Een verkenning van het effect van
stadslandbouw: de case Almere
Arjan Dekking, Esther Veen, Jan Eelco Jansma
Een verkenning van het effect van
stadslandbouw: de case Almere
Auteurs:
Arjan Dekking, Esther Veen, Jan Eelco Jansma
Dit document is het resultaat van onderzoek (BO-23.02-004-010-PPO) in het kader van de PPS ‘Multifunctionele
Landbouw’ (TKI-AF-12027) en is financieel ondersteund door het Ministerie van Economische Zaken.
Wageningen UR is een samenwerkingsverband tussen Wageningen Universiteit en Stichting Dienst
Landbouwkundig Onderzoek.
Wageningen, December 2015
PPO/PRI-rapport 673
Dekking, A.J.G., Veen, E.J., Jansma, J.E., 2015. Wageningen, Stichting Dienst Landbouwkundig
Onderzoek. Research Institute Praktijkonderzoek Plant & Omgeving / Plant Research International,
Wageningen UR (University & Research centre), PPO/PRI-rapport 673.
© 2015 Wageningen, Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek, Research Institute
Praktijkonderzoek Plant & Omgeving/Plant Research International, Postbus 16, 6700 AA Wageningen;
T 0317 48 07 00; www.wageningenur.nl
KvK: 09098104 te Arnhem
VAT NL no. 8113.83.696.B07
Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO). Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave
mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar
gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen
of enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van DLO.
DLO is niet aansprakelijk voor eventuele schadelijke gevolgen die kunnen ontstaan bij gebruik van
gegevens uit deze uitgave.
PPO/PRI-rapport 673
Inhoud
Voorwoord
5
Samenvatting
7
1
Inleiding
9
2
Inputs
11
2.1
Definitie stadslandbouw: lokaal voedselweb
11
2.2
Overwegingen en consequenties
13
2.2.1 Lokaal als uitgangspunt
13
2.3
3
4
6
14
Inputs: Pilot Almere
14
Activiteiten
17
3.1
17
Activiteiten: Pilot Almere
Outputs
19
4.1
19
4.2
5
2.2.2 Initiatief binnen een initiatief
Overwegingen en consequenties
4.1.1 Toerekenen aan het lokale voedselweb
20
4.1.2 Toegevoegde waarde
21
4.1.3 Werkgelegenheid toewijzen
21
Outputs: Pilot Almere
22
4.2.1 Kwantitatieve indicatoren
22
Effecten
25
5.1
De stadslandbouwcirkel
25
5.2
Van output naar effect
25
5.3
Effecten: Pilot Almere
26
Discussie
29
6.1
Gevoeligheidsanalyse
29
6.1.1 Hobbymatig, professioneel, semiprofessioneel
29
6.2
6.1.2 Zonder volkstuinen
30
6.1.3 Conclusie gevoeligheidsanalyse
31
Impact
31
7
Conclusies
33
8
Referenties
35
Voorwoord
Stadslandbouw is ondertussen een ingeburgerd begrip. In veel steden bruist het aan op voedsel
gerichte activiteiten, vaak teruggebracht onder de noemer stadslandbouw. Het lijkt soms dat
stadslandbouw de oplossing is voor veel stedelijke problemen. Maar wat is nu echt het effect van al
die activiteiten? Het is een vraag die we de laatste tijd regelmatig krijgen. Deze vraag leeft vooral bij
gemeenten en haar besturen. En dat is logisch omdat zij vaak een afweging moeten maken tussen
ruimte bieden aan stadslandbouw of aan iets anders. In een eerdere studie (Abma et al, 2013), de
Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse (MKBA) Stadslandbouw hebben we samen met Witteveen
+ Bos laten zien wat de indirecte baten van stadslandbouw zijn. Maar wat is nu het directe effect, wat
voegt stadslandbouw toe aan de stad, de gemeente? In dit rapport doen we een poging dit boven
water te krijgen.
We hebben een boeiende exercitie achter de rug. Een exercitie die begon met de vraag: wat is nu het
effect van stadslandbouw? De exercitie mondde uit in een ware zoektocht die soms meer vragen leek
op te roepen dan te beantwoorden. We hebben veel gediscussieerd over de keuzes die we hebben
gemaakt. Want iedere lijn die je trekt betekent dat je ook uitsluit. De keuzes die we in deze exercitie
gemaakt hebben zijn onze keuzes, het is onze interpretatie van de werkelijkheid. De resultaten zijn
dan ook hiervan een afgeleide. Andere keuzes leiden mogelijk tot andere resultaten. Het hielp dat we
over een tamelijk nauwkeurig overzicht beschikten van de stad van onze exercitie: Almere. En dat we
over iemand beschikten die de weg wist in de Almeerse wereld van stadslandbouw. Dit laat ook direct
zien dat hierzonder de exercitie veel lastiger, zo niet onmogelijk, was geweest.
Dit document kan beschouwd worden als een weergave van deze zoektocht: wat is nu echt
stadslandbouw, welke definitie hanteren we, welke initiatieven tellen we mee, welke niet, waar
trekken we geografisch de grens etc. Het is dus meer een discussiestuk die onze keuzes laat zien, dan
een document dat met harde feiten komt. Een (eind)oordeel of stadslandbouw een grote of kleine
betekenis heeft voor de stad (Almere) laten we graag aan de lezer over.
Ondanks alle voetangels en klemmen was het een nuttige exercitie. Het heeft ons beeld van
stadslandbouw gescherpt. En het laat mooi zien wat de toegevoegde waarde is van die grote
diversiteit aan initiatieven.
Dank zijn we verschuldigd aan Gjalt Faber (Gemeente Leeuwarden) en Tom Voorma (Gemeente Den
Haag). Met beide hebben we als eerste deze exercitie gedeeld. Gelukkig konden ze zich in veel van
onze keuzes vinden. Met de opmerkingen van Andries Visser en onze team genoten van
stadslandrelaties hebben we ons werk, en deze rapportage, kunnen aanscherpen. Dank!
De auteurs
December 2015
PPO/PRI-rapport 673
|5
6|
PPO/PRI–rapport 673
Samenvatting
De afgelopen vijf tot tien jaar is er wereldwijd een groeiende dynamiek rond stadlandbouw, die ook in
Nederland waarneembaar is. Maar wat is de omvang en de betekenis van die dynamiek? De
verkenning die in dit document is weergegeven startte daarom met de vraag: Is de betekenis van
stadslandbouw nader te duiden? Deze verkenning is gebaseerd op een methode om impact te meten
zoals gehanteerd door Social Enterprise (zie figuur 1). Het is een eerste poging, een verkenning, om
stadslandbouw concreet in kaart te brengen.
In de samenvatting beschrijven we voor elke stap in deze methode hoe we die hebben
geoperationaliseerd. Voor een uitgebreide beschrijving van de stappen verwijzen we naar de
hoofstukken in het rapport. Ook komt in elke stap de casus Almere terug. Er is voor Almere gekozen
omdat we al beschikten over een goede eerste verkenning. Bovendien kent een van de auteurs de
stadslandbouw in deze stad van binnen uit.
Inputs: dit zijn de resources die gebruikt worden in een
bedrijf. Voor ons vormen de stadslandbouw-initiatieven de
inputs. (Initiatieven werken zelf ook met inputs, maar
omdat wij kijken naar de impact van het totaal aan
initiatieven in een stad, zien wij de initiatieven als input.)
Om initiatieven mee te kunnen nemen moest een
definitie worden opgesteld, wij hanteren in dit
document – Lokaal voedselweb. Dit zijn initiatieven
die voedsel voortbrengen, verwerken of
distribueren als onderdeel van het lokaal
voedselweb in een afgebakend gebied (lokaal). Wij
kiezen voor initiatieven en consumenten binnen de
gemeentegrenzen, producenten in een straal van
25 km om de stad.
In totaal komen we tot 75 initiatieven die
onderdeel zijn van het lokale voedselweb van
Figuur 1. Werkschema nulmeting
Almere.
stadslandbouw. Bron: Social
Dit betekent ook dat er initiatieven zijn afgevallen
Enterprise (zie ook p.9)
omdat ze geen directe relatie hadden met
voedselproductie: begrazing, kinderboerderijen en
paardenweides, ondersteunende netwerken, initiatieven die alleen bloemen produceren,
initiatieven die producten halen van verder dan 25 km of initiatieven die niet lokaal afzetten.
Activiteiten: dat wat de initiatieven, die binnen onze definitie van lokaal voedselweb vallen, doen.
Wij zijn uitgegaan van 10 potentiele functies van de initiatieven.
De volgende drie functies van het lokale voedselweb van Almere komen het meeste voor: 1.
Recreatie, 2. Beheer openbare ruimte, 3. Voedselproductie. Energie en hergebruik van
stedelijke reststoffen zijn nauwelijks aanwezig.
Outputs: directe resultaten van de activiteiten.
Er is een lijst van kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren opgesteld, alle initiatieven zijn op
deze indicatoren gescoord.
Voor Almere betekent dat:
Omzet: €2,3 miljoen (€ 0,5 miljoen diensten en €1,8 miljoen voedsel)
Oppervlakte: 296 hectare (dit is 1,2% van het oppervlakte van Almere)
Aantal direct betrokkenen: 3.310 (dit is ca. 2% van de bevolking van Almere)
Aantal volledige banen: 24
Effecten: waar de outputs toe leiden, de effecten van de outputs.
Wij maken gebruik van de stadslandbouwcirkel en de OSA monitor (zie Hoofdstuk 5 voor
toelichting). Deze maakt inzichtelijk hoe de resultaten van het voedselweb in Almere zich
verhouden tot haar ambities (figuur 2). De monitor is een online instrument om op basis van
inhoudelijke en informatieve vragen de resultaten en ambities te vergelijken.
PPO/PRI-rapport 673
|7
Het effect van het voedselweb van Almere ligt met name op de People kant: participatie,
recreatie en educatie (zie figuur 2).
Deze nulmeting startte met de vraag of de betekenis van stadslandbouw nader te duiden is. In deze
verkenning hebben we een methode om de omvang en het effect van stadslandbouw te meten
uitgedacht en in de praktijk gebracht. Vooral het in de praktijk brengen van deze methode in Almere
was een nuttige exercitie, omdat het duidelijk maakte hoeveel discussiepunten er zijn aan het
hanteren van een op het oog relatief eenvoudige methode. De exercitie zoals verwoord in dit
document brengt ons tot de volgende conclusie.
Conclusie: Uit de analyse blijkt dat het grote aantal hobbymatige initiatieven een navenant grote
stempel drukt op de betekenis van het lokaal voedselweb in Almere. Ze ‘bepalen’ de belangrijkste
effecten van stadslandbouw in Almere: participatie, recreatie en educatie. Ook dragen ze substantieel
bij aan de totale omzet van lokaal voedsel en lokale diensten, juist ook omdat ze met zoveel zijn.
