rillen werkw. Uitspraak: [ ˈrɪlə(n) ] Afbreekpatroon: ril·len Vervoegingen: rilde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gerild (volt.deelw.) snel en onwillekeurig bewegen Voorbeeld: 'rillen van de kou' Synoniem: bibberen Synoniemen: beven bibberen huiveren Intensiveringen Hoe kun je met rillen een ander begrip versterken? rill...
1) Beven 2) Beven van de kou of schrik 3) Bibberen 4) Griezelen 5) Grillen 6) Huiveren 7) Huiverachtige reactie 8) IJlen 9) IJzen 10) Koortsverschijnsel 11) Lichaamswerking 12) Lillen 13) Razelen 14) Schudden van de kou 15) Sidderen 16) Sterk beven 17) Trillen 18) Trillen door angst of kou 19) Trillen door een emotie 1) Beven 2) Bibberen 3) Griezelen 4) Gruwen 5) Huiveren 6) Lillen 7) Razelen 8) Sidderen 9) Trillen 10) IJzen 
trillen, huiveren, beven (toon de herkomst via de etymologiebank)
snel een klein beetje bewegen vb: nadat ze in het water gevallen was, zat ze te rillen van de kou Synoniemen: trillen bibberen beven
trillen
het met lijnen inpersen van papier of karton, zodat het gemakkelijk kan worden gevouwen
Het aanbrengen van een of meer rillijnen.
Bij rillen druk je met de botte kant van een schaar een groef in papier of karton. Je doet dit aan de binnenkant van de vouw. Er ontstaat dan een groef op de vouwlijn. Daardoor kan het karton gemakkelijker gevouwen worden.