De verstedelijkingsparadox
Jasper Dekkers, Eric Koomen en Dani Broitman
De ambities met betrekking tot stedelijke verdichting liggen hoog in Nederland. Grote percentages
extra woningen zouden binnen het bestaande stedelijk gebied gerealiseerd moeten worden. Maar
worden deze hoge ambities gehaald? Een ruimtelijke analyse van de verandering in
woningvoorraad tussen 2000 en 2008 laat zien dat met name in het drukbevolkte westen het
verschil tussen realisatie en huidige ambities groot is. Met behulp van een simulatiemodel worden
de mogelijke gevolgen voor toekomstig ruimtegebruik geanalyseerd.
Stedelijke verdichting is al decennia een belangrijke ambitie in stedenbouw en ruimtelijke ordening.
Het doel hiervan is onder meer open ruimte te beschermen en steden te versterken. De laatste jaren
krijgt ook het versterken van kleinere kernen in meer rurale gebieden aandacht om aantasting van
voorzieningenniveaus tegen te gaan. In dit artikel wordt verdichting in de periode 2000-2008
geanalyseerd en wordt onderzocht hoe die realisatie zich verhoudt tot de huidige ambities. Op basis
van die vergelijking wordt vervolgens voor het zichtjaar 2020 bekeken wat de huidige
beleidsdoelstellingen toevoegen aan de trends. Zo wordt het mogelijke verschil tussen droom
(Ambitie) en werkelijkheid (Trend) zichtbaar. Deze twee alternatieven worden voor twee sociaaleconomische scenario’s verbeeld, waardoor vier mogelijke toekomsten ontstaan.
Ambitie en werkelijkheid
De netto nationale verdichtingsambitie, dus nieuwbouw minus sloop en exclusief renovatie, was
eerder vastgesteld op 25 tot 40 procent, te realiseren binnen bestaand bebouwd gebied in het jaar
2000 (Ministeries van VROM, LNV, V&W & EZ, 2004). In de Verstedelijkingsafspraken met de regio’s
liggen de ambities voor de periode 2010-2020 inmiddels op minimaal veertig procent en verschillen
substantieel per regio (Keers e.a., 2011). Om inzicht te krijgen in de vraag hoe ver de ambities
uiteenlopen, is een literatuurstudie van recente strategische beleidsvisies van regio’s en gemeenten
uitgevoerd. De verdichtingsambities voor de periode 2010-2020 zijn in vrijwel alle regio’s hoger dan
de nationale ambitie. Interessant gegeven is dat in de al sterk verstedelijkte Randstad de ambities
veelal hoger zijn dan in de rest van het land: in de metropoolregio Amsterdam en in gebieden rond
Rotterdam en Den Haag is het streven zestig procent (Keers e.a., 2011), terwijl Haaglanden als
ambitie zelfs tachtig procent noemt.
De analyse van gerealiseerde verdichting is gedaan met behulp van gedetailleerde ruimtelijke
databestanden van het bebouwd gebied en van aantallen wooneenheden. Een wooneenheid kan
zijn een woning, een appartement, maar bijvoorbeeld ook een woonboot. Voor de begrenzing van
stedelijke uitbreidingen tussen 2000 en 2008 is gebruik gemaakt van het bestand bodemgebruik van
het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Voor de afbakening van het bestaand gebouwd gebied
wordt het ruimtelijk bestand Begrenzing Bebouwd Gebied (2000) gebruikt dat destijds voor het
Ministerie van VROM was ontwikkeld als basis voor monitoring van verstedelijking (Odijk e.a., 2004).
De rasterbestanden met aantallen wooneenheden in 2000 en 2008 zijn ter beschikking gesteld door
het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL). Al deze bestanden zijn omgezet naar gelijke rasters met
een resolutie van 100x100m om ze met elkaar te kunnen vergelijken. Gekozen is voor een analyse
van de ontwikkelingen tussen 2000 en 2008 omdat alleen voor deze periode een consistente
tijdreeks op te stellen is.
Allereerst is met de bovengenoemde data per rastercel de toe- of afname in aantal wooneenheden
bepaald tussen 2000 en 2008. Vervolgens is op basis van die lokale toe- of afname per COROP-regio
het percentage verdichting en het percentage uitleg berekend (zie Figuur 1). Het percentage
verdichting is de toename van de woningvoorraad binnen de begrenzing bestaand bebouwd gebied
in het jaar 2000. Het percentage uitleg is de toename van de woningvoorraad buiten bestaand
Artikel geaccepteerd voor Rooilijn – verschijnt later dit jaar
bebouwd gebied in 2000, maar binnen nieuw aaneengesloten stedelijk gebied in 2008. Daarna is ook
het percentage verspreide huizen in het buitengebied berekend. Dit is de toename van de
woningvoorraad buiten het aaneengesloten bebouwd gebied in 2008. Ten slotte is het gemiddeld
aantal woningen per hectare in de stedelijke uitbreidingen tussen 2000 en 2008 berekend. De
achterliggende geaggregeerde cijfers op COROP-niveau van alle berekeningen zijn opvraagbaar bij
de auteurs.