De praktische toepassing van onze methode op Almere laat twee kanten zien. Enerzijds maakt het
duidelijk dat het moeilijk is een schatting te maken van het effect van stadslandbouw. Er zijn veel
aannames nodig, en bovendien heb je iemand nodig die de stad goed kent. Het is ook moeilijk
productstromen te onderscheiden en te bepalen wat je aan stadslandbouw toerekent. Anderzijds was
deze exercitie erg nuttig. Niet alleen omdat duidelijk werd hoe ingewikkeld het speelveld in elkaar zit,
maar ook omdat dit inzicht gaf in wat daadwerkelijk de betekenis van stadslandbouw is. Het toepassen
van de methode op een echte casus verplichtte ons alle stromen te ontrafelen en te kijken wat een
initiatief bijdraagt aan het lokale voedselweb. Alleen al voor het begrip dat daaruit voortkomt was
deze verkenning van meerwaarde.
Wat is een volgende stap? Is dat een verkenning van de betekenis van stadslandbouw op landelijke
schaal? Onze verkenning biedt voldoende aanknopingspunten voor een dergelijke vervolg stap, maar
laat ook de vele valkuilen zien. Gezien de complexiteit en het ontbreken van (harde) data die in de
analyse van één stad al naar voren komt, zullen er nog de nodige stappen gezet moeten worden wil
het zover komen.
1.1 Educatie
100%
5.2 Recreatie
2.1 Waarde
5.1 Participatie
4.2 Gezondheid
1.2
Werkgelegenheid
0%
2.2 Baten
6.1 Attractieve
buurt
4.1 Voedsel
zekerheid
6.2 Levendig /
Flexibel
3.2 Klimaat
3.1 Milieu
Figuur 2. De relatieve realisatie (donkere vlakken) van de ambities van Almere t.a.v. haar voedselweb.
8|
PPO/PRI–rapport 673
1
Inleiding
Wereldwijd is een groeiende dynamiek ontstaan rond stadslandbouw, of, breder beschouwd, rond
lokale voedselsystemen. Deze dynamiek wordt deels gestimuleerd door een brede maatschappelijke
zorg om de houdbaarheid van ons huidige globale voedselsysteem. Ook wordt ze gedragen door
stedelingen die zelf voedsel willen verbouwen, buurtbewoners die elkaar opzoeken of ondernemers die
brood zien in producten van lokale herkomst. In Nederland is deze dynamiek ook zichtbaar, zeker de
laatste vijf tot tien jaar. Maar wat is de omvang en de betekenis van die dynamiek? Het is nu een goed
moment om deze betekenis in beeld te brengen, te duiden; beleidsmakers en andere betrokkenen
hebben niet alleen veel vragen over de omvang van stadslandbouw, maar ook de betekenis ervan is
(nog) niet helder
De verkenning zoals beschreven in dit document startte met de vraag: Is de betekenis van
stadslandbouw nader te duiden? Ons doel van deze verkenning is daarmee om een aanzet te maken
tot (het uitvoeren van) een ‘nulmeting stadslandbouw’. Een nulmeting wordt vaak gezien als een
benchmark; vervolgmetingen kunnen dan de veranderingen ten opzichte van die nulmeting in kaart
brengen. In dit document beperken we ons tot het ontwikkelen van een methode om de betekenis van
stadslandbouw te duiden en deze te testen. Een echte benchmark zou een vervolg kunnen worden.
Idealiter brengt een nulmeting zowel de omvang van stadslandbouw in beeld, als de betekenis ervan.
Met andere woorden, we willen weten hoeveel stadslandbouwinitiatieven er zijn, hoeveel mensen erbij
betrokken zijn en hoeveel grond zij in beheer hebben, maar ook wat de betekenis is van die getallen.
Dit levert drie vervolgvragen op: wat gaan we precies duiden, hoe en waar?
De eerste vraag dwong ons om stadslandbouw te (her)definiëren. Stadslandbouw lijkt soms een
container, die een grote diversiteit aan initiatieven, activiteiten, ondernemingen rond stedelijk groen
en voedsel lijkt te herbergen. Beelden en definities van
stadslandbouw zijn even zo divers. Voor deze verkenning
zullen we dus helder moeten definiëren wat wij onder
stadslandbouw verstaan; we moeten het te onderzoeken
veld goed afbakenen. In het volgende hoofdstuk komen we
hierop terug.
De tweede vraag bracht ons bij het schema van Social
1
Enterprise NL , een landelijk platform dat zich bezighoudt
met het meten van de impact van sociale ondernemingen.
2
Dit schema staat weergegeven in figuur 1. In haar
zogenaamde longread ‘Impact First. Waarom meten moet,
en hoe je dat doet’ (geschreven door Edith Kroese van
Avance en te vinden op http://social-enterprise.nl/impactfirst/Impact-First.pdf) legt Social Enterprise uit dat inputs
leiden tot activiteiten, die vervolgens outputs hebben, welke
op hun beurt leiden tot effecten voor individuen of de
maatschappij in het algemeen.
Figuur 1. Werkschema nulmeting
stadslandbouw. Gebaseerd op
In dit document houden we dezelfde volgorde aan: we
http://social-enterprise.nl/impact-
beginnen bij de inputs, gaan dan naar de activiteiten,
first/Impact-First.pdf
vervolgens naar de outputs en tenslotte naar de effecten.
Elk van deze stappen staat in een apart hoofdstuk beschreven. Bij het ‘invullen’ van het schema
1
Social Enterprise NL vertegenwoordigt sociale ondernemingen, en verbindt en ondersteunt hen. Doel is om de social
enterprises sector in Nederland te versterken en zo de maatschappelijke impact van deze bedrijven te vergroten. Volgens
Social Enterprise is het meten van impact van groot belang voor iedere sociale onderneming (social-enterprise.nl).
2
Social Enterprise herkent na ‘effecten’ nog ‘impact’. Impact is voor onze studie een stap te ver, zie ook de discussie. We
hebben deze stap daarom uit de figuur verwijderd.
PPO/PRI-rapport 673
|9
kwamen we echter heel wat uitdagingen tegen. In dit document zijn we open over die uitdagingen. In
de praktijk bleek deze verkenning van de betekenis van stadslandbouw een zoektocht waarover veel
discussie mogelijk is. Daarom moet dit rapport worden gezien als een discussiedocument. Het is een
aanzet, een eerste poging, een nulmeting, om stadslandbouw concreet in kaart te brengen. We komen
niet met sluitende antwoorden. In plaats daarvan maken we de discussiepunten helder,
beargumenteren we waarom wij voor een bepaalde aanpak hebben gekozen en laten we zien wat een
mogelijke route is om tot een nulmeting te komen waarin aandacht is voor zowel de omvang als de
betekenis van stadslandbouw. We hebben ervoor gekozen onze overwegingen op te nemen omdat
onze keuzes ook bij de lezer vragen en discussie zullen oproepen. Bovendien kunnen we op die manier
duidelijk maken wat de consequenties van bepaalde keuzes zijn. We pretenderen niet in alle gevallen
de ‘juiste’ keuzes te hebben gemaakt (wat die dan ook zijn), maar willen u graag meenemen in onze
overwegingen.
De derde vraag betreft, waar de verkenning uit te voeren, landelijk of stedelijk niveau? Op stedelijk
niveau is/wordt al veel informatie verzameld. Een aantal steden, zoals Leeuwarden, Almere en
Rotterdam, werkt met papieren overzichten van het aantal en het soort initiatieven in de stad. Andere
steden, zoals Den Haag, Utrecht en Amsterdam, werken met digitale kaarten waarop initiatieven zich
3
kunnen presenteren. Op landelijke schaal is weinig verzameld . Uiteindelijk hebben we gekozen om
ons te richten op één pilotstad, de te verwachten complexiteit van deze nulmeting en de beperkte
middelen waren hierin richtinggevend. De keuze voor Almere als pilotstad was snel gemaakt: één van
de auteurs is goed bekend met (de verscheidenheid aan initiatieven rondom) stadslandbouw in
Almere, wat het relatief makkelijk maakte om onze methode op Almere toe te passen. Begin 2015
verscheen een eerste inventarisatie van zijn hand (Dekking, 2015). Deze inventarisatie gebruiken we
als uitgangspunt voor deze nulmeting. Almere (ca. 200.000 inwoners) is een stad die volgens het CBS
‘matig verstedelijkt’ (1.500 adressen per km2) is. In tegenstelling tot veel andere steden is het relatief
ruim opgezet. Het heeft meer dan gemiddeld publiek groen en dus biedt het mogelijk ruimte voor
voedselinitiatieven. Deze overwegingen speelden verder niet mee met de keuze voor deze stad.
In elk hoofdstuk presenteren we de overwegingen en consequenties van onze keuzes, doorgaans
toegepast op onze pilot stad, Almere. Het werken met een concrete casus maakte het mogelijk om
onze methode meteen in de praktijk te toetsen. We laten in onderstaande hoofdstukken steeds zien
wat onze methode is en wat onze gemaakte keuzes betekenen voor Almere.
3
De som van al die stedelijke overzichten zou een aanzet kunnen zijn voor een landelijk beeld. Maar het zijn vooral de voorlopers die overzichten
maken. Dit betekent dat als we een totaal doorsnede willen krijgen van stadslandbouw in Nederland, we naast deze voorlopers ook volgers zullen
moeten betrekken. Hier ontbreekt de informatie meestal.
10 |
PPO/PRI–rapport 673
2
Inputs
Social Enterprise definieert inputs als de resources die gebruikt worden in een bedrijf. In onze
exercitie vormen de stadslandbouwinitiatieven de inputs. Natuurlijk werken initiatieven zelf ook met
inputs, maar omdat wij willen kijken wat de betekenis is van het totaal aan stadslandbouwinitiatieven
in een stad, zien wij de initiatieven zelf als input. Voor we kunnen bepalen wat onze inputs zijn –
welke stadslandbouwinitiatieven we meenemen in onze meting – moeten we echter eerst definiëren
wat wij onder stadslandbouw verstaan. Dat doen we in de nu volgende paragraaf.
2.1
Definitie stadslandbouw: lokaal voedselweb
We definiëren stadslandbouw als dat wat deel uitmaakt van - het lokaal voedselweb. We hebben
hiervoor gekozen omdat we breder willen kijken dan alleen naar voedselproductie en/of landbouw.
Reden daarvoor is dat het spectrum aan initiatieven die zich verbinden met de term stadslandbouw
breder is dan alleen de directe productie van voedsel. Met andere woorden, een blik op de praktijk van
stadslandbouw leert ons dat het woord ‘landbouw’ in het concept verwarrend kan werken - omdat het
om meer gaat dan dat. We denken met de term ‘(lokaal) voedsel’ beter de lading te dekken van wat
er momenteel gebeurt in Nederlandse steden. ‘Web’ impliceert (vele) onderlinge verbindingen en
netwerken, en dat is wat we in de praktijk van lokaal voedsel ook zien en horen. De vraag die op deze
definitie volgt, is wat we verstaan onder een lokaal voedselweb. We zien initiatieven die voedsel
voortbrengen, verwerken of distribueren als onderdeel van het lokaal voedselweb.
