgang met onwillig gedrag. Deze UKV rapporteert over het eerste project, de volgende UKV over het tweede.
Bij oudere werkzoekenden zijn drie factoren van belang met betrekking tot re-integratie: rouwverwerking vanwege het verlies van de baan, geloof in eigen kunnen en de vaardigheid van netwerken. Om de oudere werkzoekenden hierin te versterken, organiseren werkcoaches groepsgewijze trainingen (workshops) en netwerkbijeenkomsten. In de invulling van die activiteiten, zo bleek tijdens de Gildesessies, is sprake van behoorlijke verschillen. Werkcoaches hebben daarom behoefte aan zowel een methodisch concept als een overzicht van bruikbare oefenvormen. In een volgend Gildeproject zal dit verder worden uitgewerkt. Daarbij wordt rekening gehouden met de heterogene samenstelling van de groep werkzoekende 45-plussers. Vooral het onderscheid in leeftijdsfasen (45-54 jaar versus 55-plussers) en werk- en denkniveau is van belang. Punt van aandacht is het feit dat de meeste instrumenten zich richten op de wat beter opgeleide 45-plussers. Dit wringt, omdat de groep van oudere werkzoekenden voor een groot deel uit lager geschoolden bestaat.
De kansen van ouderen op de arbeidsmarkt zijn voor een aanzienlijk deel afhankelijk van het selectiegedrag van werkgevers. De betrokken werkcoaches menen dat meer gebruik kan worden gemaakt van instrumenten om dat gedrag te beïnvloeden. Van belang is (a) dat men de werkgever als klant persoonlijk kent, (b) dat de werkgever positieve ervaringen heeft met UWV en (c) dat wordt geïnvesteerd in het opbouwen van netwerken met werkgevers, evenals (d) in een intensievere samenwerking tussen werkcoaches en vacatureteams. In een vervolgproject worden de methodieken om het selectiegedrag van werkgevers te beïnvloeden in kaart gebracht en nader uitgewerkt.
In paragraaf 4.2 wordt nagegaan in hoeverre de IVA voldoet aan datgene wat deze regeling beoogt, namelijk het verzorgen van een uitkering voor werknemers/verzekerden die als gevolg van ernstige medische problematiek volledig arbeidsongeschiktheid zijn geworden, waarbij mag worden gesteld dat die arbeidsongeschiktheid duurzaam zal zijn. Daarbij wordt een aantal karakteristieken gepresenteerd van degenen die in de periode 2006-2009 instroomden in de IVA, waarbij met name aandacht wordt besteed aan de specifieke ziektebeelden die hebben geleid tot de instroom. Onder meer blijkt dat de helft van degenen die instromen 55 jaar of ouder is en dat de IVA-instroom vooral gekenmerkt wordt door ernstige ziektebeelden als kanker (20%), beroerte (12%) en ernstige neurologische aandoeningen (17%). Er is daarnaast sprake van ernstige aandoeningen die relatief vaak de instroom bij bepaalde geslachts- en leeftijdsklassen typeren zoals schizofrenie bij jongere mannen en reumatoïde artritis bij oudere vrouwen. Ook zien we dat er, naast de directe instroom in de IVA (circa 19.000), eveneens sprake is van ongeveer 5400 personen die eerst in de WGA belanden, maar bij wie de medische situatie zodanig verslechtert dat zij overgeheveld worden naar de IVA. Ten slotte blijkt dat bij ongeveer een zesde deel van de totale IVA-instroom in de jaren 2006 t/m 2009 de IVA-uitkering in deze periode ook weer is beëindigd. Van degenen die in 2006 instroomden is inmiddels 30% „beëindigd‟, in 2007 22%, in 2008 15% en in 2009 5%. Overlijden (74%) en pensionering (22%) zijn de belangrijkste redenen voor de beëindiging.
Tussen mei 2008 en mei 2009 legde UWV bij 10,4% van de getoetste re-integratieverslagen een sanctie op aan de werkgever wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen. Werknemerssancties komen veel minder voor (minder dan 1%). We hadden verwacht dat kleine werkgevers vaker sancties zouden krijgen dan grote. Dit omdat ze over het algemeen minder mogelijkheden voor functie-aanpassingen hebben (waardoor ze vaker aangewezen zijn op het lastigere re-integreren richting een nieuwe werkgever, het zogenaamde „tweede spoor) en minder ervaring hebben met langdurig verzuimende werknemers. Toch blijken kleine bedrijven in de praktijk niet vaker in gebreke te blijven dan grote bedrijven ten aanzien van werknemers die een WIA-aanvraag indienen. Dit indiceert dat kleine bedrijven bij het uitvoeren van hun verplichtingen goed ondersteund worden door externe dienstverleners, zoals arbodiensten. Wel blijkt het onvoldoende inzetten van het tweede spoor relatief vaak de reden voor het opleggen van een sanctie te zijn. Bij de sector Onderwijs ligt het percentage sancties boven het gemiddelde. Dit suggereert dat binnen deze sector de kwaliteit van de externe dienstverlening en/of de eigen ondersteunende functionarissen en/of de aandacht voor re-integratie van de werkgever verbeterd kunnen worden.
De omvang van de vacaturemarkt neemt ook weer toe, na de grote daling in de jaren 2008 en 2009. Het zijn voorlopig vooral vervangingsvacatures – pas in 2011 is er weer ruimte voor uitbreidingsvacatures. De komende jaren al mogen detailhandel en horeca zich in een groot aantal vacatures verheugen. Beide sectoren zijn traditioneel van belang voor grote groepen werkhervatters.
Omdat de participatiegraad nauwelijks groeit en omdat de bevolkingsgroep van 15-64 jaar volgend jaar zelfs gaat krimpen, verwachten we over de jaren 2010 en 2011 per saldo een geringe toename van de beroepsbevolking. Deze vraag- en aanbodontwikkelingen leiden tot een verdere groei van het aantal niet-werkende werkzoekenden in 2010 en een bescheiden stijging in 2011 naar een niveau iets boven de 600.000 (verwachte stand eind 2010 is circa 570.000). De lichte stijging volgend jaar is mede te verklaren uit het feit dat de ingeschreven werkzoekenden niet steeds zullen passen in de openvallende arbeidsplaatsen. Het werkloosheidspercentage neemt toe met de leeftijd en de positie van hoger opgeleiden is nog steeds relatief gunstig.
Uit het Vacature Onderzoek 2009 blijkt dat oudere werkzoekenden (55-plus) een geringe kans hebben om werk te vinden. Dit geldt ook, zij het in iets mindere mate, voor laagopgeleiden met maximaal basisonderwijs. Werkzoekenden van UWV WERKbedrijf hebben een relatief grotere kans op werk in de sectoren industrie en bouw. Een nadeel is dat bedrijven vooral behoefte hebben aan hoger opgeleid personeel, dat wil zeggen vanaf mbo-niveau. Verder is in 2009 82% van de vacatures vervuld door personen jonger dan 40 jaar. De NWW-populatie bestaat echter voor 45% uit laagopgeleiden en voor 47% uit 45-plussers. Werk voor kwetsbare groepen werkzoekenden zoals laagopgeleiden, 40-plussers en etnische minderheden is voor 60% tot 80% te vinden in de sectoren Handel, Horeca en Zakelijke diensten.
Ondanks een krimpende economie lijken de gevolgen voor de werkgelegenheid op dit moment nog mild. Het krimpcijfer voor de Nederlandse economie was in 2009 gemiddeld 4%, terwijl de banen-krimp daar een vierde deel van was (jaargemiddelde van 1,1%). Deze daling treedt uitsluitend op in de marktsector en zal zich ook in 2010 nog voortzetten. De werkgelegenheid in de zorgsector neemt dit jaar naar verwachting toe en bij de overheid is er sprake van een stabilisatie op het niveau van 2009.
