University of Groningen
Nederlanders in de poolwinter
Hacquebord, Louwrens; Leinenga, Jur R.; Korte, Ko de
IMPORTANT NOTE: You are advised to consult the publisher's version (publisher's PDF) if you wish to cite from
it. Please check the document version below.
Document Version
Publisher's PDF, also known as Version of record
Publication date:
1989
Link to publication in University of Groningen/UMCG research database
Citation for published version (APA):
Hacquebord, L., Leinenga, J. R., & Korte, K. D. (1989). Nederlanders in de poolwinter. s.n.
Copyright
Other than for strictly personal use, it is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the
author(s) and/or copyright holder(s), unless the work is under an open content license (like Creative Commons).
The publication may also be distributed here under the terms of Article 25fa of the Dutch Copyright Act, indicated by the “Taverne” license.
More information can be found on the University of Groningen website: https://www.rug.nl/library/open-access/self-archiving-pure/taverneamendment.
Take-down policy
If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately
and investigate your claim.
Downloaded from the University of Groningen/UMCG research database (Pure): http://www.rug.nl/research/portal. For technical reasons the
number of authors shown on this cover page is limited to 10 maximum.
Download date: 09-10-2022
Dit is een uifgove von
Arcfisch Centrum Rijksuniversiteif
Groningen en
Knoop Horen by
studi old ru kkerij! uitgeveri j
Distributie
Boekhandel Boomker
Haren-Groningen
Tekst- en beeldredacfie
louwrens Hocquebord
Vormgeving
Tineke Wieringa gvn
grofische vormgeving
Produktie en druk
Knoop Haren by
© Copyright 1989
Arcfisch Centrum R.U.G. en
Knoop Haren bv
CIP-gegevens Koninklijke
Bibliotheek, Den Haag
Hacquebord, louwrens
Nederlanders in de poolwinter 1
louwrens Hacquebord, Jur R.
leinenga, Ko de Korte.Groningen: Arcfisch Centrum,
Rijksuniversiteit Groningenj Haren:
Knoop. -Ill. Catalogus bij
gelijknomige tentoonstelling
Universiteitsmuseum GroningenMetlit.opg.
ISBN 90.6148.451.0
5150975.1 UDC (910.4,981,
(~1.492]0
)
Trehv.: Nederlandse
poolexpedilies; geschiedenis;
tentoonstellingscatalogi.
Niels uil deze uilgove mag worden
verveelvoudigd en/of open boor
gernaokl worden d.m.v. druk,
fotocopie, microfilm of op welke
andere wijze ook zonder
yoorofgaande toestemming van de
uitgever.
No port of this book may be
reproduced in any form by print,
fotoprint, microfilm or any other
means withoul written permission
from the publisher.
INHOUD
VOORWOORD
5
DE OVERWINTERING OP NOVA ZEMBlA 7
lOUWRENS HACQUEBORD
DRIE ZEVENTIENDE-EEUWSE OVERWINTERINGEN 24
lOUWRENS HACQUEBORD
EEN KOUD VERBlUF IN GROENlAND EN CANADA 40
JUR R. lEINENGA
NEDERlANDSE SPITSBERGEN EXPEDITIE
KO DE KORTE
53
llTERATUUR 60
lUST VAN TENTOONGESTELDE VOORWERPEN
62
o
NIEIIJ)IEIffi
TIN
IIJ)IEIffi§
il)~
~v,
LOUWRENS HACQUEBORD
JUR R. LEINENGA
KO DE KORTE
&wi!
ARCTISCH CENTRUM RIJKSUNIVERSITEIT GRONINGEN
(-
,
KNOOP HAREN BV
VOORWOORD
De hcrdenking van het 375-j,uig bestaan van de
Groninger Universiteit in 1989 is oak de nanleiding
gcwordcn tot cen aanzicnlijkc reeks van wetenschappclijkc manifestaties. Daartoe behooft het internationale symposium over het thcma 'Life in the Polar
Winter', gcorganiseerd door het Arctisch Centrum, in
samenwerking met het Biologisch-Archcologisch
Instituut en de afdcling Biologic, dat ap 23 en 24 februari 1989 wordt gchoudcn. Ter bcgclciding daarvan
wordt in het UniversitcitsmuSCUlll cell tentoonstellillg
ingericht over 'Ncdcrlandcrs in de poolwintcr' , waarin
aandacht wordt gcschonkcn aan de overwinteringcn
in de poolstrcken door Ncderlandcrs in nu bijna vier
eeuwen en die onderling cell vcrschillend karakter
hebben gedragen. Hct began met de aile Nederlanders
reeds van de lagere school bijgebleven overwintering
van ,ViIlem Barcntsz in het Behouden Huys op Nova
Zembla in de winter van 1596-1597, welke met succes
werd doorstaan.1n het streven van de Noordsche
Compagnie eell permanente kolonie te vestigen,
vonden de volgende, vrijwillige overwinteringen
plaats. Die in de nederzetting Smeerenburg op Spitsbergen in 1633-1634 weHi eveneens een succes, maar
de verblijven op Jan rvlayen in dezelfde winter en in
Smeerenburg in het volgende jaar 1l10esten aIle deelnemers met de dood bekopen. Pas in de winter van
1777-1778 en 1826-1827 brachten weer Nederlanders,
nu wederom noodgedwongen, de winter in het poolgebied door. Aan de hand van teruggevonden voorwerpen, atbeeldingen, kaarten en reisjournalen
worden hun wederwtlardigheden tltlilschouwelijk
gemaakt. Vooral de in de periode 1979-1981 door de
Aretisch Centrum ~ Carl Denig - Spitsbergen expedities opgegraven voorwerpen in Smeerenburg op Spits-
bergen en de reisjournalen geven een levendig beeld
van de barre omstandigheden en ontberingen waaraan
de overwinteraars waren blootgesteld en hoe zij hun
tijd doorbraehten en besteedden. Heel interessant zijn
de lotgevallen van de bemanningsleden van de Groninger schoener Jantilla Agati1a, die in 1909 als
vraehtvaarder naar het poolgebied vertrok. Het schip
raakte in het ijs en zonk. De bemanning wist zich te
redden en leefde meer dan cell jaar onder de inheemse
bevolking. Oak daarvan zijn tal van voorwerpen en
herinneringen bcwaard gebleven. In sterk contrast
met de voorgaande overwinteringell staat ten slotte
de laatste, toen vier biologen, voorzien vanllloderne
hulpmiddclen, in 1968-1969 wetenschappelijk onderzoek verrichtten op Spitsbergen. Ook daarvan gecft
de tentool1stelling een overzicht. Het doet lI\ij genoegen dat deze tentoonstelling, over een onderwerp dat
velen boeit, in het Universiteitsmuseum wordt gehouden. Deze geeft eell goede indruk van het onderzoek
waarmee het Arctisch Centrum zich bezighoudt.
Allen die op de een of andere wijze hebben bijgedragen aan de opzel en de inrichting van de tentoonstelling
en aan de samenstelling van de waardevolle catalogus
wil ik hier gaarne mijn weigemeende dank betuigen,
in het bijzonder dr. L. Hacquebord van het Arctisch
Centrum en Knoop Haren bv studio-drukkerij-uitgeverij te Haren, die de uitgavc van het boek geheel voor
Imar rekening heeft genomen. Het spreekt vanzelf dat
mijn dank niet in de laatstc piaats de bruikleengevers
geldt, zonder wier bereidwilligheid de tentoonstelling
!liet had kunnen slagen.
"'.R.H. Koops, consen'alor
5
LOUWRENS HACQUEBORD
DE OVERWINTERING OP NOVA ZEMBLA
DE POOLWINTER
Het noordpool- of arctische gebied Jigt ten Boarden
van de poolcirkcl (66S N.B.). In di! gcbicd gml!
'5 zomers de zon tenminste 24 uur niet onder en
komt hij 's winters gcdurendc tenminste dezelfde
periodc niet hoven de horizon. Deze zogenaamdc
pooldag en poolnacht durcn Haaf het noordcn toe
langer. De gemiddelde iuchttemperatuuf komt cr
tijdens de warmste maand gewoonlijk niet hoven de
10" C en in cell groat dccl cryan komt dcze zelfs niet
boven de 5" C. Het gcbicd ten 1100rdcn van de
5° isotherm wordt de hoge arctis genoemd en het
andere dee I heet de lage arctis. De gemiddelde wintcrtcmperatuur is er laag en over het algemeen daalt
die temperatullf wanneer men landinwaarts en vcrder naaf het noorden toe gaaL Een gevoIg daarvan
is dat de zee 's winters diehtvriest en de badem vrijweI permanent bevroren is. Slechts de bovenste
50 cm van de badem ontdoait tijdens de zomer. Dc
neerslag is gering en valt in de vonn van sneeuw.
Naar het noorden toe en landinwaarts neemt deze
bovendicn af. Boven de poolkap treft mcn rclaticf
hoge drukgcbieden aan van waaruit regcimatig
lucht Tlaar het zuiden stroomt. Door de draaiing van
de aarde krijgt die arctische luchtstroom een oostelijkc richting. Dit wcgstromen van arctische lucht
gaat mecstal gcpaard mct hcvigc stormcn waardoor
op open plaatsen de sneeuw wordt weggeblazen en
elders driftbanken van opgehoopte sneeuw ontstaan.
Deze aspecten van de poolwinter, die soms in combinatie met clkaar voorkomen, maken het verblijf
aldaar zo gevaarlijk. VeeI organismen verlaten
daarom het gebied bij het invallen van de winter.
Zij trekken naar het zuiden, overwinteren daar en
keren pas in de loop van het volgende voorjaar
terug. Tach valgen niet aile organismen deze
tactiek. Er zijn er ook die de hcle winter blijven.
Deze achterblijvers hebben strategiecn ontwikkeld
die hen in staat stellen de winterperiode te overleven. Hun aanwezigheid in het poolgebied stclden
weer andere levende wezens als de Illens in staat de
winter over te blijven. De mens moest daartoe eehter welleren zich door middcl van cffcctieve kieding
tegen de winteromstandigheden te beschermen en
de aanwezige voedselbronnen te gebruiken. Hij
moest met andere woorden eell bestaanswijze ontwikkclen die hem in staat stelde de poolwinter te
overieven. De Eskimo's of Inuit hadden dat onder
geleidelijk koudcr wordende oIllstandigheden geIeerd. Zij vanden oplossingcn voor de problem en
Overzichtskaarf
van de Atlantische ardis. De
driehoekjes geyen de plaatsen
oonwoorde
Nederlonders
overwinterden.
Tekening
H.J. Walerbolk.
____ 0 ____ _
~".
---'
-wo~
--"O<)rdp:x>1 -
0
p
•
Oq
!
•
o \
.
()O
7
DE OVERWINTERING OP NOVA ZEMBLA
"(
---- ---Verloop von de
dogeliikse tem~
peroluur in een
hoog arclisch
gebied, Kapp
lee, Edge0ya,
Spitsbergen
1968-1969.
Tekening
H.J. Walerbalk.
A\;
\/
v
----""-
!'I\'Ie
--
V\
I~
Ir
IV
NIP
VV
sept.
ok!.
nov.
dec.
ft.~V
I~
'-J
ion.
feb_
waarvoor de winter hen plaatste en ontwikkelden zo
een aan arctische omstandigheden aangepaste bc~
staanswijze. De bewaners van de gematigde streken
die tijdens de Europese expansieperiode het gebied
binnencirongen, kenden deze omstandigheden niet.
Zij gedroegen zich net als veel andere organismen
en verlieten het gebied bij het invallen van de winter. Ze overwinterden op gematigde breedte totdat
ze ap zeker moment gedwongen werden te blijven
omdat hun schip in het ijs kwam vast te zitten. Sommigen van hen wisten zo'n winterperiode te doorstaan en leerden ervan. Deze kennis werd gepubliceerd of doorverteld en anderen konden daarvan
profiteren. Tach waren dezc manieren van over1cven niet structureel. Het waren ad hoc oplossingen die niet leidden (at een aangepaste bestaanswijze. Zodra de omstandigheden iets anders waren
ontstonden nieuwe problemen, waarvoor nieuwe
oplossingen bedacht 1l1oesten worden. Het succes
van een gedwongen overwintering hing nag sterk af
van toevallige factoren.
Na de gedwongen, taevallige overwinteringen werd
in de zeventiende eellw eell aantal van tevoren geplande overwinteringen uitgevoerd. Een aantal
mannen werd enige maanden in het poolgebied achtergelatell met de opdracht te onderzoeken of een
overwintering op die plaats mogelijk was, zaals in
ollze tijd de bemanning van eell ruimtestation de
mogelijkheden van een verblijf aldaar onderzoekt.
Zo'n overwintering was echter vooral bedoeld om
de bezittingen van de walvisvangstmaatschappij te
beschermen. Uiteraard moest ook bekeken worden
of ZO'11 verblijf commercieel aantrekkelijk was en
ook kregen ze er een wetenschappelijke opdracht
8
Vl
~r
11
+H
Ii'.
V
,/,.
y
A. \N\
11
I
,
maari
~
-21
y
31
april
mei
iuni
iuli
aug.
bij. Dc overwinteraars werden bij zo'n gepland
winterverblijf voorzien van ceIl onderkomen en
voedselvoorraden.
Het verIaop van beide soorten overwinteringen
werd echter in hoge mate be'invloed door eeil al of
niet aanwezige inheemse bevalking, zodat er in fcite
vier soorten overwinteringen zijn geweest. Van drie
soorten hebben we Nederlandse voorbeelden gevon den en de tentoonstelling 'Nederianders in de
pool winter' , waar deze bundel bij hoort, wil deze
overwinteringen in beeld brengen. Centraal staat
daarbij de vraag hoe men in staat is geweest de poolwinter te overleven of waarom het niet lukte. Acht
Nederiandse overwinteringen in het poolgebied
worden hier behandeld, waarvan vier in de hoge
arctis en vier in de lage arctis plaatsvonden. Vijf
overwinteringen vonden in onbewoond gebied
plaats en bij drie speelde de inheemse bevolking een
belangrijkc rol.
DE DERDE TOCHT VAN WILLEM BARENTSZ
HET VOORSPEL
In de tweede hclft van de zestiende eellw speelde de
Nederlandse scheepvaart zich vooral af op de Oostzee, de Noordzee en andere Europese kustwateren.
Pas in het laatste decennium breidde deze zich
verder uit en kW<lmen oak de landen rondom de
Middellandse Zee, Brazilic ell Lapland binnen het
bereik der Nederlandse koopJieden. Hun interesse
ging echter verder. Ze wilden een kortere zeeroute
naar Azie en het liefst een buiten bereik van de Portugezen en Spanjaarden. In navoJging van de Engel-
DE OVERWINTERING OP NOVA ZEMBLA
sen en Fransen zochten ze zo'n zccroute in het
Boarden.
De toen aanwezige geografischc kcnnis bood drie
Il1ogclijkhcden: cen noordwcstclijke route, cell
route via de noordpool en cell noordoostclijkc
route. De noordoostelijkc route leek het Incest aantrekkelijk omdat men vcronderstcldc dat de noordkust van Siberie ter hoogte van de Ob naar het
zuidcn afboog. i\'len hocfdc dan slechts het huidige
schicrciland Jamal tc otllzcilen en de zeewcg naar
China en Cathay lag open.
Op zoek naar dczc zecwcg belanddcn de Engelsen
Hugh \Villoughby en Richard Chancellor in 1553
met drie schcpcn in de watercn ten lworden van
Lapland. Door storm en mist raakten de schcpen
elkaar kwijt. \Villoughby zeilde met twee schcpen
naar het Hoorden, maar werd in september door uitzonderlijke weersomstandigheden gedwongen om
te keren. Naar het zuiden zeilend misten ze de
ingang van de \Vitte Zee, maar kwamen in plaats
daarvan op de Arzina Reca, een rivier ten oosten
van het Russische klooster Pechingho, terecht. Ze
raakten daar ingevroren en moesten er overwinteren. Volgens het jOllrnaai van \Villoughby waren
er in de rivier volop vissen en zeehonden aanwezig.
Op de oevers zag hij bovendien beren, rendieren,
vossen en diverse andere vreemdsoortige dieren.
Het is daarom onbegrijpelijk dat deze eers(e Europese overwintering zo slecht afliep dat aile zeventig
opvarenden stierven. Latere reizigers in het gebied
weten dcze mislukking aan gebrek aan kennis en
ervaring. Volgens Henry Lane waren ze niet in staat
geweest goede schuilplaatsen en kachels te makcn
en waren ze daarom van de koude omgekomen.
\Villoughby stuurde eCIl aantal keren enige van zijn
bemanningsleden op pad om naar plaatselijke
bewoners te zocken, maar ook dat lukte nict. De
volgende zomer werden de schepen door Russische
vissers teruggevonden, geheel intact maar met een
doodgevroren bemanning. Hoewcl ze !liet met het
bard in de hand en de lepel in de mond werden
gevonden, zoals de Venetiaansc ambassadeur
bewccrde, was hun do ad dramatisch genoeg en
maakte het gebeuren diepe illdruk in Engeland.
Richard Chancellor had meer geluk. Hij bereikte
met het derde schip de \Vitte Zee en reisde vandaar
door naar Ivloskou ahvaar hij de basis legde voor de
Enge\se handel met Rusland. Nieuwe expedities
werden uitgezonden maar ook deze vonden de
noordoostclijke doorvaart Baal' China en Cathay
uiet. Wei werden nieuwe, onhekende kusten en
eilanden ontdekt en verkend. Ook waren vertegenwoordigers van de kooplieden in het Iloorden
achtergeblcven om de zakell waar te nemen en
transacties voor te bereiden. Zo overwinterden vijf
Engelsen in 1574-1575 in Lapland om met de inheemse hevolking te handelen. Hun rapparten en
de journalen van de ontdekkingsreizigers werden
door Richard Hakluyt lIitgegeven. Daarnaast voegden Engclse cartografen de nieuwe geografische
gegevens aan hun kaarten toe waardoor deze voor
grotere groepen toegankelijk werden.
PETRUS PLANCIUS
Inmiddels waren ook de Nederlanders in de noordeIijke gebieden verschenen. Verschillende, meest
Zuidnederlandse koopliedcn waren vanaf de zestiger jaren van de zestiende ecuw actief in het \ViHe
Zecgebied. Ze hadden een man in dienst die ter
plckke hun belangen behartigde. Deze man was
Olivier Brunei, eveneens eell Zuidelijke Nederlander van geboorte. Deze Brunei n1.1 had het plan opgevat de noordoostelijke doorvaart te zoekcn. Hij
sprak met de beroemde kaartenmaker Gerardus
Mercator en met de Zuidncderlandse koopman
Balthasar de Moucheron. In t5841ukte het hem met
financicle ondersteuning van dc Moueheron een
schip uit te rusten !laar het arctische gebicd. Hij was
evenwcl niet sliccesYol, want zijn schip verging in de
monding van de Pechora en waarschijnlijk kwam hij
zclfbij deze schipbreuk om. Dc door hem verzamelde geografische kennis werd door \Vaghenaer gcbruikt in zijn in 1592 verschenen 'Thresoorder Zcevaerdl', het kaartcnboek waarin ook de informatie
van de Engelse ontdekkingsreizell werd verwerkt.
Petrus Plancius, een dominee en geograaf uit Amsterdam maar van Zuidnederlandsc origine, kende
de resultaten van de Engelse reizen. Hij gaf stuurliedcn les in navigatie en kwam zo in contact met
\ViIlem Barentsz.
Petrus Plancius,
theolooggeograof te Amsterdam. Uit:
Gerrit de Veer,
Reizen van Willem Barentsz,
Jacob van
Heemskerck, Jan
Cornelisz Riip en
anderen naar
het Noorden,
1594-1597. S.P.
I'Honore Naber
ed., linscholen
Vereniging XIV·
XV, 's Graven-
hag. 1917.
9
DE OVERWINTERING OP NOVA ZEMBLA
Een zeevaort-
kundige les von
Petrus Plandus.
Frogmenl van
een tilelblad van
Colom's 'Groote
lichlende ofte
vyeryke Colom',
Uit: Gerrit de
Veer, Reizen von
Willem Barenlsz,
Jacob van
Heemskerck, Jon
Cornelisz Rijp en
anderen naor
he! Noorden,
1594-1597. S.P.
I'Honore Naber
ed., linschoten
Vereniging XIVXV, 's Gravenhage 1917.
Volgens Plancius had de expcditic van de Engclscn
Pct en Jackman in 1580 duidelijk aangetoond dat de
Iloordoostclijke doorvaart niet langs de kust van
Siberie gczocht Inoest worden, maar veel noordclijker. Daar was namclijk cell poolzee zander land
en via die zcc kon men in Azic kamen. Deze bewering was volstrekt in tcgenspraak met de gangbare
opvattingen. De gcografische noordpool werd vrij
algemeen voorgesteld als cell zwarte rots in een
binnenzee die door vier grote stromen gevoed werd.
Deze stromen scheidden op hun beurt weer vier zogenaamde poollanden waarvan er cell lIit zou lopen
in de zuidelijke punt van Nova Zembla. Toen
Barentsz later Spitsbergen ontdekte leek hij dit
concept te bewijzen. Hiermee ZOll immers de zuideHjke punt van eell volgend poolland zijn ontdekt.
De te volgen route zou derhalve tussen Spitsbergen
en Nova Zembla moe ten liggen. Plancius gcloofde
echter niets van dit concept; welis\vaar tekende hij
deze poollanden nog wel opzijn kaarten, maar in de
begeleidende tekst meldde hij dat hij in het bestaan
ervan niet geloofde.
Toen hij in 1594 hoorde dat De Mouchcron van plan
was samen met kooplieden uit Enkhuizen een aantal schepen uit te rllsten am de noordoostclijke
doorvaart te zocken, wilde hij zich daar graag bij
aansluiten. Hij wist enige Amsterdamse kooplieden
en de admiraliteit van die stad te bewegen een schip
met de Zeeuwse en Noordhollandse expeditie mee
te sturen. Omdat Plancius en De Ivlouchcron, die
onder invloed van Hakillyt en Ivlercalor stand, van
mening verschilden over de te volgen route, scheidden de schepen zich zodra ze bij Nova Zembla aankwamen. Dc schepen van Zeeland en Noordholland zeilden door Straat Vaygach en kwamen in een
ijsvrije Kara Zee terecht. Toen de bemanning van
de schcpen dit zag, meenden ze dat ze het begin van
de doorvaart hadden gevonden. Ze keerden daarom om, vast van plan het jaar daarop mel meer
schepen terug te komeH en dan door te zeilen Ilaar
Azic. Het Amsterdamse schip was minder fortuinlijk. Het arrivcerde 01' 77" N.B. en bereikte de
noordkust van Nova Zembla. Daar echter bleck dat
de Kara Zee geheel met ijs bedekt was. Ook zij
keerden terug en ontmoetten bij Straat Vaygach de
anderen weer. Gezamenlijk keerden ze naar Holland terug. Het sllcces van de Zeeuwse en Noordhollandse schepen had tot gcvolg dat de volgende
expcditie de route direct onder de kust van Siberie
volgde. De schepen strand den echter in het ijs van
de Kara Zee. Ze dreven terug Baar Straat Vaygach
en kcerden ecrst in begin november in de Republiek
terug.
HET BEHOUDEN HUIS
Ondanks deze tcleurstelling zonden Amsterdamse
koopJieden, daartoe aangezct door Plancius, het
jaar daarop weer een expeditic naar het noorden.
Op het ene schip was lan Cornelisz Rijp en op hct
andere lacob van Heemskerck schipper. De navigatie en wetcnschappc1ijkc leiding van de expeditie
was in handen van \VilleTl1 Barentsz. De expeditie
moest de richtlijnen van Plancius volgen ell de doorvaart in noordelijke richting zoeken. Op 7Y N.B.
ontdekten ze een eiland dat ze Beereneiland noem-den en op ongeveer 800 N.B. stootten ze 01' de rand
van het pakijs. Dit ijs volgend ontdekten ze op
10
DE OVERWINTERING OP NOVA ZEMBLA
Wereldkoort
door Petrus
Ploncius, uitge-
geven bij Comelis Cloesz, Amsterdam 1594.
Universileits-
bib!iotheek,
Amsterdam.
11
DE OVERWINTERING OP NOVA ZEMBLA
Poolkaart van
Gerard MercatOfi de zestiende-eeuwse
voorstelling bijgewerkt met de
resultoten van de
derde reis van
Willem Barentsz.
Uil: Alios sive
cosmographicae
medilationes de
fabrica mundi et
fobrieafi figura
Gerardus Mercalor. Jodocus
Hondius, Amsterdam 1606.
Universiteits-
bibliotheek
Groningen.
17 juni 1596 land op 80 10' N.B. Ze noemden dit
land 'Het Nicuwc Land of Spitsbergen'. Naar het
zuidcll gaalld vcrkcndcn zc de wcstkust van Spitsbergen en uiteindelijk kwamcn ze weer bij her Beercneiland terug. Hier ontstond cell discussic tussell
Barentsz en Rijp over de tc \'olgen route. Uitcinciclijk beslool Barentsz de noordoostelijke richting
weer tc probcrcn en Rijp zcilde wederom naar het
Boarden.
Barentsz en Van Ileemskerck arriveerden op
IS augustus 1596 bij de IJskaap van Nova Zembla,
ronddel1 deze pUllt en vervoJgdcn hun toeht in
zuidoostclijke richting. Spocdig stuitten ze op ijs,
waardoor ze niet verdcr konden. Ze probeerdcn in
noordwestclijke richting weg te kOIllCIl Cll kwtlmcn
zo bij de IJshaven lerecht. De stroOIll trok het schip
daarna weer naar het oosten en zc kwamen stceds
Il1cer in hel ijs. Tol25 augustus bJeven ze met hct ijs
0
12
DE OVERWINTERING OP NOVA ZEMBLA
worstelen. Toen kwum er weer wat meer open
water en zc vcrlegdcn hun kaefs naar het zuiden in
de hoop via Straat Vaygach weer uit de Kara Zee tc
ontsnappcn. I-let lukte niet en het ijs druktc zc
tertlg. Zc probccrdcn het vCfvolgCIlS nog cell kecr
via de Uskaap mam oak dat luktc niet Illeer, het
schip zat Tlluurvast in het ijs. Op 28 augustus begon
het schip tc bars ten en twce dagcn later wcrd het
door het ijs opgctild. Dc daarop volgcndc dagcn
brachten ze alvast enige voedselvoorraden aan
land. Op 11 september besloten ze aan land een 11lIis
tc bOllwen. Ze begonnen daarvoor drijfhout aan te
slepen dat ze gebruikten "oor het gebint en een dee I
van de wanden van het 1lUis. Nag vDordat de bOllW
Detail van de
poolkoort von
Willem Barentsz,
posluum uitge-
geven door (ornelis Claesz in
1598. De koort
toont 'Het Nieu-
we land' en de
roule die Barentsz en Van
Heemskerck op
hun derde toch!
in 1596 namen.