Onder lokaal verstaan we een begrensd gebied. Dat is bewust niet erg specifiek. Voor elke stad is dat
wat lokaal is – of: dat wat als lokaal wordt ervaren – immers anders. Sommige steden, zoals
Leeuwarden en Groningen, zullen een groot deel van de provincie waarin zij gelegen zijn als hun
achterland aanmerken, maar dit geldt waarschijnlijk niet voor steden als Arnhem en Nijmegen of Den
Haag. Andere steden hebben een ‘natuurlijk’ lokaal gebied, zoals Ede de Gelderse Vallei heeft, maar
dit geldt weer niet voor een stad als Almere. Lokaal kan ook worden gedefinieerd door het trekken van
een cirkel van een aantal kilometers rondom een stad. De moeilijkheid daarmee is het bepalen van de
grootte van die cirkel. Niet alleen verschilt dat tussen landen (New Yorkers vinden een cirkel van 150
kilometer om de stad heel normaal, voor Nederlandse begrippen is dat erg ruim), maar ook binnen
Nederland hangt wat ‘redelijk’ is af van de situatie (bijvoorbeeld waar in het land de stad gelegen is,
en hoe dichtbij andere grote steden liggen). In deze algemene definitie kiezen we daarom voor een
‘begrensd gebied’: passende grenzen kunnen per stad verschillen, zolang duidelijk is welk gebied dat
dan is.
Overigens stellen wij voor het selecteren van initiatieven binnen die grenzen geen eisen aan de fysieke
locatie van een initiatief; het kan gaan om niet-grondgebonden initiatieven, initiatieven in de volle
grond, op muren, op daken of in gebouwen. Ook stellen we geen eisen aan de omvang van een
initiatief. We laten initiatieven die slechts betrekking hebben op (privégebruik voor) één persoon of
gezin, zoals een appelboom in een privé achtertuin, buiten beschouwing. Ten slotte stellen we ook
geen eisen aan de herkomst van de grondstoffen die een initiatief gebruikt. Een melkveehouderij met
een kaasmakerij zou bijvoorbeeld een deel van het (ruw)voer voor zijn vee van elders (buiten de
gemeentegrens) kunnen betrekken. Het eindproduct, de kaas, rekenen we dan wel volledig toe aan
het lokale voedselweb.
Kortom, we gaan uit van een begrensd gebied en stellen verder dat de initiatieven betrekking moeten
hebben op meer dan één persoon of gezin. Hoe het in de praktijk kan uitpakken, laten we aan de hand
van onze pilot zien. In deze studie waarin Almere centraal staat als pilot, hebben wij initiatieven als
lokaal aangemerkt wanneer ze binnen de gemeentegrenzen gelegen zijn. Dat betekent dat we voor
het bepalen van de ‘inputs’ in onze meting alleen kijken naar initiatieven binnen de gemeentelijke
grenzen. We zijn ons bewust van de nadelen hiervan; een boerderij die zich nadrukkelijk richt op de
stad maar net buiten de gemeentegrenzen valt, valt buiten onze definitie van een lokaal voedselweb.
Bijvoorbeeld, een bedrijf als ‘de Zonnehoeve’ rekenen we niet tot het voedselweb van Almere. Het
heeft Almere als belangrijke afzet markt, maar ligt op enkele kilometers van de gemeentegrens van
PPO/PRI-rapport 673
| 11
Almere in de gemeente Zeewolde ligt. We kiezen voor deze duidelijke begrenzing maar zijn ons
bewust van het risico dat je daarmee loopt. Steden verschillen nogal als het gaat om de hoeveel
landelijk gebied die ze binnen de gemeentegrenzen hebben. Leeuwarden heeft, zeker na de recente
gemeentelijke herindeling, bijvoorbeeld relatief veel agrarische productie binnen haar
gemeentegrenzen. Voor een stad als Amsterdam of Den Haag zal dat veel minder gelden. Bij onze
keuze speelt verder mee dat Almere geen natuurlijk achterland heeft dat als begrensd gebied gekozen
kan worden. Een andere stad had mogelijk wel een duidelijk begrensd gebied buiten de officiële
gemeente grenzen opgeleverd, zoals Ede en de Gelderse Vallei.
Voor de verwerkers en distributeurs van voedsel hanteren wij echter een ruimere definitie van lokaal.
We hebben ons afgevraagd waar verwerkers en distributeurs van lokaal voedsel hun ‘inputs’ vandaan
mogen halen om nog onderdeel te zijn van een lokaal voedselweb. Als voorbeeld, een kaasboer
verkoopt kaas op een boerenmarkt maar ook al is deze boerenmarkt gelegen binnen de
gemeentegrenzen, als hij alleen kaasjes uit Frankrijk verkoopt, spreken we dan nog over een lokaal
voedselweb? Wij vinden van niet. Om niet te eisen dat alle kaasjes dan in de stad zelf geproduceerd
moeten worden, hebben we gekozen voor het trekken van een cirkel van 25 kilometer om de stad.
Dat betekent dat we producten die tot 25 kilometer rondom de stad (gemeten vanuit het stadshart)
komen als lokaal definiëren. Dus, de producten van eerdergenoemde boerderij net buiten de
gemeentegrenzen, kunnen wel onderdeel zijn van het lokaal voedselweb – als ze binnen de stad
worden afgezet. Een voorbeeld dat hierdoor wel afvalt is een Almeers voedselcollectief dat zijn
producten betrekt uit de Noordoostpolder. Dit is meer dan 25 km van Almere. Aan de herkomst van
grondstoffen als veevoer die een initiatief gelegen binnen de 25 km grenzen gebruikt, stellen we geen
eisen.
Lokaal heeft ook nog een andere dimensie: de consument. Initiatieven kunnen in de stad gelegen zijn,
maar niet aan ‘lokale’ consumenten leveren. Is zo’n initiatief dan onderdeel van het lokaal
voedselweb? Weer vinden wij van niet, omdat het een bepaalde verwevenheid met de stad mist die
voor ons essentieel is als we het hebben over een lokaal voedselweb. We zien een initiatief als
onderdeel van een lokaal voedselweb als het levert aan consumenten in de stad zelf; het gaat dan
4
weer over de gemeentegrenzen. Hierdoor vallen vier initiatieven van de oorspronkelijke lijst af,
waaronder bijvoorbeeld een glastuinbouwbedrijf op de Almeerse glastuinbouwlocatie Buitenvaart dat
aubergines teelt en deze afzet in het buitenland. Overigens is het natuurlijk mogelijk dat een initiatief
levert aan zowel lokale als niet-lokale consumenten. Dat verschil wordt belangrijk bij de toewijzing
van omzet van een initiatief, en wordt in het desbetreffende hoofdstuk (outputs) verder uitgewerkt.
Het moge duidelijk zijn dat we hebben gekozen voor een op sommige onderdelen enge definitie. Op
die manier nemen we niet ‘alles’ wat in een stad gebeurt mee. Wanneer we dat wel zouden doen, zou
een meting immers niet veel meer zeggen (want als je alles meet, meet je eigenlijk niets). Maar er
zitten ook duidelijke nadelen aan het trekken van lijnen; er zijn altijd initiatieven die buiten de lijnen
vallen. We onderstrepen hier dat het geen waardeoordeel is als een initiatief buiten die lijnen valt; het
zegt niet dat zo’n initiatief niet belangrijk is of geen betekenis heeft, alleen maar dat we betreffend
initiatief in deze meting niet meenemen.
Concluderend: we kijken naar initiatieven die onderdeel uitmaken van het lokale voedselweb. Een
initiatief is onderdeel van het lokale voedselweb wanneer het voedsel produceert voor, verwerkt voor
of distribueert aan consumenten binnen de gemeentegrenzen, en wanneer de producten die als input
dienen van niet verder dan 25 kilometer rondom de stad komen.
4
Het ‘begrensde gebied’ in onze definitie bestaat dus uit twee delen: initiatieven en consumenten zijn lokaal als ze binnen
de gemeentegrenzen gelegen zijn. De producten die verwerkers en distributeurs gebruiken of verkopen zijn lokaal als ze van
niet verder dan 25 kilometer rondom de stad komen. Andere steden kunnen ervoor kiezen hun begrensde gebied zo te
kiezen dat er geen onderscheid hoeft te worden gemaakt tussen deze twee groepen.
12 |
PPO/PRI–rapport 673
2.2
Overwegingen en consequenties
We hebben veel discussie gevoerd over het al dan niet opnemen van een initiatief in onze lijst met
inputs. Daarbij was de opgestelde definitie vaak een houvast, maar soms juist een moeilijkheid –
bijvoorbeeld als initiatieven die gevoelsmatig opgenomen zouden moeten worden toch afvielen. Soms
hebben we ervoor gekozen ‘streng te zijn’, en moesten we toegeven dat een initiatief dan wellicht
geen ‘stadslandbouw’ was. In andere gevallen zagen we ons genoodzaakt de definitie aan te passen;
de afgevallen initiatieven deden ons dan inzien dat de definitie niet passend was.
2.2.1
Lokaal als uitgangspunt
Een terugkerend punt van discussie betrof
wat als lokaal moet worden aangemerkt.
Uiteindelijk zijn we tot een relatief heldere
definitie gekomen, zoals eerder in dit
hoofdstuk te lezen is. Toch leidde de
definitie tot een uitzonderlijk geval, zie
figuur 3. De Hofwebwinkel is gelegen
buiten Almere, en valt daarom in principe
buiten onze definitie. Maar de
Hofwebwinkel is een webwinkel, die wel in
Almere levert (zie de oranje pijl). De
Hofwebwinkel wordt bevoorraad door
producenten uit een brede regio (de
blauwe kruisjes met de blauwe pijlen),
waarvan sommige in Almere of binnen de
straal van 25 km gelegen zijn. Zo zien we
dat producten van de Stadsboerderij via
de Hofwebwinkel aan Almeerse klanten
worden geleverd. Hetzelfde geldt voor
Figuur 3. De betekenis van de gehanteerde definitie van
stadslandbouw in het praktijkvoorbeeld van de
Zonnehoeve; hoewel dat initiatief niet in
Hofwebwinkel (zie ook tekst).
Almere gelegen is, valt het wel binnen de
straal van 25 kilometer om de stad. In beide gevallen gaat het dus om de levering van lokaal voedsel
aan lokale consumenten. Bij de bepaling van het aantal initiatieven (input) hebben we Zonnehoeve
daarom niet opgenomen, maar Stadsboerderij Almere en de Hofwebwinkel wel. Bij de toerekening van
de omzet van de Hofwebwinkel hebben we alleen gekeken naar de lokale producten (producten van
Stadsboerderij Almere en Zonnehoeve) voor de lokale consumenten. En dus niet naar producenten
buiten de 25 kilometer om Almere, of naar dat wat geleverd wordt aan consumenten buiten Almere.