Onder invloed van de verbeterde economische vooruitzichten is de verwachte ontwikkeling bij de WW naar beneden bijgesteld. Achter deze “meevallende” ontwikkeling gaan echter twee uiteenlopende zaken schuil. Enerzijds is de instroom in deeltijd-WW door het verlengen van de regeling tot begin 2011 hoger dan een paar maanden geleden werd verwacht. Anderzijds zijn de verwachtingen bij de ontslagwerkloosheid positiever. Het totale aantal WW uitkeringen zal naar verwachting eind 2010 ongeveer 45.000 hoger liggen dan eind 2009.
De WIA-instroom komt in 2009 hoger uit dan eerder berekend. Voor 2010 wordt een verdere toename verwacht, onder meer als gevolg van de vergrijzing, heropeningen en instroom van mensen die bij een eerste beoordeling waren afgewezen.
Sinds het tweede kwartaal van 2009 zien we een duidelijke stijging van de instroom in de Wajong. Voor deze groeiversnelling hebben we in de vorige UKV twee mogelijke verklaringen genoemd: de economische crisis en de invoering van de nieuwe Wajongwet per 1 januari 2010. Het is op dit moment nog niet mogelijk om de precieze oorzaak te achterhalen.
In 2009 zien we een verdubbeling van het aantal ingekochte trajecten en diensten voor de WW-populatie. Dit is toe te schrijven aan de sterke groei van de WW-populatie in 2009 onder druk van de economische omstandigheden. Het plaatsingspercentage ligt in 2009 duidelijk lager dan in de twee voorafgaande jaren als gevolg van de ongunstige arbeidsmarktsituatie.
Werkzoekende WW-ers die op een bepaald peilmoment het werk hebben hervat, hebben al bij aanvang van de werkloosheid een hogere werkzoekintentie, een groter vertrouwen in eigen kunnen wat betreft werk zoeken, een grotere arbeidsmotivatie,en een positievere kijk op terugkeer naar werk dan werkzoekenden waarvan later blijkt dat ze nog werkloos zijn. Ook ervaren ze minder financiële en zorgbelemmeringen, minder gezondheidsproblemen en een groter werkvermogen. Opvallend is dat werkzoekenden die actief werkzoekgedrag vertonen, sneller aan het werk zijn dan werkzoekenden die vooral bezig zijn met sollicitatievoorbereidingen. Naast deze factoren speelt leeftijd nog altijd een grote rol. Dit zijn voorlopige20 bevindingen uit de Pilot Voorspellers van Werkhervatting.
Circa een derde van de door werkgevers ingezette arbeid betreft de zogenaamde flexibele schil aan werknemers: uitzendkrachten, tijdelijke contractanten, oproep- en invalkrachten en zelfstandigen (ZZP’ers). Vooral het aantal werknemers met een tijdelijk dienstverband groeit sterk. De samenstelling van de flexibele schil verandert. Het aandeel uitzend-, oproep- en invalkrachten en het aandeel ZZP’ers krimpt. De laatste jaren voor de recessie was het aandeel ZZP’ers juist sterk toegenomen. Het aantal contractanten neemt, ondanks de recessie, nog steeds toe. Hierdoor hebben contractanten een steeds groter aandeel in de flexibele schil. Het vooruitzicht van werknemers met een tijdelijk dienstverband op een vaste baan is beperkt. Van de uitzendkrachten heeft 19% na 2 jaar een vaste baan. Bij de niet-uitzendkrachten met een tijdelijk dienstverband is dat aandeel 34%.
Doordat uitzendkrachten en overige werknemers in tijdelijke dienst vaak de WW instromen kan de indruk ontstaan dat ze het grootste beroep op de WW doen. Dat blijkt deels juist. Tijdelijk personeel stroomt 4 maal vaker de WW in dan vast personeel. De uitkeringslast per werkende verzekerde is bij tijdelijk personeel twee maal hoger dan bij personeel in vaste dienst. Echter, het aantal werknemers in vaste dienst is circa 2,5 maal groter is dan het aantal werknemers in tijdelijke dienst. Bovendien hebben werknemers met een vast dienstverband een hoger dagloon en hebben langer een WW-uitkering dan de tijdelijke werknemers. Hierdoor is het aandeel van de uitkeringslasten WW van werknemers in vaste dienst bijna 60% van de totale uitkeringslasten WW.
Het effect van een hogere AOW-leeftijd op de omvang van de werkgelegenheid zal slechts in beperkte mate doorwerken in het aantal nieuwe uitkeringsgerechtigden in 2025. Alleen bij de WIA is er met 6% meer instroom sprake van een wat substantiëlere stijging. Het is vooral de verlenging van de uitkeringsduur die voor een groter uitkeringsbestand zorgt. Uitkeringen worden dan pas op 67 jarige leeftijd beëindigd. Per saldo leidt de hogere AOW-leeftijd echter alleen bij de WIA en de WAO tot substantiële effecten. Bij de WIA is het bestand in 2025 33.000 klanten groter en bij de WAO 20.000 klanten groter door de verlenging van de uitkeringsduur. Deze conclusie is relatief onafhankelijk van de verwachtingen ten aanzien van participatiegraad op oudere leeftijd.
In het laatste kwartaal van 2009 blijft de arbeidsmarkt verslechteren. Zowel het aantal banen als het aantal ontstane vacatures nemen af. De dynamiek op de arbeidsmarkt, uitgedrukt in de verhouding tussen banen en vacatures, verbetert nog niet. We verwachten dat het aantal bij UWV geregistreerde werkzoekenden (NWW’ers) in het laatste kwartaal van 2009 met ongeveer 20.000 zal zijn toegenomen. De stijging van de werkloosheid is tot nu toe meegevallen. Dit is zowel toe te schrijven aan beleidsmaatregelen als aan het arbeidsmarktgedrag van werkgevers (ondanks lagere productie personeel behouden, in afwachting van betere tijden) en werkzoekenden (terugtrekken studenten van de arbeidsmarkt, terugkeer van tijdelijke migranten naar het herkomstland). Verder leidt het afpellen van de flexibele schil ertoe dat minder werk zich niet onmiddellijk vertaalt in meer werkloosheid.
Voor het eerste kwartaal 2010 is nog weinig verbetering op de arbeidsmarkt te verwachten. Het aantal banen blijft afnemen en de stijging van de werkloosheid zet door. Ondanks deze ontwikkelingen is de omvang van het aantal werkzoekenden lager dan in andere crises. Internationaal is de positie van Nederland zelfs relatief gunstig te noemen.
Het aantal WW-uitkeringen komt in 2009 lager uit dan eerder werd verwacht. Dit heeft niets te maken met de positievere vooruitzichten van het CPB, maar komt doordat minder beroep wordt gedaan op de regeling voor deeltijd-WW dan eerder werd aangenomen. Het aantal reguliere WW-beslissingen komt wel hoger uit dan eerder nog werd verwacht. Voor 2010 wordt een verdere toename van het aantal reguliere WW’ers verwacht. We verwachten dat het aantal lopende WW-uitkeringen eind 2010 zal zijn toegenomen tot 380.000.
De WIA-instroom komt in 2009 hoger uit dan eerder berekend. Voor deze groeiversnelling hebben we geen sluitende verklaring, er zijn tot nu toe geen aanwijzingen dat dit een crisiseffect is.
De groeiversnelling bij de instroom in de Wajong, die we de vorige kwartaalverkenning voor het eerst constateerden, heeft zich in de rest van 2009 voortgezet. Voor de groeiversnelling hebben we twee mogelijke verklaringen: de economische crisis en de invoering van de nieuwe Wajong per 1 januari 2010. Het is op dit moment niet mogelijk om de precieze oorzaak te achterhalen. Goed denkbaar is dat beide een rol spelen.