Het aandeel huizen dat binnen bestaand bebouwd gebied is gebouwd, vertoont een zeker regionaal
patroon: hoge verdichtingspercentages in het zuiden en noordoosten en lage percentages (minder
dan dertig procent) in grote delen van de Randstad. Voor vrijwel alle regio’s geldt dat de ambities
voor de periode 2010-2020 hoger zijn dan gerealiseerde verdichting in de periode 2000-2008. Met
name in de Randstad is het verschil groot; het contrast tussen de hoge ambities enerzijds en de lage
realisatie anderzijds kan bestempeld worden als de verstedelijkingsparadox.
Figuur 1 Stedelijke verdichting en dichtheid van stedelijke uitbreiding voor de periode 2000-2008. De
twee fenomenen lijken elkaars spiegelbeeld te zijn (de verstedelijkingsparadox)
De gerealiseerde verdichtingspercentages bieden geen garanties voor toekomstige ontwikkelingen,
alleen al vanwege het feit dat het steeds moeilijker wordt om locaties voor verdichting aan te wijzen.
In Figuur 2 is te zien dat in de COROP-gebieden rond de vier grootste steden het
verdichtingspercentage in de loop van de tijd afneemt. De figuur laat verder zien dat de percentages
in deze gebieden achterblijven bij het landelijk gemiddelde en zeker ook bij de hoge regionale
beleidsambities (zestig tot tachtig procent verdichting).
Artikel geaccepteerd voor Rooilijn – verschijnt later dit jaar
De vier grote steden
Nederland
100%
90%
90%
80%
80%
70%
70%
60%
60%
50%
50%
40%
40%
30%
30%
20%
20%
10%
10%
Percentage stedelijke verdichting
100%
0%
0%
2000-2001 2002-2003 2004-2005 2006-2007
2000-2001 2002-2003 2004-2005 2006-2007
Jaar
Jaar
Figuur 2 Waargenomen verdichtingspercentage binnen en buiten bestaand bebouwd gebied (2000)
voor Nederland en de vier grote steden voor de periode 2000-2008 (bron: CBS, 2012)
De bebouwingsdichtheid in uitleglocaties na 2000 varieert ook per regio. De hoogste dichtheden
vinden we in de Ranstad met uitschieters tot meer dan tien huizen per hectare in de regio’s rond
Amsterdam en Den Haag. Deze verschillen duiden waarschijnlijk op het relatieve gebrek aan
beschikbare ruimte voor woningbouw in deze gebieden. Voor een deel vormen de dichtheden in
uitleggebieden de contramal van verdichtingspercentages: hoge uitlegdichtheden worden gevonden
in regio’s met lage verdichtingspercentages, en omgekeerd. Dit wijst op een mogelijke
achterliggende verklaring voor de verstedelijkingsparadox. In gebieden met gebrek aan ruimte lijkt
er een duidelijke motivatie om te bouwen in hoge dichtheden op uitleglocaties. Deze motivatie
ontbreekt in de meer perifere gebieden waar nog voldoende ruimte beschikbaar is voor nieuwe
huizen. Uitzonderingen op het algemene beeld zijn er ook. In de regio’s rond Haarlem en Het Gooi
vinden we hoge verdichtingspercentages met bouwen in lage dichtheden op uitleglocaties. Dit ligt
mogelijk aan het feit dat er hier relatief weinig huizen zijn bijgebouwd. Deze huizen hebben
gemiddeld genomen waarschijnlijk een groter ruimtebeslag dan de typische
stadsuitbreidingswoningen omdat het hier tamelijk kapitaalkrachtige regio’s betreft.
Trends en ambities verbeeld
Om de mogelijke impact van verschillende ambitieniveau’s voor stedelijk verdichtingsbeleid te laten
zien, gebruiken we een landgebruiksimulatiemodel in combinatie met toekomstscenario’s. Dit soort
modellen zijn geschikt voor de ondersteuning van analyses van ruimtelijk relevante
beleidsalternatieven (Koomen e.a., 2008) door bijvoorbeeld autonome ruimtelijke ontwikkelingen te
simuleren en vervolgens de impact van beleidsalternatieven door te rekenen en te visualiseren. In
deze analyse gebruiken we twee scenario’s uit de Welvaart LeefOmgevingsstudie (WLO; Centraal
Planbureau e.a., 2006). Gekozen zijn het Global Economy (GE) en Regional Communities (RC)
scenario, aangezien deze het meest uiteenlopen in termen van factoren die stedelijke ontwikkeling
aansturen: demografie en economie. Zo wordt de volledige bandbreedte van mogelijke
ontwikkelingen getoond.