Universileits-
bibliotheek
Amsterdam.
van het huis goed en weI bcgollllcn was, slocg het
noodlot weer tOC. Dc tilllll1Cfman sticrf. Zc wikkclden zijn lichaam in linncn en bcgrocvcl1 het in cen
kloof. De bOllw ging echter door en op 2 oktober
was het geraamte van het huis zover dat het opgericht kon wordell. Gehecl volgcns de traditic wcrd
een mciboom op het bouwwcrk gcplaatst, aileen
was hij ditmaal van bevroren sneeuw. Op 5 oktober
werd het huis dichtgemaakt met planken die van het
schip waren geslaop! en enkele dagen daarna ver-
Jacob van
Heemskerck. Uil:
Genii de Veer,
Reizen von Wrllem Barenfsz, Jacob von Heemskerck, Jan Cornelisz Rijp en anderen naar het
Noorden, 15941597. S.P.I'Ho·
nore Naber ed.,
linschoten Vereniging XIV-XV,
'5 Grovenhoge
1917.
13
Uit: Gerrit de
Veer, Reizen van
Willem Borentsz,
Jacob von
Heemskerck, Jon
Cornelisz Rijp en
onderen naar
het Noorden,
1594-1597. S.P.
I'Honore Naber
ed., linschoten
Vereniging XIVXV, 's Graven-
hoge 1917.
DE OVERWINTERING OP NOVA ZEMBLA
Het schip von
Von Heemskerck
en Borentsz in
het ijs van de Kafa Zee. Uit: Ger(it de Veer, Reizen van Willem
den, 15941597. S.P.I'Honore Naber ed.,
linschoten Vereniging XIV-XV,
's Grovenhage
1917.
Borentsz, Jacob
von Heemskerck,
Jon Cornelisz
Rijp en anderen
noar het Noor-
huisde cell dccl van de bcmanning van het schip
naar het IlUis.
De 24ste oktober was het !lUis eindelijk helemaal
klaar. Ze hadden precies cen maand over de bOllw
gcdaan en de weersomstandigheden waren zodanig
dat het ook geen week langer had moeten duren.
Drie dagen nadat icderecn naar het huis was gegaan
werd de klok uit het schip gehaald en in het hllis
gezet. Lang hadden ze er geen plezier van, want het
llllrwerk b!eek niet goed tegen lage temperaturcn
bestand te zijn. Op 7 november bleef de klok al sti!
staan. Op die dag waren ze ieder gevoel van tijd
kwijt. Ze warcn gcruime tijd de kooi niet uit geweest en wisten niet goed of het dag of nacht was.
Na cnigc discussic concludcerden zc dat het dag
moest zijn. Ze kregen de klok weer aan de gang,
maar spoedig hield hij er definitief mee op en vanaf
dat moment moest de tijdsbepaling met behulp van
de meegenomen 12 uurs-zandlopers gebeuren.
DE POOLNACHT
scheepshout
werd hel ge~
Veer, Reizen von
Willem Borentsz,
Jacob van
Heemskerck, Jon
Cornelisz Rijp en
roomie van het
anderen noar
huis gebouwd.
het Noorden,
1594-1597. S.P.
De bouwvan het
Behouden Huis;
met drijfhout en
Uit: Gerrit de
I'Honore Naber
ed., linschoten
Vereniging XIV·
XV, 's Graven-
hage 1917.
14
Op 3 novcmbcr was van de zon nog slcchts de
bovenrand te zien. De poolnacht brak aan en deze
zou duren, volgcns het dagboek van Gerrit de Veer,
tot 24 januari 1597. Dc Veer gebruikte echter in dit
geval de Juliaanse in plaats van de toen reeds algemeen in zwang zijnde Gregoriaanse tijdsberekening. Bovendien zagen ze toen de zon niet, maar
eell reflectie daarvan. De werkelijkc tcrugkeer van
de zon vond op 7 februari plaats, zaals Barentsz had
voorgerekend.
Het vcrslag van De Veer begint zoals gebruikelijk
was bij schcepsjournalen steeds met de vennelding
van de weersomstandigheden. Deze werden naar-
DE OVERWINTERING OP NOVA ZEMBLA
SchoeiseI en
kledingslukken
ofkomslig von
Novo Zembla.
Foto Riiksmuseum Amsterdam.
mate de winter vorderde slcchter. \Vas het in
november al vaak stormachtig, koud weer, in december was het zeer koud, zo koud dat het volgens
De Veer bijna niet mcer uit te houden was. De verwarming van het Imis was een groot probleem. De
in september verzamelde brandhoutvoorraad was
sncl op en het aanvullen er van was moeilijk zodat er
een voortdurend tekort aan brandhout was. Op
7 december was dc koude zo ondragelijk geworden
dat de overwinteraars besloten ceil kolenvuur te
maken. Aan hoord van het schip waren zogenaamde smeckokn die goed va or dat doel konden
worden gebruikt. Men stopte echtcr aile kieren,
gaten en zelfs de schoorsteen dicht zodat koolmonoxidevergiftiging niet uit kon blijven. Dit gcbcurde dan ook en aile mannen raakten door de
kolcndamp bedwelmd en ze zouden dit zeker niet
hebben overleefd als niet cell van hen de dem had
opengestoten. Pas tegell het eind van de overwintering gebruikten ze weer kolen maar toen hiclden ze
de schoorsteen opcn. Om in bed warm te blijven
gebruikten ze extra Iaken dat als handelswaar was
meegenomen. Oak legden ze stenen in het vuur dic
zc vervolgens als kruik mee naar bed namen. Om
zich buiten tegen de vaak hcvige kou te beschermen
droegen ze meerdere kledingstukken over elkaar
hecn. Op 19 november gcbruikten ze laken uit de
handelsvoorraad om extra hemden te maken cn van
dc vossepelzen maakten zc mutsen. Toen ze op de
terugweg op de noordkust van Rusland aankwamen, ruilden ze de extra broeken die ze aan hadden
tegen voedsel. Genit de Veer vertelt dat sommigen
wei 'twee of drie over cen hadden'. De mutsen van
vossebont droegcn ze nog to en ze in Amsterdam
aankwamen.
Op II december waren de schoenen zo hard als
iworn gevroren en onbruikbaar geworden. Ze
maakten toen ruime klompen met cell bovenkant
van schaapsleer waarin ze drie a vier paar sokken
konden aanhebbcl1. Later, in maart, maakten ze uit
de ruwe vilten hoeden schoenen die zc over de sokken aantrokkcll en die in de sneeuw heel goed voldeden. Ondanks deze maatregelcn kwam het voor
dat lichaamsdelen bevroren. Zo mocsten een aantal
mannen, die op weg waren naar een eerder gedode
Het Behouden
Huis was op 24
okfober hele·
maol klaar en de
bemanning was
erin gaan wonen. Random het
huis werden vossevollen gemaak!. Uit: Gerrit
de Veer, Reizen
von Willem Barentsz, Jacob
van Heemskerck,
Jan Cornelisz
Rijp en anderen
noor het Noarden, 15941597. S.P.I'Hono~
Naber ed.,
tinschoten Vereniging XIV-XV,
's Grovenhage
1917.
15
DE OVERWINTERING OP NOVA ZEMBLA
beer, door bevroren ogen voortijdig naar huis
terugkeren. Op 13 december was het zo koud dat ze
blaren en bulten op gezicht en oren kregen toen ze
even naar buiten gingel1. Later in de winter was bij
eell van de mannen zelfs cell t~elkoj
afgevrorcn.
Dat er niet meer lichamclijke kwalen ontstonden
was voor cell niet gering dcel aan de chirurgijn te
danken die allerlei preventievc maatrcgelen naITI.
ZO maakte hij op 4 november van een wijnpijp eell
bad om in te stoven. Ze namen minstens drie l11<1al
zo'n stoombad en voelden zieh erna heel goed. De
scheepsbesehllit veroorzaakte obstipatie, waarvoor
zc SOIllS na het bad een laxeermiddel namell. Ook
bestccdden ze relatief veel zorg aan de hygiene.
De Veer vcrmcldt twee maal dat de klcrel1 gewassen wcrdcn en vcrschillende malen dat het huis
werd schoon gemaakt.
SNEEUWSTORMEN EN ISOLEMENT
Bchalvc door de koude werden ze oak door de
Het interieur von
het Behouden
Huis op Novo
Zembla. Rechls
het stoombod
dot de chirurgijn
maakte. UiI:
Drey Schiffahrlen der Hollander nach obermeldlen Indien
durch das miHnachlstigsche
oder Eismeer...
durch Jo. Theodor und Jo./srol
de Bry, Gebriider. Gedruckt zu
Frankfurt am
Mayn durch
Mattheum Becker, 1599. Bezit
von de schrijver.
16
hcvige sneeuwstormen geplaagd. Deze sneellwstormen maakten het onmogelijk 0111 naar buitell tc
gaan, zodat de l11allllcn soms dagenlang met Z'1l zestienen in een ruimte van tien bij zes meter opgesloten zatell. In zo'n sitllatie ontstaan vaak irritaties
en spanningen en om dic te vermijden is cell straffe
discipline en een strikte dagindeling nodig. fvlet
name het dag- en nachtritme dient in zo'n geval gemeenschappelijk te blijven. Dc Veer zegt in zijn
dagboek niet veel over deze aspccten van de overwintering. Duidclijk is dat Barentsz en Van Heemskerck dc beslissingen l1all1en; Barelltsz waar hct de
voartgang van de expeditie betrof en Van Heell1skerck bij nautische zakel1. Niet Barentsz maar
Van Heemskerck nam dan oak de beslissing of cn
wanneer ze in de boten huiswaarts zouden gaan. Hij
was immel's verantwoordelijk voor het schip dar in
het ijs achter blecf. Toen hij had besloten weg te
gaan, werd er ecn verklaring opgestcld over het
stakcn van de reis (het cedelken). Dczc vcrklaring
DE OVERWINTERING OP NOVA ZEMBLA
wcrd door beiden- ondertekend, maar eerst door
Barentsz en dan door Van Hccmskcrck.
De taakverdeling aan board bleef oak aan land
gehandhaafd. Dit blijkt onder andere uit het fcitdat
uitsluitcnd de kok het ctcn kookte. Het sneeuwsmelten en houthakkcn waren cvcneens taken van
de kok. Pas tcen dit hem te veel wcrd, namen de
andcrcn het volgcns eell daartoe opgesteld rooster
van hem over. De schipper en stuurman waren
daarvan echter vrijgesteld. Oak het snccuwvrij
maken van de dellr werd volgcns rooster gcdaan.
Vit deze voorvallen blijkt dat de taakvcrdc1ing en
de discipline 01' het schip oak in de kleine ruimte
aan land gold. Van spanningcn en ruzies hlijkt niets
in het dagbock vall De Veer. Evenmin blijkt eruit
dat groepjes zieh om dic reden wilden afzonderen.
Integendeel, toen zc in het voorjaar hout moesten
verzamelen, dedcn ze dat gezamenlijk. Slechts de
kok, de schipper, de stuurman cn de zieken blcvcn
in het Behouden Huis achter. Ook dc tochten naar
het schip werden mcestal in groepjes van vijf a
zeven man ondernomcll. Er is cvcnwcJ ccn opmcrking van De Veer die te dcnkcn gecft. Hij vcrmeldt
dat sOlluuigen heimelijk naar het schip gingen om
daar vall dc voorraden tc etcH. \Vc1ke strafmaatregelen werden genomen OIll tc voorkomen dat het
wecr zou gebcuren staat nict in het dagbock. Hoe
dan ook, veel strubbclingen zullen er niet gcweest
zijn, want dan was dat zeker ergens vermeld.
Uit verschillende zinnen van De Veer blijkt dat dc
dagenlange opsluiting grote invlocd had 01' de geestelijke weerstand van de mannen. Ze werden er
zeer somber door gestemd. Ze verJangden naar dc
zon die ze als de hcerlijkste schepping Gods beschouwden. Recds op 23 dcccmber vcrzuchtten ze
dat hel met de ZOI1 de gocdc kant op ging. Toen CellleI' twee dagen later vossen ovcr het dak van hun ingesneeuwde huis Iiepen, we I'd dit door sommigell
van hen direct weer als eell slecht tekcl1 bcschouwd
ell op 26 december was er naast hoop oak sombcrheid in het Behouden Huis 01' Nova Zembla. Tocll
op 27 januari een reeds lang zieke lotgenoot overleed, kreeg hij een begrafenisdienst met psalmgczang Cll voorlezingen uit de Bijbel. Dit gebeurde
niet aileen uit pietcit voor de dode, maar ongetwij-
feld ook om er opnicuw moed uit te putten en daardoor de gecstelijkc weerstand te vcrgroten. Dc
overledene werd vervolgens even buiten het huis in
de sneenw begraven.
Eind januari waren de overwinteraars zeer teleurgesteld, omdat het nog steeds erg koud was. Onclanks het feit dat men 01' 16 fcbruari plezier maakte
en het glas hief 01' de bijna voorbije winter, was
het de 18de februari al weer een en al somherheid.
Ais ze op cell nacht vosse- voor berevoetstappen
houden vcrzucht Dc Veer 'want de nacht die eensaem ende eyselijek in hem selfs is, die maeckte
tghene dat eysclijck schecn noch eysclijcker'. Op
I maart was het zo koud en was cr zo wcinig brandstof dat ze zich door hardlopen warm moesten
houclen en midden maart was het weer bitter koud.
De bittere koudc, het isolement en de somberheid
werden soms even vergeten door het vieren van
hoogtijdagen. De Veer noemt in zijn dagboek
Kerstavond en Kerstdag, maar venneldt niet of ze
toen iets bijzonders deden. Dat is andcrs 01' Drie
Koningen, want de ,wond vail de 5de januari we I'd
met pannekoeken, beschuit, wijn en spelletjes tot
een ware fcestavond gemaakt. Ze verbeeldden zich,
aldus Dc Veer, dat ze thuis bij familic of vriendell
waren en vergaten daardoor even hun benarcle situatie. Naar oud gebruik deelden ze clkaar briefjes nit
en de kOllstabcl werd or deze manier koning van
Nova Zembla. Ook l','laria Lichtmis op 1 februari en
Vastenavond op 16 februari werden niet vergeten.
De gevierde feestdagen maken duidelijk dat het
katholicisme tachtig jaar l1a de Hervonning nog eCIl
grote invloed had 01' het dagelijks !even in bepaaldc
streken in de Republiek.
Door het gebruik van ijsberenvet was er volop
brandstof voor de olielampen. Iedereen kon daaram ccn van de meegebrachte kaarsen bij zijll kooi
hebben, zodat zo nl! en dan ook met lezen de tijd gedood kon worden. Ais het weer het toeliet werden
spellctjcs als klootschictcn en koh'en gedaan. Ook
dit was een aardig tijdverdrijf Cll men bleef bovendicn in bewcging. Dat was belangrijk, omdat beweging als een probaat middel tegen scheurbuik werd
gezien. Daarom werd er eveneens frequcnt hardgelopcn.
17
DE OVERWINTERING OP NOVA ZEMBLA
Op 12 iuH 1596
werd bij een
eilond dot het
Beereneiland
werd genoemd
een ijsbeer gedoad. Het dier
werd gevild en
het vlees gegeten, maar het
smaakte hen niet
goed. Uit: Gerrit
de Veer, Reizen
van Willem Bo-
rentsz, Jacob
van Heemskerck,
Jan Cornelisz
Rijp en anderen
noar het Ncar-
den, 15941597. S.P.I'Honore Naber ed.,
linschoten Vereniging XIV-XV,
's Gravenhage
1917.
DE JACHT OP IJSBEREN EN POOLVOSSEN
Oak de jacht werd gezien als een nuttig tijdverdrijf.
Zc maaktcn vcoral jacht op ijsberen en POolvDssen.
De eers(e ijsbeer werd reeds op 12 juni 1596 gedond. Het Beereneiland ontleent er zijn naam aan.
Ze vilden het dier en aten van het vlees, maar COIlstateerden dat het niet erg smaakte. Oak bij Spitsbergen werd cell beer gcdood en gcvild, maar hct
vlees werd toen niet mecr gegetcn. Dit blcef zo tot
31 mei 1597. Opdie datum dooddcn ze eell beer, vilden hem en aten van de Icvcr. Dat smaakte goed,
maar ze werden er allemaal ziek van. Drie man zclfs
zo ernstig dat voor hun !evcn wcrd gcvrecsd. Zc vcrvcldcn over hun hele lijf en Jeden hevige pijnen,
maar herstcldcn uiteindelijk toch. In totaal werdcn
elf beren gedood. Tijdens de overwintering werden
dezc beren meerals tijdverdrijfgejaagd. Bovendien
vond men ze lastig. De nuttige waarde werd, nadat
men had geconstateerd dat het vlees niet smaakte,
niet zo hoog geacht. Hct vct wcrd als bnmdstofvoor
de olielampen gebruikt en meestal werd oak de huid
bewaard. In een gcval slocgen zc oak de tandcn uit
de bek, overigens zander dat wcrd vCfmcld wat ze
ermec dcden.
Toen de zce dichtvroor ycrdwenen dc ijsberen,.
maar de vossen blcven gedurende de gehele winter18
peri ode in de buurt van het IlUis rondzwervcn. Om
dezc diercn te vangen wcrdcn vallcn gemaakt. In
ecrstc instantic van cen hocpcl cn CCIl touw, maar
spoedig op de Noorse wijze met planken die met
stenen waren verzwaard en die met een houten pen,
waarap het aas was geprikt, op scherp werden
gczct. Dezc laatstc mcthode bleek voortreffelijk te
werken want ze vingen totaal26 vossen die een weIkome aanvulling op het menu waren.
Aan proviand had men uit Holland meegenomen:
beschuit en hard brood, gezouten vlees en spek, gerookt spek cn hammen, bater cn kaas, olie en azijn,
mosterd cn zout, gerooktc vis cn stokvis, gOft, erwten en bonen, bier, wijn en brandewijn en grutten
en meel. Het bier was al spoedig bevroren, waardoor de vaten lek werden. Bij het ontdooien licp
meestal veel weg en bovendien verloor het zijn
kracht waardoor het niet lekker mecr smaakte.
Naast water was bier het belangrijkste drinkell aan
board van de zestiende-eeuwse schepen. Reeds op 8
november wcrd CCIl tekort gcconstateerd dat moest
worden aangevuld door sneeuw te smelten. Dc zelfde dag werd ook het brood gerantsoeneerd en op
12 november ging de wijn op rantsoen. De kaas
werd op 22 november verdeeld. Desondanks was in
december het beste proviand rceds op. De maaltijden werden daarop zeer sober. Gecn wonder dat
het yossevlces cen welkome aanvulling was. Dat dit
yerse vices cycncellS gocd tcgen scheurbuik hielp
wist men fliet, maar het is ongetwijfeld hun redding
geweest. Op 1 Illei kooktcn ze het laatste meegebrachte vlees en op 3 mei ging het spek op rantsoen
en waren ook de grutten op.
DE TERUGREIS
De overwinteraars hadden zo nog tot ongeveer eind
augustus brood, zodat ze, wilden ze dit angstigc
aYOntuUf oyerlcycn, de tcrugreis wei zo spoedig
l1logelijk mocstcn aanvaardcn. Er kwam ilOg bij dat
de schepelingen meer dan genoeg hadden van de
'troosteloze' plaats. Ze wendden zich verschillende
keren tot \Villem Barentsz met het verzoek de
schipper over te halen de sloepcn gereed te maken.
Barentsz wimpelde dit in eerste instantie af, maar
op 15 mei sprak hij met de schipper af de maand mci
DE OVERWINTERING OP NOVA ZEMBLA
nog af (e wachten en als het schip dan nog niet nit
het ijs ZOli zijn danzouden ze iude boten teruggaan.
Dat wcrd uitcindclijk gcdaan. Dc baten werden
daartoc gcrccd gcmaakt en op 14 juni 1597 vertrokken zc vanuit de IJshavcn, nadat ze in het Behouden
Huis een briefje (het cedelkcn) hadden achter
gclaten.
Op 20 juni oycrlecd \Villcm Barcntsz en dczclfdc
dag oak nog Claes Andriesz. Beiden werden op de
wcstkusl van Nova Zembla begraven. Bijna twee
weken daarna stierf een vijfde oycrwintcraar.Twcc
maandcn 11a het vertrek ontmoetten de ovCrlcvCIlden voor het eerst weer andere mcnscil. Het waren
de schcpclingcn vall cen Russischc lodya waarvan
zij vis en mcelkoeken kochten. Op 30 augustus
kwamcn zc in Kola aan waar zc Jan Cornclisz Rijp
ontmoetten. Ze hadden to en in twee en een halve
maand 381 zeemijl in open boten over de Noordelijke IJszee afgelegd. Een prestatie waarvan de
omvang nauwelijks is voor te stellen. Op 1 november keerden zc in de kleding van Nova Zembla en
met witte bontmutscn op in Amsterdam terug, een
Orie kandelaren
gevonden op
Novo Zembla.
Folo
Rijksmuseum
Amsterdam.
De sloepen werden gereed gemaakt om erin
naar NoordRusland ferug fe
keren. Uit: Gerrit
de Veer, Reizen
van Willem Barentsz, Jacob
van Heemskerck,
Jan Cornelisz
Rijp en anderen
naar het Noor-
den, 15941597. S.p.rHonon3 Naber ed.,
linschoten Veren1ging XIV-XV,
's Gravenhage
1917.
19
DE OVERWINTERING OP NOVA ZEMBLA
HET CEDELKEN
Het cedelken,
zoals het in
1876 door de
Engelsman Gardiner op Nova
Zembla werd teruggevonden.
Rijksmuseum
Amsterdam.
Alsoe w(ij) van mijnen heeren van Amst(er)dam wut ghe~ond
s(ijn) Anno -1596- om bij
(n)oerden naer de Landen van Chyna te varcn
soe ist dat wij naer graete moeytc ende gcen ( )
perijckcl ghecamen sijn amden w( ) van nova
(Z)ee(m)bla mccnendc Hoch alsae bij de Costen
van Tartrien langes te seylen in den voerschrevc(n) landen eyntlijck ghecomen o(p) dese
plaels(e) or den -( ) ende -26- Augusti de(s)
boven ge(noemden) jaers waer ons den oes( )
ende - Odo() - (o)ns soe dapperlick (ende) cocne () gew() ende ijs besetten des wij wegens te()
deser noe(t) gedwongen sijngeweest een huijs te
bouwen am OIlS lijf de wijnter over daer i(nn)e
salueren indien tl110egelijck waer van couden
Sijn (i)nt huijs ghe woent van den - 12 - October
Anno - 1596 - den heelen wynter over totten - 13
-Junii des naestvolgenden jaers Anno - 97 - (in)
grate coude. Sijn den selfen - 13 - Junii ( ) doen
ons schip noch al vast int ijs besloeten Iach met
ons schuyt ende boet van hier ge(seylt) am
weder thuijs te moegen coem(en) onse godt wil
ons behouen reijse verleenen ende ons met ghesontheyt in ons vaderlallt brengen. Amen.
Nota desen hoeck daer wij overwijntert hebben
is g(e)legen op d(en-) 76 - graed d(
) die
(
) breeden aen (de w)eslsij(de va)n n(ova
Zeemb)Ia (onge) veerlijck (
) noe (
)a
)deshebb(en)novaZeembla-I2-(
)
(
len (
) en, suydw(esten) wint ende westaerts) op.
\Vilem Barentsz
Ja(cob) Heemskerck
iIIusie armer maar eell ervaring rijker.
Dc noordoostelijke doorvaart was niet gevonden,
het schip was vcrspeeld en vijf metgezellen hadden
de tocht niet ovcrlccfd. Toch kan men deze locht
niet louter als mislukking zien. Er werden tijdens
deze toeht mccr onbckende kusten ontdekt dan
tijdcns de voorgaande twee toehten. Zo werden hct
Bccrcilciland, de noord- en westkust van, Spits20
DE OVERWINTERING OP NOVA ZEMBLA
De poolkaart
van Willem Ba-
renlsz, posluum
uitgegeven door
Camelis Claesz
in 1598.
Universiteits-
bibliolheek
Amsterdam.
21
DE OVERWINTERING OP NOVA ZEMBLA
bergen en de noord- en oostkust van Nova Zembla
ontdckt, verkend ell yoor het ccrst op kaart gezet.
Het was bovcndicn de ccrste keer dat Europeancil
in de hogc arctis ovcrwinterden. Het dagbock van
Gcrrit de Vecr wcrd spoedig na terugkoillst in druk
uitgcgeven en het bcleefde daarna vcle hcrdrukken.
Nag hetzcIfde jaar vcrschenen bovcndicn uitgavcn
van het dagbock in diverse andere talen. Het werd
cell internationaal bekcnd boek. Het belangrijkstc
rcsultaat van dcze tocht is cvcnwel de door Camelis
Clacsz in 1598 postuum uitgegeven kaart vall
\Villem Barcntsz, waarop het poolgcbicd geheel
volgcns de thcoric van Plancius is weergcgcvcn als
eeo zce zondcr poollanden. Sicchts de Polus rvIagnetlls, dic als cen gewcJdige rots uit zcc oprijst, herinnert nog aan het oude concept van ondcr anderen
Mercator. Op deze poolkaart staat een groot deel
van de noord- en westkust van Spitsbergen aangeduid als 'Het Nieuwc Land'. Ook zijn het Beereneiland cn Nova Zembla op de kaart aangegeven.
Voorwerpen uit
het dagelijks
leven von de
overwinteroars
opNovaZemblo. De meesle
van deze vondsten zijn door de
Noar Elling Carl-
sen gedaon en
via Engelond in
het Rijksmuseum
fe Amsterdam
terechtgekomen.
Fole
Rijksmuseum,
Amsterdam.
II.
I.
II'
f
22
DE OVERWINTERING OP NOVA ZEMBLA
Voor het eerst is cen dccl van de oostelijke kustlijn
van dit laatstc eiland op cell kaart aangegeven. Op
deze kaart zijn oak walvissen getekend en dczc afbeeldingen hehhen in het begin van de zevcnticnde
cellW de ccrste Nederlandsc walvisvaarttochten
ongctwijfcld merle gestimulccrd.
ELLING CARLSEN
Tweehondcrdvijfcnzcventig jaar nadat Barcntsz en
zijn mannen in de Ushaven aan de oostkust van
Nova Zcmhla landden, yond de Noorse jager Elling
Carlsen op het eiland ter haogte van 76° 12' N.B. de
resten van een huis. Dit IlUis was volgens Carlsen
16 ellen lang en 10 ellen breed. Het was gebouwd
van drijf- en schccpshout. Het drijfhout was gebruikt yoor het gcraamte en het onderstc dccl van
de wanden van het hllis. Dit decl van de wanden was
op de Noorse wijze geconstrueerd vall vier balken
die op de hoeken om en om in elkaar waren gelegd.
De rest van de wanden en het dak waren gedekt met
1.5 duims vUfendelen die 14 a 16duim breed waren.
Deze delcn warcn met behulp van spijkers aan
c1kaar en aan het geraamte bcyestigd.
Tussen de huisresten yond hij twec kopcren kookketels, een koevoet, eCIl geweerloop, een slaguurwerk. een klok, eell kist met daarin versehillcnde
vijlen en andere timmcrgereedschappen, ecn pmtij
prenten, een fIliit en enigc gcverfde kledingstukken. Daarmmst waren er nag twee kisten, maar die
waren leeg.