Uit diepte-interviews onder gedeeltelijke WGA’ers die op zoek moesten naar een nieuwe werkgever, valt op te maken dat de WGA een moeilijk te communiceren wet is. Op zich doet UWV de goede dingen, namelijk de werking van de WGA langs verschillende elkaar aanvullende kanalen communiceren richting klant. De reguliere kanalen voldoen hier echter niet: de klant herkent wel de boodschap ‘werken loont’, maar begrijpt hem niet echt. Dit komt doordat de cliënt er op dat moment geen ruimte voor heeft en/of omdat het te ingewikkeld is. Bijkomende factor is dat het lonend zijn van werken – wat een belangrijke pijler was bij de inrichting van de WGA - niet een voldoende prikkel lijkt om actief naar werk te zoeken. Er zijn meer randvoorwaarden waaraan voldaan moet worden. Als we willen dat de boodschap de klant echt bereikt en er ook naar gehandeld wordt, dan is meer nazorg nodig: herhaling van de informatie, op de persoonlijke situatie toegespitste toelichting over inkomensgevolgen van werken en intensiever stimuleren/motiveren en bemiddelen richting werk.
Onderzoek onder herbeoordeelde WAO’ers liet zien dat de rol die de re-integratiebegeleider aanneemt in het re-integratieproces in overeenstemming moet zijn met de specifieke behoefte van de klant. Wanneer dat niet het geval is, kan re-integratie gemakkelijk op teleurstelling uitlopen en tot frustratie bij de klant leiden. De behoefte aan en ervaringen met re-integratie hangen samen met het zelfbeeld en de levensstrategieën van de klant. Op basis van iemands zelfbeeld en fase in zijn leerproces kunnen we vier typen klanten onderscheiden: organisators, beschouwende organisators, zoekers en figuranten. De verschillende typen klanten hebben elk hun eigen roltype begeleider nodig, om vooruit te komen met de re-integratie: de organisator heeft een werkbemiddelaar nodig, de beschouwende organisator een klankbord, de zoeker een levenscoach en de figurant een regisseur. De behoefte van klanten aan re-integratiebegeleiding kan in de loop van het re-integratieproces veranderen, naar gelang het leerproces in zelfbeeld en levensstrategie dat de klant doormaakt. De rol van regisseur lijkt in de huidige werkstijlen van re-integratiebegeleiders niet of nauwelijks toegepast te worden. Deze rol past ook niet bij de huidige visie dat burgers verantwoordelijkheid dienen te nemen voor hun eigen leven en de keuzes daarbinnen. Een deel is hiertoe nog niet in staat. Hierdoor lijkt het nodig om bij deze klanten deze rol wel te pakken, wil men vooruitgang richting werkhervatting boeken.
Hoe vergaat het 35-minners - klanten van wie de WIA-claimaanvraag werd afgewezen - wat werk en uitkeringssituatie betreft? We peilden dit precies 1 en 2 jaar later bij klanten die in het laatste kwartaal van 2006 een afwijzing ontvingen. Van de 35-minners die vanuit de vangnet-Ziektewet kwamen (ex-vangnetters) heeft na 2 jaar 37% een dienstverband. Op dat moment ontvangt 38% nog een sociale zekerheidsuitkering, in meerderheid via UWV (14% WW, 6% alsnog WIA, 12% weer in Ziektewet), een klein deel via de gemeente (6% WWB). De overige 23% heeft geen werk in dienstverband en geen uitkering. Een deel van hen werkt wellicht als zelfstandige. Van degenen die vanuit loondienst 35-minner werden (ex-werknemers) is na 2 jaar 63% aan het werk. Voor de ex-werknemers zonder werk is de situatie echter vergelijkbaar met die van de ex-vangnetters zonder werk. Opvallend is dat er weinig positieve beweging zichtbaar is tussen de twee peilmomenten. Werkenden blijven grotendeels wel aan het werk, maar slechts een klein deel gaat van uitkering naar werk. Na afloop van de WW geraakt men relatief vaak ofwel in een andere uitkering (Ziektewet of WWB), ofwel zonder vaste inkomensbron. Dit onderstreept het belang van een integrale ondersteuning richting werkhervatting ‘over uitkeringen heen’.
Van de gedeeltelijke WGA’ers die tussen 2006 en medio 2008 instroomden, heeft eind 2008 54% een dienstverband. WGA’ers die vanuit de vangnet-Ziektewet instroomden zijn veel minder aan het werk dan ex-werknemers: 30% versus 69%. Bij de ex-vangnetters stijgt het aandeel werkenden naarmate men langer in de WGA zit, bij de ex-werknemers is juist sprake van een lichte daling. Dit komt omdat ex-werknemers vaak het dienstverband bij de oude werkgever hadden behouden en dat soms alsnog verliezen. Van de ex-vangnetters had 4% in 2007 wel werk en in 2008 niet meer, van de ex-werknemers is dit 8%. Deze ‘uitvallers’ verschillen niet van de ‘werkbehouders’ in opleiding, geslacht, diagnose of aantal functionele beperkingen. Wel zijn ze vaker van oudere leeftijd. Uitval laat zich daarmee minder goed voorspellen door registratiekenmerken dan werkhervatting.
Het aantal werkende Wajongers blijft gelijk tussen december 2008 en juni 2009 ondanks de crisis. Omdat het totale aantal Wajongers nog stijgt, daalt het percentage werkende Wajongers echter licht (van 25,8% naar 25,0%). Vooral bij jonge Wajongers is het aandeel werkenden gedaald. De economische crisis lijkt invloed te hebben op de participatie van Wajongers, maar Wajongers worden vooralsnog minder hard getroffen dan de totale populatie werknemers. Omdat het aantal reguliere werknemers wel is afgenomen, zijn eind juni 2009 in de meeste bedrijfstakken relatief gezien meer Wajongers in dienst dan eind 2008. Ondanks de economische crisis, lijkt het er daarom op dat de toegenomen aandacht voor de participatie van Wajongers haar vruchten afwerpt. Wel is de uitzendbranche een uitzondering. Het aantal Wajongers met een uitzendbaan daalt forser dan het totale aantal mensen met een uitzendbaan.
Van de Wajongers die bij een reguliere werkgever werken, heeft 22% na 1 jaar geen werk meer. Kenmerken van het dienstverband (bedrijfstak, soort contract en omvang dienstverband) zijn meer bepalend voor uitval uit werk dan kenmerken van de Wajonger zelf. Wajongers die in conjunctuurgevoelige bedrijfstakken werken, vallen vaker uit dan gemiddeld. Wajongers werkzaam in de publieke sector vallen het minst uit. Jonge Wajongers en Wajongers met psychische ziektebeelden vallen relatief vaak uit. Uit onderzoek onder werkgevers naar redenen van vertrek van Wajongers blijkt dat ruim de helft van de Wajongers om ‘natuurlijke’ redenen vertrok, bijvoorbeeld vanwege een baanverandering. Bijna de helft vertrok om ‘problematische redenen’. Dit betreft vooral vanwege weerstand van collega’s, te lage productiviteit, te hoog ziekteverzuim of te grote begeleidingsnoodzaak.
Met een enquête onder 3.000 werkgevers is hun bereidheid onderzocht om de volgende vier af-standsgroepen in dienst te nemen: langdurig werklozen, 45-plussers, mensen met beperkingen in arbeidstijden en met fysieke beperkingen. Werkgevers die hiertoe bereid zijn, blijken nauwelijks te identificeren op basis van bedrijfs- of functiekenmerken. We vinden alleen dat de (semi)-overheid een relatief kansrijke werkgever is: openbaar bestuur, gezondheidszorg en onderwijs. Daarnaast zijn er relatief goede kansen in laaggeschoolde functies als magazijn- of schoonmaakwerk. Kansrijke werkgevers onderscheiden zich vooral op kenmerken die duiden op maatschappelijk verantwoord ondernemerschap. Dit zijn echter geen kenmerken die ‘aan de buitenkant’ zijn af te lezen. Hiertoe moet UWV de werkgever (leren) kennen. Dit geeft aan dat investeren in goede relaties met werkgevers belangrijk is. Re-integratie-instrumenten kunnen helpen de drempel voor de werkgever te verlagen. Daarbij zijn voorzieningen die het financiële risico verminderen het meest gewild, zoals proefplaatsing of een no-riskpolis in geval van ziekte. Bij sommige functie-eisen zijn werkgevers bereid ‘water bij de wijn’ te doen: de werknemer kan de vaardigheden leren in de praktijk of met een opleiding. De volgende vijf eisen blijken – indien gesteld - echter meestal ook hard te zijn: motivatie, flexibiliteit, rijbewijs, onregelmatig werktijden en beheersing Nederlands taal. Hierin moeten werkzoekenden en UWV dus vooraf investeren.