Een ander voorbeeld van zo’n initiatief is
de Kroes (zie figuur 4), een bedrijf dat
kant-en-klaar maaltijden ontwikkelt en
daarbij ook gebruik maakt van lokale
producten. Die ‘lokale’ producten komen
echter uit Dronten - buiten de
vastgestelde straal van 25 kilometer. In
onze definitie gaat het hier dus niet om
lokale producten. Bovendien worden deze
producten vooral buiten Almere afgezet.
De Kroes rekenen we daarom niet tot het
lokale voedselweb van Almere.
Figuur 4. De betekenis van de gehanteerde definitie van
stadslandbouw in het praktijkvoorbeeld van De Kroes (zie
ook tekst).
PPO/PRI-rapport 673
| 13
2.2.2
Initiatief binnen een initiatief
Soms is het lastig te bepalen of een initiatief een eigen initiatief is, of onderdeel van een ander
initiatief. Als voorbeeld nemen we hierbij een ‘speciale bostuin’ op een volkstuincomplex, of een
verzameling van individuele volkstuinen die gebruikt worden om voedsel te telen en te verkopen op
een lokale boerenmarkt. We hebben ervoor gekozen dit soort initiatieven apart op te nemen, omdat
de doelstellingen vaak anders zijn dan het oorspronkelijke initiatief (de volkstuin). Omdat er een risico
tot dubbeltelling is, is het hierbij wel zaak goed op te letten bij het uitrekenen van bijvoorbeeld omzet
of oppervlakte.
Dit loskoppelen van initiatieven betekende soms ook dat initiatieven afvielen. Een voorbeeld is
zorgbedrijf ‘Carré Pour Travail’. Dit initiatief is gevestigd op Stadsboerderij Almere, maar wordt als
eigen initiatief gezien. Als zelfstandig bedrijf maakt het geen onderdeel uit van het lokaal voedselweb;
het zorgbedrijf doet zelf niets met voedsel. Hadden we het echter als onderdeel van de Stadsboerderij
gezien, dan was het wel meegeteld en was de omzet van de zorg meegenomen. Er is wel een
tegenargument tegen onze redenatie in te brengen. Want was het zorgbedrijf er wel in deze vorm
geweest als de Stadsboerderij Almere hen geen ruimte had geboden? Kortom, een duidelijk voorbeeld
dat er tussen het zwart en wit een heel grijs gebied ligt. En nogmaals, onze keuze om dit bedrijf niet
op te nemen als onderdeel van het lokale voedselweb, zegt niks over de waarde van dit bedrijf.
2.3
Inputs: Pilot Almere
De volgende stap in deze nulmeting was het selecteren van initiatieven in Almere die vallen binnen
onze definitie van lokaal voedselweb. Dekking (2015) heeft een inventarisatie gemaakt van alle hem
bekende initiatieven rondom stadslandbouw en (lokaal) voedsel in Almere.
Op basis van de bovenstaande definitie (en begrenzingen) vallen er een flink aantal initiatieven van de
oorspronkelijke 125 weg, zoals kinderboerderijen en paardenweidecomplexen die op voorhand al geen
onderdeel uitmaken van onze definitie van het voedselweb. Daarnaast stonden er in het
oorspronkelijke overzicht van Dekking (2015) locaties met begrazing door schapen, koeien of paarden
die hier alleen werden ingezet met het doel van natuurbegrazing. Ook hier gaat het dus niet om
voedselproductie. Als begrazing wel gebeurt in combinatie met de productie van vlees of melk voor de
lokale consument worden ze wel meegenomen. Hierdoor blijft er in Almere slechts één
“begrazingsinitiatief” over. Ook stonden er ondersteunende netwerken, websites of adviesbureaus in
de lijst. Aangezien deze netwerken zelf niets doen met het voortbrengen, verwerken of distribueren
van voedsel vallen ook deze af (binnen de kaders van de voor deze nulmeting gehanteerde definitie).
Hetzelfde geldt voor de initiatieven die geen voedsel produceren maar, biobased bouwmaterialen,
siergewassen, wol of kleurstoffen voortbrengen. Deze vallen af omdat deze zich niet bezig houden met
voortbrengen, verwerken of distribueren van voedsel.
14 |
PPO/PRI–rapport 673
Van de oorspronkelijke 125 initiatieven in Dekking (2015) zijn er uiteindelijk 75 overgebleven. Dit
betekent dat bij nader inzien 40% niet paste in de gehanteerde definitie van ‘onderdeel van het lokale
voedselweb’!. Als we naar het jaar waarin deze initiatieven gestart zijn kijken, zien we een
spectaculaire toename vanaf 2010 (Figuur 5).
Aantal initiatieven
45
40
35
30
25
20
15
10
5
0
1991-1995 1996-2000 2001-2005 2006-2010 Na 2010
Figuur 5. Startjaar van de initiatieven uit het lokale voedselweb van Almere in 2015. Initiatieven die voor
1991 startten zijn niet opgenomen in de telling.
PPO/PRI-rapport 673
| 15
16 |
PPO/PRI–rapport 673
3
Activiteiten
Activiteiten worden door Social Enterprise gedefinieerd als ‘dat wat je doet’. Dat betekent dat het in
onze nulmeting gaat om dat wat de stadslandbouwinitiatieven doen. Deze activiteiten lopen nogal
uiteen. Daarom hebben we de lijst met 75 initiatieven uit de vorige stap ‘gescoord’ op de lijst van tien
functies van stadslandbouw, zoals die beschreven staan in Veen et al. (2012). Met andere woorden,
we hebben voor elk initiatief aangegeven welke van de volgende 10 functies het vervult:
1.
Voedsel (-productie)
2.
Energie
3.
Kringloop
4.
Recreatie
5.
Educatie
6.
Sociale cohesie
7.
Zorg/gezondheid
8.
Beheer openbare ruimte
9.
Korte ketens
10. Biodiversiteit
De tien functies worden nader toegelicht in bijlage 1. We interpreteren de functies als activiteiten, ‘dat
wat je doet’. De functies zijn opgesteld op basis van wat de initiatieven concreet doen, ook al hebben
we daar soms een interpretatie aan gegeven: de activiteit ‘het geven van lessen over tuinieren aan
schoolkinderen’ hebben wij bijvoorbeeld geïnterpreteerd als functie ‘educatie’ .
3.1
Activiteiten: Pilot Almere
Een stadslandbouwinitiatief vervult vaak meerdere functies tegelijk, bijvoorbeeld voedselproductie en
educatie of natuurbeheer en biodiversiteit. In Almere vervult een initiatief gemiddeld drie verschillende
functies (zie figuur 6).
Recreatie is een belangrijke functie in Almere. Aangezien het veelal om initiatieven in één van de
stadsdelen gaat is ook het beheer van openbare ruimte een belangrijke functie. Het zal niemand
verbazen dat ook voedselproductie een zeer belangrijke functie van stadslandbouw in Almere is.
Daarnaast spelen vooral veel andere niet-commerciële functies een rol zoals, educatie en sociale
cohesie een belangrijke rol. De commerciële vormen van stadslandbouw, korte ketens, komt minder
vaak voor.
PPO/PRI-rapport 673
| 17
Figuur 6. Functies van de initiatieven die onderdeel zijn van het voedselweb in Almere in volgorde van
belang. Een initiatief kan meerdere functies vervullen.
18 |
PPO/PRI–rapport 673
4
Outputs
Outputs zijn volgens Social Enterprise de ‘directe resultaten’ van de activiteiten. Wij hebben voor deze
nulmeting een aantal indicatoren opgesteld om de outputs van de initiatieven te kunnen meten. Het
gaat daarbij zowel om kwantitatieve als om kwalitatieve indicatoren:
Kwantitatieve indicatoren:
5
De totale omzet
Het aandeel van lokaal voedsel in de omzet
De omzet van lokaal voedsel
De omzet van diensten
De oppervlakte
Het aandeel van voedsel in de oppervlakte
De oppervlakte gebruikt voor voedselproductie
Het aantal betrokkenen
Het aantal gerealiseerde banen.
Kwalitatieve indicatoren:
Welke functie(s) heeft het initiatief: voedsel(-productie), energie, kringlopen, recreatie,
educatie, sociale cohesie, zorg, beheer van de openbare ruimte, korte ketens en/of
biodiversiteit.
Wat is de locatie van het initiatief: ligt een initiatief in een wijk, een park, een
Om welke vorm van het voedselweb gaat het: productie, verwerking, distributie, retail,
Welke werkvorm hanteert het initiatief: is het professioneel, particulier, of
professionele zone of het buitengebied.
en/of horeca/catering.
semiprofessioneel.
Wat is de juridische vorm: geen, een vereniging, een stichting, een maatschap, een
B.V./N.V./C.V./ZZP, een coöperatie, of anders.
De indicatoren zijn in bijlage 2 nader uitgewerkt. Kritisch gezien is wellicht niet elke indicator nodig
voor het bepalen van de betekenis van stadslandbouw. In de praktijk blijkt echter dat de indicatoren
wel hun nut hebben. Wanneer andere cijfers ontbreken is het bijvoorbeeld handig om de totaalomzet
van het initiatief te gebruiken om de omzet van lokaal voedsel te kunnen bepalen. Daarnaast geven de
kwalitatieve indicatoren niet direct inzicht in het effect van een initiatief. Ze geven wel inzicht in de
aard van het initiatief, zowel qua doelstellingen - wat beoogt een initiatief en wat is de rol van voedsel
daarin - als meer praktisch - hoe doen ze het -. Dat geeft richting aan het bepalen van de effecten van
het lokaal voedselweb.
Na het bepalen van de indicatoren hebben we de initiatieven – de inputs – op deze indicatoren
gescoord.
4.1
Overwegingen en consequenties
Het scoren van de indicatoren had de nodige voeten in de aarde. De beste manier zou zijn om met alle
betrokkenen van de initiatieven in gesprek te gaan, maar dit kost erg veel tijd en was daarom binnen
5
Belangrijk om te noemen is dat we bij het berekenen van de omzet geen kosten hebben meegenomen: het gaat immers
niet om winst. De omzet van een initiatief zegt dus niets over het geld dat wordt verdiend of de kosten die worden gemaakt.
Wel is de omzet soms virtueel: we hebben bijvoorbeeld gekeken naar de waarde van de groenten die worden geoogst, ook
al wordt die oogst niet verkocht maar door de producent(-en) zelf geconsumeerd. Overigens hebben we bij het berekenen
van de omzet van een initiatief naast de genoemde kolommen ook de pacht die betaald moet worden aan de gemeente
opgeteld. Dit is geen aparte indicator omdat maar in een enkel geval pacht betaald wordt. We wilden de pacht wel
meenemen omdat het een behoorlijke bron van omzet kan zijn.