Figuur 3 plaatst de verwachte inwoners- en woningaantallen in de scenario’s in perspectief. Te zien
is dat de tamelijk snelle bevolkingsgroei na 2005 afvlakt, om na 2008 weer wat te versnellen. Deze
toename is in lijn met de verwachting voor het GE-scenario waarin onder meer een opener
Artikel geaccepteerd voor Rooilijn – verschijnt later dit jaar
migratiebeleid verondersteld wordt. In het RC-scenario daarentegen zet juist de afvlakking door: de
populatie stabiliseert als gevolg van vergrijzing en beperkte immigratie. De ontwikkeling in
woningaantallen laat een gelijkmatiger groei zien. Naast bevolkingsontwikkeling wordt dit voor een
belangrijk deel gedreven door huishoudensverdunning. De huidige trend hierin wordt verondersteld
door te zetten in GE (van 2,27 personen per huishouden in 2008 naar 2,07 in 2020) terwijl deze in RC
de huishoudensgrootte stabiliseert op 2,24 personen per huishouden. De door het CBS
geregistreerde toename in woningaantal sinds 2008 (het startjaar voor onze simulaties) ligt in lijn
met de verwachtingen voor het RC-scenario. Als de huidige financiële crises achter de rug zijn en de
prijzen op de woningmarkt verder zijn genormaliseerd, is een snellere toename van het
woningaantal, mede gezien de recente, relatief snelle stijging in inwoneraantal, niet
onwaarschijnlijk. De scenario's lijken in ieder geval een realistische bandbreedte van mogelijke
ontwikkelingen aan te geven zoals recent ook is aangegeven (Hilbers en Snellen, 2010).
18
Inwoners / Woningvoorraad
(x 1 miljoen)
16
14
12
Inwoners
Woningen
Inwoners GE
Woningen GE
Inwoners RC
Woningen RC
10
8
2020
2015
2010
2005
2000
1995
6
Jaar
Figuur 3 Ontwikkeling in aantal inwoners en aantal wooneenheden in Nederland voor de periode
1995-2020. De scenariogebonden gegevens (2008-2020) zijn afkomstig van PBL (bron: Rijken e.a.,
2013)
Voor deze analyse zijn de verwachte regionale veranderingen in de woningvoorraad volgens de
beide scenario´s vertaald naar een toekomstige vraag naar bebouwd gebied. Hierbij is uitgegaan van
de woningvoorraadprojecties voor het jaar 2020 uit de Delta-scenario studie van het PBL (Rijken e.a.,
2013). Per scenario zijn twee alternatieven uitgewerkt: het eerste alternatief bestaat uit de huidige
beleidsambities met betrekking tot verdichting en het tweede alternatief bestaat uit een
extrapolatie van de gerealiseerde verdichting in de periode 2000 tot en met 2008. De verwachte
vraag naar nieuw bebouwd gebied wordt vervolgens per COROP-regio bepaald. Hiervoor wordt het
verwachtte aandeel rurale huizen en huizen binnen bebouwd gebied van de woningvraag afgehaald.
Het resultaat wordt omgerekend naar een ruimtevraag in hectaren. Dit betekent dat in deze studie
niet wordt gekeken naar verschillen in lokale dichtheden. Binnen het Urban Regions in the Delta
programma van de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek wordt momenteel
gewerkt aan het analyseren en simuleren van lokale dichtheidsverschillen. Tabel 1 bevat de
regionale ruimtevraag voor de vier scenario/alternatief combinaties en laat zien dat deze regionaal
sterk kunnen verschillen. Sterke groeigebieden zijn vooral de al sterk verstedelijkte gebieden, wat
Artikel geaccepteerd voor Rooilijn – verschijnt later dit jaar
voor een hoge verdichtingsopgave zorgt. Figuur 4 laat een overzicht van de totale nationale
ruimtevragen zien en illustreert dat de verwachte groei in stedelijk gebied sterker verschilt tussen de
scenario's (GE versus RC) dan tussen de alternatieven (Ambities versus Trends).
Het landgebruiksimulatiemodel dat is gebruikt voor de toekomstverbeeldingen is de Ruimtescanner.