Voorjaar 2008 is de regeling brugbanen ingegaan. Uit de tweede monitor brugbanen in voorjaar 2009 blijkt dat de regeling sinds de eerste meting in najaar 2008 beter bekend is geworden bij werkgevers. Wel blijkt dat het bereik van de regeling is achter gebleven bij de verwachtingen. De cijfers geven aan dat de indiceringen loonkostensubsidie (lks) voor herbeoordeelde arbeidsongeschikten nog beperkt resulteerden in plaatsingen op brugbanen. Dit komt onder meer doordat sommige re-integratiebedrijven, waaronder ook grote, de regeling (nog) niet hebben opgepakt of geen plaatsingen op een brugbaan hebben gerealiseerd. Ook laat de economische crisis zich gelden. Zo is het aantal werkgevers dat in het voorafgaande half jaar een gedeeltelijk arbeidsgeschikte (geen brugbaner) heeft aangenomen gehalveerd vergeleken met de eerste meting. De verrichte metingen geven vooralsnog geen indicatie dat brugbaners een grotere afstand hebben tot de arbeidsmarkt dan andere werkende gedeeltelijke arbeidsgeschikten. Daarbij moet wel worden aangetekend dat het bij de brugbaners doorgaans om de meer kansrijken onder de lks-geïndiceerden gaat. Op basis van deze monitor kunnen geen uitspraken worden gedaan over de toegevoegde waarde van de regeling. Wel geeft een substantieel deel (40%) van de werkgevers aan dat de her-beoordeelde zonder de loonkostensubsidie niet zou zijn aangenomen. Dit aandeel is toegenomen vergeleken met de eerste meting, toen nog minder dan een kwart van de werkgevers dit aangaf. Een andere positieve ontwikkeling is dat werkgevers nu meer tevreden zijn over de voorlichting rond en uitvoering van de brugbaanregeling. Met betrekking tot de regeling zelf en de uitvoering door UWV worden door werkgevers en herbeoordeelden dan ook weinig knelpunten genoemd en overheerst de tevredenheid. De werkgevers zijn overwegend tevreden over het functioneren van de herbeoordeelde in de brugbaan en ook de herbeoordeelden zelf zijn overwegend tevreden. Veel werkgevers die gedurende langere tijd ervaring hebben opgedaan met een brugbaner, geven aan dat het ziekteverzuim niet boven, maar juist onder dat van andere werknemers ligt.
De economische crisis beïnvloedt in sterke mate de volumeontwikkelingen. Het aantal WW’ers gaat weer stijgen, van 162.000 in 2008 naar 217.000 in 2010. Omdat m.n. de duur van het recht op de WW flink is aangepast, zal deze stijging – bij de basisprognose van het CPB – minder zijn dan bij de vorige crisis in 2002/ 2003 (H 2.3 en H 5.3). Ten opzichte van de afgelopen jaren zal de samenstelling veranderen: gemiddeld jonger, met een kortere afstand tot de arbeidsmarkt en met een ander bedrijfstakkenpatroon van herkomst (zie H 5.4 en 5.5). Bij de uitkeringsjaren Ziektewet spelen de stijging van zieke WW’ers en het dalende aantal zieke uitzendkrachten, die elkaar bij de basisprognose voor de economische ontwikkeling in evenwicht houden. De instroom Ziektewet daalt volgens de basisprognose echter wel in 2009 (H 2.7 en 5.2). Nog niet duidelijk is in hoeverre bedrijven ook in economisch moeilijke tijden werknemers met gezondheidsproblemen binnenboord kunnen houden, wat de instroom in de WIA kan beïnvloeden (H 2.4 en 5.1). Er zijn veel onzekerheden, het kan somberder uitpakken.
Overige effecten voor volumeontwikkelingen
De aantallen lopende uitkeringen van WAO en WIA komen iets hoger uit dan eerder verwacht. Bij de WAO vindt dit zijn oorzaak in het grotere aantal heropeningen en de lagere uitstroom. Voor de WIA komt het afwijzingspercentage bij de claimbeoordeling lager uit dan verwacht (H 2.4).
Klachten
Over de hele linie is de klachtintensiteit (klachten per beslissing) verder gedaald. Deze bevindt zich nu op een niveau van 2 à 3 promille bij WW en ZW en 2 procent bij AG (H3.1).
Model voor klantgerichtheid doorstaat eerste tests
Een eerste kwalitatieve validatie van het conceptmodel klantgerichtheid onder de WIA-populatie laat zien dat het model in grote lijnen door de klant herkend wordt. Er zijn geen klantprincipes geformuleerd die niet door de klant herkend worden. Wel krijgen we een aantal belangrijke aanvullende bevindingen (H 3.2). Ook blijken klachten volgens dit model geanalyseerd te kunnen worden (H 3.3)
Verzekeringsartsen worden als klantgerichter beoordeeld
Het rapportcijfer voor de verzekeringsartsen stijgt. Dit komt vooral door betere acceptatie van de afwijzing. Dit suggereert dat de verwachtingen van cliënten over het al dan niet recht hebben op een uitkering beter overeen komen met de uitslag. Ook de afname van het aantal afwijzingen speelt een rol (H 3.4).
Werk(hervatting) arbeidsongeschikten voor een klein deel te verklaren uit bekende gegevens
Het opleidingsniveau de krachtigste voorspeller is voor werken na herbeoordeling. Verder is de aard van de functionele beperkingen meer bepalend voor werken dan het aantal beperkingen. Vooral mensen met uitsluitend fysieke beperkingen zijn kansrijk. De kenmerken uit de UWV-registraties verklaren slechts ten dele waarom iemand wel of niet aan het werk komt. Ook andere (harde en zachte persoons) factoren spelen kennelijk een grote rol bij succesvolle re-integratie.
Vangnetpopulatie ook in persoonsfactoren achter bij reguliere werknemers
De re-integratie van vangnetters is moeilijk. Niet alleen vanwege het feit dat ze, terwijl ze gezondheidsbeperkingen hebben, op zoek moeten naar een nieuwe werkgever waar ze aangepast kunnen werken, maar ook vanwege veel (harde en zachte persoons-)factoren (H 4.2).
Een kwart van de regulier werkende Wajonginstroom werkt met ondersteuning van een jobcoach en/of loondispensatie
22% van de Wajonginstroom (2002-2006) werkt bij een reguliere werkgever. Een derde hiervan doet dit zonder ondersteuning van een jobcoach en/of loondispensatie en zonder uitkering, zij kunnen het meest zelfstandig functioneren op de reguliere arbeidsmarkt. 12% van de regulier werkende Wajonginstroom werkt zonder deze ondersteuning, maar met een korting op de uitkering. Ruim een kwart van de regulier werkende Wajonginstroom werkt wel met ondersteuning van een jobcoach en/of loondispensatie en een korting op de uitkering. De overige 30% werkt bij een reguliere werkgever zonder deze ondersteuning en met met behoud van een volledige uitkering. Hierbij gaat het vaak om kleine banen voor een beperkt aantal uren (H 4.4).
