1.zich moeilijk voortbewegen, sukkelachtig gaan, struikelen, strompelen Voorbeeld: ‘Ze liepen over besneeuwd, oneffen akkerland, tjaffelden op vervroren knuisten, schoten onverhoeds nu en dan in een vore’ Voorbeeld: ‘Hij slierde achterwaarts uit, tjaffelde over de oneffenheden’ 2.struikelen Voorbeeld: ‘We zullen ons hier... Gevonden op https://www.dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0022.php