PPO/PRI-rapport 673
| 19
de kaders van deze pilot niet mogelijk. We hebben ervoor gekozen te werken met de beschikbare
kennis en schattingen. Zoals gezegd is één van de auteurs goed bekend met de verschillende
initiatieven in Almere. Daardoor konden we van de meeste initiatieven een inschatting maken. Toch
blijft het invullen ‘op goed gevoel’. We hebben veel aannames gedaan en schattingen gemaakt - soms
op basis van daadwerkelijk bezoek, soms op basis van horen zeggen, bekende achtergrondinformatie
of een website. In een enkel geval was er geen informatie voorhanden; we hebben een initiatief dan
ingevuld als een vergelijkbaar initiatief. Het verdient de aanbeveling om bij het verder optimaliseren
van de methodiek nader onderzoek te doen naar de door ons gebruikte data. Dit kan door bij
initiatieven langs te gaan, met enquêtes te werken, en literatuur te zoeken waarin dit soort data al
onderbouwd zijn.
Soms konden we werken met algemene cijfers zoals het aantal kilo’s honing dat van een bijenkast
komt of de verkoopprijs van honing. Maar ook in die gevallen zijn we voor de pilot van schattingen
uitgegaan die, indien meer tijd beschikbaar zou zijn, relatief eenvoudig zijn te checken. Uiteraard zijn
we consequent geweest in dit soort aannames. Een aanpassing in bijvoorbeeld de prijs van honing is
daarom relatief makkelijk door te voeren. Bovendien hebben we bij alle gebruikte cijfers aangegeven
waar ze op gebaseerd zijn – een schatting, kennis – en welke berekeningen we hebben gemaakt. Op
die manier is altijd te achterhalen hoe we tot bepaalde cijfers zijn gekomen, en kunnen derden voor
zichzelf de afweging maken of ze zich in die cijfers kunnen vinden.
4.1.1
Toerekenen aan het lokale voedselweb
We hebben veel discussie gevoerd over het al dan niet toerekenen van de omzet van een initiatief aan
het lokale voedselweb. Er is gekozen om alleen de omzet van de lokale voedselproducten toe te
rekenen aan het lokale voedselweb. Dat heeft de volgende consequenties:
1) In een aantal gevallen wordt de productie van een initiatief via meerdere kanalen verkocht –
de lokale markt is daar dan slechts één van. We wijzen alléén de omzet van dat lokale kanaal
aan het initiatief toe.
2)
Wanneer een lokaal afzetkanaal ook producten van verder dan 25 kilometer verkoopt, nemen
we alleen de omzet van producten binnen de 25 kilometer grens mee als omzet van het
initiatief.
3)
Als de clientèle van een initiatief niet noodzakelijkerwijs uit Almere komt, rekenen we alleen
de omzet van de klanten uit Almere mee.
In veel gevallen kunnen we dus niet de volledige omzet van een initiatief toerekenen aan ‘het lokaal
voedselweb’. Dat is de reden dat we met meerdere indicatoren hebben gewerkt: enerzijds de totale
omzet van het initiatief en anderzijds de omzet van het lokaal geproduceerde en verkochte voedsel.
Omdat er ook initiatieven zijn die omzet halen uit diensten, zoals zorg of educatie, hebben we daar
een aparte kolom voor opgenomen. We gaan er daarbij vanuit dat de omzet van diensten altijd lokaal
is (de diensten zijn aan de locatie gebonden – in theorie kunnen de consumenten van de diensten wel
van verder komen maar dat laten we buiten beschouwing
6
6, 7
).
Overigens gaat dat niet helemaal op. Er zijn voorbeelden van zorginstellingen die een tuin hebben voor hun cliënten, en
daar ook wat voedsel uit halen. De omzet van dat voedsel valt in het niet bij de omzet van de zorg. Als de moestuin maar
een beperkt onderdeel van het concept is – een mogelijkheid voor een paar bewoners om hun hobby uit te oefenen – dan
hebben we niet de volledige omzet van de zorg toegerekend aan het lokaal voedselweb. We hebben dan bijvoorbeeld alleen
de waarde van de groenten meegerekend (en bij het berekenen van het aantal werknemers alleen die werknemers die nodig
zijn om die tuin draaiende te houden). In andere gevallen, bijvoorbeeld wanneer we spreken van een zorgboerderij, maakt
de voedselproductie wezenlijk onderdeel uit van het concept. We hebben dan wel de volledige omzet van de zorg aan het
initiatief toegerekend.
7
Verwerking van lokale producten, of bijvoorbeeld de toegevoegde waarde die door catering ontstaat noemen we geen
dienst, maar rekenen we toe aan het voedsel.
20 |
PPO/PRI–rapport 673
Een goed voorbeeld is de Stadsboerderij
Almere. Dit bedrijf produceert rundvlees dat
Niet-lokaal
voedsel
volledig lokaal wordt afgezet en
akkerbouwmatig geteelde groentegewassen
Lokaal voedsel
die merendeels via reguliere kanalen een weg
naar de consument vinden. Daarnaast zijn er
nog diensten in de vorm van educatie, horeca
Diensten
en recreatie (verhuur ruimtes) op het bedrijf
te vinden. In figuur 7 is dit schematisch
weergegeven. Ongeveer 25% van de omzet
van dit bedrijf kunnen we toerekenen aan het
lokale voedselweb.
Figuur 7. Aandeel van lokaal voedsel, niet-lokaal
voedsel en diensten in de totale omzet van
Stadsboerderij Almere.
4.1.2
Toegevoegde waarde
Een ander aandachtspunt is de eventuele dubbeltellingen die kunnen ontstaan. Sommige initiatieven
kopen lokaal voedsel in, verwerken dat, en verkopen het weer lokaal. Deze initiatieven voldoen aan
onze definitie, maar als we de volledige omzet aan het initiatief toerekenen, tellen we dubbel, omdat
ook de omzet van de producent van dat lokale voedsel al wordt meegeteld. We hebben er daarom
voor gekozen om alleen de toegevoegde waarde van de verwerker mee te rekenen.
We lichten onze werkwijze
nader toe aan de hand van
een concreet voorbeeld: de
Natuurwinkel (figuur 8). De
Natuurwinkel verkoopt lokale
producten aan lokale
consumenten en staat dus in
onze lijst met initiatieven. In
onze berekeningen kijken we
echter alleen naar producten
uit de 25 kilometer straal om
Almere. Zowel de
Stadsboerderij Almere als
Zonnehoeve liggen binnen die
25 kilometer; beide leveren
aan de Natuurwinkel. De
Stadsboerderij staat echter
zelf ook als initiatief in onze
lijst, want het ligt binnen de
gemeentegrenzen. We hebben
Figuur 8. Voorbeeld hoe de productstroom wordt toegerekend aan de
de omzet van de lokale
hand van de Natuurwinkel in Almere. De producten van de
producten en diensten van de
Zonnehoeve (buiten de 25 km zone) worden geheel
Stadsboerderij dus al
toegerekend aan de Natuurwinkel. Bij producten van de
meegenomen: daarom kunnen
Stadsboerderij wordt alleen de toegevoegde waarde
we alleen de toegevoegde
toegerekend aan de Natuurwinkel.
waarde van die producten aan
de Natuurwinkel toerekenen.
Voor de Zonnehoeve geldt dat niet, dat bedrijf ligt niet binnen de gemeentegrenzen en is als dusdanig
niet direct onderdeel van het lokale voedselweb. We rekenen daarom de volledige omzet van de
producten die Zonnehoeve aan de Natuurwinkel in Almere levert toe aan de Natuurwinkel.
4.1.3
Werkgelegenheid toewijzen
Zoals aangegeven is het lokale voedsel soms maar een klein onderdeel van een initiatief. Dit hebben
we ter harte genomen bij het kijken naar het aantal banen dat door een initiatief ontstaat. Het leek
ons niet ‘fair’ de volledige werkgelegenheid van een initiatief toe te rekenen aan het lokaal
voedselweb, wanneer slechts een gedeelte van het voedsel verwerkt/gedistribueerd in het initiatief
PPO/PRI-rapport 673
| 21
kan worden aangemerkt als lokaal. We hebben het aantal banen dan naar verhouding aan het initiatief
toegerekend.
4.2
Outputs: Pilot Almere
4.2.1
Kwantitatieve indicatoren
De resultaten voor Almere staan vermeld in onderstaand overzicht (en uitgebreid in bijlage 5). Hieruit
valt af te lezen dat de initiatieven die onderdeel uitmaken van het lokale voedselweb een omzet
realiseren van ruim 7,9 miljoen Euro. Slechts 23% hiervan is toe te schrijven aan lokaal voedsel. Dit
komt neer op ongeveer 1,8 miljoen Euro. De overige 6 miljoen Euro komt voor rekening van de
professionele voedselproductie voor de niet lokale markt. Daarnaast wordt er door de initiatieven uit
het lokale voedselweb ruim een half miljoen Euro omgezet met het aanbieden van diensten. De totale
omzet van het lokale voedselweb in Almere bedraagt hierdoor zo’n 2,3 miljoen Euro.
In Almere wordt ongeveer 285 ha gebruikt voor de productie van lokaal voedsel. De totale omvang
van de initiatieven is 296 ha, hiervan wordt ongeveer 96% (285 ha) ingezet voor voedselproductie.
Deze 296 ha beslaat 1,2% van het oppervlakte van gemeente Almere. In totaal zijn er ongeveer 3.300
mensen actief in het lokale voedselweb. Hiervan hebben er (slechts) 24 een betaalde baan. Het gaat
in Almere dus grotendeels om hobbymatig ingevulde initiatieven, die zoals we in het voorgaande
hoofdstuk zagen, veelal gericht zijn op recreatie, beheer van de openbare ruimte en educatie.
Indicator
Omvang
Totale omzet
€ 7.900.000
Aandeel lokaal voedsel in de omzet
Omzet lokaal voedsel
Omzet diensten
Oppervlakte
Aandeel voedselproductie in het totale oppervlakte
Oppervlakte voedselproductie
Aantal betrokkenen
Aantal gerealiseerde banen
23 %
€ 1.800.000
€ 570.000
296 ha
96 %
285 ha
3.310
24
Kwalitatieve indicatoren
Locatie in de stad
Figuur 9 laat zien dat de
30
initiatieven zich vooral
bevinden in de woonwijken
25
en de daaraan grenzende
parken en groenstroken.
20
Slechts een vijfde van de
15
initiatieven bevindt zich in
het buitengebied.
10
Daarnaast zijn er enkele
initiatieven op de Almeerse
5
bedrijventerreinen.
0
Figuur 9. De verdeling van de initiatieven naar locatie in de stad.
Een aantal initiatieven hebben geen vaste verblijfplaats.
22 |
PPO/PRI–rapport 673
Verdeling per stadsdeel in Almere
Als we kijken naar de verdeling van de
initiatieven over de verschillende
stadsdelen zien we dat de meeste
initiatieven in Almere Stad zijn gelegen
(figuur 10). Dit is ook verreweg het
grootste stadsdeel waarin bovendien
ruim de helft van de inwoners van
Almere woont. Ook het groene Almere
Haven kent veel stadslandbouwinitiatieven. In de jongere stadsdelen
bevinden zich nog relatief weinig
initiatieven.