Nu de economische groeiverwachting voor volgend jaar is verlaagd naar 1,25% zal de werkloosheid weer gaan stijgen. Voor het overige worden geen zwaarwegende bijstellingen van de ramingen voorzien. (H 2)
WW’ers in lagere beroepsklassen stromen vaker door naar de WWB
Jaarlijks stroomt gemiddeld 5% van de beëindigde WW uitkeringsontvangers door naar de WWB. Afgezien van kenmerken als leeftijd, duur van het WW-recht en type huishouden lijkt ook het beroep van de WW’er van invloed te zijn op de doorstroom naar de WWB. Lager verzorgende beroepen, elementaire beroepen en lagere beveiligingsberoepen hebben een doorstroompercentage van 7 tot 9%. Werklozen met een beroep op hbo of wetenschappelijk niveau stromen minder vaak door (1 tot 2%). (H 2.2)
Klachtintensiteit WW en ZW licht gedaald, AG blijft hoog
In het derde kwartaal van 2008 is de klachtintensiteit (klachten in verhouding tot het aantal beslissingen) licht gedaald naar 2 klachten per 1000 beslissingen voor de WW en naar 3 tot 4 klachten per 1000 beslissingen voor de ZW. De klachtintensiteit voor AG blijft aanzienlijk hoger dan voor de andere wetten, met gemiddeld 24 klachten per 1000 beslissingen tegenover 25 klachten in 2007. Hoewel klachten over de communicatie en informatie afnemen, is deze klachtenbron nog altijd de grootste klachtenbron bij alle klantgroepen. (H 3.1)
Conceptmodel klantgerichtheid UWV verder uitgewerkt
Met het SUWI model voor klantgerichtheid als uitgangspunt is een aangepast conceptmodel van klantgerichtheid voor UWV ontwikkeld. Hierin worden alle klantsignalen geordend rondom vijf klantprincipes: 1) bereikbaarheid en toegankelijkheid; 2) tijdigheid; 3); persoonlijke aandacht; 4) maatwerk; en 5) houvast. Deze klantprincipes zijn het hoogste ordeningsniveau in het klantgerichtheidsmodel. Per klantprincipe worden vervolgens weer diverse componenten en onderliggende aspecten onderscheiden. Het conceptmodel klantgerichtheid UWV moet nog gevalideerd (empirisch getoetst) worden. Dit wordt gedaan door achtereenvolgens een kwalitatieve en een kwantitatieve toetsing bij de klant. (H 3.2)
Klantgerichtheid vaststellen door meten ervaringen van klanten
De ervaringen van klanten met betrekking tot de verschillende klantprincipes moeten eenduidig gemeten worden. Klantonderzoek levert geen feiten maar percepties, die ook beïnvloed worden door de dienstverlening, de uitslag ervan en de verwachtingen die men daaromtrent had. De vraag is hoe hier mee om te gaan en op waarde te schatten. (H 3.3)
Aanvullende (re-integratie)kennis nodig voor WAO/WIA en vangnetpopulaties
Op basis van een overzicht van de huidige kennis van de WAO/WIA-populatie zijn aanvullende kennisvragen geformuleerd met het oog op participatie en re-integratie. Onderwerpen die hierbij aan bod komen zijn onder meer de adequaatheid van het re-integratieproces en – instrumenten voor WGA, de effecten van re-integratie op lange termijn en de effectiviteit van prikkels, rechten en plichten in WGA voor benutting van de verdiencapaciteit. (H 4.1) Op dezelfde wijze is voor het vangnet nagegaan welke aanvullende kennis nodig is met het oog op een optimale inzet van begeleiding en re-integratiemiddelen gedurende de eerste twee ziektejaren. Centrale onderwerpen zijn de kwetsbaarheid van vangnetters, re-integratie(on)mogelijkheden van vangnetters en de rol van UWV als uitvoerder van de ZW arborol voor vangnetters. (H 4.2)
Wajong
Het aantal werkende Wajongers stijgt van ruim 38.700 eind 2005 naar ruim 45.500 eind 2007. Deze stijging doet zich volledig voor bij Wajongers die bij een reguliere werkgever werken; dit aantal is met bijna 50% gestegen. Ook is het aandeel werkende Wajongers toegenomen (tot ruim 27%). (H 4.3)
Effect aanpassing richtlijn passende arbeid voor werklozen: waarschijnlijk beperkt
De richtlijn passende arbeid is voor langdurig werklozen op twee punten aangepast: sneller passend werk aanvaarden op elk niveau (na een jaar in plaats van 18 maanden) en bovendien tegen een lager loon; dit laatste met een inkomstenverrekening, zodanig dat het lonend is om te werken. Of de aanpassingen uit de richtlijn veel extra opleveren is de vraag, omdat zij vooral gericht zijn op een relatief kleine groep hoger opgeleide werklozen met behoorlijk wat bereidheid om deze demotie te ondergaan. Maar in combinatie met inkomstenverrekening kan een groter effect worden verwacht van deze maatregel. (H 5)
Stand van de conjunctuur niet bepalend bij inzet re-integratiemiddelen
Uit een analyse van werklozen wordt geconcludeerd dat voor de effectiviteit van re-integratie niet zozeer de conjuncturele context van belang is, maar een gerichte inzet van re-integratie. Dit betekent dat de re-integratie inspanningen, mits gericht ingezet, ook in een periode van hoogconjunctuur effectief kunnen zijn. (H 6)
Re-integratie ook door inkoopeisen leidend tot meer maatschappelijk verantwoord ondernemen
Naast verbetering van de kwalite iten van de werkzoekende kan een aanpassing van de baan soms nodig zijn om re-integratie te bereiken. Door bij inkoop eisen te stellen met betrekking tot maatschappelijk verantwoord ondernemen door kansarmeren in te zetten, kunnen bedrijven via de omzet hiertoe worden geprikkeld. (H 7)
Nu de economische groei afneemt zal volgend jaar de werkloosheid weer een stijging ondergaan. In de plaatsingspercentages van de re-integratietrajecten zien we al een stabilisering van de stijging van de afgelopen tijd (H 2).
Aantal arbeidsongeschikten gedaald tot laagste peil afgelopen 25 jaar
Het totaal aantal arbeidsongeschikten (gecombineerde WAO/WIA-bestand) blijft flink dalen en ligt inmiddels onder het niveau van 1982 (H 2).
Relatie tussen beoordeling en klantwaardering
WIA-cliënten die het oneens zijn met de uitslag van de beoordeling zijn vaker ontevreden over de verzekeringsarts; zij geven een 4,7 tegenover een 7,4 gegeven door mensen die het eens zijn. Een zelfde relatie is te zien met betrekking tot klachten en bezwaren. Als belangrijke aspecten voor het werk van een verzekeringsarts noemen cliënten ‘luisteren’, ‘inlevingsvermogen’ en ‘deskundigheid’ (H 3.1 en H 3.2). Er wordt gewerkt aan een systeem om analyses van alle mogelijke signalen die klanten afgeven te kunnen gebruiken voor verbetering van de dienstverlening: klantsignaalmanagement (H 3.4).
Eigenschappen vangnetpopulatie en afwezigheid werkgever vermoedelijk belangrijke oorzaak hoge
WIA instroom
De re-integratie van vangnetters moet direct bij een andere werkgever plaatsvinden. Dit 2e spoor blijkt ook bij reguliere werknemers een moeilijkere weg. Inmiddels is er meer zicht op de eigenschappen van de vangnetpopulatie; met name zieke werklozen en overige flexwerkers (einde dienstverbanders) hebben een ongunstigere positie (H 4.1 en H 4.2).
Verschillen tussen WAO en WIA-poort
De invoering van het 2e ziektewetjaar (VLZ) heeft geleid tot de helft minder aanvragen. Van deze aanvragen worden onder de WIA 14 procentpunt meer claims afgewezen dan onder de WAO. Dit is hetzelfde percentage als wat de verhoogde WIA-drempel van 15% naar 35% heeft bewerkstelligd. VLZ heeft naar ruwe schatting 7 procentpunt minder afwijzingen tot gevolg, omdat na twee jaar cliënten met een wat ernstiger problematiek resteren. Het aangepaste Schattingsbesluit geeft naar ruwe schatting 7 procentpunt meer afwijzingen (H 4.3).