Dit is een GIS-gebaseerd model dat toekomstig ruimtegebruik simuleert door ruimtevraag voor een
reeks sectoren, gecombineerd met kaarten die de geschiktheid van elk stukje grond voor alle
sectoren weergeven via een vraag-aanbod biedproces met elkaar te laten concurreren. Het
basisbestand voor de beschrijving van huidig grondgebruik wordt gevormd door het meest recente
CBS Bodemgebruik bestand en betreft 2008. De Ruimtescanner is veelvuldig ingezet in
beleidsgeoriënteerd onderzoek en elders uitvoerig gedocumenteerd, zie Rooilijn 44 (Koomen en
Jacobs, 2011).
4500
Verleden - Heden
Stedelijk gebied (km2)
4300
4100
GE Trends
3900
GE Ambities
3700
RC Trends
3500
RC Ambities
3300
3100
2900
2700
2020
2015
2010
2005
2000
1995
1990
1985
1980
1975
2500
Jaar
Figuur 4 Ontwikkeling in areaal stedelijk gebied ( in km2) in Nederland voor 1) de periode 1977-2008
(bron: CBS, 2012) en 2) de periode 2008-2020 volgens de vier combinaties van scenario's en
alternatieven
Figuur 5 toont de simulatieresultaten voor de Randstad. Ter illustratie is naast het grondgebruik in
basisjaar (2008) de gesimuleerde grondgebruikskaart voor 2020 van het meest extreme alternatief,
GE-Trends, opgenomen. Dit combineert een hoge populatiegroei en een verder afnemende
huishoudensdichtheid met een relatief hoog aandeel nieuwe woningen buiten bestaand bebouwd
gebied. We zien hierin grootstedelijke gebieden in de Randstad aaneengroeien en kleine kernen in
het Groene Hart uitbreiden. De onderste vier kaarten laten de kans op stedelijke uitbreiding zien
voor de Ambities-alternatieven (links) en de Trends-alternatieven (rechts). De verwachte toename in
stedelijk gebied sinds het basisjaar is gevisualiseerd met behulp van kleurintensiteit. Als gevolg van
de scenario-aannamen is de GE-beelden meer stedelijke uitleg te zien dan in de RC-beelden. Met
name in het GE-scenario is een duidelijk verschil te zien tussen het Ambitie-alternatief en het Trendalternatief: vasthouden aan de huidige ambities zal in dit scenario een grote bijdrage leveren aan het
realiseren van de verwachte grote stedelijke groei binnen bestaand bebouwd gebied.
Artikel geaccepteerd voor Rooilijn – verschijnt later dit jaar
Figuur 5 Huidig (2008; linksboven) en gesimuleerd ruimtegebruik volgens GE-Trends (2020;
rechtsboven). Omwille van weergave in een beperkt aantal grijstinten zijn hierin diverse types
ruimtegebruik samengenomen. Zo bevat bebouwd gebied wonen, industrie, kantoren, recreatie en
bouwterrein. De overige kaarten laten de kans op toename in woongebied ten opzichte van huidig
bebouwd gebied zien voor elk van de vier combinaties van scenario's en alternatieven
Artikel geaccepteerd voor Rooilijn – verschijnt later dit jaar
Realisme ambities
De vergelijking van de ontwikkeling in de woningvoorraad tussen 2000 en 2008 met de huidige
beleidsvoornemens laat duidelijk zien dat het ambitieniveau nu hoger ligt dan het realisatieniveau in
de voorafgaande jaren, terwijl het steeds moeilijker wordt om locaties voor verdichting aan te
wijzen. De aan de empirische analyse gekoppelde simulatie van mogelijke verstedelijking laat zien
dat ambities noodzakelijk zijn om verlies van open ruimte rondom de steden te beperken. Wanneer
stedelijke ontwikkelingen de historische trend, in termen van verdichting en woondichtheden in
uitleggebieden, volgen dan zullen grootschalige stadsuitbreidingen plaatsvinden. Dit is met name het
geval wanneer de toekomstige sociaaleconomische omstandigheden de lijn van het Global Economy
scenario zullen volgen.
De grote kloof tussen huidige ambities en gerealiseerde stedelijke verdichting geeft aan dat extra
inspanningen nodig zijn om de gestelde doelen te bereiken. In hoeverre de ambities realiseerbaar
zijn hangt mede af van een aantal nog niet verkende mogelijkheden tot verdichting en veranderende
maatschappelijke condities die hier in potentie een sterke invloed op hebben. Zo onderschatten we
mogelijk het transformatie-alternatief. In 2011 was de geschatte leegstand van kantoren opgelopen
naar veertien procent, de hoogste leegstand in Europa (Seebus, 2012). Het huidige financiële klimaat
en allerlei beleidsbelemmeringen werpen drempels op voor transformatie, maar in potentie liggen
hier veel kansen voor stedelijke verdichting. Een andere optie is de herbestemming en conversie van
cultureel erfgoed. Zo raken naar verwachting de komende tien jaar meer dan duizend kerken in
onbruik (Nederlands Dagblad, 2012).