Dric dagcn na hun eerste bezoek aan de huispiaats
gingen Carlscn cn zijn bemanning wcderom in de
fJshaven aan land. Dc huisrcstcn werden nag een
kcer nauwkeurig onderzoeht en zc ontdekten nag
meer voorwerpcn. Zovonden zij kandelaars, drinkkroezen van tin, een degen, cen fragment van eell
hcllebaard, twee boeken, verschillendc fragmenten
van nautisehe instrumenten en delen van eCil grotendccls vcrroeste ijzeren kist. Op dondcrdag 14
september 1871 gingen ze voor de laatstc keer aan
land om de plaats te onderzackcn. Ditmaal sehepten ze oak zand weg en vonden daarbij trommelstokken, nog eell degen en enkele spiesen. Carlsen
was van mening dat in het huis goed gewapende
mensen hadden gewoond die gezien het wrakhout
Timmergereedschap ofkomslig
von Nova
Zemblo.
Foto
op het nabijgelcgen strand van eell schip afkomstig
waren geweest dat schipbreuk had gclcden. De Noren zoehten na hun inspectie van de hllisrcsten oak
nog naar resten van ave ric den mensen maar konden
niets vindell.
Voordat Carlsen cn zijn mannen de plek met mcename van de gevonden voorwerpen veriieten, richt~
ten ze eell paal op met stenen eromhcen en in dit
cenvolldige gcdcnkteken lieten ze CCil bericht
achter in eell dubbele blikken trammel. Dc voorwerpen kwamen l1a enige omzwervingen in het
Rijksmuscull1 te Amsterdam tcreeht waar ze lange
tijd tot de vaste expositie van dc afdeling Nederlandsc Geschiedenis behoorden. De laatste tijd
bevindcn ze zich vanwege onderzock in depot.
23
Riiksmuseum,
Amsterdam.
LOUWRENS HACQUEBORD
DRIE ZEVENTIENDE-EEUWSE
OVERWINTERINGEN
EEN GRAF OP AMSTERDAM EILAND
Op 16 juli 1980 werden op Amsterdameiland de
overblijfselen van zeven mannen gevonden. Veel
was er van hen niet meer over, maar gcnoeg om het
graf tc herkennen en de ligging van de lichamen te
reconstrueren. Op ongevcer tien centimeter beneden het oppcrvlak werden de bodems van zeven
doodskisten aangetroffen; zes nonnale kistbodems
en een extra korte. Op deze boclems werden de
resten van skeletten gevonden, drie in gestrekte
houding en vier in min of meer hurkhouding. Dc
Spitsbergen, en
rechls de noordwesthoek von
Spitsbergen met
AmslerdomeHand en
Smeerenburg
woor twee overwinteringen
ploatsvonden.
Tekening
I. Stoepker.
V E S T-
SPITSBERGEN
;',':.t{
.. Wolvisbegroofploots
t Begroofploots
24
zeven kisten, de positie van de lichamen en het l1auwelijks Hen centimeter diepe graf zijn duidelijke
aanwijzingen dat het hier het graf betreft van de
zeven vrijwilligers die in 1634 in Smeerenburg
achterbleven om daar vergeefs de poolwinter te
trotserel1.
DE PLANNEN
Reeds in 1623 waren vrijwilligers bij de bcwindhebbers van de Noordsche Compagnie met het aanbod gekomen om een winter in het Hoge Noorden
door te brengen. De bewindhebbers waren toen
echter nog van mening dat elit eell overbodige zaak
was en gingen niet op het aanbod in. Toch blecf de
gcdachte de gelederen van de Noordsehe Compagnie bezig houden, vooral {oen bleek dat een pennancnte vcstiging eell krachtig middel zou zijn in de
strijd met de concurrentie. In 1626 werd dan ook
opnieuw ccn plan gemaakt. Ditmaal zOllden vijfentwintig man, rijkelijk voorzien van levensmiddelen
en medicijncn, in cell ruimc, goed gelsoleerde
woning mct kellken en voorzien van een kachel op
Spitsbergen achterblijvcn. Zij zoudcn bovendicn
een schccpjc van vijfcntwintig last tot hun beschikking hebben. Deze ovcrwintcringsplocg zou zich
met de bcr~
cn vosscjacht bczighoudcn. Eel1 bezigheid die hun afleiding en beweging zou verschaffcn
en voor de compagnic rcvcnucn zou oplevercn.
Zodra de zon tcrug zou komcn en het ijs zou breken, zoudcn ze mctdc walvisvangst beginnen, zodat
nog voordat dc schcpen nit Holland 'dc Hollantsc
oftc Mauritiusbaai' hadden bereikt, walvissen zouden zijll gedood. Bovelldien zoudcn meteorologisehe waarnemingcn gcdaan kunncn worden, waar-
DRIE ZEVENTIENDE-EEUWSE OVERWINTERINGEN
door een antwoord gegeven kon worden op de
vraag of dit decl van de poolstreken tijdens de winter bewoonbaar was of niet. Uiteindclijk werd dit
laatste doel het hoofddoel. Dc gehele onderneming
zou, zo luidde de mening, nag niet dircct ecollomisch voordeel op hoeven te leveren, maar moest
als experiment gezien worden. Een nadere afweging resulteerde eehter in de conclusie dat onderzoek en een betere voorbereiding nodig waren, alvorens zo veel mensen aan de gevaren van een poalwinter zouden worden blootgesteld. Het benauwde
avontuur van Barentsz en de zijnen op Nova Zcmbla (1596-1597) was nag niet vergeten. De overwintering werd daarom tot nader order uitgcsteld.
In 1628 werd vanwcge conflicten met de Basken
wederom over cell overwintering gesproken, maar
dat jaar kwam het er evcnmin van en waarschijnlijk
was het erook nooit van gekomen, wanneer in 1630
niet per ongeluk acht Engelsen op Spitsbergen
waren achtergebleven, die in het voorjaar vall 1631
gezond en weI werden aangetroffen. Hiermee was
immers aangetaond dat een overwintering op Spitsbergen mogclijk was.
De "Muscovy Company, de Engelse walvisvangstmaatschappij, had voordien oak reeds gespeeld met
de gedachte een overwintering te organiseren. Zij
was bereid een flinke premie te betalen aan de
lied en die eell dergelijk avontllur aandurfden. Er
werd echter geen enkcle vrijwilliger gevanden. Het
lukte zelfs niet am uit Engcland aangevoerde ter
doad veroa.rdeelden tot een overwintcring te bcwcgcn. Toen ze de dcsolate pick waar ze moesten
ovcrwinteren zagen, prefereerden ze de strop
boven CCll venlleende langzame dood op Spitsbergen. Nadat bovcndien negen op Spitsbergen achtergebJcven Engelsen het jaar daarop dood en door
roofdieren venninkt werden teruggevonden, daalde het animo tot beneden nul.
Dit veranderde toen de acht ccrder genoemde Engelse zeelieden na hun ovcrwintering gezond
werden aangetroffcn. Zij waren door dezelfde
schipper achtergclatcn als de negen die eerder waren omgekomen. Zij wisten zich in levcn te houden
door het eten van rendiervlecs cn walvisresten van
het voorafgaande sIachtseizocll. Als deze Engelsen
zondcr enige voorbereiding in staat waren met
succes te ovenvinteren, dan moest dat volgens de
bewindhebbers van de Noordschc Compagnie in
Smeerenburg en op Jan rVlayen oak mogclijk zijn.
Taen Baskische walvisvaarders in 1632 de pakhuizen van de Noordschc Compagnie op Jan Mayell
plunderden en cell cnorme schade berokkcnden,
warcn ze spoedig overtuigd van het nut van een
ovcrwintering op Spitsbergen en Jan "tvlayen.
DE UITVOERING
Aan het cind van het seizocn van 1633 bleven
daarom ap beide plaatscn ploegen van zeven
menSCH achtcr. De ploeg opJan IVlaycn stand onder
leiding van Dlitger Jacobsz van Grootebroek, een
ervaren comnHHldeur die vele jaren in dicnst van de
kamel's Enkhuizcn en Amsterdam van de Noordsche Compagnie bij Jan rvlayen 01' walvisscn had
gejaagd.
De ploeg 01' Spitsbcrgcn werd geleid door Jacob
Segersz van dCf Brugge, die volgel1s het journaal
van rvlichiel Adriaensz de Ruyter samen met CCIl
25
landtong van
Smeerenburg
gezien vonuit het
westen.
Foto B. Bekooy.
DRIE ZEVENTIENDE-EEUWSE OVERWINTERINGEN
Twee JOURNALEN
Titelpagina van
de uitgave van
Twee jaurnalen
..., editie Gillis
Joosten Saeghman. Amsterdam co. 1668.
Universileilsbibliotheek
Amsterdam.
Illall voor Jan rvlayen midden in het vangstseizoen
uit Holland was gehaald. De burger van Spitsbergen, zoals hij door Dc Ruyter werd genoemd, komt
verder in geen enkelc schriftelijke bron voor. \Vat
precies zijn positie in de Noordsche Compagnie was
wetcn we daarom niet, maar dat hij leiding kon
geven bleek gauw genoeg.
De opdracht van be ide plocgcn was overwinteren
en alles waarnemen wat op be ide locaties zou voorvallen. Ze mocsten dagelijks schriftelijk bijhoudcn
wat er gebcurdc, aangeven of deze gebieden 's winters bcwoonbaar waren en bepalen of het waar was
dat het cr 's winters de he Ie dag donker was. Daarnaast moesten ze de ncdcrzettingen beschermen
tegen belagers. Als er schepen in de buurt kwamen
moesten ze in aile tenten vuur maken zodat rook uit
de schoorstenen zou komen, vlaggen hijsen en
schotell lossen van de forten. Opdat de belagers,
denkende dat er een grote bezetting was, er vandoor zouden gaan.
Van be ide overwinteringspogingen is nauwkeurig
verslag gedaan en de journalcn zijn bewaard gebleven. Deze journalen zijn in druk verschenen en er
zijn verschillende uitgaven van bekend. Van de
overwintering op Spitsbergen is geen oorspronkelijke uitgave bewaard geblcven. De uitgave van de
Amsterdamse drukker Gillis Joosten Saeghman is
een heruitgave geweest van een oudere uitgave die
we uil de Latijnse uitgave vall de 'Grooten Atlas'
van \Villem Jansz Blaeu kenllell. Blaeu verwijst
daarin namelijk naar een in 1635 bij \Vaalpot uit
Delft uitgegeven jotlmaa!. Saeghman heeft dit
boekje nagedrukt. Van het oorspronkelijke boekje
ontbrcekt tot Ill! toe ieder spoor, zodat we hel mel
eell herdruk uit ca. 1668 moetell doen.
Wat het journaal van de overwintering op Jan
rVlayen betreft hebben we meer geluk. Hiervan zijn
vier uitgaven bekend. Uitgave een 'Journael of
Dagh Register gehouden bij seven matroosen in het
overwinteren op 't Eyland iVlauritius in Groenland
in 't jaer 1633 en l634, doch sijn 't samen aldaer
gestorven' is uitgegeven door Gillis Joostcn Saeghman te Amsterdam ca. 1668. Hel is een verkorte uitgave van de oorspronkelijke, uit 1634 daterende
tekst. Uitgave twee 'Twee Journalcn: het eerste
26
ntbir UtI)OUbtll ~p
~,bm
MAT ROO SEN.
SPITS'IfE"R G EN,
Gelegen in Groeniant, t'zedert het vertreck vande VHfchery.
Sch~n
ziJn~<kfl
def Gcoaroyeerde Noortfche Complgnie, in Nederlant,
au
~o.
Au;:uftr .631. !CI, d. wN<rk<>mft
v<>«~
"q.l\t.y,16H_ \\' <Irk. Mom ~"n
:!..EjD afg.:uJi,tn lewn ad~re
Iig.d... opg<b!.... ",J«b.k2~na!t'rmgic
JA
1;ip
&;".", .. 1", J..
Sch<p<n,<J.n
"pm-
(1Ji""''':]''''''
COB S E G E R S Z. ,-ander B RUG G E.
ER DAM,
=-ro:,;.·"AM'~T
GILLIS
e~nal1
JOOSTf:N
'P;utltr. tlan N ~lo\m.
ZAAG)-l.AN, 111 DrtHwtrr·nrMt/
Iff 2u- m :(~I1N-tcpfm.
gehouden bij de seven matroosen op het Eylandt
IVlauritius in Groenlandt in den jare 1633 en 1634 in
haer overwintercn, doch syn al 't samen gestorven'
is eveneens een verkorte uitgavc die samen met hct
dagboek van de mislukte tweede overwintering op
Spitsbergen omstreeks 1668 is gepubliceerd door
Gillis Joosten Saeghman te Amsterdam. Dc derde
uitgave heet: 'Het Journael ofte Voyage vande
Groenlantsvaerders namelijck vande seven matrosz. die ghebleven waren op het Eylant, ghenaemt rVlauritius om op het selfde Eylant te overwinteren ooek om te besien hoe heus dit lant toe
soude draghen den gheheelen winter' is uitgegeven
in 1634 bij 'Abraham Nering, Boeekvercooper bij
de Roode Brugghe Op het Zeeusche Veer inde
Druckerije' te Rotterdam.
De vierde en laatste uitgave is: 'Het Journael ofte
\Vaerachtige Beschrijvinge van al hetgene datter
voorghevallen is op het Eylant IVIauritius in Groenlandt beschreven bij seven persoonen, die Anno
1633 aldaer ghelaeten waren om te averwillteren'.
Op het titclblad staat oak nog dat het dagboek
DRIE ZEVENTIENDE-EEUWSE OVERWINTERINGEN
IOVRNAEL.
110.
i1)jf 1(:
'I1opagte lHUllle l9~oen(t$'
~ar.ol
~n1rl(\
unnM Ji;Jru£l1 malrorJ. btt
<lIIJlbltuen warm op Ott <tCplant Genaullt maw
t'J(iu.G' om op Ott (cifbe €plant tt olmwintmnfoockom
u fHfjm OO! Onlt bir 1!ant foe routfC b)agfiuIJ .
IDiom.
bm gC(~ltr1
Noch hebt ghy hierby,de Befchrivingbe van 11aer handel,
emtc w:mdd,oock wat ly gehooft ende geficn hebben,als Beuen,
W ;I-111IT,"l1c" cndc ro~c,
~nd(
D;rch,cno, lo!d~Ij(hHC
Z(~gcJIQ'h!.n,
~I!e<;
p~tfed:«liJ;(n
OHttJjd'nlto<.
TOT ROTTERDAM.
lOp Abraham Nering. lSot({lumOOptrl bp be laoobt
2aoW99brt@pOrtZrtufrtn:Utrt!fnbe DlUckerijr
ANNO. 1634.
aile andere, de Amstcrdamsc, rvliddclburgse,
Vlissingse, Veerse ell Dclftsc bczittingen wordt
melding gcmaakt. la, zelfs de Deense installatics
worden in het journaal genocmd. Over zijn cigcn
onderkomen spreekt Segersz van def Brugge steeds
in tcnnen van 'anze tent'. Dit bctckcnt ciat de overwinteraars in de mccst wcstclijke traankokerij van
Smeerenburg bivakkccrdcn.
Uit het journaal blijkt dat Segersz van def Brugge
zich nauwgezet aall zijn opdracht hicld. DagcJijks
notcerde hij de weersomstandighcdcn. Steeds weer
began hij zijn dagverslag met de vcrmclding van de
windrichting, windstcrktc, algchcJc weerstoestand,
de temperatuur en de ijstocstand in de baai.
Zoals gcbruikclijk is in scheepsjournalen werd de
windrichting heel nauwkeurig aangegeven. Het
blijkt dat de noordoostelijke wind gcdurende de
winter van 1633-1634 overheerste, maar cell zuidwestelijke wind blijkt eveneens frequent voor te
komen. De stormfrequclltie was dat jaar aanzienlijk lager dan tegenwoordig het geval is. Het
grootste aantal dagen met storm kwam net als
gevondcn is tussell de bcclldcrcn van cell van de
zevcll ovcrwintcraars. Het wcrd bij \ViIlcm Christiaens gedrukt en door Jacob Roels, bockvcrkopcr
op de Hooghlandtschc Kcrck-Graft tc Leidcn, in
1634 op de markt gebracht.
We zullen hier geen discussie aangaan over het fcit
welk journaal het meest waarheidsgetrouw is, maar
Titelpogino van
het Rotterdamse
journool van de
overwintering
op Jan Mayen of
Mauritius. Rotterdam 1634.
Uil: Wolvischvaarten, overwinteringen en
jachlbedrijven in
hel Hooge
Noorden, 1633-
1635. S.P.I'Honore Naber.
Ulrecht 1930.
Afscheid van de
overwinteroors.
Uif: Twee journalen ..., edifie
Gillis Joosten
Soeghmon.
Amsferdam ca.
1668.
Universifeifsbibliotheek
Amsterdam.
zowel uit het Rotterdamse als uit het Leidse journaal gcgevens puttcn waarbij we de natuurlijke gestcldheid van het ciland voortdurend op de achtergrond laton mccspclcn am daardoor intcrprctatiefouten tc voorkomcn.
WINTER IN SMEERENBURG
Het journaal van Van del' Brugge begint op
30 augustus 1633, de dag waarop de schcpcn het anker lichtten om naar Holland to zeilen, en eindigt op
31 mei 1634, tocn de schepen terugkeerden. De
zcvell overwinteraars hadden waarschijnlijk hun
in trek in een van de huizen van de Hoornse traankokcrij gcnomcn. Dit is namelijk de enige traankokcrij die niet in het jaurnaal genoemd wordt; van
27
DRIE ZEVENTIENDE·EEUWSE OVERWINTERINGEN
:mORD G_U
laqunc
N·:STERDM·:E IlA'in
HOaR;!
DELfT
o
00
00
GAT
:~!ODUI
,
DEH!SE
'1EEHE 'llISSIilGElI HIDDELBURG N-l5TER[Wt
/E:,Y.HlJIZErJ
5'Jm
'0
,.CO
locolie van de
verschillende
lraonkokerijen
op de landtong
van Smeeren-
burg op Amster-
domeilond.
Tekening
AJ.lotgering.
Complete vilt-
hoed. He!
koordie
is gevlochten
naarvoorbeeld
van enkele bewaard gebleven
resfanfen. De
hoed werd in
Smeerenburg
gevonden. Fote
C.F.D., R.U.G.
tcgcnwoordig yoor in december en januari. De
windsterkte werd omschrcycn met woorden als
zwak, matig, hard en stonnachtig. Daarnaast
werden tennen als afnemend en tocncmend gebruikt. Oak de necrslag en de tempcratuur werden
bcschrcycn. Een exacte vermelding van de tcmpeTatum was nog !liet Illogelijk, omdat de thermometer nog geen gemeengoed was.
De eerste dagen was er sprake van mooi, hclder
weer. Op 15 september begon het te vriezen, maar
de vorst was niet steeds even streng. In de herfst
dooide het soms ook enkcle dagen en in januari en
februari overheerste zelfs dooiweer. Onder invloed
van de zuidwestenwind en de rclatief hoge temperatuur ontstonden toen zelfs wakken in het ijs van
de Hollandse Baai. Daarna begon het weer te vriezen en in mei was nog sprake van strenge vorst.
Ondanks het vrij gematigde winterweer waren er
perioden waarin het bitter koud was. Zo koud zelfs
dat de overwinteraars vreesden dood te vriezen.
Deze koude perioden vielen meestal samen met
perioden van storm. Het was dan bijna niet
mogelijk buiten te zijn en ze hlcven dan ook binnen
bij het vum zitten.
Dit vuur was hun voortdurende zorg, niet aIleen
vreesden zij een tekort aan brandstof, maarook was
28
er voortdurend brandgevaar. Eenmaal ontstond er
inderdaad cen brandje, maar dat kon met
'kockswater' en snceuw worden geblust. Door hct
stoken van steenkool en dc slcchte trek bIecf er vcel
rook in huis hangen. Deze rook en zwavel sloeg hen
op de borst en evenals op Nova Zembla ontstond
gevaar voor koolmonoxidevcrgiftiging. Hct voorkomen van tlauwtes en duize1igheid is daarvoor een
aanwijzing.
De koude had grote invloed op de toestand van het
voedsel. Aan de ene kant bleef daardoor het lepelblad en het rendier- en vossevlees beter bewaard,
Illaar aan de andere kant raakten vloeistoffen bevroren, wat veel ongerief veroorzaakte. De watervaten bevroren zelfs naast het vuur. Door bcvriezing zetten de vaten uit, waardoorbij het ontdooien
veel voeht verloren ging. Toen ook het vlees en spek
uit de tonnen moes{ worden gehakt, raakte zelfs
Scgersz van dcr Bruggc ontmoedigd. Ze baden
daarom dagelijks 'Godt Almaehtigh hen niet na verdiensten tc straffcn'. Bijna bitter merkte hij op dat
hij 'in tijdts dc commandeur weI hadde voorgedragen ende gesollisiteert om beter versorght te
werden, maer het versoeck wiert bij haer in de wint
geslagen, ende seyden dat het selvige genoegh
soude sijn, alsser maer een tent of loodse mocht
gehechtet worden'. En aansluitend daarop 'naderhandt (tot waersehouwinge) eenighe \villende overwintcren moeten na 't hun hier opdoet, van betcr en
wanner Loodsc vcrsorgt worden'.
De kou veroorzaakte eveneens bevroren ledematen, waardoor zweren en fijt ontstonden. Reeds in
september kreeg een van de overwinteraars last van
bevriezingsverschijnselen aan zijn vingers. Ondanks cell behandeling met 'boonsap' en water en
azijn, 'olye van olijve ende olie no. 4 al 't samen volgens dc lijste ons van diversche Chirurgijns verleent' begonnen zijn vingers flink te zweren. Pas nadat Segersz van der Brugge van ccn van Z'll vingers
een stuk vices had weggesnedcn en de wond daarna
had uitgewassen, hersteldc hij weer. 'Ve lezen er
tenminste niets meer over in het journaal. Ook de
anderen hadden last van bevriezingen en niet aileen
de vingers, maar oak tellen raakten bevrorell. Segersz traehtte zijn mannen in conditie te houden
DRIE ZEVENTIENDE-EEUWSE OVERWINTERINGEN
door ze veel te laten bewegen. Niet aileen kolfden
ze op het ijs van de baai, ook wandelden ze, wanneer ze vanwege de wcersomstandigheden binnen
mocsten blijven, voor het stapcn gaan twee uur in
het imis. Toen dit moeilijkheden gaf, splitste hij de
groep. Drie mannen werden op 11 januari voor drie
dagen in een van de huizen van Amsterdam ondergebracht, om zodoende meer ruimte voor 'exercitie'
te ereeren, maar mogelijk ook am de spanningen
die door het lange verblijf in cell klcine ruimte ontstanden, te vermijden. De exercitie werd van groat
belang geacht, omdat mcn in de veronderstelling
Icefde dat scheurbuik vooral een gevolg was van een
tekort aan beweging. In het begin was deze extra beweging nag niet nodig, omdat de mannel1 toen door
de jacht voldoende beweging kregen.
Vier fragmenten
von een muls van
vossebont.
Gevonden in
Smeerenburg.
Foto CF.D.,
R.U.G.
Gebreide muls
mel diverse gekleurde garens.
Gevonden op de
Zeeuwse UyI-
kijck. Foto C.F.D.,
R.U.G.
De HoHandsche
of Mauriliusbaal
in augustus.
Tegenwoordig
heet deze baal
Smeerenburgfjorden.
Foto B. Bekooy.
DEJACHT
In het begin van de overwintering werd op rendicren gejaagd. Ze roeiden daarvoor helemaal naar
de Rendiervlakte. Deap 12 september bij Biscayerhoek gedode rendieren werden ter plaatse geslacht
en met veel maeite J1lee naar Smeerenburg
genomen. Daar werden ze in stukken gehakt, met
azijn gewasscn, gepeperd en aan spijkers opgehangen om ze te latcn bevriezen. Al dezc moeite bleek
nict voor niets, want het vices blecf de hele wintcr
goed. Hct vormde een welkome afwisseling van het
menu. Ook werd getraeht walvissen te jagen, maar
al gauw bleek dat ze daarvoor met te weinig man
waren. Later in de winter jaagden ze op ijsberen en
vossen.
Er werden ongeveer vijfentwintig beren en een
groat aantal vossen gedood. De gevechten met de
ijsberen waren gevaarlijk, omdat de musketten
door de weersomstandigheden nogal eens weigerden. Als dat het geval was gebruikte men lenzen en
hellebaarden. Het kwam echtcr voor dat men ternauwernood aan verwonding kon ontsnappen en
eenmaal kon niet worden voorkomen dat de hand
gewond raakte. Dezc jacht moet als cell van de
doelstellingen van de overwintering worden beschouwd. \Veliswaar staat aileen expliciet vermeld
dat de overwinteraars moesten onderzoekell of een
dergelijk woest gebied in de winter bewoonbaar
. ",~f/®
1"-11\.' . o~
~,:
-.
hI:>-
29
._':-~t
"'"
DRIE ZEVENTIENDE-EEUWSE OVERWINTERINGEN
De bereniacht in
de poolnacht
1633-1634. Uil,
Walvischvaarten,overwinteringen en iachtbedrijven in het
Hooge Noorden, 16331635. S.P.I'Hono~
Naber.
Ulrechl1930.
loge leren
schoen. Gevonden in Smeerenburg. Foto
G.D., R.U.G.
Inlegzool gesneden uit de brede
rand von een
vilthoed.langs
een rond is de indrukvan het
hoed lint nog
zichtbaar.
Gevonden in
Smeerenburg.
Folo C.F.D.,
R.U.G.
was, zc dam'toe alles moesten waarncmen en schriftclijk vastleggen, maar uit de activiteiten van de
overwinteraars blijkt duidelijk dat ze ook moesten
onderzoeken hoeveel profijt een ongestoorde jacht
kon opleveren.
Yoor de overwinteraars zeit teIde die opbrengst
niet zo zwaar. YooI' hen was de jacht eCIl uitstekend
tijdverdrijf. Bet journaal gceft duidelijk de indruk
dat de opwinding van de ijsberenjacht een belallgrijke factor in de succesvolJe overwinteringspoging
was. De berell werden, in tegcllsteliing tot de overwintering 01' Nova Zembla, zelts gelokt. Dit gebeurde met vlees dat in een sloepmast wcrd gehangen. Ook werden twee jonge berell op de zolder van
de Middelburgse tent vastgezet om daarmee de
Illoeder te lokken. Bovendien werd een val gezet
am beren te vangen en zelfs op zondag werden
beren geschoten. Het villen van de gedode diercn
vand in dat geval eell dag later plaats.
Bij het villen van vrouwtjesberen antdekten de
overwinteraars dat ijsberen net als andere zaogdieren levendc jongen baarden. In het journaal
30
wordt er expliciet gewag van gemaakt dat dat geen
vleesklompen waren die na negen dagell lekken
jonge beren werden, maar gewone feuten. Ook
meldt het journaaI andere bijzonderheden omtrcnt
de voortplanting van ijsberen. Kennelijk gaven de
overwinteraars hun ogen goed de kost.
Er werd een walrus gedood die meteen ontdaan
werd van zijn tanden. Op 11 april ateH de mannen
de tong van de walrus met peper en azijn gestoofd
'die hcel goet van smaeck was doch eenigc hebben
het niet willen proeven'.