Bij Wajong verschil tussen potentiële en daadwerkelijke participatie
Van 44% van de Wajongers wordt bij instroom ingeschat dat zij kunnen participeren in loonvormende arbeid terwijl 29% daadwerkelijk participeert. Dit verschil wordt veroorzaakt doordat een deel van de Wajongers nog op weg is naar een vorm van loonvormende arbeid (via een traject of de wachtlijst van de sociale werkplaats)
en doordat een deel nog op school zit. Er is veel uitval uit het werk. Er is nog ruimte om het participatiepercentage te verbeteren, onder andere door een betere begeleiding van de Wajonger en zijn werkgever, door een verbetering van de aansluiting school en werk en stage en werk, alsmede het wegwerken van wachtlijsten en het voorkomen dat trajecten mislukken (H 4.4).
Aantal mensen dat in aanmerking komt voor re-integratie nog steeds aanzienlijk
Ultimo 2008 zijn er naar verwachting 130.000 WW’ers, jonggehandicapten en andere arbeidsongeschikten die in aanmerking kunnen komen voor re-integratie. In 2010 zal dat aantal tot 113.000 zijn afgenomen. Deze daling komt vooral omdat het aantal WAO’ers fors daalt (H 5.2).
Voorgestelde hervorming van WW naar werkverzekering raakt met name ouderen
De door de commissie Bakker voorgestelde hervorming van WW naar werkverzekering heeft veel consequenties voor mensen die langer dan één jaar werkloos zijn. Hieronder vallen veel ouderen, die – eenmaal werkloos – een geringe kans op werkhervatting hebben. Leeftijd, gezondheid en verouderde opleiding en ervaring zijn hier debet aan. De behoefte aan de juiste inzet van re-integratieactiviteiten, zowel gericht op de werkzoekende, als op de werkgever, zal alleen maar groter worden (H 5.3 en 5.4).
Ketenstroom van Bijstand naar Wajong fors toegenomen
De ketenstroom van Bijstand naar Wajong is sinds de introductie van de WWB gegroeid van circa 800 naar 3.000 mensen per jaar (in 2007). Het aandeel van ex-bijstandsontvangers in de Wajonginstroom steeg hierdoor van circa 10% naar circa 20%. De verwachting is dat dit aandeel zich in 2008 op 20% stabiliseert (H 6.1).
Ketenstroom van WW naar Bijstand achtergebleven bij verwachting
De ketenstroom van WW naar bijstand is in 2007 kleiner dan in voorgaande jaren. De verwachting dat het doorstroompercentage verder zou stijgen (prognose voor 2007 was 8,7%) lijkt op basis van de eerste (voorlopige) tellingen niet uit te komen. Op basis van de eerste gegevens uit de Polisadministratie blijkt circa 5% van de uitstroom WW naar de Bijstand door te stromen. Als percentage van de instroom in de Bijstand is dit wel hoger, zeker voor gemeenten met een beperkt aantal vacatures (H 6.2).
WW instroom komt hoger uit dan eerder was geraamd; het bestand blijft voorlopig nog dalen. Hier is veel onzekerheid vanwege de onrust op financiële markten. Het plaatsingscijfer voor re-integratietrajecten WW stijgt
nog, terwijl de duur van de projecten van met name AG korter wordt. Voor het overige weinig nieuws t.o.v. vorige UKV (H 2).
Klachten
De klachtintensiteit voor de WW en ZW is inmiddels stabiel met respectievelijk 3 en 4 klachten per 1.000 beslissingen. De klachtintensiteit voor AG fluctueert sinds begin 2007 aanzienlijk (H 3.2).
WW’ers met gezondheidsproblemen vragen extra aandacht
Bij WW’ers met een negatieve gezondheidsperceptie hebben een persoonlijke aanpak en frequent contact meer
impact dan bij WW’ers die een goede gezondheid ervaren. Het gaat hier om aandacht voor de klant en diens gezondheidsklachten, zicht geven op nieuwe mogelijkheden en vaardigheden (en daarmee diens arbeidsmarktperspectief), maar ook om het wijzen op sollicitatieplicht en eventueel dreigen met een sanctie (H 3.2)
Draaideurverschijnsel bij vangnetters
Een eerste analyse van vangnetters die in 2007 ten minste 13 weken ziek zijn laat zien dat ongeveer 11% tussen 2002 en 2007 al eerder een vangnetuitkering heeft ontvangen. Deze groep heeft vermoedelijk moeite om zich een vaste plek op de arbeidsmarkt te verwerven (H 4.1).
Stroom WGA naar WIA
Naarmate men langer in de WIA zit, stijgt het percentage doorstroom van WGA naar IVA. Van de instromers uit 2006 is – ongerekend de administratieve correcties vanwege voorschotbetalingen - na 2 jaar 4 à 5% doorgestroomd. Op dit moment heeft de doorstroom het eindniveau nog niet bereikt. We kunnen nog niet voorspellen wanneer dat wel het geval zal zijn (H 4.2).
Eerste indicatie van participatiemogelijkheden Wajongers
De participatiemogelijkheden van Wajongers zijn gebaseerd op de inschatting bij de eerste claimbeoordeling van zowel de verzekeringsarts als de arbeidsdeskundige. Het hoogste niveau van de participatieladder is begeleiding naar regulier werk gevolgd door begeleiding naar een sociale werkplaats. Voor deze twee vormen komt in de periode 2002-2006 44% van de Wajongers in aanmerking (H 4.3).
Herziening herbeoordeling voor 45-50 jarigen en/of langer werkend dan 38 uur .
Na herziening op basis van het oude Schattingsbesluit, krijgt 44% van de 45-plussers van wie de uitkering verlaagd of beëindigd was, weer een hogere uitkering. Dit is vooral het geval bij een hoger maatmanloon, geen dienstverband hebben, minder dan 10 of juist veel uren gewerkt hebben, een nieuwe medische keuring en een
hoger aantal functionele beperkingen. Herziening in verband met het aantal uren (>38 uur) leidt bij 24% van de herbeoordeelden jonger dan 45 jaar, van wie de uitkering verlaagd of beëindigd is tot een stijging. (H 4.4)
Bij re-integratietrajecten selectie van kansrijkheid persoon belangrijker dan moment van inzetten
Niet het moment van inzet is bepalend voor het succes van re-integratie, maar de mate waarin re-integratie selectief en gericht wordt ingezet (H 5.1).
Overzicht resultaat herbeoordelingen op basis aSB
Van de personen van wie de uitkering is verlaagd of beëindigd werkt na anderhalf jaar 56%. Van degenen die niet werkten is meer dan een derde aan werk gekomen. Voor zover men na anderhalf jaar nog niet aan het werk is, verwachten de meesten (70%) dat dit, vanwege de gezondheidsbelemmeringen, ook nooit zal gebeuren (H 6).
ICF een conceptueel model voor geïntegreerde aanpak voor participatie voor mensen met
gezondheidsproblemen
Gezondheidsproblemen vormen voor veel klantgroepen van UWV een belangrijke belemmering bij het zoeken, verkrijgen en behouden van werk. Die klanten zijn gebaat bij een consistente, integrale benadering door de professionals hierbij. De Internationale Classificatie van Functioneren (ICF) van de WHO biedt een conceptueel kader dat specifiek ontwikkeld is om de (mogelijke) gevolgen van ziekte op menselijk functioneren in kaart te brengen, en wel gericht op participatiebevordering. Het handelen van de klant zelf, zijn activiteiten, staan daarbij centraal (H 7)
Ontwikkelingen in Sociale zekerheid leiden tot andere rollen
De WRR ziet voor de sociale zekerheid een verschuiving van compensatie via participatie naar employabiltyvergroting. Dit heeft gevolgen voor de rollen van uitvoerder (naar toetser), diens professionals (naar adviseur/ coach) en voor de verzekerden (naar opdrachtgever) (H 7).