Een andere factor die het realisme van de verdichtingsambities ongewis maakt is de veranderende
planningscontext. Klassieke concepten als rijksbufferzones, bundelingsgebieden en nationale (VINEX)
uitleglocaties die tot op heden sterk bijdroegen aan relatief compacte steden met hoge
woningdichtheden in uitleglocaties zijn geschrapt uit de nationale ruimtelijke ordeningssystematiek.
Nog meer dan voorheen ligt de verantwoordelijkheid voor het beperken van stedelijke uitbreidingen
en het stimuleren van binnenstedelijke ontwikkeling bij provincies en gemeenten. De veranderende
beleidscontext tezamen met het huidige gebrek aan financiële middelen en het feit dat
marktpartijen bij voorkeur makkelijker en meer profijtelijke uitleglocaties zullen willen ontwikkelen,
maakt het voor deze overheden een enorme uitdaging om binnenstedelijke locaties te
herontwikkelen. Wat met betrekking tot het financiële plaatje nu niet wordt meegenomen in de
uitlegprojecten is het feit dat de maatschappelijke kosten (zoals het verlies van open ruimte of de
toenemende mobiliteitsvraag) wel eens hoger kunnen zijn dan binnenstedelijke ontwikkeling. Een
maatschappelijke kosten-batenanalyse of het toepassen van het juridisch raamwerk van ex-ante
evaluatie van infrastructuurprojecten op woningbouw zou interessante informatie kunnen
opleveren (Van Hoek e.a., 2011). Een andere mogelijkheid is om ontwikkeling op uitleglocaties te
belasten om negatieve welvaartseffecten te internaliseren. Daarmee worden binnenstedelijke
ontwikkelingen competitiever (Korthals Altes, 2009).
Jasper Dekkers (
[email protected]), Eric Koomen (
[email protected]) en Dani Broitman
(
[email protected]) zijn allen werkzaam als universitair docent of onderzoeker bij de afdeling
Ruimtelijke Economie van de Vrije Universiteit in Amsterdam.
Literatuur
Centraal Planbureau, Milieu- en Natuurplanbureau en Ruimtelijk Planbureau (2006) Welvaart en
Leefomgeving. Een scenariostudie voor Nederland in 2040, Centraal Planbureau, Milieu- en
Natuurplanbureau en Ruimtelijk Planbureau, Den Haag
Hilbers, H.D. & D. Snellen (2010) Bestendigheid van de WLO scenario's. Rapport 500161003,
Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag
Keers, G., E. Smeulders & T. Teerlink (2011) Onderzoek: Toekomst voor de stedelijke woningbouw?
P15360, RIGO Research en Advies/Bouwfonds Ontwikkeling
Artikel geaccepteerd voor Rooilijn – verschijnt later dit jaar
Koomen, E. & C. Jacobs (2011) ‘Regionale toepassingen van de Ruimtescanner’, Rooilijn, jg. 44, nr. 4,
p. 284-291
Korthals Altes, W. (2009) ‘Taxing land for urban containment: Reflections on a Dutch debate’, Land
Use Policy, jg. 26, nr. 2, p. 233-241
Ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit, Verkeer en Waterstaat en Economische zaken (2004) Nota Ruimte. Ruimte voor
ontwikkeling, SDU uitgeverij, Den Haag
Nederlands Dagblad (2012) Dossier Kerksluiting, http://www.nd.nl/dossiers/kerk-enreligie/kerksluiting. Nederlands Dagblad, laatst bezocht 30-11-2012
Odijk, M., B. van Bleek & P. Louwerse (2004) Begrenzing Bebouwd Gebied 2000, Ministerie van
VROM, Den Haag
Seebus, J. (2012) ‘Conversion gains ground – slowly’, PropertyEU magazine, nr. 4, p. 38-45
Van Hoek, T., M.A. Koning & M. Mulder (2011) Succesvol binnenstedelijk bouwen. Een onderzoek
naar maatschappelijke kosten en baten van mogelijkheden tot optimalisatie van binnenstedelijk
bouwen, Economisch Instituut voor de Bouw, Amsterdam
Artikel geaccepteerd voor Rooilijn – verschijnt later dit jaar