SCHEURBUIK
Dc vangst van de drie rendieren in september is een
bclangrijke factor in het succes van de overwintering geweest. Op 17 april van het volgende jaar at
men er nog van. I-let vlees van de ijsberen werd niet
gcgeten. Kennelijk wist men dat het niet smaakte of
vermeed men het tc cten uit angst vroeg grijs haar te
krijgen, zoals in het journaal van Friedrich !vlartens
uit 1671 staat vermeld. Op Jan r"layeH atcn de overwintcraars echter wei berevlees. In Smcercnburg
DRIE ZEVENTIENDE.EEUWSE OVERWINTERINGEN
varieerde men het menu met vossevlees, rendiervlees en dat van diverse vogeJs. Er was voJdoende
vers vlees, zodat het niet nodig was berevlees te
eten. Het basismenu bestond uit voedsel dat lIit het
vaderland was meegenomen. Het moest worden
aangevuld, omdat dit voedsel niet vcel vitaminen
meer bevatte. Door het etcn van lepeJhlad en vers
vlees werd de ontbrekende vitam inc C verkregen.
Hoewel niel bekend was dat scheurbuik ontstond
door vitamine C-gebrek, had men wei in de gaten
dat het eten van vers voedsel de ziekte onderdrukte
of zelfs genas. Daarom plukte en at men lepelblad
(salaet). Op Spitsbergen at men het en legde men er
een wintervoorraad van aan. Reeds op 31 augustus,
dus een dag nadat de schepen waren vertrokken,
gingen de overwinteraars op zoek naar lepelblad.
Eerst naar de zuidelijke salaetbergen en later toen
ze constateerden dat 'de salaet teenemael in '( zaet
stonde, ende niet goet en was am te eten' ging men
naar de noordeJijke salaetbergen. Op 9 september
roeide men er heen en daar stand nag volop lepelbIad. Ze plukten een grate hoeveelheid en namen
het mee naar Smeerenburg waar ze het uitstrooiden
over de vloer van een ongebruikt huis. Het werd
zodoende gevriesdroogd en perfect geconserveerd,
zodat ze er later in de winter nag van konden eten.
Het plukken van salaet en het aanleggen van een
voorraad ervan is evenals het voorhanden zijn van
rendier- en vossevlees cell bclangrijke reden
geweest voor het succes van de eerste overwintering
op Spitsbergen.
Ondanks het verzamelen van salaet en vel'S rendiervlees kreeg oak de ploeg van Segersz van der
Brugge last van scheurbuik. De ziekte openbaarde
zich het cerst bij de kok. Hij was toch al niet erg
gelukkig, want op 22 december had hij zich bij het
verhangen van de ketcl zodanig gebrand dat iemand
anders zijn werk moest overnemen. Op 18 februari
kreeg hij oak nog 'scheurbuyck in de beenen'. De
zickte werd bestreden met vossevlees en een drankje getrokken van Iepelblad. Pas op 28 maart was
'door Godes genade ende 't eten der vossen' de kok
weer 01' de been. Op 9 april kon hij zelfs weer aan
het werk. Ook Jacob Segersz van der Brugge zelf
had last van schcurbuik. Op 15 aprilleed hij aan ge-
Gebreide handschoen en.
Gevonden in
Smeerenburg.
foto C.f .D.,
R.U.G.
zwollen tandvlees dat hij insmeerde met 'Iamoenzap'. Dankzij het eten van vossevlees kwam ook hij
er weer bovenop. Het blijkt echter uit deze twee
gevallen dat de gezondheid van de mannen zeer precair was en dat de scheurbuik ieder moment z'n kop
kon opsteken.
PSYCHOLOGISCHE EN RELIGIEUZE
ASPECTEN
Naast schcurbuik opcnbaarden zich cchter nog
31
lepelblad onder
de vogelrots op
Amsterdomeiland.
foto B. Bekooy.
DRIE ZEVENTIENDE-EEUWSE OVERWINTERINGEN
Twee scheenbeenderen met
scheuringen en
verkleuringen
ten gevolge van
bloedingen als
gevolgvan
scheurbuik.
Foto Analomisch
Embryologisch
laboratorium,
R.U.leiden.
andere zicktcvcrschijnselen. Behalve zwcrcn cn
fijt, als gcvolg van bevriezing, kwamen ook hocstcn, buikkrampen, duizeligheid, flauwtcscn andere
wat vagere klachten voor.
Ben van de grocpsleden had last van duizeligheid,
was depressief en werd gekweld door nachtmerries.
Hij bewecrdc, op CCIl vraag van een van zijn metgczcllcn, gccll spijt te hebben van zijn deelname
aan de overwintering, maar reeds twee jaar door de
duivel te wo'rden bezocht. Segersz van der Brugge
gaf hem daarop zijn gebedenboek, waaruit hij CCil
aantal spreuken las. l"laar bij het bidden van het
Onze Vadcr werd hem de keel dichtgeknepen.
Segersz van der Brugge vroeg daarop God de
bezwaardc te hclpcn. [vleer staat er in het overwinteringsjournaal over dit voorval niet gemeld. In eell
ander journaal komen we eehter informatie tegen
die te den ken geeft. Een scheepsjournaal uit 1667
van de Bremer walvisvaarder Christian Bulle
verhaalt namelijk van zeven ovcrwinteraars of
winterburgers van Spitsbergen die zeer gekweld
waren door bijgeloof. Ze zagen, aldus het journaal
van Bulle, meermalen de vloot van Satan aankomen
om hen te halen. Ook legden zij bij de maaltijd
steeds aeht lepels op tafel, zodat de duivel ook kon
aanzittell. De schrijver van dit journaal vermeldt
bovendien van anderen gehoord te hebben dat de
duivel tijdens dic ovcrwintering zo had huisgehouden en zoveel lawaai had gemaakt dat cell van de
overwinteraars had gezegd dat hij daar niet had
willen blijven, al had de Compagnie hem aBe veertien schepen cadeau gedaan. Het journaal van
Segersz van der Brugge geeft echter zeer weinig gegevens over het geestelijk welzijn van dc overwinteraars. Vit een aantal opmerkingen is op te maken
dat men angstig was voor onbekendc gcluiden en
lichtverschijnselen. Zo werd het noorderlicht
omschreven als 'vreeselijck om te sien' en was er
een aantal malen sprake van 'een groat gedruys' of
'geraes' dat niet kon worden verklaard. Maar toch,
deze angst voor onbekende verschijnselen is niet zo
vreemd, ais men bedenkt dat het van half oktober
tot eind februari donkerisen dat er dan dagen voorkomen dat het aardedonker is.
Uit het journaal blijkt ook dat de overwinteraars
32
veel gewoontes van thuis handhaafden. Zo werd
's ochtends en's avonds gebeden en werd ook de
zondagsrust in acht genomen. Kerstmis werd gevicrd met allerlei lekkernijen. Het Kerstmenu
bestond uit gekookte ham en rendierhutspot. Hete
wijn, een extra rantsoen tabak en een schollc pijp
dienden om het feestgevoel nog wat te vergroten.
Ook Nieuwjaarsdag en Pasen gingen niet ongemerkt voorbij. Drie Koningen, Maria Lichtmis en
Vastcnavond werden niet meer gevierd. Kennelijk
waren de katholieke invloeden uit Barentsz' tijd in
de zeventiende eeuw niet meer in het dagelijks
leven aanwezig.
Er heerste een strenge discipline die noodzakelijk
was om de lange winter door te komen. \Vie 's morgens te lang in bed bleef liggen verspcelde niet
aIleen het ontbijt, maar ook zijn rantsoen tabak en
brandewijn. Zo wist Segersz van der Brugge het
dag- en nachtritme gemeellschappelijk te houden
waardoor irritaties werden voorkomen.
Op 27 mei werd voor het eerst een sloep waargenomen. Groot was de vreugde toen zij voor het
eerst na negen maanden weer andere menSCil ontproefneming was gelukt; veel waardemoeHen. D~
volle informatie was verzameld en er \vas veel
ervaril1g opgedaan.
DE EERSTE BURGERS VAN JAN MAYEN
Heel anders verliep het met de overwinteraars op
Jan Mayen. De bewaard gebleven Jan Mayense
journalcn bcginnen op 26 augustus 1633, hetgeen
klopt met de datum waarop de schepen volgens het
journaal vall De Ruyter naar Holland terugkeerden
en eindigt op 30 april 1634 toen het laatste dagverslag werd geschreven.
Oak op dit eiland bleven zeven walvisvaarders
achter, waar precies is niet bekend. Geen van beide
journalen vermeldt iets over de overwinteringsplaats. \VeI blijkt uit dccontext dat het in de Noordbaai of Kvalrossbukta is geweest, maar in welke
huizen ze woonden wetcn we niet. Het Leidse journaal geeft eenmaal een plaatsaanduiding, namelijk
het oude fornuis van Amsterdam. Verder wordt er
in bcide journaals kortweg van de tent of onze tent
gesproken en soms wordt het fort als plaatsaandui-
DRIE ZEVENTIENDE-EEUWSE OVERWINTERINGEN
De Noorder of
Engelse Baoi op
Jon Moyen. Tegenwoordig
heet deze baai
Kvolrossbukto.
Hierwos de Nederlandse wafvisvangstbasis
gevestigd woarin werd overwinterd.
Foto
P. logendiik.
ding genocmd. In de Rotterdarnse uitgave vindt
men weI de aanduiding Koekx Tent en BoUelery,
waaruit is op te maken dat cr in dit landstation gebouwcn waren met een speciale funetie.
Vit beide journalen blijkt dat dc mallTlen zich aanvankelijk nauwgezet aan hun opdracht hielden. Zij
gaven hun agen en oren goed de kost en legden hun
waarnemingcn schriftelijk vast. Zo vinden we in het
Rotterdamse journaal een nauwkeurige weergave
van de weersomstandigheden en de meest relevante
gebeurtenissen. Het Leidse journaal geeft tweemaal per dag de wccrsomstandigheden weer, maar
behandelt de overige zakcn slechts sllmmier. Dit
jaurnaal heeft daardoor het karakter van een
scheepsregister, maar is veel minder informatief
over het doen en laten van de overwinteraars zelf.
Beide jOllrnalen geven duidelijk aan dat de mannen
aanvankelijk steeds op 'de Bergh', de tegenwoordigc Kvalrossen, klommen 0111 vandaar over de zee uit
te kijken. Daarnaast liepen zeeen aal1tal keren naar
de zuidoostkant van het eiland am de stranden en de
zoetwaterlagune daar te verkennen. Later die
Koort van Jon
Moyen. Vii: Alte
und neue Gronlandische Fischerei und
Wollfischfang.
Cornelis Gysbertsz Zorgdroger. leipzig
1723.
SEE
NORD
winter gingen ze ook naar dic kant van het ciland
am de zan te observcren.
Overal waar ze kwamen zochten zc naar lepelblad
am dat tcgen de schcurbuik te gebruikcn. Gedurcndc dc gehele overwintering waren dc mannen ervan
doordrongen dm ze eVCilccns de opdracht hadden
am te jagen. In het najaar hebben zc meerdere
malen getracht een walvis tc doden. In het vroege
voorjaar namen ze wei wcer walvisscn waar, maar
toen wisten ze reeds dat zc met te weinig mensen
33
DRIE ZEVENTIENDE-EEUWSE OVERWINTERINGEN
waren om walvissen te jagen. Tijdens de winter
hebbell ze steeds getracht berell te dodell, hetgeen
maar enkelc keren lukte. In totaal werden slechts
vijf beren gedood ell geborgen. Vossen werden die
winter op Jan Mayell helemaal niet waargenomen.
HETWEER
Wollen jos met
22 reporoliestukken uil de
eerste helft van
de 17de eeuw.
Gevonden in
Smeerenburg.
foto C.f.D.,
R.U.G.
Wollen kniebroek uil de eerste helft van de
17de eeuw. Gevonden in
Smeerenburg.
foto C.f.D.,
R.U.G.
De dagverslagen beginnen steeds met de
vennclding van de windrichting gevolgd door de algemene weersgesteldheid, de neerslag, de temperatum en de toestand van het zeeijs. Op grond van
deze informatie en die uit het journaal van
De Ruyter (1633) lVas het mogelijk cen bceld te
krijgen van de weersgestcldheid van een heel jaar.
Tijdens de zomer van 1633 (juni-augustus) overheerste een zuidwestelijke wind, terwijl de afgelopen dertig jaar 's zomers vooral cen zuidelijke wind
voorkomt. De herfst van 1633 (september-november) werd gedomineerd door een noordoostelijke
wind, terwijl dat tegenwoordig vaak eell noordelijke wind is. In de winter van 1633-34 (decemberfebruari) overheerste eell oostelijke wind en de afgelopen dertig jaar was dat een noordelijke wind.
Het voorjaar van 1634 (maart-april) geeft evenals
het najaar van 1633 een ovcrheersende noordoostelijke wind te zien en de vergelijkbare periode in
1951-1980 toont een dominante noordelijke wind.
Vit deze gegevens blijkt dat de luchtdrukverdeling
en de daaruit voortkomende wind bij Jan Mayen in
1633-34 totaal andel's was dan tegenwoordig. In
hoeverre dat voor de gehele zeventiende eeuw geldt
is niet 11a te gaan, maar het is wel waarschijnlijk.
De stormfrequentie was in 1633-1634 het haogst in
de herfst en het voorjaar, terwijl in de periode 19511980 de hoogste stormfrequentie in de winter voorkwam. Dc windsterkte wordt verder in be ide journalen omschrcven met de woorden stil, hard en
sterk. Dat het soms behoorlijk storm de blijkt uit het
feit dat de golven op 17 september tot aan de speksloepen, op 8 oktober tot de ovens en op 9 oktober
over het Fort heenkwamen. Ook de neerslag en de
temperatuur worden in de journalen weergegeven.
Een absolute vermelding van dc temperatum was
nog niet mogelijk, maar de vermeldingen in het
journaal geven wei een indruk van het tempera34
tuurverloop. De meeste regen vie I dat jaar in september, hetgeen goed overeenkomt met de tegenwoordigc weersgesteldheid. 1\'!ist werd in 163~4
behalve in de zomermaanden ook in november,
december en januari waargenomen. Die mistwaarnemingen komen goed overeen met de huidige
situatie. Dc meeste sneeuw viel in november, december en januari. Soms zoveel dat de overwinteraars hun huis niet konden verlaten. Tcgenwoordig
valt de mees(e sneeuw in het vroege voorjaar. De
vermeldingen van het zeeijs gcven duidelijk aan dat
ook de ijssituatie andel's was dan tcgenwoordig. \Ve
weteH uit het journaal van De Ruyter dat de walvisvaarders in 1633 tot begin juli problemen met het
zeeijs hadden. Het overwinteringsjournaal geeft
aan dat op 19 oktober alweer zeeijs in de buurt van
Jan rvfayen voorkwam. Hoewel er dagen waren dat
het ijs vanuit de Noordbaai niet te zien was, beyond
het zich de hele winter in de butut van het eiland.
Tegenwoordig komt het eerste zeeijs soms in november of december, maar meestal pas in januari in
de bUtut van Jan Mayen.
Het weer blecf tot het einde van het journaal
(30 april 1634) zeer wisselvallig. Naarmate het
voorjaar vorderde werd de regen frequenter en nam
het aantal sneeuwdagen af, maar toeh vie I er op
27 april weer veel sneeuw en was het toen koud
weer.
Op 9 oktober werd voor het eerst de kachel aangestoken, aIle dagen daarvoor hadden de mannen in
een onverwarmd onderkomen doorgebracht. Op 10
oktober merkten ze dat de kachel nieuwe problemen bracht. Heel kort wordt namelijk aangegeven
dat de verwarming duizelingen in het hoofd veroorzaakte. r\,logelijk was er sprake van koolmonoxidevergiftiging, wat ook bekend is van de andere overwintcringen. Ondanks de kachcl vroor het in huis
behoorlijk. Ook op Jan 1\ layen bevroor het water
ondanks het feit dat het bij het vuur stond. De vaten
met bier bevroren eveneens en raakten daardoor
lek. Er wordt echter geen melding gemaakt van het
bevriezen van voedsel zoals in Smeerenburg het
geval was. !vlogclijk was de temperatuur op Jan
Mayen daarvoor niet laag genoeg. De schrijver van
het Rotterdamse journaal geeft eind november aan
l
DRIE ZEVENTIENDE-EEUWSE OVERWINTERINGEN
dat ze aan de koude en het eten beginnen te
wennen.
VERVELING
In de eerste weken van de overwintering werd veel
tijd besteed aan het verkennen van het eiland.
Regelmatig werden daartoe tochten naar 'de Bergh'
en de zuidoostkant van het eiland gemaakt. Ook
brachten de overwinteraars aanvankelijk veel tijd
door met het zoeken naar lepelblad. Dit groeide op
de mest onder de vogelkolonie op de bergwand van
de Groenekaap. Volgens het Rotterdamse journaal
was daar tot 16 september lepelhlad te vinden.
Daarna was het verlept,. want het journaal meldt
aileen nog {wee pogingen om het ciders te vinden.
Het Leidse journaal meldt slechts ccn tocht am
lepelbJad te halen. Die tocht vond plaats op
27 september naar 'de Bergh', maar volgens dit
journaal was het toen niet meer te eten.
Toen het niet meer mogelijk was lepeJblad te
verzamelcn en de andere activiteiten vanwege het
weer eveneens minder werden, begon men zich te
vervelen. Deze ven'cling werd met de dag groter,
vooral toen de sneeuw hen belette erop lIit te trekken. Merkwaardig genoeg komen we in het journaal van Jacob Segersz van der Brugge hier geen
enkele opmerking over tegen en oak de Leidse
editie van het overwinteringsjournaal van
Jan ~Mayen
rept er met geen woord over. Het
Rotterdamse journaal meldt het echter weI. Het
deelt op 18 november mede dat de overwinteraars
gesprekken met elkaar voerden am de tijd door te
komen en dat een ieder vertelde wat hij zoal in zijn
leven had beleefd. 'Zo brachten wij meestal onze
tijd door, want we hadden geen geld am te tellen'
vermeldt de schrijver van het jOllrnaal humoristisch. Oak op 28 december venneldt het Rotterdamse journaal dat ze weinig tijdverdrijf hadden.
Pogingen am vonnen van tijdsbcsteding te creeren
worden evenwel niet genocmd. Van een Kerstviering met extra eten, drinken en rookwaar zoals in
Smeerenburg was geen sprake. De Kerstdagen
worden in de Jan Mayen journalen !liet eens genoemd. Ook Oud en Nieuw werd niet gevierd. Ze
wensten eikaar slechts een gelukkig nieuwjaar. Van
spelen als ijskolven en klootschieten, die op Nova
Zembla en in Smeerenburg werden gedaan, wordl
evenmin melding gemaakt. \Ve weten uit het naschrift van de Rotterdamse uitgave dat een van de
overwinteraars zijn tijd gebruikt heeft om lezen en
schrijven te lerell. Ook werd er veel in de Bijhel
gelezen; ccn van de overwinteraars werd later
gevonden met de Bijbel naast zich.
IJSBEREN
Het lijkt crop dat de berejacht de enige eehte
afleiding voor de overwinteraars was. Vanaf het
moment dat de eerste beren gesignalcerd waren,
werd crop gejaagd. Dc ovcrwinteraars deden hun
lIiterste best een beer te doden, maar slaagden daar
sleehts enkelc malcn in. Tach waren er veel beren in
het walvisvangststation. Kennelijk kwamen zij
's winters op de restell vall de in het seizoen geslachte walvissen af. Ze waren aanvankelijk helemaal
niet schuw en kwamen tot vlakbij de huizen. Latcr
nadat er enkele gedood waren bleven ze op afstand
of kwamen ze 's nachts.
Volgells het Leidse journaal werd op 2 november de
eerste beer gedood, gevild en geslacht. l\.·1en kookte
het vet, maar het vices werd uiet gegeten. Dat
deden ze volgens dit journaal pas in maart (oen de
nood zeer groat was geworden. Het Rotterdamse
journaal meldt echter dat reeds op 12 december
35
Uif verveling
werd soms balein met een mes
bewerkt. Dit
fragmentwerd in
Smeerenburg
gevonden. Foto
CF.D., R.U.G.
Aardewerk gevondenin
Smeerenburg.
Tijdens de overwintering op Jan
Moyenwerd
hefzelfde soort
aardewerk gebruikt. Foto
CF.D., R.U.G.
DRIE ZEVENTIENDE-EEUWSE OVERWINTERINGEN
Dubbele kous,
zoals die door
de overwinteraars werden
gedragen. Foto
C.F.D., R.U.G.
Usberenjacht.
Uil: Walvischvaarten, overwinteringen en
iachlbedrijven in
helHooge
Noorden, 16331635. S.P.I'HonOH~
Naber.
Utrecht 1930.
1633 berevlees werd gegeten. Dc toen geschoten
beer werd gevild, geslacht, gedeeltelijk gebraden en
gegeten. Mogelijk werd dit ook reeds in november
gedaan, maar dat staat niet in het journaal. Dc op
12 maart 1634 gedode beer werd vol gens het Rotterdamse journaal ook gegeten. Een dee I van het vices
werd gezouten en een ander deel gekookt.
Het is heel goed mogelijk dat dit de belangrijkste
reden is geweest voor het mislukken van deze overwintering. Door het eten van niet goed gebraden of
gekookt berevlees is het ll10gelijk trichinosis op te
lopen met als ziekteverschijnseIen misselijkheid,
braken, pijn in de buik en diarree. Dit gaat gepaard
met koorts en vochtopcenhoping in het weefsel. De
ziekgcwordell spieren zwellen dan op en worden
pijnlijk, waardoor de zieken zich zeerslccht kunnen
bewegen en dat is wat beide journalen mcldell. Bet
eten van de hond op 27 april zoals het Leidse
journaal meldt, heeft het ziekteproccs dan aileen
maar versneld. Dc hond had namelijk beslist
trichinosis, omdat het dier zeker van de kadavers
Iweft gegeten. Bet is echter vanwege de geringe in-
36
formatie moeilijk vast te stellen of het trichinosis of
scheurbuik is gcwecst. Volgens het naschrift van de
Rotterdamse cditie stond het voor de schcpelingen
die hen het daarop volgende seizoen dood aantroffen vast dat de doodsoorzaak scheurbuik was. Deze
scheurbuik ontstond volgens dc zeelieden door het
eten van 'oude kost' en cell tekort aan 'verversinghe'. Trichinosis ken den ze niet en de ziekteverschijnselen ervan komen sterk overeen met die
van scheurbuik. \Ve kunnen uit be ide journalen
constateren dat in de loop van dc winter de activiteiten van de overwinteraars sterk afnamen. Als er wat
werd ondernomen dan was het met grote moeite.
Uiteraard speelden daar.bij ook natuurlijke factofen als sneeuwval en storm een roI, maar het is opvallcnd hoe vaak de tcrm 'met grotc moeite' in het
laatstc stuk van het overwinteringvcrslag voorkame Expliciete vennelding van deze terminologie
treffen we aan op 23 januari, 30 januari cn 21 februari en pas op 12 maart wordt voor het eerst scheurbuik genoemd. Het eten van berevlees, kippevlees
cn uiteindclijk hondevlees hielp niets. Ook dc zalfpot, drankjes of andere huismiddeltjes gaven de
mannen hun gezondheid niet terug.
Honger en uitputting sloopten hen tenslotte
hclcmaal. Dc ecrste stierf op 16 april: het was de
boekhouder. Hij werd nog door de anderen gekist
en in een naburig ongebruikt huis neergezet. Daarna kwamcn de overgebleven mannen bijna niet
meer uit hun kooien. '\Vij syll nu noch met OilS twee
ofte drie ghesonde mannen die noch van achteren
tot vooren kunnen Ioopen om de siecken te bed ienen en bennen sao kreupel dat wij qualick van afteren tot vooren konnen kamen .. .' en de 23ste april
'ende leggen hier heel ellendich want daer niemant
anders en is dan ick ende moste aileen altemacl bedienen met groote pijne ende hebben van dcscn
dach den Commandcur in eell andcrkoy geleyt daer
hij wescn woude ... '. Op 30 april werd de laatste zin
in het jaurnaal geschreven. Hoe lang de mannen
daarna nog hebben geleefd weten we niet, maar op
4 juni werden ze gevonden door de uit de
Nederlanden teruggekeerde walvisvaarders. De
overwintering was mislukt, het ontbreken van rendieren en vossen was hen noodlottig geworden. Het
DRIE ZEVENTIENDE-EEUWSE OVERWINTERINGEN
wei eten, maar niet bewarcn van Icpelblad kan
cvcneens van belang zijn gewccst. Deoorzaak moet
vooral in het ctcn van niet goed gebraden of
gckookt berevlces gclcgcn hebben, waardoor de
mannen trichinosis kregen.
HET GEESTELIJK WELZIJN
Over het geestelijk welzijn van de overwinteraars
zijn we slecht gClnformeerd. Echte emotics komen
we behalve in de laatste dagverslagen niet tegen.
Uit een aantal opmcrkingcn in de journalcn is te
merkon dat men angstig was voor onbekende verschijnsclcn. Zo werden zij zocr opgeschrikt door
cen aardbeving die het Imis liet schudden. Oak is
aan beide journalen tc merken dat het vcrblijf
steeds eentonigcr wcrd. Er gebeurde op cen gegcven moment zo wcinig dat het dagverslag bijna uitsluitend nag weersgegevens bevat. De daglengte
speelde een belangrijke rol. Op 1 november eonstateerden ze dat de dag nag tien uur duurde en op
22 december namen ze nag slechts vier daguren
waaL De terugkomst van de zan was bovendien belangrijk voor het overwinteringsleven. Op 23 januari getroostten ze zich grote moeite am de zan aan
de zuidaastkant te zien. Op 30 januari was de zan
oak vanaf 'de Bergh' te zien en ze namen de hoogte
van de zan to en deze in het zuiden stand. Op 25 februari kwam de zon voor het eerst achter Kaap
Rudsen vandaan, zodat ze hem staande voor hun
IlUis in de Noordbaai konden zien ondergaan. Toen
de zon op 1 maart boven het gebergte uitkwam dat
de Noordbaai omringt, werd dat in het journaal genoteerd. Aile ellende was daannee even vergeten.
De mannen zullen zich ongetwijfcld even door de
zan hebben laten verwarmen. Ze wisten dat het niet
lang meer kon duren eer de schepen terug kwamen.
ivIogeJijk gaven ze ziehzelf weer een kans dit benauwde avontuur te overleven.
De daarap volgende dagen was het echter weer bewolkt en danker weer en keerden de alledaagse problemen terug. De dikke dampige lucht gaf volgens
een cantemparaine bron in het vangstseizoen al
grate onIust en veel walvisvaarders werden er
melancholisch van. Het werk werd gedaan, omdat
het gocd verdiende, maar na het werk sloeg de
zwaarmoedigheid meteen weer toe. Het is daarom
niet moeilijk voor te stellen dat de overwintering op
dit eiland zeer deprimerend moet zijn geweest.
In de joumalen lezen we eehter niets over dit soart
zaken. Depressies zoals die bij de gelijktijdigeoverwintering op Spitsbergen voarkwamen worden niet
genoemd. Er is geen enkele aanwijzing dat op Jan
tvlayen vcrzoekingen van de duivel voorkwamen.
Het psyehologische en religieuzc effect van deze
overwintering zullen we nooit wet en. Uit het
Smeerenburgjournaal wcten we dat de overwintemars veel gewoontes van tlmis handhaafden. De
journalcn van Jan Mayen zwijgen daar ook over.