2007 was een goed jaar voor de economie en daarmee ook voor de volume ontwikkelingen. De WW daalde in omvang. De WIA instroom kwam lager uit dan vorig jaar werd voorspeld. Ze komen op 196.000 resp. 22.400. Bij de WIA tekent zich een aanmerkelijk sneller instroompatroon af dan bij de WAO werd geconstateerd (een instroomcohort stroomt sneller volledig in, met minder overloop in andere jaren). Voor 2008 schatten wij de WW instroom op 165.000 en de WIA instroom op 23.900. De economische groei is onzeker; dus ook de WW. Ook is niet bekend of bij minder groei ook zoveel potentieel arbeidsongeschikten binnen het bedrijf kunnen blijven en niet aan de WIA-poort verschijnen. De Wajong raming is in lijn met eerdere signalen weer naar boven bijgesteld (tot een instroom van circa 16.000). Het eerder geconstateerde toegenomen plaatsingspercentage voor re-integratietrajecten (voor alle leeftijdscategorieën) zet zich voort (H 2).
Bejegening en persoonlijke aandacht
Arbeidsdeskundigen en verzekeringsartsen scoren ruim voldoende op het gebied van bejegening. Relatief negatief in hun oordeel zijn de klanten die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn (H 3.2). Persoonlijke aanpak van de re-integratiecoach verbetert het gepercipieerde arbeidsmarktperspectief van klanten. Dit effect beïnvloedt de attitude en het gedrag van de cliënt ten opzichte van re-integratie (H 3.3).
Vangnet en Wajong
Vangnetters en daaronder vooral de zieke werklozen hebben een onevenredig hoge WIA-instroom. Het niet hebben van een werkgever en diens re-integratiemogelijkheden binnen het bedrijf tijdens de ziekteperiode is hier voor een belangrijk deel debet aan. Het meest effectieve instrument tijdens de ziekteperiode van twee jaar ‘re-integratie bij eigen werkgever‘ is voor deze groep niet beschikbaar. Het hogere afwijzingspercentage van vangnetters is praktisch geheel te verklaren uit het lagere (maatman)loon en andere objectief meetbare factoren als leeftijd, geslacht, opleiding. Vangnetters vormen samen met Wajongers en ouderen een belangrijke groep waarvoor de participatieproblematiek flinke aandacht vergt. (H 4.1 en 4.2). Van Wajong is inmiddels bekend waar de hoge groei in de afgelopen periode uit voortkomt (groei speciaal onderwijs, uitstroom uit bijstand en meer diagnose autistisch spectrum). Niet bekend is hoe lang deze ontwikkelingen zich doorzetten (H 4.4 en H 2.6).
Beoordelen op functionele beperkingen
Functionele beperkingen spelen een belangrijke rol bij het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Ook voor de vraag of, waarnaar en hoe de betreffende persoon gere-integreerd kan worden. Voor de diagnose depressie blijken de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML)-score, het salaris, het opleidingsniveau, het aantal gewerkte uren en opgelegde beperkingen hierin, leeftijd en geslacht voor het grootste deel te verklaren of men wel of niet recht op een uitkering heeft (H 4.3).
Vraag naar arbeid en belang werkgevers
Duurzaam re-integreren vereist zicht op de arbeidsmarkt van morgen. Voor technische beroepen zijn de perspectieven goed, onafhankelijk van het niveau. Het slechtste perspectief geldt voor ongeschoolden en VMBO’ers met richting verzorging of economie (H 5.1). Om werkhervatting effectiever te bevorderen is kennis vereist van overwegingen en belemmeringen die werkgevers hanteren bij hen ter beschikking staande alternatieven met betrekking tot personele inzet in binnen- en buitenland om hun productiedoelen te bereiken. Hierbij spelen aspecten op korte (bemiddelen) en op iets langere termijn (re-integreren) (H 5.4).
Werknemers uit nieuwe EU landen
Werklozen moeten concurreren met nieuw aanbod uit nieuwe EU-landen. In 2007 werken ten minste 160.000 Polen, Bulgaren en Roemenen in Nederland. Vooral Polen zijn veelal goed opgeleid, maar vinden vaak werk in beroepen voor laagopgeleiden. De inzet van deze mensen kan leiden tot (kortdurende) verdringing van de aanwezige populatie laagopgeleide werklozen (H 5.2).
Als ondernemer startende werklozen
Het merendeel hiervan had voorheen een beroep op hoog niveau en was afkomstig uit (financiële) dienstverlening, winkelbedrijf of groothandel. Voor elke leeftijdsgroep is het percentage dat terugvalt in de uitkering lager dan bij werkhervatters in loondienst. Het meest vallen 57-plussers en laag opgeleiden terug (H. 5.3).
Netto effectiviteit re-integratie arbeidsongeschikten
Netto effectiviteit van re-integratieactiviteiten geeft aan in hoeverre de kans op terugkeer naar duurzaam werk toeneemt dankzij die activiteiten. Ook voor hen (evenals voor WW’ers) geven analyses aan dat de effecten voor ‘kansarmere groepen’ positiever zijn en dat het moeilijk is de baankansen voor ouderen te verhogen. Selectief handelen zowel ten aanzien van de persoon als het toe te passen instrumentarium is noodzakelijk. Pas dan kan zinvol de kosteneffectiviteit binnen de context van uitstroom naar werk worden bepaald (H 6).
Ouderen en participatie
Om ouderen meer aan het werk te krijgen moeten niet alleen hun beroepskwalificaties op het door de arbeidsmarkt gewenste niveau worden gebracht, maar zal ook een mentaliteitsomslag bij werkgevers en ouderen zelf moeten worden bewerkstelligd. Bij hen spelen namelijk de elkaar versterkende karakteristieken van ‘niet kunnen’, ‘niet willen’ en ‘niet gewild zijn’ (H. 6 en 7).
WW en WIA komen in 2007 vermoedelijk lager uit dan voorheen geraamd werd. De Wajongprognoses moeten weer naar boven worden bijgesteld, vooral omdat de instroom vanuit de WWB langer duurt en intensiever is dan in de vorige raming was begrepen. De plaatsingspercentages van WW re-integratietrajecten nemen voor alle leeftijdsgroepen toe. (H 2)
Patroon in wensen van klanten. Professioneel oordeel nodig voor maatwerk
WW’ers zijn meer gericht op directe werkhervatting en scholing terwijl de WIA klantgroepen meer gericht zijn op het verkrijgen van inzicht in mogelijkheden om werk te (kunnen) hervatten. Klantgerichtheid betreft op individueel niveau wensen en mogelijkheden beoordelen, wat een open dialoog tussen professional en klant vergt en daarmee maatwerk. (H 3)
Samenstelling vangnetpopulatie belangrijke oorzaak hoge instroom in WIA
Het hogere claimrisico van de vangnet populatie ten opzichte van de reguliere werknemers is voor ongeveer 40% te verklaren uit verschillen in leeftijd, inkomen en arbeidshandicap. Daarnaast is het van belang te onderkennen dat ook andere factoren zoals het beroep verschillen in claimrisico kunnen verklaren. (H 4.1)
Nog geen beoordelingsprotocollen voor alle grote diagnosegroepen. Bij WIA vaak
meerdere diagnoses aan de orde.
