scheuren werkw. Uitspraak: [ ˈsxɵ:rə(n) ] Afbreekpatroon: scheu·ren Vervoegingen: scheurde (verl.tijd enkelv.) 1) beschadigd raken doordat een scheur ontstaat Vervoegingen: is gescheurd (volt.deelw.) Voorbeeld: 'Het document was verkreukeld en gescheurd, maar nog goed leesbaar.' 2) beschadigen door trekken Vervoe...
1) Barsten 2) Bersten 3) Beschadigen 4) Creveren 5) Crossen 6) Kloven 7) Krakken 8) Losrukken 9) Omploegen 10) Racen 11) Raggen 12) Ritsen 13) Rijten 14) Splitsen 15) Splijten 16) Sprongen 17) Stuktrekken 18) Vaneenrijten 19) Versnipperen 1) Barsten 2) Beschadigen 3) Bezwijken 4) Crossen 5) Hard rijden 6) In stukken delen 7) Inscheuren 8) Jakkeren 9) Kapotmaken 10) Krakken 11) Losrukken 12) Omploegen 13) Onbehouwen en hard rijden 14) Ongeslachtelijke voortplanting 15) Openhalen 16) Oprijten 17) Papier ritsen 18) Plankgas rijden 19) Racen 
wild en hard rijden vb: hij scheurde met 160 kilometer over de weg Synoniemen: crossen sjezen
• [ov] in twee of meer delen trekken. • [erga] langs een inkeping in twee of meer delen uiteenvallen.
vaneenrijten, door trekken in stukken delen of gedeeld worden
Scheidingen in een flexibel materiaal veroorzaakt door delen van elkaar te trekken of te rukken.
Omploegen van weidegrond