Slechts de mededcling dat ze tweemaal daags 'het
Ghebet tot Godt Almaehtich' richtten duidt op het
handhaven van zulke gewoontes. Over de zondagsrust vermeIden de verslagen niets en evenmin
worden de christelijke feestdagen genocmd.
Toch zal er evenals in Smeerenburg een strenge,
van de schepen afkomstige discipline zijn geweest.
Deze discipline blijkt uit de structuur van het
Leidse journaal. In dit journaal wordt zoals aan
board van sehepen gebruikelijk is elke avond am
acbt Hur bij het begin van de eerste wacht en
iedere oehtcnd om acht uur bij het einde van de
dagwacht kort verslag gedaan van het weer en de gebeurtenissen. Ook het feit dat de rantsoenering van
tabak en brandewijn aan strenge regels was onderworpen, zoals de Rotterdamse uitgave aangeeft,
duidt op discipline. Ondanks deze discipline is het
niet gelukt dcze overwintering succesvol te laten
verlopen. Er zat slechts iets meer dan een maand
tussen het overlijden van de laatste man en de terugkeer van de schepen. ivlet eell bectjc meer geluk
was het misschien gelukt.
DE TWEEDE OVERWINTERING
IN SMEERENBURG
Na de succesvolle overwintering op Spitsbergen
besloten de commandeurs aan het eind van het
vangstseizoen de paging te herhalen. Er warell vrijwilligers genoeg. Het overwinteren was immers
geen waagstuk meer. Andries Jansz van Middelburg en zes andere vrijwilligers werden uitgekozen.
In boeverre zij door hun voorgangers gelnformeerd
37
DRIE ZEVENTIENDE-EEUWSE OVERWINTERINGEN
Gevecht met de
beren. De ijsberen werden met
vuurroeren aangeschoten en
met hellebaarden gedood.
Pagina uit Twee
iournolen "'1 editie Gillis Joosten
Saeghman. Amsterdam ca.
1668.
Universiteits-
JOllrl1lcl \'an de (c\'c!1 ). fafrofr!1,
"t
II'H,t.","". ,)Jill". lm"tft'\)..lri.!i iO.lIJ.1J-\1l1.1o. (,ou).; llHt Q-).l.i>XlIltot.f}l£t ero~,
(g;~I
gt!101t':lf\V't\J.lilf!l lell om 1,lii1 Ir~:-)(fJ",li
1;I.\n r"w»:lrll!:J.mOil'Xt
Ctli1W~HTIrb.'!,xnJ\af
I
U1al~,\n)r
tuU;!H~1I
nift nftnd)tti \l'llbo\gmj lJ<lwr(i'!'1' m:(f~tIJ
ill1«tf,lw;lwmllr\U(T Hl1tll,el (,mfotl",.
~,lt
<t.';l)! !I_Iff
qromtrm
mll.n fro'IUi['
•
1I~(r
I1!OV IOt>1J«(~,l
f\'wbfmlc>;l{Jt'
;:011\>. ;:O[ctlu\'TmC!",f1.>r~
t-'<ltlm !(f{l~J1.In;
!]~"
o\;<,-c-!ij:m. tol b~l'figm;
~IJ!r{l4,m
Vm II. A'o<l.JWl1!vt 16;f.gl!lgm!X' fl'm1Hu~h).D0TrbJ,
~1"p;:lI.m)Jn
liMP"", t.i1" {t'clt'
;Om II.b:!OI lum I<,r'<n C!!COf,'
'D.ml;>~J
o-xllmlt.l.1ll(iI1l1UXlI/lr ~.(!:l<Im'1\/
hurl Q'Ji;t Ilrt'? h.'(j]~lt1
~It{
!;~f:ltYJa\e
~1U'tIYi:
.~
~
~:.
~
fffl;nm'm.m fi(lllt>t1111Ut b.uli/cn;f;>,b, ~IJm[b1'l,k
g'Q!rl\t>.1~
Mil be .\111)(,
1m (\0(11 \.IlJju~!n
gfOOH(/ tlrm,' Dor, [f![ I fo.::{lUll ;lIlt tt.'U'(l.1J '''1 bl\m;rn~h
I
fml)f!.'mflll IH.lrrliolltlm mltt"'o' b.JiIIJC!1U!1nHL ~1.0!mJl(fGO
ol"'-~·HJUIN.
mn).
[ru~lt1b?'I
1X~"'n.
~mt·,or".!1f/I)(lib
:(l,~i
(m~;,J!Il1}t>:f)nrb'.
Vm I •• NtonlHCr,.:;ThJ~
g~l1:RtJ'f;
h\1n:0001 (l'blijti(l.!)u.V' f.l'l(!lIl.ltbtf' (lomt!Jl1 \·<.'<);"t Dm!!e! I m~ftgHl!
ell /lr loop,
wfm;:rll\lU gro..llltj:;"mm Dfl'olfm/ boo.rn); Ilct~i!
b;bl;otheek
Amsterdam.
1.1.
C(houilcnopSpirshcrgen ,in GfOwJmdr..
Het slot van het
verslag van de
tweede overwintering in
Smeerenburg en
het verslag von
de wijze waarop
de in 1635 teruggekeerde
walvisvaarders
de overwinteroars aantroffen.
Universileilsbibliolheek
Amsterdam.
tot lm'~1
rm:;rl, 1l\1Jl! 1\lf'~n(
\,.uIJj.m llml 1J.\1g ai/aft 1;,.t·~"l!
(1I1;'J\1(]1 ~ .11,
a!lil] \!;'.l~fWV
~{h!rb"l
10:1>'11 bH~:
ltll'lrC;1'lImrtcu-at!l{m,tlfl1otlj
Ilift ta:tfll.c<:>!t<llf (O!J,J'l\W.JiunU£I, III 'I !It'lf~u
\'i,lj If (101' !tll!.' fDl~']
teot H[ t>< ~l:IiVfJr
howml t\lJl 1I"lwwu'.l1Tf{ «t1folic(h~Ub'Ip
*~I
h'lftrom\1.nCOX]~_
f~l!
It"t' 1:c!rli~ntf
VIl1 \.11.'« ~m
It
'Om '$. ~n:(1il!.-C
/ lM11I <-:~"t.(h
IraU-iIll \t'CIUlw,;n~rOH(J1.
Tt./~
nor!Jml t;~ul!h
Illl...'¢) ~fJOIP!JII/ tt\' t'iiA"nl ~I1ft
(lfl'llli\llClI
IJ!'l>dI.' b.!.lnt!id U>.1;llUt! !;iHl \Jlflqll.\- 1),l!~m
~,1!
I,ll' tll:j \[1.'t t,(t 1;("~
\1.>('
"idl gr~lt.
.
HI( b.llo"'m h~I/.l1i
f)rlU brL'rfr(ali;tI
-.om 'f, ~,lI1U'
It;;H,flmf ,Vow, b.~"(;iHrt
I h'JH!\\'I'IltO(;ruf)r1 tltj\!llt
J".f~
\In V<lf!, ;J)I!WNtrfll,b_,nlJ,lJf LW(IH lJ<u~m
f~!t-ncmol'«,\.1
flwl1nV tod] IX. "'1i;ff( \rofru t«ll ,,0.'1 /l(ljUlf1ll1hU!'.Ul(\f[ IUfl h'I~m;Ui
lilt>«
1I!~it)Jm:'-
~\;':ft1
,
VOl t~.do/1mfO)T,:'lhrp
\1XI(~f
l'oubm ftllwf ,II f'm.~IOltrw
fl' !J.Uf WHII; !;colP \wl (tf(Jml·l).'lrr
v.l~t>1
n.uf{ <l'O~t/.m
~I
:1!~
lticl! /)(' l11.1d;t
ft~l
!J.1Wfl/m\~Hb(I,r
~l;{,
~}i:
llod]ffgrr
<Dm l~_
Nto f.Jr;.ll (II «tffflf \)o~
t<oI!J l;onOOlf)(lIlllU"1 ~nfqm.
'Om
t:to/ wom-l
[)~rlo'X
\'hJ1."~r
Ilom,b..1rr1h1l1f[lf.l.>,;mli.1lf.
VflI 7. ·f-ll\;lI.lfl' \!l!1(ICl\ ([,NHllt'
().lOiU
'9.
~i)t;rSJjIl»\:·f
(I'
txl\wNm.~(foO:'d
ll ,.
"'f~!Ij?uxl
~\.m1lJ
J.f.o.•
!Tn~:Hl.ut
(l'!J,ItIi..... U oclll.ubtluttom (milOt"
f!l~:J\t;
t~lnIi,:;
OrtuC"J{b<l,n~1!
~I'tJ1m.i
\!ml}.1:>·X(~ubUth
\J)(1flir bl;r tC{gnn,U!iI;, 01111-.00: '::JmmWiUl'Jirji
elf
~i?
,:~ ~}:l
~,(
i';.~\
.lfl1:t,1JUt:1L11UmN,,,!Jtrri)(11f/mem
~\uIU"r
hlolut\1tfn1/nll!rpOWt br fJl'
1;>lll t\lft lTO{hCfUg(iI,t\1Wbc~'
IlNmt.. t'ontt If b;ccum IjUlgHl/ £II
1'!Ol1lUI\:'IPI11·I\.Iilm.1JI1.. ~twlbX(
I1Hr: ~l1,\Ifo
'I !)olChH\';iI~,
.. l'cp
fm 000:>< t?Onbt.{U\1.l1! fI'J.l~ru\H
g:~tn[
~i/1:lf
. .g;
~lI1,-bmrop/
m lup I;!' ~lI\!it.r
..
l'{o;-i)(lI! for om t;t opttl:"<)i!l I Illl!!
Oliff( \J.li(tCII htp 1J\'lfmtr~,.
~ ~;!l:itM
frUt Im'{[I(7tfll ~!<J"h
~(;l!:
rh!H!l1fl;b'uufp6O{JblC;I,b' ,\Htn:lo!i' !J.l>~HI
mil"'!] rilli 1.g:mr!bHl~t
~
~ a~
~':;{iPlIgf
~1ml,'"troN
t;w~
~I;
I1nIW'
bli'it/!colN(loog,Ulll/luc<-.;C",,,,,, dil/fohrmw"u!'J(~;1tn.
h\lji /)(' !lm!!(Jf n"'!J/bir!J.trlool,lllf m,ufltmfu!lmIO!Nuin/Hli.>f\Jl"OI\hll
111i! n"'bJW:Olomb\'{famU!r!l\lnt. fpt, 1l<\1rnj t>i" .lnb", 0)1' iU'If!IUU,
;Om .J. MOl I.'\ljfll ("n1fC(1\'1,ltlt ULlil \1,ll>iliJ.llll tom', (nrru[!fl)¢nfr
1101' I a~wlI!Jet
~
fr!l:;'¥~·I"t,\1.mnaOh
38
QP m
£06; !)allN.
;0,,\ 14 f.l!lfl1fpbt ,iNlnW~H
IXn 'J,lIT~
;ofl16.j,!'Nx"I(ir:\~Jta<
lSn~ ~rft(:;i!
I!Uf(lO.~;:-'1"
(uulun .. m"f i!,llU l'lgofi t-lOOI If ~.t·lnf'
I to.1H b£jJtOIOOl fl'(tl1lrt ?tf~(/
-, ('If} b,'lfp
:~,'Zih{t;Kl_n.
11<.\11 -I lU,ltl1UI brdJilfQ\~·mH:'
:"j·'klg~,
NIII
natfTt,u
Ilna{Jfllllllllf\lQ:!hCP
{jit-!IU;IL
U,_
werden weten we niet, maar gezien het verIoop van
de overwintering is dat niet heel intensief geweest.
Oak deze ovef\",interaars hielden een journaal bij,
waarin ze nauwkeurig de weersgesteldheid en hun
ervaringen noteerden. Dit journaal is sleehts in verkorte vorm gepubliceerd. Het origineel is verloren
gegaan. \Ve weten dat de schepen op 11 september
naar het vaderland terugzeilden, twaalf dagen later
dan het jaar daarvoor. Het Iepelblad moet toen al
verdord zijn geweest en uit het journaal blijkt oak
dat ze geen salaet meer konden vinden. Evenmin
lukte het hun rendieren te doden, waardoor zij
reeds in de herfst vitaminegebrek kregen. Bet is dan
ook niet verwonderlijk dat reeds op 24 november
seheurbuik uitbrak. Op 24 december kregen ze de
eerste kans cell beer te doden. Het Iukte echter niet.
Reeds met Kerst Iieten ze de nlOed zakken en op
14 januari vall het volgende jaar stierf de eerste
overwinteraar, spoedig gevolgd door de tweede en
de derde. Deze ongelukkigen werden door hun
kameraden gekist en in de gang van het Middelburgse imis, waarin ze verbleven, neergezet. Toen
op 28 januari de eerste vas gesignaleerd werd,
konden ze deze nietvangen. Op29 januari daadden
ze hun hand in eell vertwijfelde paging door het
eten van vers vlees de scheurbuik een halt toe te
roepen. Op 7 februari lukte het hun nag een vos te
vangen, maar het mocht niet meer baten. De laatste
regels van het jOllrnaal dateren van 26 februari
1635: '\Vy leggen met ons vieren, die noeh in 't Ieven
syn plat te koy wy souden wel eten, wasser een sao
kloeck dat hy uyt syn koy komen konde om vyer aen
te leggen, wy konnen ons !lie! roeren van pyn, wij
bidden Godt met gevouwen handen, dat hy ons uit
dese benaude wereIt verlossen wil, alst hem belieft
so syn wy gereet want wy mogen het dus niet langer
harden sander eten of vyer, en wy konnen malkander niet helpen, elk moet syn eygen last dragen'.
Bij de terugkomst van de schepen werden ze ineengekrompen door de pijn en de kou in de rvliddelburgse tent aangetroffen. Twee lagen op hun bed en
twee anderen lagen midden op de vloer op enige zeilen. Zij hadden 'de knien by nae tegen de kin getrokken so krom waren sy gestorven'. De walvis-
DRIE ZEVENTIENDE-EEUWSE OVERWINTERINGEN
vaarders maakten kisten voor de vier en begroeven
hen naast hun reeds gekiste kameraden in de
sneeuw niet vcr van Smcerenburg. Toen de snccuw
later in het seizoen was weggesmoltcn dckte men de
kistcn af met aarde en stencIl 'omdat sy van 't wilt
niet verschcurt soudcl1 worden, naderhant isscr
geen meer valck oJ} Spitsbergen gebleven'.
Het in 1980 no·
bij Smeerenburg
teruggevonden
grafvan de ze·
Reconstruclie
von de Iichaomshouding
ven overwinte-
von de zeven
overwinterears.
raars nobij
Tekening
Smeerenburg.
M.C.P. Hoog-
Foto B. Bekooy,
land.
LIJSTVAN GOEDEREN
VOOR DE EERSTE
OVERWINTERING OP
SPITSBERGEN
Moterialen, vidualie ammunilie als
anders, ten behoefte in neghen
maenden, voor seven Persoonen
aen het landt Spitsbergen, om fe
-overwinferen ghelaten.
Eerst 13 quarteelen hart broot. Een
smallon wiHe bisschuyt. Twee halfvaten boter. Een quarteel met
25 kaesen. fen smallon met
15 kaesen. Drie quarteel met gort.
Drie quarteel metwiHeerweten. Een
quart en een smallon grouwe. Vijf
quarteelen stockvis. Vijf tonne vleys.
Een tonne speck. Veertien quart met
scheepsbier. Twee smalfonnen goel
bier. Twee halfvalen brandewijn.
Een oem Fronsche wijn. Een quarleel met azijn. Twee tonne zoul. Een
halve ton peeckel. Ses stoop olyvon
oHjve. Tien ponl suycker. Sevende
half stoop lamoensap. Twintich pont
toback. Ses dosijn pijpen. Vijfiich
pont pruymen. Twee pont lange rozijnen. Vier pont ronde. Een pont
gengber. Een pont peper. E,en vierde pont Nootemuscafen. Vier loot
Coneel. Twee 1001 nagelen. Twee
1001 foelie. Een vatien moslertzaet.
Een half kinneken zeep. Ses of acht
pont koerssen. Hondert twinligh
deelen. 'I Seslkh boomsche kapravens. Een quart met kocx gereetschap, oock eenige spijckers als, &c.
Dertich quart. schotsche kolen. Vijf
en twintich quart lurf. Drie vodem
bronthout. Een vaefje mel swavel.
fen kopere lamp. Een bos koloen.
Een kachel met haer loebehooren.
Ses houte schoppen. Twee beslaghe
schoppen. Twee Boskaysche bijlen.
Een koc)(; ketel. Een koopere panne,
met eenigh aerde potwerck. Twee
hangende Compassen. Drie Chaloups Compassen. Twee vieruurs
glasen. Ses halfuurs glasen. Een
houten emmer. Een linne drinckenskarine. fen varkijcker. Een laecken
om linlel te branden.
39
AMMUNITIE VAN OORLOGH
Vier muskets. Een kort en een lanck
vuyrroer. Een valje met lont en kogels. Een valie boskruyt. Een kruyf{les. Twee pont kogels tot 'I lanck
roer. Een ponl hagel. Ses psalmboecken. Een testament. Een Huysposlil. Een boeck om 10urnael fe
houden. Een bas pennen. Een kanneke met incl. Drie boek pompier.
Twee Almanacken.
Von 'I gene de Commandeurs op
haer vertreck yder in '1 particulier
ons hebben geloten.
AMSTERDAM
Twee oxhoofden roggemeel. Een
vol goet bier. Een rooclde hom. fen
half pont peper.
DElfT
Twee stoop oly van olijve. Een vier
uurs glos. Een bijl. Twee derdepart
val koernde melk.
ENCKHUYSEN
Een vierde onker Fransche wiin.
Twee stoop olyvan oliive. Een biergla$. fen wijnroemer.
MIDDELBURGH
Tweestoop oly. Twee en een half
pont 5001leer. Drie hoenders. Een
tonne gerst.
VlISSINGEN
Een varcke schoer. Ses gesoute
laberdanen.
'T GUNT OP 'T ARRIVEMENT
VAN DE SCHEPEN BY
ONS IS GEVONDEN
Drie vatjens mosterzaet. Eenighe
stucken vleys. Dde of vier stucken
speck. fen ende een half vat sout.
Een partijtgen oly. Seventien kosen.
Ses en een half quarteel broot.
Twee en een seslep quarteel wiHe
erwelen. Twee quarteelen gort. Drie
quarteelen slockvis. Vijf of ses sloop
brondewijn. Twee vadem taback.
Van ols een weynigh specerije. Een
partijlgen saloet. Eenighe stucken
rheenevleys, om door de vloot te
laten vjsiJeren.
J.R. LEINENGA
EEN KOUD VERBllJF
IN GROENlAND EN CANADA
INLEIDING
De arctische en subarctische gebieden genieten 1110mcnleei veel belangstelling. Deze interesse richt
zich vooral op de poolzomcr, waarin het plante- en
diercnic\'cn cell kortc maar hcvigc bloeiperiode
doormaken. Voor de winter met zijn extreme 0111standighedcn be staat "ecl mindcr aandacht en dat is
cigcnlijk altijd zo gcwecst. Sicchts cen klcinc grocp
Ncdcrlandcrs hccft de poolwintcr daadwcrkclijk
meegemaakt, de meestcn gedwongen door de omstandigheden, een cnkeling uit vrije wil.
In de tCllloonstelling 'Nederlanders in de poolwinler' komt eell aanlal gedwongen overwinteringen
aan bod. Het gaat daarbij onder meer om Nederlandse walvisvaardcrs die in de jarcn 1777 en 1826
hun schip in de buurt van Groenland verloren en om
de bemanning van ecn Groningse koapvaarder. Dit
schip zank in 1909 in een zeestraal bij Oost-Canada.
In geen van deze gevallen was de bemanning op cell
overwintering voorbereid. Dankzij veel improviserell en hulp van de plaatsclijke bevolking wisten ze
cchter het daarop volgende jaar te halen en konden
zC naar IlUis terugkeren. Hun dankbaarheid jegens
Eskimo's, Europese kolonisten en zendelingcn was
unaniem. In chronologische volgorde zuBen de lotgevallen worden behandeld van de walvisvaarders
in het rampjaar 1777, van de schipbreukelingen van
de walvisvaarder Harlingen in 1826 en tenslotte vall
de bcmanning van de Groningse schoener lantina
Agatha. In eCIl korte bcschrijving komen hun wcdcrwaardigheden aan bod. Daarna wordt ingegaan
01' ellkcle algemene Olema's, zoals het beeld dat
de overwinteraars van de plaatselijke bevolking
kregen en de wijze waarop zij zich aan de oms tan40
digheden aanpasten. Daarbij dicnt opgemcrkt te
worden dat het niet allecn om versehillcnde geografische gebieden gaat, maar oak om individuele
opvattingen die niet altijd overeenstemmen. Uitgangspunt is geweest de mening van de overwinteraars voor zover zij die zelf op schrift hebben
gesteld. Zij komcn dus zclf aan het woord. Dc
bijgevoegde kaarten gcven de plaats van de gebeurtenissen aan.
Her RAMPJAAR 1777
\Va!visvaart is altijd een bedrijf vol risico's geweest.
Er kondell allcrlei ongelukken gebeuren en COI11mandcurs, dat zijn de kapiteins van de walvisvaarders, hieJden in hun journalen soms zelfs niet bij wie
er gedurende de reis over Iced. Gcvarcn golden ec11ter in de periode van de zcilvaart ook voor andere
takken van scheepvaart. Een aantal gevaren, zoals
zeeroverij en langdurigc windstilte, speclde voarde
arctische walvisvaart hoogstens een rol van geringe
betckenis, maar daar kwam het ijszeilen voor in de
plaats. De belangrijkste prooi, de Groenlandsewalvis, hield zich namelijk op tussell het drijfijs in
de Noordclijke Ilszee en de tussen Groenland en
Canada gelegcn Straat Davis. Het lijkt erg gevaarlijk om in het drijfijs tc varcn, maarde houten romp
van de walvisvaarders was enigszins rekbaar en
bovendien hadden deze schepen cell dubbeJc wand.
Tevens zorgde het drijfijs ervoor dat de sehepen
wcinig last hadden van zeegang. Gevaarlijk werd
het wanncer het ijs door de wind op elkaar werd geperst en de sehcpen het risico lie pen tussen kruiende
ijsschotsen verpletterd te raken. Gelukkig gebeurde dat niet vaak, want de windrichting is in het Hoge
EEN KOUD VERBLIJF IN GROEN LAND EN CANADA
Noorden nogal veranderlijk. waardoor het ijs
slechts cen kortc tijd kan kruicn.
Aanvankclijk leek 1777 cen normaal walvisvangstscizoen te worden. Op grond van latcr gepublicecrde beschrijvingen van de gcbeurtenissen wcten we
dat de schcpen tussen 23 februari en 14 april vanuit
Amsterdam, Hamburg en andere havens naar de
watercn ten oosten van Groenland zijn vertrokken.
In de eerste helft van mei kwamen ze op 7SO x 30'
N.B. aan bij de nog niet wcggcdooide rand van het
vaste pakijs, waaf ze doorhcen moestell om de
vangstgebiedcn tc berciken. Dat gaf wcinig problemen en vlot daarna kwamen de schcpcn in de
vangstgebieden aan. Gcleidelijk raakten de ruimen
gcvuld met "aten spck en balein. Op 28 juni rankte
cen grate grocp van circa 60 walvisvaardcrs op 76'" x
N.B. door het ijs in het nauw. Vastzittend in een
groot ijsveld dreven zij door de stroming en de wind
met snelJc vaart in zuidwestelijke richting. Een
groep van 27 schepen raakte op 12 juli bekneld.
rVlerkwaardig gcnocg bleef de wind maandcnlang
uit het noardoostcn waaien, en herhaaldelijk wakkerdc ze aall tot storm. De ijsschotscn gingen daardoor kruien en er ontstond voor de schepen eell
gevaarlijke situatie. rvIet tussenpozcn raaktc een
aantal schepcn bekneld en ging ten ondcr. Juli eiste
minstens twee schepcn, dc 1ll3alld augustus dric en
scptember tenminste vicr. Steeds namen de schipbrcukelingen hun tocvlucht tot een van de O\'erg~
blcven schepen. Taen op 11 oktober de laatste walvisvaarder vcrlorcll ging, bcvonden zich daar 286
mensen aan board. De meeste berichtcn zijn nageHet vergaan van
de wolvisvoarderWilhelmina
;n 1777.A.Fok·
ke Simonsz.
Porticulier bezit.
J!'dy !!lJe C;~/dc:?I"'UZ
ck
J 0
Oc·"",tf., ./ 77741
EEN KOUD VERBLIJF IN GROENLAND EN CANADA
De reizen von de
schipbreuke.
Hngen naar en
von de overwinteringsplaatsen
op Groenland,
1777-1778 en
1826-1827.
Tekening
H.J. Woterbolk.
laten door de groep die in het zieht van de open zee
tussen I1sland en het zuidelijke deel van Oost·
Groenland sehipbrcuk Iced.
Anmnkelijk van de snelhcid waarmee hun schip
verlorcn ging, slaagden de schipbreukelingen erin
am sloepen, lijfgoed en proviand te bergen. Degc~
nen die geen zeildoek hadden, konden op het ijs
gcen tent en opzetten als beschcfming tegen het
barre weer. Onder dezc dramatische omstandig~
heden werdcn eehter de overlcvingskansen nuchter
onder ogen gezien. De voorkeur vall de meesten
ging er naar uit om te proberen de kust vall Groen~
land te bereiken. Onder de commandeurs en overige bemanningsleden waren er die door vorige reizen
vrij nauwkeurig wisten waar zich aan de kllst nederzettingen bcvonden. Het dichtstbij woonden Eskimo's, wij zcggen tegenwoordig ook weI 'Inuit', in de
buurt vall Statenhoek. AI verder trekkend Tl10cst
het ll10gelijk zijn Oill uiteindelijk de Hernhutters en
Dcense kolonisten aan de westkllst van Groenland
te bereiken. Enkele bemanningsleden waren te zeer
uitgeput en blevcn achter. Van ecn groep van
veertien man die besloot om naar Usland te zcilen
was een jaar later, toen dc overlevenden van
Groenland terugkeerdcn, nog geen bericht ontvangen. Over het lot van dezc mensen hoeven we dan
ook weinig illusics te hebben.
Dc tocId naar dc kust Van Groenland was zwaar.
Omdat het herfst was, vormde het drijfijs nog geen
dikkc aaneengcsloten verbinding met het land.
Door de stroming en de wind was het voortdurend
in beweging. Een groot aantal mensen raakte in het
water en verdronk, of overleed uiteindelijk door de
kou. Soms was dat niet nodig geweest. Com mandeur Hidde Dirks Kat vall Ameland zeildc met
enkele sloepen onder gUllstige omstandighedcn
naar Statenhoek, toen zijn be manning plotseling in
paniek meende dat de stroming hen de zce op dreef
en tussen het ijs ging koersen. Daar raakten ze
vast, zodat ze uitcindclijk van schots naar schots
springend aan land moesten zicn te komen. Dat
hceft een aantal van hen het lcvcn gekost. Van de
circa 400 menscn die de tocht naar Groenland begonncn, kwamen er uiteindelijk 155 aan.