Voor de zes meest voorkomende aandoeningen, waarbij depressie met kop en schouders bovenaan staat, zijn verzekeringsgeneeskundige protocollen opgesteld. In de top 15 staan echter ook aandoeningen zonder protocollen, onder andere voor spanningsklachten, overige specifieke persoonlijkheidsstoornissen, diabetes, overige psychische stoornissen. Ook blijkt dat de aandoeningen vaak een nevendiagnose vormen. Een volgende kennisvraag is welke combinaties van aandoeningen veel voorkomen en met welke functionele beperkingen de aandoeningen gepaard gaan. (H 4.2)
In Wajong relatief weinig autisme en ADHD maar zij hebben vaker een andere handicap
Uit dossieronderzoek onder Wajongers komt naar voren dat op basis van de hoofddiagnose de ziektebeelden ADHD en autisme minder vaak voorkomen dan was verwacht. Ook na een analyse van nevendiagnoses blijft deze conclusie gehandhaafd. Wel blijkt dat er bij Wajongers met autisme of ADHD in meer dan de helft van de gevallen sprake is van co-morbiditeit, dat wil zeggen zij hebben ook andere, veelal verstandelijke beperkingen. Het merendeel (bijna 60%) van de Wajongers heeft geen secundaire diagnosecode. (H 4.3)
Herbeoordeelden aan het werk; vooral op tijdelijke contracten
Van de cliënten die niet werken is ongeveer 1½ jaar na de herbeoordeling een derde deel aan het werk waarbij bedacht moet worden dat de situatie van cliënten na 1½ jaar geen eindsituatie is. Velen zitten immers nog in een traject. Vaak is er sprake van flexibele aanstellingen. (H 4.4)
Urgent werkzoekende langdurig werklozen hebben ondanks hoge motivatie moeite om werk te vinden
Een derde van de langdurig werklozen zoekt urgent naar werk. Het overgrote deel hiervan is ouder dan 45. Een derde hiervan heeft ervaring in beroepen waar veel vraag naar is. Naast aanbodversterking van de werknemer zijn ook aan de vraagzijde van arbeidsorganisatie en werkgever aanpassingen nodig. Belemmeringen, knelpunten en vooroordelen moeten worden weggenomen (H 5).
Selectief handelen bij re-integratie activiteiten gewenst; qua persoon en qua instrument
Netto effectiviteit van re-integratieactiviteiten geeft aan hoe de kans op terugkeer naar duurzaam werk van een werkloze of arbeidsongeschikte daardoor toeneemt. Analyses geven aan dat selectief handelen zowel ten aanzien van de persoon als het toe te passen instrumentarium noodzakelijk is. Door te veel aandacht voor het traject kan het actief zoeken naar werk in het gedrang komen (insluitingeffect), waardoor in sommige gevallen de zoekduur wordt verlengd ten opzichte van de situatie zonder traject. (H 6)
Bijdragen van UWV naar werk vooral indirect
Uit enquêtes onder (voormalige) WW’ers is af te leiden dat de re-integratieactiviteiten van reintegratiecoaches - conform hun taak - (bescheiden) directe en (grotere) indirecte effecten hebben. Met name de gevoelde afstand tot de arbeidsmarkt wordt verkleind. (H 7)
Het re-integratiepotentieel van de WW’ers, niet werkende arbeidsongeschikten en Wajongers van zittend bestand 2006 en verwachte instroom in de periode 2007-2010 bedraagt meer dan een half miljoen personen. Van het zittend bestand van werklozen zijn persoonskenmerken onderzocht. Onvoldoende opleiding en ervaring, hogere leeftijd, beperkte beschikbaarheid (in aantal uren en/of op afwijkende werktijden) en gezondheidsproblemen worden vaak als oorzaak genoemd van langdurige werkloosheid. De arbeidsmotivatie en het zelfvertrouwen blijken redelijk hoog te scoren. Van een aanzienlijke groep (ongeveer een derde) langdurig werklozen is de economische noodzaak om snel betaald werk te vinden laag. Al deze eigenschappen zijn van belang voor de inhoud van een ‘voortraject’ op het optimale re-integratiepad naar duurzaam werk in een reguliere baan. Dat vereist maatwerk bij de inzet, met kennis en kundigheid van de professional, en het kost tijd en middelen voor interventies en ondersteuning (H.5). Inmiddels blijkt het re-integratiebestand bij de aanhoudende hoogconjunctuur relatief ouder (en dus kansarmer) te worden. (H.2)
WW en WWB, uitstroom en terugval
WW en WWB vertonen over langere tijd een vergelijkbare volumeontwikkeling met dalende trends vanaf het begin van de jaren 90. Bij de WW wordt ca. 54% van de uitstroom gerealiseerd door werkhervatting, bij de WWB is dat circa 30%. Ongeveer 37% van de WWB’ers die uitstromen naar werk valt terug in een uitkering (waarvan circa ¼ naar de WW). Bij de hervatte WW’ers bedraagt de totale terugval 33% (bijna volledig naar de WW). Uitzendbedrijven blijken favoriet te zijn bij het vinden van werk, 50% van de mensen vanuit de bijstand en 34% bij de WW; de terugval uit deze groepen is wel aanzienlijk, namelijk 50% en 44% voor WW resp. WWB. Bij deze uitkomsten spelen uiteraard verschillen in populatiesamenstelling een rol. (H.6)
Volumeaanpassingen
De ramingen van de WIA-instroom blijven vooralsnog ongewijzigd op 28.700, hoewel op den duur een verder neerwaartse bijstelling mogelijk is. Het WW volume zal vermoedelijk iets lager uitkomen dan voorheen werd verwacht; nu worden 209.000 uitkeringen voor 2007 geraamd. (H.2)
Vangnetters
Het onevenredig hoge aandeel van vangnetters in de WIA-instroom gaat gepaard met een relatief hoog aandeel afwijzingen. Voor een deel is dit laatste te verklaren door effecten van leeftijd, geslacht, bedrijfstak en diagnose. Na correctie hiervoor blijven er verschillen over en ook de behoefte om verdere populatieverschillen te onderzoeken, naast het effect van inkomensverschillen. (H.4.1)
Wajongers
Uit dossieronderzoek blijkt dat de groei van de instroom in de periode van 2002 tot en met 2005 vooral afkomstig is uit het voortgezet speciaal onderwijs en het praktijkonderwijs. Deze groei loopt parallel met de groei van het aantal leerlingen op deze scholen. Na deze periode speelt ook de toegenomen doorstroom vanuit de bijstand een rol. Deze doorstroom draagt bij aan de stijging van de instroom in de eerste helft van 2007, die 6% hoger is dan in dezelfde periode van 2006. (H.4.3)
35 min-ers, afgewezen voor WIA
Van de reguliere werknemers die afgewezen zijn voor de WIA doet gemiddeld 41% van de reguliere werknemers een beroep op de WW; dit percentage neemt bij mannen af met de leeftijd. Verder zijn er relaties met omvang bedrijf (meer bij kleinere), met de sector (meer bij landbouw, bouw en uitzendwezen) en met de diagnose (meer bij moeilijk objectiveerbare aandoeningen). (H.4.2)
aSB herbeoordeelden van 45 jaar en ouder
Er kan niet worden geconstateerd dat de kansen om het verlies aan uitkering te compenseren met betaald werk voor 45-plussers duidelijk slechter zijn dan voor de jongere leeftijdsgroepen. (H.4.4)
WW klachten
De klachtintensiteit bij de WW is aanzienlijk gedaald van 0,9% in begin 2006 naar 0,2% heden. De klachtintensiteit verschilt voor afzonderlijke klantgroepen; samenloop met WAO of afgewezen WIA cliënten klagen drie maal zo vaak als zelfredzame WW klanten die een geringe afstand tot de arbeidsmarkt hebben. Klachten hangen in belangrijke mate samen met opleiding; hoger opgeleide klanten klagen ruim tweemaal zo vaak als de overigen. Hoger opgeleide klanten klagen vaker over de communicatie met UWV, lager opgeleide klanten over de gebrekkige informatie. (H.3)
Daarnaast wordt in deze UKV stilgestaan bij één jaar WIA waarvan de contouren inmiddels goed zichtbaar zijn. Er lijkt sprake te zijn van een stabilisatie, die zich bij deze nieuwe wet uit in ondermeer stabiele verhoudingen van aantallen en diagnoses maar ook in afnemende aantallen klachten. De stabilisatie is een reden om hier verder op deze verhoudingen in te zoomen en aandacht te besteden aan de soorten klachten van de verschillende deelgroepen van WIA.