Figuur 10.
Verdeling van de initiatieven (aantallen) over de
stadsdelen van Almere. Een aantal initiatieven
hebben geen vaste verblijfplaats.
Vorm van het voedselweb in Almere
80
Voedselproductie is vanzelfsprekend de
70
meest voorkomende vorm van
60
voedselpraktijk (figuur 11). Daarnaast
50
40
zijn er een aantal initiatieven die ook
30
eigen producten verkopen. Dit kan op de
20
eigen locatie of elders. Er zijn relatief
10
weinig initiatieven met verwerking,
distributie of horeca/catering.
0
Figuur 11.
Verdeling van de initiatieven (aantallen) naar
vorm van voedselpraktijk in Almere. Een aantal
initiatieven hebben meerdere functies.
PPO/PRI-rapport 673
| 23
Professionaliteit van het voedselweb
in Almere
Verreweg het grootste deel van de
initiatieven is hobbymatig (figuur 12).
Het aantal op professionele leest
geschoeide initiatieven is 11. Bij deze
initiatieven is lokaal voedsel echter vaak
slechts een beperkt onderdeel van het
concept. Denk hierbij aan een restaurant
of een leerwerkcentrum. Opvallend is
dat er 13 semiprofessionele initiatieven
zijn. Deze zijn nu nog veelal
hobbymatig, maar hebben wel de
ambitie om hier ooit een inkomen mee
te genereren.
Figuur 12.
Verdeling (aantallen) naar professionaliteit van
de initiatieven in Almere.
Organisatievorm van het
voedselweb in Almere
De organisatiegraad van de initiatieven
is relatief hoog (figuur 13). Hierbij moet
wel worden opgemerkt dat veel
initiatieven onderdeel uitmaken van
een grotere organisatie. Denk hierbij
aan schooltuinen e.d.
Figuur 13.
De verdeling (aantallen) van de organisatievorm
van de initiatieven in Almere.
Conclusie:
Aan de hand van de in dit hoofdstuk beschreven outputs kan de grote diversiteit van het Almeers
voedselweb in Almere enigszins geduid worden. Het gaat veelal om burgerinitiatieven die naast
voedsel gericht zijn op recreatie, beheer van de openbare ruimte en educatie. Deze initiatieven zijn
ook vooral hobbymatig van opzet, zonder het doel om hier ooit geld te gaan verdienen. Een groot deel
van de initiatieven hebben een bepaalde organisatie vorm, het meest in de vorm van een vereniging
of stichting. De 75 initiatieven in deze verkenning, zetten naar schatting zo’n 2,3 miljoen euro om op
bijna 300 ha. Hierbij zijn zo’n 3.300 mensen direct betrokken. Minder dan 1% van de mensen die bij
de initiatieven betrokken is vindt hierin een betaalde baan. Het merendeel van de activiteiten vindt
plaats in de woonwijken of de daar in de buurt gelegen parken en groenstroken.
24 |
PPO/PRI–rapport 673
5
Effecten
De volgende stap is om de effecten van de outputs vast te stellen. Wij maken gebruik van de
zogenaamde ‘stadslandbouwcirkel’ om aan te geven op welke verschillende gebieden wij potentiële
effecten zien. We presenteren de cirkel in de volgende paragraaf.
5.1
De stadslandbouwcirkel
De stadslandbouwcirkel, weergegeven in figuur 14, is gebaseerd op de drie P’s: people, planet en
profit. Die drie P’s zijn vertaald in de drie richtingen ‘onze stad’ (people), ‘de gezonde stad’ (planet),
en ‘de economische stad’ (profit). Elk van deze drie bestaat uit vier afzonderlijke elementen, die
steeds zijn gegroepeerd in tweetallen. Die tweetallen vormen deels de overlappingen, of
scharnierpunten, tussen de P’s (dus; ‘onderwijs en werkgelegenheid’ vormt de overlap tussen ‘onze
stad’ en ‘de economische stad’). De cirkel
heeft de volgende twaalf elementen:
werkgelegenheid, toegevoegde waarde,
indirecte baten, aantrekkelijk
woonklimaat, leefomgeving, milieu,
klimaat, voeding en gezondheid, zorg en
welzijn, participatie en cohesie, recreatie
en vrije tijd, en onderwijs. In Bijlage 3
worden de 12 elementen nader
omschreven (zie ook Jansma et al, 2015).
De cirkel heeft een zekere overlap met de
functies die we onder activiteiten hebben
besproken. Er is echter een duidelijk
verschil. Bij de functies gaat het om de
doelstellingen van een initiatief, en wat
het initiatief feitelijk doet, of met andere
woorden, wat er praktisch gezien gebeurt
binnen/op een initiatief (of waar men naar
streeft dat gebeurt). De
stadslandbouwcirkel gaat om het effect
van die activiteiten. Waar leiden die
activiteiten toe? Als voorbeeld: een
initiatief kan betrokken zijn bij het beheer
van de openbare ruimte – een functie – en
Figuur 14. De 12 elementen van de stadslandbouw cirkel.
(bron: Jansma et al, 2015). Zie ook bijlage 4.
op die manier de leefomgeving positief (of
negatief) beïnvloeden: het effect. De tien functies en de twaalf elementen in de cirkel hebben dus wel
overlap, maar zijn niet precies hetzelfde.
5.2
Van output naar effect
Om van de outputs te komen tot effecten op de twaalf gebieden in de cirkel kunnen we gebruik maken
van een combinatie van de kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren die we hebben vastgesteld. De
kwantitatieve indicatoren uit voorgaand hoofdstuk geven op zichzelf (soms) ook al een effect aan,
maar dat kan worden aangevuld met kwalitatieve informatie.
De tool 'OSA - Stadslandbouw Monitor' (www.stadslandbouwtool.nl) – is een eerste stap om de
effecten van stadslandbouw kwalitatief te duiden. De tool is ontwikkeld op initiatief van
Witteveen+Bos en maakt gebruik van de eerder beschreven stadslandbouwcirkel. Uitgangspunt voor
de monitor zijn dus de 12 elementen van de cirkel (de termen en positionering wijkt in de monitor
PPO/PRI-rapport 673
| 25
soms af van die van de cirkel). De tool start met een set vragen (per element) over de ambitie van
een stadslandbouw initiatief. Dit resulteert in een zogenaamd ‘ambitieweb’. De volgende stap is
wederom een set vragen, maar nu over de (toetsbare) realisatie van het stadslandbouw initiatief. Dit
geeft een beeld hoe het initiatief scoort; het ’realisatieweb’. Dit realistieweb kan over de ambities
gelegd worden en laat daarmee zien of de ambities worden waargemaakt. De tool werkt zowel op
niveau van een individueel initiatief maar kan ook gebruikt worden op stedelijke schaal. Voor de
doeleinden van deze verkenning hebben we de versie zoals die online beschikbaar was op september
2015 gebruikt. We hebben het toegepast voor Almere als geheel, dus niet voor alle Almeerse
initiatieven afzonderlijk. De kwalitatieve analyse met de tool kan (deels) onderbouwd worden met
kwantitatieve gegevens uit de eerdere analyse (hoofdstuk outputs).
De informatie die wij op dit moment voor handen hebben geeft al een behoorlijk inzicht in de effecten
van de initiatieven. Een volgende stap zou zijn om ook te kijken naar wat de betekenis is van de
feitelijke informatie die we nu verzameld hebben, bijvoorbeeld door gebruik te maken van reeds
uitgevoerd wetenschappelijk onderzoek of statistische gegevens van het CBS, of door zelf enquêtes
en/of interviews af te nemen. Dit zegt dan iets over de uiteindelijke impact van het voedselweb, maar
dat is op dit punt in onze verkenning nog een stap te ver. Als voorbeeld nemen we nu het element
werkgelegenheid. Onze gegevens geven inzicht in voor hoeveel banen de initiatieven in Almere
zorgen. Dat kunnen we een (kwantitatief) effect noemen van het lokale voedselweb in Almere. In een
volgende stap kunnen we deze informatie aanvullen met informatie over hoeveel ze verdienen met
hun werk in stadslandbouw, wat het voor hen betekent en hoeveel het uitspaart aan uitkeringen.
Samen zegt dit dan iets over de betekenis van de gecreëerde werkgelegenheid. Een ander voorbeeld
is recreatie en vrije tijd. Onze gegevens maken duidelijk hoeveel mensen bij de initiatieven betrokken
zijn. In de literatuur kunnen we vinden wat het met mensen doet in termen van gezondheid,
welbevinden en cohesie om (gezamenlijk) in het groen bezig te zijn (bijv: Schram-Bijkerk et al.,
2015). Ook dit zegt dan iets over de betekenis van het totaal aan initiatieven in Almere. Een
Maatschappelijke Kosten - Baten Analyse (MKBA) probeert de betekenis te kapitaliseren, een eerder
uitgevoerde MKBA analyse van stadslandbouw laat dit zien voor drie initiatieven (Abma et al., 2013).
5.3
Effecten: Pilot Almere
Zoals in voorgaand hoofdstuk is aangegeven, hebben we de 'OSA - Stadslandbouw Monitor' gebruikt
om de effecten van stadslandbouw in de case Almere te bepalen (NB: de in deze monitor gebruikte
termen wijken soms af van die in de cirkel). Zoals gezegd start de monitor met een set algemene
vragen per element om de ambitie vast te stellen. Het gaat om de volgende vragen:
De economische stad
Onderwijs en werkgelegenheid
Is bij het project, de 'educatieve factor' van belang? Met andere woorden, het bewust
maken van gebruikers en stakeholders?
Is het verbeteren van werkgelegenheid van belang?
Waarde en indirecte baten
Is het creëren van financiële waarde een belangrijke factor voor dit project?
Moet er rekening worden gehouden met 'indirecte baten' op de lange termijn?
De gezonde stad
Milieu en klimaatverandering
Is het milieu en/of biodiversiteit van belang?
Is klimaatverandering of klimaatadaptatie van belang?
Voedsel en gezondheid
Is voedselzekerheid van belang voor dit project?
Is gezondheid en zorg van belang voor dit project?
26 |
PPO/PRI–rapport 673
Onze stad
Participatie en recreatie
Is participatie van stakeholders van belang?
Speelt 'recreatie' een belangrijke rol in dit project?
Leefbaarheid
Zijn aantrekkelijke buurten van belang?
Zijn levendige en flexibele buurten van belang?
Bij de beantwoording van de vragen hebben we gekeken naar recente beleidsdocumenten zoals het
coalitieakkoord (2014-2018) Kracht van de stad (Almere, 2014), maar ook waar de stad niet alleen in
woord maar ook in daad aan werkt. Denk hierbij aan projecten als JOGG (Jongeren op gezond
gewicht), De stad zonder afval etc.
