het nummer zelfst.naamw. Uitspraak: [ ˈnʏmər ] Afbreekpatroon: num·mer Verbuigingen: nummers (meerv.) 1) reeks cijfers, meestal om een volgorde aan te geven Voorbeelden: 'huisnummer' , 'telefoonnummer' iemand op zijn nummer zetten (iemand openlijk laten merken dat hij iets heeft gedaan wat niet hoort) 2) enkel exempl...
1) Act 2) Aflevering 3) Burgerservicenummer 4) Cijfer 5) Druktemaker 6) Editie 7) Exemplaar 8) Getal 9) Getalmerk 10) Ip-adres 11) Kabaalmaker 12) Landnummer 13) Liedje 14) No 15) Nr 16) Numero 17) Numerus 18) Punt 19) Rangcijfer 20) Rijksregisternummer 21) Sketch 22) Sofinummer 23) Song 24) Volgnummer 1) Act 2) Aflevering 3) Cijfer 4) Deel van een programma 5) Deel van een tijdschrift 6) Deel van het programma 7) Editie 8) Figuur 9) Getal 10) Getal in een reeks 11) Getalmerk 12) Getalteken 13) Lied 14) Liedje 15) Netnummer 16) Numero 17) Deel van een optreden 18) Rangcijfer 19) Reekscijfer 20) Volgnummer 
getal, cijfer; exemplaar (toon de herkomst via de etymologiebank)
cijfer of getal dat de plaats in een reeks aangeeft vb: op welk huisnummer woon je?
•een aanduiding met een getal.
cijfer
cijfer