Bij het eerstc contact was de ontvangst van de plat~
42
1777-1778
CD Hidde Dirks
Kat
Hans Christian Jospers
@Pieter
Andriesz
Jeldert Jansz
Groot
Albert Jansz
Marten Jansz
® Jacob Kievit
(j)Markus VoB
1826-1827
@Klaas
Hoekstra
selijke bevolking hartelijk, daar zijn aile Nederlandse berichten het over eens. Na tc zijn bijgekomen van de doorstane ontberingen maakte elkc
groep de balans op. Enkele bcmanningen waren uit
elkaar geraakt en in sommige gevallen kwam men
pas het voIgende jaar in de thuishaven te weten
waar bekenden gezeten haddcn en hoe het hen was
vcrgaan. Eerste prioriteit had echter het bereiken
van nederzettingen waar voldoende proviand en onderdak was om te overwinteren. Vanuit de plaatsen
vall eerste opvang gingen groepjcs van zo'n vier tot
achtticn man op weg naar de in het Noorden gelegen dorpen van zendelingcll en kolonisten. Het
reizen gebeurde in eigen sloepen of in umiaks,
zogenaamdc 'vrouwen-boten', die van de Eskimo's
wcrden gekocht. Ondanks het feit dat het weer lang
niet altijd slecht was, kon het reizcn in de open
botcn allesbehalve comfortabel wordcn genoemd.
lvlet dc hulp van Eskimogidsen probcerden de
groepjes 's naehts een nederzetting te vinden om
onderdak te hebbcn en voedsel tc krijgen in ruil
voor Europesc goederen. In de wat grotere neder-
EEN KOUD VERBLIJF IN GROEN LAND EN CANADA
zettingen kwamcn groepjes elkaar tcgen en werd
ijvcrig infonnatie uitgewisseld. "'ie door bcvriczingsvcrschijnsclcJl, schcurbuik of andere lichamclijkc kwalcn !liet Illecr vcrder kon, blecf achtcr.
Daarbij went voor zover mogelijk medische bijstand verleend. Via transporten werd later geprobeerd deze mensen van voldocndc voedsel te "00[zien. Zo raakten de schipbrcukelingen verspreid
tussen Julianehab in het Zuiden en Holstcinborg in
het Noordcn. De routes zijn, voor zover bckcnd, in
de illustratic aangegeven.
In de winter werd het gemakkclijkcr am over land
te reizen door het bevriezen van de tocndrabodem.
ivlet hondcslcdcn konden individuen of grocpcn
zich suel verplaatscn en brieven, proviand of andere
goederen meenemen. Vaak betaalden de commandeurs Eskimo's voor het reizen langs de verspreide
groepen van hun bemanning, maar soms trokken ze
er ook zelf op uit. Zo kregen ze een vrij goede indruk van de omstandigheden waaronder hun medelotgenoten moestcn overwinteren. Volgens de na
de overwintering verschenen boeken verblevcn de
commandeurs in het algemeen in de Deense nederzcttingen en het gros van de bemanningsleden in de
dorpen van de Eskimo's. De meesteil kwamen ZOI1der gebrek te lijden de winter door. Voedsel werd
verkregen door ruil of door te beloven in Kopenhagen te zullen betalen. Uit de verhalen blijkt niet dat
de overwinterende walvisvaarders zelf op jaeht zijn
gegaan. Oak het varen in een kajak lie ten ze naar
het sehijnt aan de Eskimo's over. Van de groep van
commandeur ?vlarten Jansz is bekend dat ze honger
heeft geleden. De Eskimo's onder wic ze verbleven
hadden weinig succes bij de jaeht en cen van de
Eskimo's kwam zelfs te overlijden. Nadat ze de
Deense koapman te Frederikshab door een brief
over hun situatie hadden ingelicht, werden ze echter
van de nadige proviand voorzien. Ziektes kwamen
over het algemeen wcinig voor omdat de overwinteraars door het eten van het rauwe vices van
robben en kleinc tandwalvissen voldoende vitamine
C opnamen. De groepen die onder Eskimo's verbleven trokken begin maart naar de Deense nederzettingen aan de kust am daar de komst van schepen af
te wachten. De eerste groepen voeren met Deense
bevoorradingsschepen via Bergen of Kopenhagen
naar huis terug. Een aantal commandeurs - Jcldert
Jansz Groot en Marten Jansz - zijn op 26 mei van
het volgende jaar in Amsterdam aangekomen.
Anderen, wa.aronder Kat, kwamen datjaarpas eind
september thuis. In de thllishavens die in de ovcrwinteringsverhalen worden vermeld, Amsterdam,
Zaandam en Hamburg, konden de reders de uiteindelijke balans opmaken.
Zeven Nederlandse en zeven Hamburgse walvisvaarders zijn in 1777 in het ijs verloren gegaan.
Nallwkcurigc gcgcvcns over de bemanningen van
dezc schepen zijn niet bewaard, maar we weten wei
dat van tien van dezc schepen 155 schipbreukelingen met zekerheid in de Deense nederzettingen
terecht zijn gekomen. Aangezien de bemanning van
een walvisvaarder gemiddcId uit 45 man bestond,
was de totale bernanning van deze tien schepen 011geveer 450 man. Dit betekent dat het tot ale aantal
doden en vermisten circa 300 man heeft bedragen.
Doordat veel bemanningsleden lIit eenzelfdc dorp
of directe omgeving afkomstig waren, werden SOIl1mige plaatsen in Nederland Cll Duitsland zwaar
getroffen. De verhalen van de overlevenden maakten grate indruk en hebbenlange tijd in belangrijke
mate hct becid van Groenland en haar bewoners
bepaald.
43
De Deense nederzeHing Godfhob omstreeks
1750. Koninkliike Bibliotheek,
Kopenhagen.
EEN KOUD VERBLIJF IN GROENLAND EN CANADA
Hat vergaan van
de walvisvaarder Harlingen in
1826. Museum
'Hannemahuis',
Harlingen.
UIT STRAAT DAVIS GEEN BERICHT
Dat ondanks rampen zoals in 1777 de achttiendeeellwse walvisvaart een gunstige naam hield, wordt
duidclijk uit de ontwikkelingen na de Fransc tijd in
de Friese havenstad Harlingen. Daar waren
omstreeks 1818 mensen te vinden die een groot verlangcn koesterden naar de tijden to en Nederlandsc
walvisvaarders naar ze dachten het goud voor niets
uit het water visten. In 1824 werd in Harlingen een
rederij opgericht die haar schepen 01' robbenvangst
en walvisvaart stllurde: de 'Nederlandsche Groenlands'- en Straat Davis Visscherij Socicteit'. Tot
degenen die aandelen van deze socicteit aanschaften, behoorde zecr waarschijnlijk koning \Villem I,
aangczien de door hem opgerichte Nederlandsche
Handel-Maatschappij erin partieipeerde. De directeurcn waren allen afkomstig uit Harlingen. Vanuit
deze haven voeren schcpen al in de zeventiende en
achttiende eeuw naar Spitsbergen en Straat Davis,
en na de Franse tijd sedert 1822 opnieuw naar dit
laatste vangstgebied. De pas opgerichtc Harlingse
rederij liet op cell plaatselijke wcrf eell nieuw schip
44
bouwen en doopte het de Harlingen. Uit de ter gelegenheid van de tewaterlating geschreven gedichten
krijgen we de indruk dat de inwoners van deze stad
zich erg betrokken voeJden bij het wei en wee van
de rederij en hoge verwachtingen koesterden over
de stimulansen die van de walvisvangst voor de
plaatselijke economie uit zouden gaan. Verscheidene I-Iarlingers monsterden aan op het niellwe schip,
cell galjoot met plaats voor een bemanning van 46
man. Ondcr luid gcjuich van cell grote groep tocschouwers en in aanwezigheid van de dircctcuren
van de rederij vertrok het schip op 14 maart 1826
vanuit Harlingcn naar het Hoge Noorden.
Uit zijn dagboek, dat in 1828 voor het belangrijkste
deel in druk verscheen, blijkt duidelijk dat
cOlllmandeur Klaas Hoekstra de vangstlllogclijkhedcn in Straat Davis goed ken de. Op 25 mei kwam
hij aan in het vangstgebied in het zuidwesten van de
Straat. Dc kans op ccn goede vangst werd hier
echter door de komst van zwaardwalvissen verstoord, waarna Hoekstra besloot am de Groenlandse walvis op zijn trek naar het noorden te
EEN KOUD VERBllJF IN GROENlAND EN CANADA
voJgcn. Tel' hoagte van het eiland Disco gekomcn
zcttc hij koers naar het oosten en voer vervolgcns in
noordelijke richting lungs de Groenlandse kust. Het
was cell 'gcslotcn scizQcn', wat bctckent dut er veel
drijfijs ,,'as en wcinig open watcr. Dat bood vooruitzichten op cen goede "angst, aangezien het ijs de
walvissen dwong am zich op cen aantal plaatscn tc
conccntrcrcil. Toen Hoekstra vernam dat in het
oosten van Straat Davis door de gehclc vloot slechts
drie walvissen waren gevangen, besloot hij zijn
geluk bij de Canadese kust van de Baffin Baai tc
gaan zocken. am deze te bereiken moest hij eerst
tot cell hoagte van 74° N.B .. lungs de Groenlandse
kust varen en vandaar zijn koers naar het westen
vcrlcggcn. Onder normale omstandigheden ZOU hij
daarin zeker zijn geslaagd, maar het weer zat hem
tegen. Zuidwestelijke winden, aanwakkercnd tot
stonnkraeht, zorgden voor een opeenhoping van
ijs. Op 10 augustus raakte de Hllriingcn vast in een
ijsveld. Dc hoop werd niet opgegeven, maar het
sehip hleef vastzitten. In de naeht van 22 op 23
augustus raakte de Harlingen tussen twee ijsehot~
sen hekncld en in zeer wcinig tijd liep het vol water
en werd het hedolvcn onder het ijs. De sehipbreuk
kwam voor de hemanning als een grote verrassing.
Alles voitrok zieh zo snel, dat er maar weinig kle~
ding en proviand kon worden gehorgen. Diehtbij
bevond zieh een Londense walvisvaarder, de
Dundee, waannee Hoekstra eerder eell eompagnonsehap was aangegaan om in geval van averij of
nood enige hulp in de buurt te hebhen. De bemanning van dit sehip verleende meteen assistentie,
maar het Nederlandse sehip moest als verloren
worden besehouwd. De sehipbreukcJingen waren
van harte welkorn op de Dundee. Toen dit sehip
cehter ook in het ijs blecf vastziUen en door de zuidelijke winden steeds 01' dczclfde geografisehe
breedte bleef liggen, raakte de Britse hemanning
cryan overtuigd dat een overwintering in Straat
Davis ollvermijdelijk was. De voedsclvoorraad van
de Dundee was helaas volstrekt ollvoldoende voor
cell dubhcle benumBing en de Nederlandse sehipbreukelingen zagel1 zich genoodzaakt 0111 naar de
kust van Groenland te trekken, ook al was dit tegen
de wil van de Britse commandeur David Duncan.
Hoekstra meende dat Deense nederzettingen te ver
naar het zuiden lagen en gaf zieh gcen enkele kans
om met zijn mannen die te berciken. Bij Duncan
liet hij daarom hrieven achter voor zijn reders en
familie.
De tocht naar de bewoonde wereld begon op
6 oktober. Hoekstra ell zijn illllnnen rcisden in sloepen en zochtell zovecl mogclijk open water op om
de boclem van de sloepen te sparen. Van i.jsbcren
hadden ze gelukkig weinig last. Veel erger was de
kou, vooral voor dcgenen die bij hct slcpen in het
water waren gevallen. Door het etcn van gezouten
spek, dat ze van de Britten hadden meegekrcgen,
kregen de mannen zo'n dorst dat ze zelfs ijs begonnen te eten. Dat leidde tot een groot warmtevcrlics.
De kust van Groenland werd op 12 oktobcr bij
Sukertoppen bereikt. De volgende dag zeilde de
groep in de sloepen naar het zuiden. Voor cen
matroos waren de ontberingen inmiddels teveel ge~
worden en in de !lacht overleed hij. De volgende
morgen werd hij op een eiland voor de kust begrayen. De vijftiende was voor Hoekstra een dag om
nooit te vcrgeten. Op pagina 47 in zijn boek staat:
'Des middags zagcn wij, Gode zij dank! een
Deensch llllis staan, dat wij zoo noordelijk niet ver~
waeht hadden, niet wetende dat er op die hoogte
menschen woonden, zijnde wij te Oppernewick'.
Dat kwam buitengewoon goed uit, want Hoekstra
en zijn manncn waren uitgeput en hadden nog
sleehts voor cell dag vocdsel.
De Deense kooprnan en de plaatselijke Eskimo's
namen de schiphreukelingen gastvrij op. Toch was
duidelijk dat ze hier niet met vijfenveertig man
konden blijven. Er werd besloten om in zuidclijkc
riehting Baar de tcn zuiden van Disco gelcgcn
Zwartvogclbaai te trekken, waar vcrscheidene ne~
derzettingen op korte afstand van elkaar lagen en
voldoendc proviand bcschikbaar zou zijn. Drie
mensen waren niet meer in staat om verder te reizen
en bleven achter. Onder leiding van een Eskimogids
vertrok de groep op 17 oktober. Dc 10 mijl naar de
eerstvolgende nederzetting werd in ccn dag afge~
Icgd, maar slecht weer verhinderde een snelle doorreis. Op 23 oktober werd de reis voortgezet, met
achterlating van de oppertimmerman en de koks45
EEN KOUD VERBLIJF IN GROENLAND EN CANADA
ma;H. De ongeveer 60 mijllangs de kust bctckcndc
ceil zware loeht, omdat de manncn in open sloepcn
mocsten reizen, zander beschcrming tcgcn overslaand water, wind en kOll. De volgcndc ncdcrzctling werd bereikt op de 27ste. "NIet achterlating vall
cen zestal dat niet verder mcer kon, "crtrok de
groer or 30 oktober voor de rcstcrcndc 36 mijl naar
de Zwurtvogelbaai. Ze kwamen tot voor het \Vaaigat, maar moesten vanwege slecht weer en kou
tcrugkcrcn. Ben dag na hun vertrck kwamen ze
tcrug in de Ilcdcrzctting van waaruit zc vertrokken
waren. De route staat in de iIIustratie globaal aangegeven.
Dc Dccnsc koopman stem de crmee in om dertien
man bij hem tc latcn ovcrwintcren. Hij raadde
Hoekstra aall om met de rest van zijn groep naar
Umanak te gaan en claar te overwinterell. Umanak
lag hoogstens 18 mijl verderop en was eell van de
grootste Deense nederzettingen. Aldus wenl besloten. Op 13 november kwam de grootste groep veilig
in Umanak aan, terwijl commandeur Hoekstra zich
in een nederzetting 10 mijl ten zuiden van Umanak
vestigde. Drie dagen later verschcen de zon niet
meer boven de horizon, maar Hoekstra en zijn
mensen waren veilig onder dak.
Voor dc rcst lijkt dcze overwintering sterk op die
van 1777- 1778. In de winter werd met hondesleden
rondgereisd en Hoekstra blecf via bricven op de
hoogtc van dc toestand waarin zijn verspreide bemanning zich bevond. Van de scheepsarts, P.J. Gordijn, vernam hij dat de aanvankelijk zorgwekkende
toestand van veel bemanningsleden snel verbeterde
IlU het reizen was afgelopen. Uiteindelijk stierf nog
maar een man: de in Upernavik achtergebJeven
schieman Harmen Treking. De schipbreukelingen
mochten van gcluk spreken dat ze niet met zijn allen
in de omgeving van Upernavik waren gebleven.
Daarwas namelijk hongersnood en een aantal Eskimo's verloor er het Ieven. \Vaarschijnlijk hield dat
verband met de zachte winter van dat jaar. De temperaturen waren vrij hoog; tussen half januari en
half fehruari overheersten zuidelijke winden en
regende het zelfs. Dat maakte de robbenvangst vrijwei onmogelijk.
Vanaf 5 maart van het volgende jaar trokken groe46
pen schipbreukclingen naar de Zwartvogelbaai om
daar te waehten op de komst van de eerste schepen
die hen naar Europa zouden kunnen brengen. De
overwinteraars uit Upernavik arriveerdell op
18 april als laatstell. Het bericht dat een Deens proviandsehip in Egedcsminde was aangekomen en
vijtien mensen mee kon nemen, bereikte hen op
8 juui. Commandeur Hoekstra en veertien bemanningsledell haastten zich flaar deze nederzetting
en gingen zes dagen later aan boord van het proviandschip. Dit voer daarna in zuidelijke riehting en
deed daarbij veel kustpiaatsen aan om goederen te
laden of te lassen. Hoekstra kon zo Groenland, dat
door de Denen voor de bllitenwereld afgesloten
werd gehollden, goed in zich opnemen. Op9 augustus kwamen de overwinteraars te Kopenhagen aan,
waar ze met hun Eskimokleren veel bekijks hadden. Snel werden Europese kleren aangeschaft. Via
Kicl, Hamburg en Dclfzijl reisdcn de Nederlanders
!laar Harlingen, waar ze op 24 augustus aankwamen. Daar had inmiddels iedereen de hoop 01' hun
terugkeer opgegeven, zodat de blijdschap en ontroering buitengewoon was en Hoekstra verraste.
De laatste bemanningsleden van de Harlingen
kwamen in oktober thuis. De rederij zag geen aanleiding om aan Hoekstra's kundigheid te twijfelen.
In 1829 en 1830 voer hij voor de Societeit opnieuw
naar de Groenlandse wateren.
WAAR GEEN TELEFOON OF TELEGRAAF IS
\Ve kunnen ons nauwelijks voorstellen dateen schip
de toeht naar de arctische wateren begint zonder dat
cell aantal voorzieningen zijn getroffen, zoals bijvoorbecld het aanbrengen van cell dubbele bodem.
De houten walvisvaarders, die van de zeventiende
tot de negentiende eeuw werden gebruikt, hadden
bijvoorbeeld een dubbele scheepswand van dikke
planken. In 1909 dacht de Eerste Groninger Vrachtvaartmaatschappij daar blijkbaar anders over.
Zonder versterking tegen het ijs of zelfs maar een
kraaienest stuurde de direkteur van deze rederij, de
heer 1.1. OImes, de ruim 150 ton metende schoener
Jantina Agatha naar de noordelijke wateren. Het
schip moest in de Schotse haven Dundee twee passagiers aan boord nemen, een Britse zen de ling en
EEN KOUD VERBLIJF IN GROENLAND EN CANADA
~{
een Duitse natuunvetenschapper, en hen mct bagage en voorraden meenemen naar de Cumberland
Sound in het noordoosten van Canada. Op Blacklead Eiland, 5 mijl voor de Canadese kust, zou de
heel' Edgar \V.J. Greenshield, zendeling namens de
Church Mission Society, met een voorraad steenkool en proviand bij zijn zendingspost worden afgezet. Vervolgens zou in dezelfde zeestraat ceil
walvisvangststation te Kekertel1 worden bevoorraad en inlichtingen worden ingcwonnen omtrent
de in het vorige jaar verdwenen Schotse waivisvaarder Snowdrop (zie iIIustratie). Evcntuele
vangstresultaten en een lading pelzen konden op de
terugreis worden meegenomen. \Vaar de Duitse
wetenschapper, dr. Bernhard Hantsch, zou worden
afgezcl valt met de overgeleverde documenten niet
meer te achterhalcn. Zijn bedoeling was om zoologisch en antropologisch onderzoek te doen in hct
gcbied tussen Cumberland Sound en de Pond's
Baai.
Van de zeskoppige bemanning had aileen kapitein
\Vieardus Cornel is Dijkstra crvaring met het zeilen
op zo'n hogc geografische breedte. Drie jaren tevoren had hij met de lamina AgatJw de Cumberland
Sound al aangedaan. Op grand van de toenmalige
rcistijd Illccndc Dijkstra dat de heen- en terugreis in
ongeveer twee maanden voltooid kondcn worden.
Het pakte echter heel andel's uit. Op 13 juli vcrtrok
de schoener uit de haven van Delfzijl. Ten nOOl'den
van Schotland moest vanwege ongunstige winden
steeds worden gekruist. Pas op 9 september wcrd
het zuiden van Straat Davis bereikt. Door slecht
weer en drijfijs werd de ingang van de Cumberland
Sound niet bereikt voor 24 september. rvlet een
zaelHe westnoordwesten wind Hep de Groningse
schoener de dag daarop de baai binnen. Hier vonden ze vecl drijfijs dat naarmate ze verdeI' voeren in
omvang cn dikte snel toenam. Aan dek deed de
be manning zijn best am het schip langs de ijsschotsen te sturen, maar am elf uur 's nachts werd een
groat stuk ijs geraakt. Na een paar stoten raakte de
JuntiIw Agatha wecr vrij. Dadelijk werd in het ruim
gekeken of de stalen scheepswand Jekkage had opgelopen, maar alles leek in orde.
De volgende morgen blcek bij cell inspectie echter
f
t~\>l ~; ,~
\ ~';I!i-
Cumberland
Sound. De gemiddelde grens
von het zeeijs is
met een stippellijn aongegeven.
Tekening
H.J. Wolerbolk.
~
"'V'>,
','Ut--,
i
/"
.~
<-
,
r;"
twee duim water in het ruim te staan, in vier uren
oplopend tot twee voet. Het lek moest zich onder de
lading bevinden. Kapitein Dijkstra stond voor de
keus of hij aile energie zou besteden aan het vinden
en stoppcn van het lek, of aan het redden van zoveel
mogelijk voorraden am indien nodig de winter door
te kunncn komen. Hij koos voor het laatste, en de
Raad voor de Scheepvaart zou hem daar later volledig gelijk in geven. Met man en machtwerdgewerkt
om de sloe pen buiten board te krijgen en te vullen
met de noodzakelijkste gocderen. Veel tijd ging
veri oren met het in zee krijgen van de grate privcsloep van dr. Hantsch. Toen de steeds dieper liggendelulltina Agatha vroeg in de avond verlaten werd,
stapten de acht schipbreukclingen in drie volgeladen boten. Dc Cumberland Sound ligt aan de koude
Labradorstroom en is hoogstens enkclc maanden
per jaar bevaarbaar. Gezien de late datum hicldcn
Dijkstra en de overige schipbreukclingen er daarom
rekening mee dat ze voor hct volgcnde jaar geen
47
EEN KOUD VERBLlJF IN GROEN LAND EN CANADA
De bemanning
van de Jantino
Agatha voar de
ovef'Nintering.
Porticulier bezit.
schepen mccr zouden zien. \Vaaf kondcn zc het best
overwintcrcn? In de verre omgcving waren vrijwci
gccn ncderzettingen tc vindcl1. Aileen op Blacklead
Eiland, zo'n 50 miji verderop, woonden menscn in
cen twectal Eskimodorpen met elk ongeveer 100 tot
150 inwoners. Zcndcling Greenshield bood daarom
aan om in zijn zendingspost tc ovcfwintcrcn en hier
was de hcle groep het mec cells. VcrgczcJd door de
twcede stuurman en cell matroos bcslotcn Greenshield en Dijkstra bij de Eskimo's hulp te gaan
halen. De rest van de groep bleef zolang op cell
cilandje bivakkcrcil. Twee dagcn latcr keerde de
eerstc groep tcrug met twaalf Eskimo's en twee
umiaks en op 1 oktobcr zat de gehele groep met de
geredde voorraden in het huis van Greellshicld.
Op de komst van schepcn hoefde voor de maand
augustus in het volgende jaar niet te worden gerekend. Dam'om gingen de schipbreukelingen snel tot
rantsoenering over. Tot december kwamel1 ze met
koffie en thee, brood, vlees en vruehten aardig
rondo Daarna werd het eten behoorlijk minder.
\Vcliswaar kregen de Eskimo's ieder jaar geweren
48
en munitie van cen handclsfirma uit Aberdeen,
maar de bcste jachttijd was hier de zomer. Van de
robben en ijsberen die zo nu en dan werden gevangen kregen de zeven Europeanen ook een decl,
maar een knagend hongergevoel deed zich vrijwel
iedere dag gelden. Om zo weinig mogelijk energie
te verbruiken probeerden de overwinteraars veel te
slapen. Vanaf het begin van de maand oktober was
de temperatuur buiten meestal 50" C onder nuL
Zelfs met hun Eskimokleren, die meteen na hun
aankolllst waren gemaakt van robbeveIlen en rendierenhuiden, hadden ze het steeds koud. De kou,
de twee uren sehemerig lieht per dag en de honger
maakten de stemming in de groep niet al te vrolijk.
Als het ijs volgend jaar de Cumberland Sound versperde, zou geen schip hen komen halen. De laatste
jaren was het weer in Straat Davis's zomers slecht
geweest, met veel zllidoostelijke winden die het ijs
naar de Canadese oostkust stuwden. Het lukte niet
om met de Duitse geleerde cell plezicrige band te
krijgen en in april vertrok deze. Het vocdsc1probleem \verd er cehter niet kleiner op, aangezien
Herr Hantsch een groot deel van de proviand met
zich meenam. Niemand kon het hem verbieden,
want het was tenslotte zijn eigen voor drie jaar berekellde voorraad.
Gelukkig naderde het jachtseizocn, want 01' sommige dagen aten de overwinteraars aIleen maar
scheepsbeschuit. Op uitnodiging van de Eskimo's
gingen de Groningers twee keer mee op een jachtexpeditie die twee weken in beslag nam. In een
tweetal umiaks, be1aden met cen slce en een aantal
honden, vertrokken ze in een grocp van zestien man
naar de kust van Baffinland. Dc toehten waren
redelijk succesvo1. Er werden robben en ijsberen
gevangen, rendieren, en zelfs een walrus en een
walvis. Het verzamclen van vogeleieren leverde
ook aardig wat op. Toch was het nag niet voldoende
am voorraden aan tc lcggen. In de eerste week van
augustus voelden de Groningers zich daarom gedwongen am op zalm te gaan vissen. Ze waren daarmee wat aan de late kant en het wilde niet erg
lukken. De totale vangst van drie dagen bcdroeg
42 kleine zalmen van ongeveer cen decimeter,
samen ongeveer een pond. 'Het was toen, niets ge-
EEN KOUD VERBLIJF IN GROENLAND EN CANADA
vangen, niets te etcH', zei stuurman Klugkist er
later over.
Van een groep Eskimo's vernamen ze dat bij
Blacklead Eiland een schip met proviand was gearriveerd. Zonder te stoppen roeiden ze ijlings tcrug.
Dit schip, de Noorse schoener Thomas, was speciaal uitgestuurd om hen te zoekcll. Dc bcmanning
ontving de schipbrcukelingen heel gastvrij en eenmaal aan board waren na II augustus de dagen
zonder eten snel vergeten. Een ander schip, de
Schotse walvisvaarder Scotia, was op 4 augustus
hinnengelopen en had proviand achtergelaten. Met
de belofte weer terug te zullen komen was dit schip
daarna vertrokken om op walvisvangst te gaan.
Kapitein Dijkstra stuurde de kok, de lichtmatroos
en een stapel brieven met de Thomas naar huis. De
overige bcmanningsleden van de Jantina Agatha
vertrokken op 10 september naar Europa. Via
Dundee, Leeds en Rotterdam kwamen zij op 9 oktober met de trein in Groningen aan. Daar was men
door een telexbericht uit Dundee, dat de reder op
20 september had bereikt, reeds van de gebeurtenissen van het afgelopen jaar op de hoogte.