Beantwoording van deze vragen levert onderstaand ‘ambitieweb’ op (Figuur 15). Hieruit valt af te
lezen dat eigenlijk alle thema’s behalve klimaat en voedselzekerheid belangrijk zijn voor Almere.
5.2
Recreatie
5.1
Participatie
1.1
Educatie
3
1.2
Werkgeleg
enheid
2
2.1 Waarde
1
4.2
Gezondhei
d
0
4.1
Voedsel
zekerheid
6.1
Attractieve
buurt
3.2 Klimaat
3.1 Milieu
Figuur 15.
2.2 Baten
6.2
Levendig /
Flexibel
Ambities van Almere voor haar lokale voedselweb op basis van de 'OSA - Stadslandbouw
Monitor' (www.stadslandbouwtool.nl); 0= niet van belang en 3 = belangrijk.
Vervolgens worden per onderwerp enkele inhoudelijke en informatieve vragen gesteld. Deze
vragenlijst vindt u in bijlage 4. De vragen leiden tot figuur 16, waarin het resultaat (van deze vragen),
de realisatie, over het ambitieweb is geplaatst. De vragen zijn op basis van onze inzichten zo goed
mogelijk beantwoord, op basis van een goede kennis van het voedselweb van Almere. Figuur 16 laat
zien dat vooral de ambities van Almere op het gebied van werkgelegenheid, waardecreatie en
gezondheid niet worden gerealiseerd. De initiatieven in het voedselweb hebben vooral effect op
participatie, recreatie en educatie. Dit ligt in lijn met de eerdere vaststelling dat het in het Almeerse
voedselweb veelal gaat om burgerinitiatieven die gericht zijn op recreatie, beheer van de openbare
PPO/PRI-rapport 673
| 27
ruimte en educatie. Het voedselweb creëert nog relatief weinig werkgelegenheid en (directe) waarde
in kwantitatieve zin, zoals voorgaand hoofdstuk al liet zien.
Figuur 16.
De relatieve realisatie (donkere vlakken) van de ambities van Almere t.a.v. haar voedselweb, op
basis van de 'OSA - Stadslandbouw Monitor' (www.stadslandbouwtool.nl).
Conclusie:
In dit hoofdstuk is de stap gezet van outputs naar effecten, waarbij de twaalf elementen van de
stadslandbouwcirkel al uitgangspunt zijn genomen. Om van de outputs te komen tot effecten op de
twaalf gebieden in de cirkel is gebruik gemaakt van de tool 'OSA - Stadslandbouw Monitor'
(www.stadslandbouwtool.nl). De tool werkt met een set vragen waarbij in de eerste ronde de ambities
worden vastgesteld en die vervolgens in een tweede ronde worden gestaafd. Deze kwalitatieve
analyse laat zien dat de ambities op het gebied van werkgelegenheid, waardecreatie en gezondheid
niet worden gerealiseerd. De initiatieven in het voedselweb hebben vooral effect op participatie,
recreatie en educatie. Eerder vastgestelde kwantitatieve resultaten (zie voorgaand hoofdstuk)
bevestigen dit beeld.
28 |
PPO/PRI–rapport 673
6
Discussie
In de vorige hoofdstukken hebben we onze methode aangegeven, welke overwegingen speelden, en
vervolgens de methode toegepast op de pilot stad Almere. Al eerder gaven we aan dat dit een
discussiedocument is en dat de methode die wij hebben gehanteerd en de keuzes die we hebben
gemaakt discussie kan oproepen. Daarom hebben we telkens geprobeerd duidelijk te maken waarom
we bepaalde keuzes hebben gemaakt. In dit hoofdstuk willen we twee punten er extra uitlichten. We
maken een korte gevoeligheidsanalyse, en we bespreken hoe een stap gezet zou kunnen worden naar
de impact van het voedselweb.
6.1
Gevoeligheidsanalyse
Het excel-overzicht van de initiatieven in Almere (niet aan dit rapport toegevoegd) maakt duidelijk dat
er grote verschillen zijn tussen de verschillende initiatieven en hoe zij scoren op de indicatoren die we
hebben opgesteld. Het overzicht laat zien dat de meeste initiatieven hobbymatig zijn: er zijn nogal wat
buurttuinen, schooltuinen en vergelijkbare initiatieven, en relatief weinig professionele
stadslandbouwinitiatieven. De kleinere, hobbymatige initiatieven drukken daardoor een duidelijk
stempel op de resultaten, en ‘verdunnen’ die als het ware. Door hun lage omzet kan de gemiddelde
omzet van alle initiatieven bijvoorbeeld een stuk lager worden, en ze hebben grote invloed op welke
stadslandbouwfuncties - de activiteiten - het meest voorkomen. Ook volkstuinen lijken een grote
invloed te hebben, alweer voornamelijk omdat het er zoveel zijn.
Dat is op zich niet erg, want dat is immers de situatie. Er zijn nou eenmaal veel meer hobbymatige
dan professionele initiatieven. Wel is het interessant om te kijken wat de invloed van die verschillende
soorten initiatieven precies is. Eigenlijk doen we daarmee een gevoeligheidsanalyse: hoe gevoelig zijn
onze data voor bepaalde veranderingen? Om dat te onderzoeken kijken we op twee nieuwe manieren
naar onze initiatieven. Ten eerste maken we een onderscheid tussen hobbymatige, professionele en
semiprofessionele initiatieven. Ten tweede kijken we naar onze data zonder de volkstuinen mee te
nemen.
6.1.1
Hobbymatig, professioneel, semiprofessioneel
In tabellen 1A en 1B (alle tabellen uit deze gevoeligheidsanalyse zijn te vinden in bijlage 5) hebben we
een uitsplitsing gemaakt naar de drie vormen: hobbymatige, semiprofessionele en professionele. We
hebben deze drie soorten initiatieven vergeleken op een aantal indicatoren. In tabel 1A laten we de
totalen zien per categorie, in tabel 1B hebben we de indicatoren per initiatief (per categorie) berekend
(dus: een gemiddeld hobbymatig initiatief heeft een totaalomzet van ca €25.500).
Tabel 1A laat zien dat de professionele initiatieven een groot stempel drukken op de totale omzet van
de initiatieven. Anderzijds zijn de hobbymatige initiatieven voor een belangrijk deel verantwoordelijk
voor de totale omzet van lokaal voedsel (dit getal wordt grotendeels bepaald door de oogst van
bijvoorbeeld (volks-)moestuinen en bijenkasten in geld uit te drukken). Dat komt echter vooral door
het grote aantal hobbymatige initiatieven; tabel 1B laat zien dat de omzet van lokaal voedsel per
initiatief vele malen groter is voor de professionele initiatieven. Ook de omzet van diensten is (veel)
groter voor professionele initiatieven. Wanneer we kijken naar de totale lokale omzet – de optelling
van lokaal voedsel en lokale diensten – dan ontlopen de professionele en de hobbymatige initiatieven
elkaar niet zo erg veel in tabel 1A. In tabel 1B zijn de verschillen echter groot. De gemiddelde omzet
van lokale voedsel is groter voor de professionele initiatieven. Met andere woorden, omdat er zoveel
hobbymatige initiatieven zijn beïnvloeden ze de totale omzet van lokaal voedsel en lokale diensten,
maar per initiatief is de bijdrage een stuk kleiner. Overigens, als je kijkt naar de omzet per
oppervlakte eenheid (ha), dan valt op dat hobbymatig de professionele ver overstijgt. De hobbymatige
initiatieven zijn actief op een klein oppervlak, maar weten daar relatief toch flinke omzet (oogst) te
halen. De bijdrage van semiprofessionele initiatieven is klein. Dat komt voornamelijk omdat de omzet
uit lokaal voedsel veel kleiner is dan bij de hobbymatige initiatieven.
PPO/PRI-rapport 673
| 29
Tenslotte geven de tabellen inzicht in het aantal betrokkenen. Ten eerste valt op dat de banen die met
stadslandbouw worden gecreëerd voornamelijk op het conto van de professionele initiatieven komen.
Ten tweede zien we dat het merendeel van de betrokkenen bij een hobbymatig initiatief betrokken is.
Dit laatste loopt parallel met het grotere aantal hobbymatige initiatieven; als we naar het aantal
betrokkenen per initiatief kijken ontlopen de professionele initiatieven de hobbymatige niet zoveel.
Ook geldt hier trouwens weer dat het aantal betrokkenen per oppervlakte eenheid bij de hobbymatige
initiatieven veel hoger is dan bij de professionele. De aard van de betrokkenheid verschilt eveneens.
Betrokkenen bij professionele initiatieven zijn grotendeels klanten, terwijl het bij hobbymatige
initiatieven vaak om vrijwilligers gaat. In termen van impact zou het laatste wel eens hoger kunnen
zijn.
Tabellen 2A en 2B (bijlage 5) laten zien wat het effect van hobbymatige en professionele initiatieven is
op de tien functies van stadslandbouw. In tabel 2A hebben we het totaal aantal initiatieven per functie
aangegeven. In tabel 2B hebben we berekend welk deel van het totaal aan initiatieven voor die
categorie (bijvoorbeeld professionele initiatieven) een bepaalde functie levert (dus: 45% van de
hobbymatige initiatieven heeft als functie ‘hoofdactiviteit voedsel’ tegen 91% van de professionele).
Weer laten de tabellen interessante verschillen zien tussen de hobbymatige en professionele
initiatieven. Zo valt op dat alle professionele initiatieven de functie ‘korte keten’ leveren, terwijl het
totaal aantal initiatieven binnen die functie niet erg groot is. Anderzijds komen de functies ‘beheer van
de openbare ruimte’, ‘recreatie’ en ‘sociale cohesie’ vooral bij de hobbymatige initiatieven voor. Omdat
er zoveel meer hobbymatige initiatieven zijn, vinden we dat terug in de totalen; het aantal initiatieven
dat die functie levert is ook op het totaal aantal initiatieven groot. Tenslotte zien we een groter
percentage initiatieven dat zich richt op ‘hoofdactiviteit voedsel’ als het professionele karakter van de
initiatieven toeneemt, en juist een kleiner percentage initiatieven dat zich richt op ‘recreatie’ en
‘beheer van openbare ruimte’. Je zou hier uit kunnen halen dat als je als stad meer focus wil op lokale
productie van voedsel er meer aandacht en ruimte moet zijn (of komen) voor (semi-)professionele
initiatieven. Wil je het beheer van de openbare ruimte uit handen geven, biedt dan ruimte aan de
burgerinitiatieven.