Inmiddels was ook duidelijk geworden dat de walvisvaarder Snowdrop, waar de lllnthw Agatha
oorspronkelijk naar op zoek zon gaan, in 1908 met
man en mllis was vergaan. Thuisgekomen waren de
Groningsc zeelui, waarvan sommigen er volgens
hun familieleden wel tien jaar ouder uit waren gaan
zien, niet erg spraakzaam over de gebcurtenisscn
van de afgcJopcll winter. Zc hadden daar tc weinig
prettige herinneringen aan overgehouden.
AANPASSINGEN AAN ONBEKENDE
OMSTANDIGHEDEN
De verhalen van de overwinteringen van 1777-1778,
1826-1827 en 1909-1910 hebben veel dingen gemecn. Uit de overgeleverde informatie spreekt unaniem een diepe waardering voor de opvang door de
plaatselijke bewoners, zowel jegens de kolonisten
en zendelingcn als de Eskimo's. Taalproblemen waren er nauwclijks met de Dcnen op Groenland. Het
is niet helemaal duidelijk in welke taal wcrd gecommllniceerd, maar een aantal Hernhutter zendelingen sprak het Hoogduits goed. In 1909 en 1910
vormden de gesprekken met de Britse zendeling
Greenshield ook geen problcem.
Veel moeilijkcr was het om met de Eskimo's te
communicereTl. \Veliswaar had een aanlal walvisvaarders voor het rampjaar 1777 al eens op Straat
Davis gevaren en enkele Groenlandse Eskimowoorden geleerd, maar een aantal grocpen toonde
zich bij het eerste contact met Eskimo's bijzonder
angstig, zonder daarvoor duidclijke redel1en te kunnen geven. Bij de overwinteringen van commandeur Hoekstra en kapitein Dijkstra lijken dergelijke angstgevoelcns geen rol te hebben gespceld; in
beide gevallen waren meteen Europeanen aanwezig
die de situatie ter plaatse vollcdig kendel1. lvlaar oak
na het eerste contact bleken de overwintcraars meer
geneigd om met kolonisten ofzendelingcn om te gaan
dan met Eskimo's, die vrijwel steeds werden bet iteld als 'wilden'. Oat geldt voor aile grocpen overwinteraars. SIechts een persoon, commandeur Jcldcrt
Jansz Groot van Zaandam, weigerde om een dergclijk onderschcid te maken en noemde de Eskimo's
die hij had ontmoctconscqucnt 'Groenlanders'.
49
De bemanning
von de Jantina
Agatha no de
overwintering.
Central library,
Dundee.
EEN KOUD VERBLIJF IN GROEN LAND EN CANADA
Hetwolvisvongststolion op
Blackleod Eiland. De gebouwen von de
Church Mission
Society sloan in
het midden.
Public Archives,
Canada.
Het is wat te makkelijk am de voorkeur voor Europeanen te verklarcn door te wijzcn op het ongedierte in de woningen van de Eskimo's, de walmendc
olielampen en dc stank vanwege hct bcwarcn van
urine binnenshuis, ook al zullen dergelijke dagelijkse ongemakken ongctwijfcld hebben mcegcspecld.
Van wezenlijkcr bclang lijkt het feit dat de schipbreukelingen bij de kolonisten en zendelingcn
gocderen op krediet konden krijgen en bij de Eskimo's aileen door te ruilen. Doordat dc schipbreukelingcn niet veel bezittingen bij zich hadden, waren
hun mogelijkhedcn am te ruilen nogal bepcrkt.
Daar kwam nag bij dat dc Eskimo's aan de wcstkust
van Groenland al gcruimc tijd met Europcse handelaren in contact waren, zodat ze in hun kcuze nogal
sclecticf waren gewordcn. Bovcndien wistel1 de
50
ovcrwintcraars niet goed hoe ze geschillen met
Eskimo's moesten aplossen, me de vanwege de taalbarriere. Dc spanning kon soms behoorlijk oplopen, zoals commandeur Jeldert Jansz Groot in
1777 maest ervaren, toen - na diefstal van een mes
door iemand uit zijn graep - dc commandcur zclfs
met de dood werd bedreigd. Tach licp het Ilooit
fataal af. Tenslotte moet dc voorkcur van sommige
commandeurs voor Europees vocdscl als factor !liet
worden ondcrschat. Zwart-wit is het beeld evenwel
nict. Ondcr de ovcrwinteraars waren er oak die
grotc bcwondcring hadden voor de manier van
Icvcll van dc Eskimo's cn mct pJczicr onder hen
vertoefden.
De negatieve opvattingen nemen niet weg dat dc
overwinteraars grate belangstelling had den voor dc
EEN KOUD VERBLlJF IN GROENLAND EN CANADA
matcrielc cultuur van de Eskimo's. Ze maaktcn vecl
gebruik van de door dit yolk ontwikkelde technicken. Voor vervoer waren de umiaks ofvrouwenbotcn bijvoorbccld van groat belang, cvcnals de
hondcslcdcll. Commandeur Hoekstra vcrbaasdc
zich over de grate snclhcid waarmcc men met deze
sleden over het ijs kon rcizcn: bijna 4 km per UUf
met cell vracht van 75 kilo of mecr. De bewondcring
ging cchtcr vooral uit naar de kajaks. In elk van de
gedrukte ovcrwinteringsvcrhalcn vall het rampjaar
1777 en oak in de gcpublicccrdc vcrsie van COI11mandeur Hoekstra's dagbock sprcekt cen grate
bewondcring voor dezc kJcinc boten, waanllce de
Eskimo's bij omslaan behendig weer boven water
wisten tc kamcn zander nat tc worden. Volgcns
Hoekstra was de snelheid die met een kajak kon
worden gehaald ruim 2 km per uur en dat kon wei
veertien uur worden volgchouden. Europeanen
waren voar deze ranke bootjes eehter te groat en te
zwaar. Voor de behuizing bestand minder waardering, althans volgens de publikaties over 1777 en
1826. Dc Nederlanders verbleven niet in iglo's,
maar in kabakken. Oat waren woningen van opeengestapelde stenen en een dakgeraamte van hout, die
zich half onder de grond bevonden met eell lange
tunnel als ingang. Als venster diendcn uitgerekte en
aan elkaar genaaide dannell van honden, robben of
walvissen, die wat scheme rig licht doorlietell. De
waning was met aarde bedekt om toeht tegcn te
gaan. Dc bemanning van de Jantina Agatha heeft
van de Eskimo's op Blacklead Eiland aIleen de
zomertenten, de toepiks, venneld, maar daar geen
gedetailleerde beschrijving van gegeven. In de
kabakken was het warm, zowel door de op traan
brandende oliclampen als door de menselijke
warmte. Het waren eigenlijk groepswoningen,
waarvan de grootste veertig tat zestig mensen
konden bevattell. l\.Jct behulp van huiden konden
een soort privevertrekken worden gemaakt. Meubilair was er vrijweJ niet.
Vlees werd binnenshuis bewaard, aangczien de
honden buiten er niets van over zouden laten; dat
begrepen de overwinteraars ook weI. Ze ergerden
zich aileen aan de luizen en vlooieu waardoor ze in
de kabakken werden besprongen, aan de vele 011-
aangename luehtjes zoals urine, die in cell emmcr in
de waning bcwaard werd, en aan de eeuwig walmende olielampen. Deze hadden een lont van mas
die op {raan dreef en niet geregeld kon worden. Dat
Ieverde een sterk rokende vlam op, die alles wat
zieh in het vertrek bcvond met eell dUll laagjc roet
bedektc. Hoekstra merkt op pagina 106 van zijn
boek daarover op: ' ... de Groenlanders ... hebben
het alsdan ook weI in de keel en op de borst, veroorzaakt veeIligt door hunne lamp en en den stank in
hunne bedompte woningeu. Althaus dit heb ik opgemerkt, als men een naeht in hunne woningen
siaapt, dan zijn des margcns de opgegevell fluimen
geheel zwart'. De roetdeeltjes konden aileen met
ammoniak worden verwijderd, cen ehemische stof
die ter plaatse uitsluitend in urine voorkwam. De
Eskimo's wasten zich hiermee dan ook elke dag.
Commandeur Kat is de enige die toegaf dat hij dit
voorbecld heeft gevolgd. Als de andere overwinteraars dit werkclijk geweigerd hebben, dan moetcn
ze aan het eind van de winter er ais zwarte pieten
hebben uitgezien. De cammandeurs en andere
_':Jjk-~<
.. ~
~._
De umiak of
vrouwenboof
bleek een handig transportmiddel voor de
overwinieraars.
Dundee
Museums and
Art Galleries,
Dundee.
,.
-;-;/;,H! ;/ ,
~
~'i3
~
--
~;._:it'-<
4
,
51
.-~
";:1<~
EEN KOUD VERBLIJF IN GROENLAND EN CANADA
INGANG
A
INGANG
c
Doorsnee en
plaHegrond van
een Eskimowoning of kabak.
A: doarsnede
van boven.
B: dwarsdoorsnede.
C: doorsnede
van voren. Tekening
H.J. Woterbolk.
scheepsofficieren gaven am deze redenen de voorkeltr aan het woncn bij Europese kolonisten en
zendelingen; de andercn mochten slapen bij de
'morsige wilden'.
Hct voedsel dat de overwinteraars op Groenland en
in Cumberland Sound kregen, bestond voornamelijk uit robbevlces, aangevuld met het vlees van
ijsberen en op Groenland ook van kJcine tandwalvissen en spiering. Voor een dee I werd dit boven de
oliclampen gekookt, maar verder werd het rallW
genuttigd. Voordat de vegetatie door sneeuw werd
bedekt, at men be halve besscn oak 'klipkroos' of
'salade'. Vermoedelijk wordt hiermee lepelblad bedoeId, een plantje vol vitaminen dat bijzonder
effectief bleek te zijn tegen scheurbuik. Scheurbuik
is ecn ziekte die ant staat door vitaminegebrek, cn
door inwendige bloedingen vooral pijn veroorzaakt
in dc kaken en gewrichten. Uit ondervinding ontdekten de schipbreukclingen dat, behalve Iepelblad, ook he! eten van de tmid van walvissen en
robbelever erg effecticf tegen deze ziekte was. Uit
niets blijkt dat zij van tevoren inlichtingen over het
bestrijden van scheurbuik haddcn ingewonnen, bijvoorbeeld door het lezen van boeken. \Veliswaar
waren medici in 1777 nog niet achter de oorzakcn
van deze ziekte gekomen, maar het is wei opvallend
dat commandeur Hoekstra bijna vijftig jaar later
niets van de ervaringen van 17771ijkt te hebben opgestoken. De be manning van de lamina Agatha
heeft van scheurbuik ovcrigcns geen last gehad. De
proviand die de ovcrwinteraars hadden kllnnen redden lIit de scheepswrakken en het vocdscl dat ze bij
de kolonisten en zendelingen kregcn voorgezet,
bestond voornamelijk lIit erwten, bonen, granen cn
gort. Dit bevatte veel zetmeei, maar wcinig vitamillcn. Gelukkig hebben ze hun wecrzin tegen de
inlandsc pot cchtcr kunnen overwinnen.
Enkclc vragen blijven nog over. Het is misschien
wat kras uitgedrukt, maar in feite deden aile overwinteraars weinig anders dan potverteren ten koste
van de plaatselijke bevolking. Daarbij klaagden ze
ook nag unaniem over grenzeloze verveling. \Veliswaar ging de bemanning van de Jantina Agatha met
dc plaatsclijke Eskimo's op jacht, maar dat was na
S2
de kritieke winter. Commandeur Hoekstra hecft
het vriendclijkc verzoek van een Deense kolonist
am te hclpen de voedselvoorraad op peil te hOllden
door te jagen zelfs naast zich Ilecrgelegd en is van de
betreffende nederzetting vcrtrokkel1. In Umanak
was Hoekstra overigens wei tot jagen bereid, maar
hij deed in feitc niet meer dan bij goed weer achter
de tussen de klippen verscholen vogels aanzitten.
Het betekcnde voar hem waarschijnlijk evenveel
als het zoeken naar mineralen. Ongetwijfeld
hebbcn de kot! en de intense duisternis tijdens de
winter een bclangrijke rol gespeeld om niet buitensIlUis te gaan, maar daarmee lijkt niet aUes te verklaren.
Indrukwekkend is in elk gcval de bclangeloosheid
waarmee de plaatselijke bevolking de vreemdelingen uit het verre Zuiden met kleding, \'oedsel en
onderdak heeft geholpcn am tc ovcrlevcn. Zelfs lIit
gebieden waar hongcr heerste, zijn overwinteraars
in redelijke gezondheid teruggekeerd. Van cell dergelijke, niet altijd door theologische Icerstellingen afgcdwongen menselijkheid kunnen ook wij
nog veellcren.
Tenslotte wil ik dr. I-LK. 's Jacob dankzeggen voor
het kritisch doornemen van de tekst.
KO DE KORTE
NEDERLANDSE SPITSTBERGEN EXPEDITIE
1968-1969
SOCIALE ASPECTEN VAN EEN OVERWINTERING
INLEIDING
Van augustus 1968 tot september 1969 verbleef een
Nederlandse expeditie op Kapp Lee, Edgc¢ya,
Oost-Spitsbergen om cen bijdrage te leveren aan
ijsberenonderzoek in het kader van de internationalc natunrbcscherming (IUeN & \V\VF). De
cxpcditic bestand uit vier man: Eric Flipse, 23 jaar,
biologiestudcnt en initiatiefncmcr van de cxpcditic,
Paul de Groot, 21 jaar, bosbouwstudcnt, Ko de
Korte, 25 jaar, biologic student en Piet Oostervcld,
29 jaar, biologiestudcnt. De dichtstbijzijndc buren
waren de vier mannen van cell Noorse ijsberenexpeditie (80 km) en de mensen van Longyearbyen
(140 km). Om de cxpcditie mogelijk tc maken was
cen stichting opgericht en ieder van de vier nam deel
op vrijwillige basis zonder loon. Bij de bouwvan het
station in augustus werden de deelnemers geholpen
door drie man van cell zomerploeg terwijl tegelijkertijd twee man van dc t.v. cen film maakten.
VOORSPEL
De discussie over de socia Ie aspecten van de overwintering began al vele maanden voor de expeditie
van start ging. AI vroeg werd besloten met vier man
te gaan en nooit was er sprake van het opnemen van
een VrollW in de groep. Twee man vond men tc wcinig voor het uitvoeren van het programma; bij drie
zou cen man gCi'solcerd kunncl1 komen te staan
tegenover de andere twec. IVlet vier man zou men
met twee teams van twee kunnen werken. Dit was
dus de minimumgroottc en, vanwege de beperkte
financicle middelcn en vanuit andere praktische
overwegingen, gclijk oak de maximumgrootte van
de groep.
De diseussie over het type persoon dat gesehikt zou
zijn voor dit werk duurde kortcr. omdat er wcinig
keus was. Het was gewoon at moeilijk am vier mannell te vinden die veertien maanden onder die omstandigheden wilden overwinteren. Eric en Ko
kenden elkaar allanger dan een jaar en hadden het
voargaande jaar eell voorbereidende expeditie uitgevoerd op Spitsbergen. Piet en Paul kwamen respectievelijk drie maanden en een maand voor het
vcrtrek bij dc greep. Aile vier hadden vcldervaring
in Noord-Scandinavic. Enkelc weken voor het
vertrek was cr cell medische keuring, waarbij overigens geen psychologisehc testen werden uitgevoerd. De discussie over het type station had
betrekking op de te verwachten problemen van isolatie, van overbevolking op een ge'isoleerde plaats
en van de beperkte mogelijkheden am elkaar te Ol1twijken. De isolatie ZOli vcrlieht kunncl1 worden
door middel van direct contact mct dc mensen thuis
cn door postdroppings. De overbevolking zou
dragelijk gcmaakt kunnen worden door de mannen
een groat relatief comfortabel station (100 m 2) te
gcvcl1. Privacy kon verkregen worden door ieder
van eell eigen kamertje (6 1112) te voorzicn.
In het algemecn was er wcinig gepJand en werd cr
stceds met ad hoc oplossingen gewerkt. Er waren
geen duidelijke afspraken over leiderschap en
takcn. Enkele vage afspraken werden toch nog gemaakt. Eric zou min of meer de algemene organisatie en technische zaken op zich nemen. Ko zou op
de etensvoorraad letten en voor dokter spelen. Piet
zou voor de wetenschappelijke uitrusting zorgen.
Ko (vogels) en Piet (vegetatie) wilden naast het
werk aan de ijsberen oak nog eigen wetenschappe53
I'm out in the jungle
I'm hungry to hear you
Send me a card
I'm waiting so hard
to be near you
Simon and Garfunkel
My father, you have spoken well
You have told me
that Heaven is very beautiful
tell me now one more thing.
Is it more beautiful
than the country
of the muskox in summer
where sometimes
the mist blows over the lakes
and sometimes
the water is blue
and the loons cry very often?
Indian guide fo a priest
NEDERLANDSE SPITSBERGEN EXPEDITIE 1968-1969
Kaart van Spitsbergen met
Kapp lee waar
de overwintering in 19681969 plaats
vond. De onderbroken lijn geeft
de verkenningslochlen aan die
de expeditieleden in 1969
ondernomen.
Tekening
H.J. Walerbolk.
I
Bank
~
[j]
E
d
il
~IViseS
Open
Hoaro
c
ru
u
E
LABOR.
D
t'ru
:>
'\IWo
KEUKENHOEK
I
~ toest.
r'=
I
ru
E
d
d
ex
I
I
;;
Eettafet
/~
D
c
WAS
ru
~
I~
"
0
Aanrecht
lijk werk doen. Dc hulp van Paul zou 01' allerlei
ogenblikken ingeroepen kunnen worden. Eric, Ko
en Paul wilden ook vcel tijd aan fotografie besteden.
HET VERBLIJF
Begin september zagen we met cnige opluchting de
assisterende zomerploeg vertrekken. Tot december
waren we bezig om het station te voltooiell. Terwijl
we daarmee bezig waren zocht ieder naar zijn rol,
die nogal eells veranderde. Na enige tijd kristalliseerden zich specialisaties uit en enkelen van OilS
begonnen de verantwoordelijkheid voor bepaalde
aspccten van het werk voor zich op tc eisen tot
ieders tevrcdcnheid. Tot midden oktober was er
nog daglicht en konden we nog met de rubberboot
op de dichtvriczcnde zee vareH om drijfhout van de
kusten Baar [lUis te slepen om dat later in de houtkachels te verstoken. Hierbij hadden we ons eerste
open conflict over wic wat zou doen.
Toen in de tweede helft van oktober de poalnacht
begonnen was, kregen wc bezock van twee mannen
van de Noorse expeditie. Ze brachtcn oak brieven
mce waar we erg blij mee waren. Dc discussies over
54
het werk met hen waren verfrissend, orudat we daar
zelf met e1kaar weinig over spraken. In de poolnacht keken we verlangcild uit naar de perioden
met maanlicht, omdat we dan Haar buiten konden
om toehten 01' ski's tc maken en oak erg konden
genieten van het licllt van de maan en het noorderlieht 01' de sneeuw. Soms was hier eehter geen
sprake van, omdat er onvoldoende SHeenw was.
In deze periode van continue duisternis begonnen
we het gemeensehappelijke dag- en naehtritmc te
verliezen, waardoor er altijd wel iemand wilde
slapen terwijl anderen in het htlis bezig waren. Omdat dit een bron van irritatie dreigde te worden
werden de maaltijden op vaste tijden geserveerd,
tcrwiji daarbuiten geen maaltijden gebruikt konden
worden. Hierdoor waren wc verzekefd van enkele
vastc punten gedurende het ctmaal, hoewcl de kok
vaak de enige was die het ontbijt gebruikte. Bij
toerbeurt had elk van ons gedurende ecn weck de
taak om het huishouden, inclusief het klaarmaken
van het eten, te fUl1l1en. Deze organisatic van de
corvee vediep heel bevredigcnd tot vcr in het voorjaar, toen uitgebreide buitenactiviteitcn de situatie
wcer veranderden. Tijdens de poolnaeht was de pc-
NEDERLANDSE SPITSBERGEN EXPEDITIE 1968-1969
)~.~ "<30
,
S<hrijfblad
PlaHegrond van
het station.
Tekening
H.J. Woterbolk.
Sch:rijfblod
Sed
Sed
u
-"
D
I--KO
PAUL
MAGAZlJN
i'
ru
;3
~
SLUIS \
lonrzen.
JJtkochel
0
flok
-
-
u
-"
D
~
l
-"
PIET
~
u
u
D
?
d
:l'
:2
ERIC
~
~
,
I
I
Bed
,,,
, 191m. ,
I
IX
Sed
19)m_
,,
MAGAZIJN
E
d
d
<X
IX
,
,
riade die we dagclijks in bed doorbrachtcn aanzienlijk langer dan in Nederland en dczc variccrdc van
36% (Piet) tot 45% (Ko) van de totale tijd.
\Vc waren vcel op ons zclfcn vocldcn OilS mccrVCfbondcn met onze gcIicfden in Nederland dan met
elkaar. AI die tijd declden we niet ofnauwelijks gevoelens van verdrict, ontroering en tcderheid met
elkaar. Buiten het ijsberenonderzoek en de wekeIijkse carvee was ieder met zijn eigen zaken bezig.
Eric werkte veel aan de tcchnische apparatuur. Ko
las veel bocken en studeerde wat. Pict verwerkte
een botanische col1ectie van Usland, Paul las en
deed veel klussen voor de expeditie. Hoewel open
conflicten zclden yoorkwamen waren er veel spanningen. De slordigheid van Ko en de netheid van
Eric gayen yaak aanleiding tot conflicten. Paul had
vaak het gevoel dat hij niet serieus werd genornen.
Piet bleef het Hefst aileen maar door zijn microscoop turcn en bcmocidc zich weinig met de
anderen.
In december werden de feestdagen in een gedwongen vrolijke sfeer gevierd. De een hield hier wei van
en de andcr !liet, maar het moest gebeuren, zo ook
met de verjaardagen. \Vanneer we in huis waren,
-'1.0' •
Expeditieleden
voor het station:
Paul, Eric, Ko en
Piet.
Foto E. Flipse.
55
NEDERLANDSE SPITSBERGEN EXPEDITIE 1968-1969
zatcIl we meestal in onze eigen kamertjes. \Ve
vonden het leuk om met elkaar l'\'fah Yong tc spelcn
en besteeddcn daar soms veel tijd aan. \Vc hiclden
cr ook van om met elkaar plezicr te maken over dc,
in OIlze ogen, stomme irrclcvantc opmerkingcn en
vragen van de organisatie dic in Nedcrland achtcr
de cxpcditic stond.
Radiocontact betekende weinig voor het vcrminderen van het emotionclc isolcment waarin wc ons bcvonden tcn opzichte van onze gclicfden. De
schcepsradio kon door iedereen bcluisterd worden
en werd door ons niet gebruikt voor inticme gesprekken. Het schrijvcn van brieven was de enige
manier om onze diepere gevoelens te uiten en was
daarom voor ons buitengewoon bclangrijk. Hoewel
deze brieven in misschien geen jaar gepost konden
In augustus
1968wasde
zee voor het station waarin de
overNintering
plaats vond betrekkelijk iisvrij.
Foto E. Flipse.
56
worden bleven we schrijven in het vertrouwcn dat
ze ooit gelezen zouden wordell. Een heloofde postdropping omstreeks Kerst werd niet uitgevoerd
wegens noodweer en de brieven werden in Longyearhyen afgcleverd. \Ve waren hlij dat de post ntl
in elk geval op Spitsbergen was.
Eind fcbruari kwam de zan weer terug waardoor
we weer uitgebreide skitochtcn bij daglicht konden
makell. De onderlinge spanningen werden hierdoor
niet minder, maar schenen eerder toe te nemcl1.
Twee van ons mocstcn op ski's naar Longyearbyell
am eell sneeuwscooter 01' te halcn, die onmisbaar
bleek voor het vangen van ijsbcren. We hadden
heftige discussies over wie er zouden gaan en welke
spullcn er op de tocht meegenomcn moesten
worden. Tenslotte bcgonnen Eric en Ko aan de
NEDERLANDSE SPITSBERGEN EXPEDITIE 1968-1969
tocht die elf dagcn zou duren, waarbij de spanningCB corder nag oplicpcn dan verminderden. De
twee blcven CCIl maand in Longyearbycn, waarbij
Eric steeds met de snccuwscootcr bczig was en Ko
veel tijd met cen vrouw doorbracht. Piet en Paul die
op het station waren achtergcbleven von den het
prettig om vrijer hun gang tc kunnen gaan. Twee
man van de Noorse expeditie bleven in die peri ode
op ons station waehten op de tcrugkcer van Eric en
Ko in verband met post uit Longyearbyen. Dit werd
door Piel en Paul ervaren als een verfrissende en
positieve crvaring.
Toen na een maand de Noren Kapp Lee weer verlieten voelde Piet zich beschaamd dat zij zo lang
tevcrgcefs op de twce uit Longycarbycn haddcn gewacht zandcr dat er een overtuigende redcn was
aan te voeren waarom die zo lang wegbleven.
Nadat midden april Eric en Ko met de post waren
teruggekeerd op Kapp Lee, maakte Eric nog ccn
keer een toeht met Piet en eell keer met Paul naar de
tandarts in Longyearbyen. Beide keren vanden de
twee die achtcrblcvcn hct prettig am meer bewegingsvrijheid te hebben. Ze kekcn aIlecn maar uit
naar de terugkeer van de anderen am post te ontvangcn en om de sneeuwscaotcr tc kunncn gcbruikcn am bcren te van gen.
In het voorjaar vocrden Pict en Ko met toenemcndc
il1tensiteit hun vcldwcrk uit aan respectievelijk
rendiercn en zcevogels, daarbij geassistccrd door
Paul. Eric maaktc geregeld tochten met de snceuwscootcr om berell te vangcn cn deed dat bij voorkcur in zijn eentje. Het van Eric op de anderen
St. Nicolaasviering 1968: Ko,
Eric, Piet en Paul.
Foto E. Flipse.
57
NEDERLANDSE SPITSBERGEN EXPEDITIE 1968-1969
De zworte zeekoeten komen
weer ferug naar
hun broedplaalsen, eind april
1969.
Foto E. Flipse.
naar de Noorsc cxpeditie aan de zuidkant van Edge0yate vluchten. In deze periode zaten we bij toerbeurt af en toe enkele weken aan een stuk op ons
eentje in cen hut op cen 20 km afstand van het
station.
In de zomer kregen we bezoek van grote expedities
met helicopters. Gedurende een dag of wat vanden
we dat leuk, IIlaar over het algemeen werden we
liever IIlet rust gclaten om ongestoord OilS werk to
kunnen doen. Het belangrijkste bleef het ontvangen en het kunnen versturen van post. Ko en Paul
maakten in juli een voettocht van enkele weken,
waarbij de twee die achterbleven zich net als in de
winter weer vrijervoelden. In augustus rnaakten we
ons klaar am naar IlUis terug to keren, hoewel we
het verblijf zo lang mogelijk wilden rekken. Ko en
Paul wilden nag een jaar blijven. maar de organisatie in Nederland stond dit niet toe. In september
werden we allen opgehaald.
Terug in Nederland bleven we samenwerken am
onder leiding van Piet de expeditie af te ronden en
nieuwe ondernemingen in het poolgebied voor te
bereiden. Daarbij hadden we een vaag gevocl van
solidariteit am iets wat we samen hadden meegemaakt en anderen niet. Ondcrlinge tegenstellingen
leken minder, omdat we ons vee! gemakkelijker
konden terugtrekken dan tijdens de expeditie.
MOTIEVEN EN BELEVING
ovcrbrengcn van technische vaardigheden verliep
heel gebrekkig en daardoor konden de anderen niet
goed met het injectiegeweer, de sneeuwscooter en
later oak de buitenboordmotor omgaan, hetgeen
soms riskante situaties veroorzaakte. \Ve gaven
clkaar geregeld de schuld van deze ongewenste
toestanden, maar niets veranderde. Door hun zelfstandig onderzoek konden Piet ell Ko zich redclijk
van de spanningen distanticren, maar bij Paul
lie pen ze zo hoog op dat hij in juni overwoog om
58
\Vaarom gingen we voor zo'n lange periode naar het
poolgebied en wat waren onze verwachtingen?
Komend uit het dichtbevolktc Nederland hielden
we allen van ongerepte wildernis, waar we in het
noorden van Scandinavic al kennis mee hadden gemaakt. Het avontuur van een overwintering vergeleken met het misschien soms wat saaie dagelijkse
leven in Nederland trok ons aan. Idealisme om ijsberen te beschermen en de wens om onderzoek te
do en in het niet verstoorde arctische ecosysteem
speelden ook een ro1. Bij het vertrek had den Erie ell
Piet een vaste vriendin. Ko en Paul niet.
Hoewel we tijdens de overwintering verstokcn
waren van direct intiem contact, hadden we weinig
heimwee en verlangdell we !liet heel erg om naar
IlUis tcrug tc kercn, omdat we OilS goed bewust
NEDERLANDSE SPITSBERGEN EXPEDITIE 1968-1969
waren van de nadclen van het leven in Nederland
vcrgelekcn met het leven in de arctis. Op Spitsbergen crvoeren we een soort vrijhcid die we in de
gecultivccrde wereld niet kondcn bclcYCI1. \Ve
konden gaan ell staan waaf we wilden en gcnotcn
heel erg van het arctische landschap. Het vangcn
van ijsberen gaf cen prcttigc spanning en sensa tie
naast het soms wat slcurvollc cxpeditieleven. \Ve
leerden de bas ale Boden van het !even zoals voedsci, beschutting, warmte en affcctic meer waardereno Voar iedcr van ons betekende de overwintering meer of minder cen keerpunt in zijn leven en
gaf hem nieuwe stimulanscn bij de terugkeer in
Nederland.
\Ve hebben het idee dat de resultaten van onze cxpeditie beter hadden kunnen zijn wannecr wc bctcr
met c1kaar haddcll kUllncn opschietcl1. Nu werkten
wc vooral als vicr individuen cn nict als een team,
waarbij hct ontbrckcn van CCIl Icidcr cn hct ontbrckcn van duidclijkc wcrkafsprakcll dcsorganisatic in
de hand werkte. \Ve leden allen onder deze toestand, maar waren niet in staat ze te veranderen.
Piet had enig door de anderen geacccptcerd ovcrwicht, maar deed er weinig mee en concentrecrdc
zich vooral op zijn eigen studies. Indien er kort na
de terugkeer in Nederland cell gclegenhcid zou zijn
geweest om met dezelfde groep weer te gaan, zouden we onder bepaalde voorwaarden daartoe bereid zijn gcwccst. \Vaarschijnlijk is hct opcrcrcn in
tcams van twcc, bcstaande uit CCIl ondcrzockcr cn
een assistent, de beste manier om een dergelijke
expeditie succcsvol te laten vcrlopen.
59
Op de dichtgevroren zee vo6r
het station, mei
1969.
Foto AR. Heen.
LITERATUUR
Anonymus, Echt historisch l'crhaaJ ... mil drie
zeclicdcl1 met J1<lame Hanne Hendrik Kreuger ...
En deszelfs ZOOI1 Harlne Hcndrik Kreuger Junior
... En Carscn Ollllse ... \l'cgcns het l'crongclukkcn
\'8n hUll sehip, de \Vilmicn<l, wanT op Comm;mdee-
rcndcn als Commandcur J~icob
Hendrik Broertjes
l'l1l1 de Helder ... in den iaaTe 1777. Amsterdam,
1778.
Anonymus, 'Uitspraak van den Raad voor de
Scheepvaart, bctrcffcndc de scheepsramp op 26
September 1909 ovcrkomcn aan het Nederlandsche
gaffclschoenerschip lantina Agatha '. In: Nederhwdsche Staatscollrant, ilL 292,14 december 1910,
bijvoegsel nr. 57.
Dijkstra, \V.C., Bricfaan Hanna Dijkstra. 30 augustus 1910. Particulier bezit.
Flipse, E., 'Comments on the Account "Social
Aspects of a Long-term Stay in the Arctic"'. In:
Spitsbergen Symposium November 1978. PToceedings of the NOTwegian-Netherhmds symposium
on SmJbard, Groningen, 1980, pp. 157-158.
Groot, 1.1., Beknopt en getrouw veThaal, \'an de
Teys l'all commandeur J.J. GToot lIit Texelna en in
Groenland etc. Deszclfs l'erbJijf op de kust \'an
Olld-Groenhwd naa het l'el'Ongellikken 1'811 deszelfs onderhebbend Schip, tllsschen lJs/and en
Staatcnhoek. Voorgel'allen in AD 1777 en 1778.
Amsterdam, 1778.
Hacquebord, L., 'A survey of the early Dutch exploration of the Atlantic Arctic'. In: Circumpolar
loorn,,', vol. 1-2, 1986, pp. 10-36.
Hacquebord, L., 'Dc winterburgers van Spitsbergen'. In: L. Hacquebord en \V. Vroom cd., \\'111-
60
\'is\'aarl in de Gouden Eelln', Amsterdam, 1988,
pp. 124-129.
Hakluyt, R., The principa/lla\'igations, l'oyages,
traffiques and discOl'eTies of the English nation ...
Vol. I-XII, 2e ed. Landen, 1598-1600; reprint New
York, 1965.
Hoekstra, A., Noorderbroek, N., Gelegenheidsgediehten rondom de walvisvaarder Harlingen.
rVluseum Hannemahuis, Harlingen.
Hoekstra, K., Brief aan reders en familie. [4 ok tobel' 1826]. Museum Hannemahuis, Harlingen.
Hoekstra, K., Dug\'crlwul Will het l'erongelukken
\'an lIet galjootschip Harlingen in Straat-Dm'ids.
De Togt \'Un dc Bqllipagie met sloepen O\'eT en
langs l1et ijs, en Ol'erwintering l'an dezcll'c in het
NoordeJijk gedeeJte van Groenland. Harlingen,
1828.
Honore Naber, S.P. I', \Va/\'ischl'8arten, overwinteringen en jachtbedrijl'en in het Hooge Noordcn
1633-1635. Utrecht, 1930.
Jacob, H.K. s', 'Het beeld van de Arctis, de Arctis
in beeld; van openbaring in de middeleeuwen tot
waarneming in de nieuwe tijd'. In: E. Naayer cd.,
Smeercnburg: Holland op z'n koudst, lvlededelingCI1 l'an het Arctisch Ccntrum VII, Groningen
[1983J,pp.I-11.
Jacob, H.K. s', 'A mode of thought. Dutch perceptions of the Arctic in early modern times'. In:
L. Hacquebord en R. Vaughan cd., Bctween
Greenland and Amcrica. Cross-cultural contacts
and the elll'iron111cnt in thc Baffin Bll)' are." lVorks
oftlIe ATctic Centre X, Groningen, 1987, 133-144.
Jansen, M., Kart, dOeli ecbt- Verhaal \'an Commandeur Aiartell Jansen, \Veegens het Veronge-
LlTERATUUR
llikken l'nn Zyfl Schip, genaamd Het \Viue Paard
... in GToeniand, door de bczctting \'al1 't \Vcst
Ys, ten Jaare 1777. Amsterdam, Lecuwarden,
1778.
Jong. C. de, Geschicdcnis "an de audc Ncderlandse
wall'is\'aart. (3 delen). Pretoria, 1972, Johannesburg 1978, 1979.
Kat, H.D., Dagbock ccncr rcize ler wail'isch- e11
robbclJ-l 8ngsl gedaan in de jaren 1777 en 1778.
Haarlem, 1818.
Korte, J. de en Oostcrvcld, P., 'Socia1 Aspects of a
Long-term Stay in the Arctic'. In: Spitsbergen
Symposillm No\'cmber 1978. Proceedings of the
NOlwegian-Ncthcrlands Symposillm on Sw'l1bard,
Groningen, 1980, pp.141-152.
Lubbock, L., The Arctic Whalers. Glasgow, 1937.
Martens, F., \lojagic IlaaT Groenland of Spitsbergen . .. Amsterdam, 1710.
?vIuller, S. Fzn., Gesebiedenis der Noordsehe
Compagnie. Utrecht, 1874.
NieflwsbJad l'an bet Noordell, 31 december 1909;
19 juli, 20, 23, 28 en 29 september, 10, 11 en
13 oktober 1910.
Oesau, \V:, Hamburgs Gron1andfahrt auf n'aJfischfang und Robbenschlag \'01117.-19. JahrlJUIldert. Hamburg, 1955.
Oosterveld, P., 'Nederlandse Spitsbergen Expeditie 1968-'69'. Stichting ter Ondersteuning l'an de
Ncderlandsc Spitsbergen Expeditie '68/'69. Zeist,
1970, pp. 1-48.
Ross, \V. Gillies, Arctic lVhalers, icy Seas. ]\farratil'es of the Dal'is Strait n'hale Fisilel),. Toronto,
1985.
Seeth, J., 'Rcisebeschrcibung von Jiirgen Seeth
alls Fleien mit Uberwinterung auf dem Eise in
Gronland im Jahre 1777178'. In: Ocsau, \V., Schleswig-Holsteins GTijn1andftlhri .1lJi n'alfischf.:1l1g und
Robbenschlag l'om 17.-19. Jabrllll11dert. Gliickstadt, 1937 pp. 237-244.
Speerstra, H., 'De barre overwintering op Baffinsland: Groningers verzeild tussen Eskimo's'. In: H.
Speerstra ed., lVie zee houdt wint dc prijs: 150
jaar Koninklijk zeemanscollege 'De Groninger
eendracht'. [Groningen, 1980] pp. 75-78.
Veer, G. de, Reizen \'all H'illcm Barcntsz, Jacob
f
l'an Heemskerck, Jan CorneJisz Rijp en andercn
mwr het noorden, 1594-1597. S.P.I' I-lonoH! Naber
cd. Linschotcn Vereniging XIV-XV. 's- Gravenhage, 1917.
Veer, G. de, Ol'eni'intering op Nmfa Zembla ... ,
A. van Nimwcgcn cd. Utrecht, Antwerpen, 1978.
Vo, lVI., ~'larcus
Vo aus Travemiinde seine beschwerliche Reise nach Gronland ... Liibeck, 1778.
In: Brinncr, L. Dic dClitsche Gr6nlandf.1hrt. Berlijn, 1913, pp. 534-540.
\Vassenaer, N. en Lampe, B., Historisch l'erhael
alder ghedcIIckwccrdichstc geschiedenissen die
hier en daer in Europa enz. ... l'oorge\'allen zijn,
21 delen, Amsterdam, 1622-1635.
A. \Vhite cd., A collection ofdocllmcnts on Spitsbelgen and Greenland ... Hakluyt Society, first
series 18. Landen, 1855; reprint New York, 1970.
61
LIJSTVAN
TENTOONGESTELDE VOORWERPEN
HISTORISCHE VOORWERPEN EN AFBEELDINGEN
INLEIDING
6
Prent van het interieur van het Behouden Huis, afgebec1d in 1.Th. en J.r. de Bry, DrcySchiffuhrtcn
Atlas au representation dl! monde vniversel, ct des
parties d'ice lui, faictc en tables ct descriptions tresamples ct cxactcs divisc en deux tomes. Gerardi
rvlercatoris ct I. Hondii, uitgcgcycn bij Jodocus
Hondius, Amsterdam 1633.
Universiteitsbibliotheek van Groningcn.
2
KanTt van de Noordpool, door \Villcm Barcntsz.,
postUUIll uitgegeven bij Carnelis Clacsz., Amsterdam 1598.
Universiteitsbibliotheek van Amsterdam.
3
Kaart van Nova Zembla en Spitsbergen, opgcnomen door Hessel Gcrritsz in het door hem geschreven en uitgcgcvcn J-ljstoire rill Pays IlOI11nu! Spitsberghe [... j, Amsterdam 1613.
Univcrsitcitsbibliothcck van Amsterdam.
der Hollander l1ach obermcldtcl1 Indicl1 dllrch das
mittniich(stigscJJC oder Eismeer [... ], uitgegeven bij
tvlattheus Becker, Frankfurt am rvlain 1599.
Particulier bezit.
MoteriEHe bronnen
Voorwcrpen uit het Behouden Huis op Nova ZCIl1hla (1596-1597)
Rijksmuseum Amsterdam, Barentsz CoUectie
Gereedschappen
Schrifteliike bronnen
7
IJzeren passer.
8
Beitel.
9
Breeuwijzer.
10
Dissel.
4
II
Handboor.
I NOVA ZEMBLA
Gcrrit de Veer, lVacrachtighe Besclll)'l/inghe WlI1
dric seyhlgiel1 [... ] dric jucrcn achtcr maJcanderen
dClir de J-loJ/undtsche cnde ZeeJandtscl1e schcpcn
[ ... ], uitgcgeven bij Comelis Claesz, Amsterdam
1598. Universiteitsbibliotheek van Amsterdam.
5
Vierluik van de titc1pagina van Genit de Veer's
lVaerachtighe BesdlTy!/inghe [ ... ].
Particulier bezit.
62
12
Moker.
13
Vijl.
Huishoudelijke en andere objecten
14
Twee tinnen kandelaars.
LIJST VANTENTOONGESTELDE VOORWERPEN
15
Kaarsensteker.
16
Tafclmes (fragment).
ston'en zijn. AI1lJO 1634, opgenomcn in: Dirck AIbcrtsz. Raven, /ollmacJ ofte BeschrYl'inge \t;wdc
reyse [... ] rulC Spitsbergen {... J, uitgcgcvcn bij Ian
lansz. Deutel, Hoorn 1646.
Bibliotheek Rijksmuscum 'Ncderlands Scheepvaart Muscum', Amsterdam.
17
Tafellepcl (fragment).
18
Tapkraan voor een ton.
19
Hauten bord (tcljoor).
26
'Pas-caert van Ian rVlayen Eylant' en 'Pas-cacrt van
Spitsbergen', uitgcgcvcn bij lacob Teunisz., Amstcrdam 1663.
Rijksmuseum 'Nederlands Scheepvaart l\fluseum',
Amsterdam.
20
Schuimspaan (fragment).
27
II
SPITSBERGEN EN JAN MAYEN
Schrifteliike bronnen
21
loumaal gehouden door rv1ichicl Adriaansz. de
Ruyter als stuurman van de walvisvaarder de 'Groene Lecuw'. 8 mei tot 7 september 1633, handschrift.
Aigemecn Rijksarchicf, Eerste Afdeling, Den
Haag.
22
Jacob Segersz. van def Bruggc, JOllrnaeI, of DaghRegister, gellOlIden by Se\'cn AJalroosen, in baer
O\'erwinteren op Spitsbergen in f-dClurits-Bay .1,
Anno 1634, uitgcgcvcll bij GiUis Joosten Saeghman, Amsterdam ca. 1668.
Universiteitsbibliothcek van Utrecht.
23
Anonymus, Hct JOllmae/ [ ... ] \'an de sel'en 111.1trosz, die ghebJcwIJ waren of} hct E'ylant, ghcnacmt
Alallritius om [ ... J te overwinteren, uitgegeven bij
Abraham Nering, Rotterdam 1634.
Universiteitsbibliothcek van Lcidcn.
'Pascaert van Ruslant, l.aplant, Finmarcken, Spitsbergen en Nova Zcmbla [ ... J, uitgegeven bij C.
Lootsman en J. Conyncnbcrgh, Amsterdam l705.
RijksT11l1seuT11 'Nederlands Schcepvaart rvluseum',
Amsterdam.
MateriEHe bronnen
Archeologische voorwcrpen gevonden op Spitsbcrgen (1618·ca.1660)
Arctisch Centrum, Rijksuniversiteit Groningcll
Huishoudelijke en andcre voorwerpen
r··
24
Anonymus, Het JOlirnaeJ [... J l'an al hctgenc, dattel' \'oorghc\'allen is op het Eylant klallritius [ ... ]
beschrel'en by set'en persooncn, die Anno 1633 alchler ghelactcl1 waren om Ie Ol'elwinteren [... J, uitgegeven bij \Villem Christiaens, Leiden 1634.
Koninklijke Bibliotheck, Den Haag.
25
Anonymus, Kart \'abael uyt hct JOllmacJ l'ande
Personell die op Spitsbergen in 't m'erwinleren ge-
28
IVJajolicabordje.
29
Baardmankruik.
30
~vlesfragnct.
31
Lepel van balein.
32
Fragment van bale in met versicring.
33
Stuk onderkaak van varken.
34
Doorgehakte lendcwervel van nlild.
35
Runderribben met haksporen.
36
Onderkaak van volwassen rendier.
63
LUST VAN TENTOONGESTELDE VOORWERPEN
37
Ondcrkaak van rendierkalf.
38
Schedel en snavel van Noordse stormvogcl.
39
Borstbecn van cidereend.
40
Dric hotjes van zwartc zeekoet.
41
Drie botjes van dikbckzcckoct.
42
Twee botten van Grote Burgemeester.
43
Ellcpijp van ijsbeer.
44
Teenkootjes van ijsbccr.
45
Klauw van ijsbccr.
Zcvcnticndc-ccuwse kleding
46
Blauwe jas.
47
\Vallen brock.
48
\Vollen kauscH.
49
\Vollen wantell.
50
\Vollen l11uts.
51
l\dutsfragmcntcn van vossebont.
52
Replica van ccn Illuts van vossebont.
53
Viltcn hoed.
54
Viltrccpjcs.
55
lnlcgzool gcmaakt uit cell vilten hoed.
56
Lage lercIl schocncll.
Ziekte en doad
64
57
Bottcn met schcurbuikverschijnselen.
58
Stoffelijkc resten van de overwinteraars op Spitsbergen 1634-1635.
III ACHTTIENDE- EN NEGENTIENDE-EEUWSE
OVERWINTERINGEN OP GROENLAND
Schriffelijke bronnan
59
Verzekeringscontract voor walvisvaartrederijen,
opgemaakt ten overstaan van notaris Albert
Bookers, ca. 1 februari 1777.
Rijksarchief Noord-Holland, Haarlem, N.A. 607828.
60
Lijst van in 1777 voor Nederlandse reders uitgcvaren walvisvaarders, getiteld 'Achtste Vcrvolg van
de Alphabetische Naam-Lyst der Groenlandsche en
Straat-Davissche Commandeurs [ ... ]'.
Stichting Jan Boon, De Rijp.
61
Anonymus, Echt historisch l'crhaul [... ] van drie
zeeliedcn, mct Ilallme Harme Hendrik Kreuger
[... J, nTege11s het l'crongc/ukken van hun schip, dc
'H'ilmicna' [... J in den Jaare 1777, uitgcgcven bij
Dirk Schuurman, Amsterdam 1778.
Gemeentemuseum 'Het Princcsschof', Leeuwarden.
62
Jeldert Jal1sz. Groot, Bck110pt en getrouw l'crhaaJ
\'an de rc)'s \'em commandeur [... ] 11a Cll in Groenland [ ... ], 11a hct l'crongc/ukkenl'an desze/fs ondcThcbbcnd schip, \Toorge\Tallen in anna 1777 en 1778,
uitgegevel1 bij de \Ved. A. van Rijschooten &
Zoon, Amsterdam 1779.
Universiteitsbibliothcck van Amsterdam.
63
['vlarten Jansen, Karl dach echt \'crlmal wegens het
verangellikken \'all Zijll schip 'HetlVitte Paerd' [... ]
in Groenlandt te11jare 1777, uitgcgcven bij Nicolaas
Byl, Amsterdam 1778.
Provinciale Bibliotheek Friesland, Leeuwarden.
LUST VAN TENTOONGESTELDE VOORWERPEN
64
Kaart van Groenland, afgebeeld in Hidde Dirks
Kat. Dagbock cCllcr rcizc tcr wll!\';sch- en robbe\'angst gcdaan in de jarcn J777-1778, uitgcgcvcn bij
\Ved. A. Loosjcs Pz .. HaarJcm 1818.
Univcrsitcitsbibliothcck van Groningcn.
65
Kaart van Straat Davis en Groenland, afgebecld in
Klaas Hoekstra, Dag\fcrh<wl Will het wrongelukken l'an bet galjootschip 'Harlingen' il1 Stnwt-Da\'ids { ... J, uitgegeven bij rvI. van der Plaats, Harlingen 1828.
Aretisch Centrum van de Rijksuniversitcit Groningen.
66
Prellt van het vergaan van de walvisvaardcr 'Wilhclmina' in het ijs ten oosten van Groenland.
Particulier bezit.
Moteriele bronnen
Achttiende-eeuwse kleding
74
Brief van kapitein \V.C. Dijkstra aan zijn vrouw,
Blacklcad Eiland 30 augustus 1910.
Particulicr bczit.
75
Bundel bevattend de uitspraak van de Raad voor de
Schcepvaart, gedateerd 14 november 1910, aangaande het vcrgaan van de Nederlandse schoener
'Jan tina Agatha' in 1909 in de Cumberland Sound,
Noordoost-Canada.
Raad voor de Scheepvaart, Amsterdam.
MalerieHe bronnen
Particlllier bezit
Gcrcedschappcll
76
Schcepskijker vall de 'Jantina Agatha'.
77
Sextant van kapitein 'V.C. Dijkstra.
78
Seheepskist van kapitein Dijkstra.
67
Jas van damast.
68
'''ollen broek.
69
Paar wollen kOllsen met kOllseband.
70
'Vollen BlUtS.
IV
CANADA
Schrifteliike bronnen
71
Schilderij van de schoener 'Jantina Agatha'.
Partieulier bezit.
72
Foto van de 'Jantina Agatha'.
Partieulier bezit.
73
Foto van de bemanning van de 'Jan tina Agatha',
omstreeks 1908.
Particulier bezit.
Huishoudelijke en andere voorwerpen
79
Twee walrustanden, Cumberland Sound.
80
Ivorell jaehtgezelsehap, Eskimo-halldsnijwerk.
81
h'orcn gewecrtjc.
82
Ivoren handvat.
V
KAPP LEE,OOST-SPITSBERGEN, 1968-1969
Schrifteliike bronnen
Particulier bezit
83
Journaal van de Nederlandsc Spitsbergen Expeditie
1968-1969.
84
Dagboek.
65
LIJST VAN TENTOONGESTELDE VOORWERPEN
85
Foto van het cxtcrieur van de ovcrwinteringshut.
86
Foto van het interieur van de ovcrwintcringshut.
101
Lange onderbroek.
102
Brock.
103
Materiele bronnen
Particulicr bczit
Gercedschappcn
Paar geitewollen sokken.
104
Paar wantell.
105
\Vallen Ilmts.
87
Scooterslec.
106
89
Paar laarzen met lercn schacht.
107
Paar laarzen van schapeleer, met canvas overtrokken (Mukloks).
Rugzak.
90
Snccuwbril.
Klcding voor het overleven in arctische en sub-arctisehe gcbieden
88
Een stei ski's.
Huishoudelijke en andere voorwcrpcn
91
Bord van aluminium.
92
Drinkmok van ?vfcpal.
93
rvles.
94
Vork.
95
Lepe!.
96
Glas en bijbchorendc fles.
97
Erwtensoep anna 1968.
Twintigstc-ccuwsc kleding
98
Noorse Fjellanorak.
99
Donsjack.
100
Lang ondcrhemd.
66
108
Pop met replica van zeventiende-ceuwse walvisvaartkleding.
Rijksmuseum, Amsterdam.
109
Pop met originele Eskimokleding uit Oost-Groenland.
CoHeetie Tinbergen, Museon, Den Haag.
110
Pop met moderne poolsurvivalklcding.
Bever Zwcrfsport, Den Haag.
DEZE CATALOGUS EN TENTOONSTELLING
KWAMEN TOT STAND DANKZIJ DE VOLGENDE
PERSONEN:
mevr. H. Bouman
mevr. F.J. Benus-Dijkstra
\V.C. Dijkstra
P. de Groot
dr. L. Hacquebord
mevr. B.C.J. Hekker
mr. \V.R.H. Koops
R.R. Knoop
dr. J. de Korte
drs. J. R. Leinenga
mCVf. C. ten Napcl
C. \V. PruilllllcJ
U.c. Prummcl
drs. F.\V.l'vl. Stcncker
mcvr. T. \Vieringa
mcvf. H.J. \Vit
H.l. Waterbolk
67
Hacquebord, L., Leinenga, J.R., Korte, K. de (eds.) (1989) Nederlanders in de poolwinter. Arctic
Centre, University of Groningen.
Articles
Hacquebord, L. (1989) De overwintering op Nova Zembla. In: Hacquebord, L., Leinenga, J.R. &
Korte, K. de (eds.) Nederlanders in de poolwinter, Arctic Centre, University of Groningen.
Hacquebord, L. (1989) Drie zeventiende‐eeuwse overwinteringen. In: Hacquebord, L., Leinenga,
J.R. & Korte, K. de (eds.) Nederlanders in de poolwinter, Arctic Centre, University of Groningen.
Leinenga, J.R. (1989) Een koud verblijf in Groenland en Canada. In: Hacquebord, L., Leinenga,
J.R. & Korte, K. de (eds.) Nederlanders in de poolwinter, Arctic Centre, University of Groningen.
Korte, K. de (1998) Nederlandse Spitsbergen expeditie. In: Hacquebord, L., Leinenga, J.R. &
Korte, K. de (eds.) Nederlanders in de poolwinter, Arctic Centre, University of Groningen.
NEDERLANDERS IN DE POOLWINTER
Louwrens Hacquebord, Jur. R. Leinenga, Ko de Korte (eds). (1989) Nederlanders in de Poolwinter
Arctisch Centrum Rijksuniversiteit Groningen, Knoop Haren bv studio/drukkerij/uitgeverij
ISBN 90.6148.541.0
CONTENTS
Preface
Hacquebord, L. De overwintering op Nova Zembla
Hacquebord, L. Drie zeventiende‐eeuwse overwinteringen.
Leinenga, J.R. Een koud verblijf in Groenland en Canada
Korte, K. de Nederlandse Spitsbergen expeditie
Citation:
Hacquebord, L., Leinenga, J.R., Korte, K. de (eds.) (1989) Nederlanders in de poolwinter. Arctic
Centre, University of Groningen.
Available as pdf in the catalogue of the library of the University of Groningen
http://www.rug.nl/library