Bovenstaande cijfers laten zien dat de hobbymatige initiatieven een relatief groot stempel drukken op
de resultaten, omdat de groep zo groot is. Ze ‘bepalen’ daarmee bijvoorbeeld voor een groot deel
welke functies van stadslandbouw als meest belangrijk uit de bus komen. Ook drukken ze de
gemiddelde omzet van lokaal voedsel en lokale diensten. Anderzijds dragen de hobbymatige
initiatieven wel bij aan de totale omzet van lokaal voedsel en lokale diensten, omdat er zoveel
hobbymatige initiatieven zijn maar ook omdat op een klein oppervlakte toch substantiële omzet wordt
gerealiseerd. Dat betekent dat als we de hobbymatige initiatieven niet zouden meenemen, de
gemiddelde omzet van (lokaal) voedsel en lokale diensten per initiatief zou toenemen, maar dat de
totale omzet van lokaal voedsel en lokale diensten flink zou afnemen.
6.1.2
Zonder volkstuinen
Daar het aandeel volkstuinen erg groot is, hebben we ook gekeken wat de impact van volkstuinen op
onze data is. Tabellen 3 en 4 (Bijlage 5) laten zien wat er met de data gebeurt wanneer we de
volkstuinen niet zouden meerekenen. Tabel 3 laat zien dat hoewel de omzet van de diensten gelijk zou
blijven, de omzet van lokaal voedsel meer dan halveert. De volkstuinen hebben een grote omzet van
lokaal voedsel en realiseren dat op een relatief klein areaal. In deze verkenning zijn we uitgegaan van
een omzet (lees: besparing voor de individuele tuinder) van €20 per week (voor een tuin van 150
m2), gedurende 26 weken per jaar. Dat is een omzet van €520 per volkstuin of omgerekend bijna
€35.000 per ha. Omdat er 13 volkstuincomplexen zijn, met tientallen tuinen per complex, is de totale
omzet van de volkstuincomplexen relatief groot. Dat zien we dus terug in de totale omzet van lokaal
voedsel en lokale diensten, die daalt aanzienlijk wanneer we de volkstuinen eruit halen. Qua
oppervlakte hebben de volkstuinen slechts een kleine impact en ook met betrekking tot het aantal
banen zijn de volkstuinen irrelevant. Wel zou het aantal betrokkenen bij stadslandbouw meer dan
halveren als we de volkstuinen niet mee zouden nemen.
Tabel 4 (bijlage 5) laat zien dat een aantal functies van stadslandbouw niet beïnvloed wordt door de
volkstuinen, terwijl de functies ‘hoofdactiviteit voedsel’, ‘recreatie’, ‘beheer openbare ruimte’ en
‘sociale cohesie’ voor een derde tot een kwart door de volkstuinen worden bepaald. Desalniettemin
verandert er niet veel in de verhouding tussen de functies wanneer de volkstuinen er tussen uit
30 |
PPO/PRI–rapport 673
gehaald worden geleverd. Voornaamste reden daarvoor is dat de functies die de volkstuinen leveren
grotendeels overeenkomen met de functies die andere hobbymatige initiatieven leveren, behalve dan
dat op de volkstuinen voedsel een hoofdactiviteit is en dat dat voor veel andere hobbymatige
initiatieven minder het geval is.
Al met al wordt het beeld dat we hebben van stadslandbouw in Almere wel degelijk beïnvloed door de
volkstuinen. Als we de volkstuinen zouden verwijderen zou de totale omzet van lokaal voedsel
bijvoorbeeld een stuk kleiner worden. Ook het aantal betrokkenen zou flink verminderen. Anderzijds
zou het aantal banen niet veranderen, en wat de meest belangrijke functies van stadslandbouw zijn
blijft ook ongewijzigd. Met andere woorden, het feit dat volkstuinen hobbymatig zijn, maar wel veel
voedsel voortbrengen – en dus een grote omzet hebben – zien we goed terug in het totaalbeeld.
6.1.3
Conclusie gevoeligheidsanalyse
De twee gevoeligheidsanalyses die we hebben uitgevoerd laten zien dat verschillende soorten
initiatieven de data op andere manieren beïnvloeden. Het maakt dus wel degelijk uit welke initiatieven
worden meegenomen in een overzicht van stadslandbouw. De inputs die wij hebben gehanteerd – de
initiatieven die wij tot het lokaal voedselweb hebben gerekend – bepalen voor een groot deel onze
resultaten. Het is interessant om te zien dat de hobbymatige initiatieven de gemiddelde omzet
drukken, maar tegelijkertijd belangrijk zijn voor de totale omzet van stadslandbouw, juist omdat ze
met zoveel zijn en op een klein oppervlak toch een substantiële omzet realiseren. Vele kleintjes maken
één grote. Daarin spelen de volkstuinen een grote rol. Hoewel ze qua functies bijvoorbeeld
vergelijkbaar zijn met veel andere hobbymatige karakter, dragen ze substantieel bij aan de omzet van
stadslandbouw doordat er relatief veel lokaal voedsel wordt geproduceerd.
De analyse laat dus zien dat wie of wat je meeneemt in je analyse (dus welke definitie je hanteert)
bepalend is voor de uitkomst. Dat ligt voor de hand. Wat deze analyse interessant maakt is dat
duidelijk naar voren komt wie waar aan bijdraagt. En dus waar je als stad richting aan kan geven. Wil
je meer bijvoorbeeld aandacht voor lokaal voedsel, dan ligt een focus op professionele initiatieven
meer voor de hand. De analyse laat ook mooi zien dat hoewel ze klein qua omvang zijn, de
hobbymatige initiatieven op meerdere vlakken nadrukkelijk meetellen in het voedselweb.
6.2
Impact
Social Enterprise gaat na ‘effecten’ nog een stap verder: dan wordt de impact van een bedrijf of
initiatief bepaald. Impact wordt gezien als dat deel van de effecten dat aan het bedrijf of initiatief kan
worden toegeschreven. Voor dit document was het bepalen van de impact nog een stap te ver, maar
we geven hier wel al een voorzet. De impact van het lokaal voedselweb zou kunnen worden bepaald
door de som van de veranderingen door dat voedselweb ‘lokaal te interpreteren’. We hebben nu
bijvoorbeeld niet de omzet stadslandbouw in relatie gebracht met de totale omzet aan voedsel in de
stad. Overigens hebben we wel iets kunnen zeggen over impact op het oppervlak (1,2%) en aantal
betrokkenen (1,7%) van de stad: dit lijkt relatief klein. Maar dit zeker verdient een verdere uitwerking
en verdieping; wat betekenen de totale omzet, het totaal aantal betrokkenen, het totaal aantal banen
en het bieden van de functies, voor Almere? En hoe verhoudt dit zich tot andere steden? Is Almere
een uitzondering, het heeft relatief veel open (groene) ruimte. Steden die meer verstedelijkt zijn
volgens de CBS systematiek hebben mogelijk minder ruimte voor voedselinitiatieven. Is de impact in
het ruime Almere dan kleiner dan in een meer versteende stad?.
Eén manier om dit te doen is door te kijken naar de beleidsdoelen van Almere, en in te schatten in
welke mate het voedselweb aan die doelen bijdraagt. Het coalitieakkoord, Kracht van de stad, uit
2014 geeft een indicatie. Hierin is de ambitie verwoord. Almere wil een stad worden die:
•
schone energie produceert;
•
uitnodigt tot bewegen en een gezonde levensstijl;
•
zorg dichtbij organiseert;
•
afval omzet in grondstof;
•
gezond voedsel en zuiver water produceert (Almere, stad van het zuiverste
water);
PPO/PRI-rapport 673
| 31
•
circulair is, waar grondstoffen worden ingezet als bouwstof en kringlopen worden
gesloten;
•
een rijkdom heeft aan planten en dieren en groen om van te genieten.
Als de stad Almere bijvoorbeeld als doel heeft gezond voedsel te produceren, dan kunnen we bepalen
welk aandeel door het lokale voedselweb geleverd wordt. Voor andere beleidsdoelen zijn wellicht
minder snel cijfers voorhanden, maar kunnen we nog steeds aangeven in welke mate het lokaal
voedselweb een bijdrage kan leveren aan het halen van die doelen. Als voorbeeld, als Almere bewegen
en een gezonde leefstijl wil bevorderen, dan laat ons overzicht zien dat een aantal
stadslandbouwinitiatieven hiertoe uitdaagt. Ook wordt duidelijk hoeveel mensen bij initiatieven
betrokken zijn, wat weer kan worden gelieerd aan de Almere ’s doelen op dit gebied.
Binnen de contouren van het huidige project is het niet mogelijk dit verder uit te werken, maar het
geeft wel aanknopingspunten voor hoe in de toekomst verder invulling kan worden gegeven aan het
begrip impact.
32 |
PPO/PRI–rapport 673
7
Conclusies
In dit onderzoek hebben we een methode om de omvang en betekenis van stadslandbouw te meten
uitgedacht en in de praktijk gebracht. Vooral het in de praktijk brengen was een nuttige exercitie,
omdat het duidelijk maakte hoeveel discussiepunten er zijn, en hoeveel haken en ogen er in de
praktijk kunnen zitten aan het hanteren van het op het oog relatief eenvoudige methode.
Ons onderzoek, en vooral de praktische toepassing ervan op de pilotstad Almere, heeft duidelijk
gemaakt dat het erg moeilijk is om een schatting te maken van de betekenis van stadslandbouw. Ten
eerste is het moeilijk te bepalen welke initiatieven meegenomen moeten worden, hoewel dit met een
duidelijke definitie is te ondervangen. Het hanteren van zo’n definitie is soms lastig omdat initiatieven
buiten of juist binnen de boot kunnen vallen die daar niet lijken te horen, maar dat maakt een
vergelijking met andere steden wel mogelijk.
Ten tweede zit bij het scoren van de initiatieven een grote (potentiele) valkuil. Om dat te kunnen doen
moeten er veel aannames worden gedaan. Sommige van die aannames zijn te checken als men daar
de tijd voor neemt – de prijs van honing, het aantal kilo’s vlees dat van een koe komt. En ook de
aannames die wij hebben gedaan over initiatieven – het aantal hectares, het aantal betrokkenen – is
te checken als er tijd is om met de betrokkenen van initiatieven in gesprek te gaan (hoewel zoiets als
het bepalen wie betrokken is ook lastig kan zijn). Bij andere aannames ligt dat al veel moeilijker, denk
bijvoorbeeld aan het aandeel lokaal voedsel op het menu van een restaurant, het aantal klanten
binnen versus het aantal klanten buiten de stad of de toegevoegde waarde van lokale producten. Ten
derde liet de exercitie zien hoe moeilijk het is om omzet toe te rekenen. We moesten werken met
verschillende productstromen, verschillende consumentengroepen, en met toegevoegde waardes om
dubbeltellingen te voorkomen. Als we dit op grotere schaal zouden doen, en steden die naast elkaar
gelegen zijn zouden een eigen meting uitvoeren, is het nog moeilijker de stromen te ontrafelen. De
vraag is dan of het mogelijk is de omzetten uit de verschillende steden op te tellen. Een exercitie op
regio schaal ligt dan meer voor de hand.
De noodzaak voor zoveel aannames, en de ingewikkeldheid van het ontrafelen van al deze systemen,
roept de vraag op hoe zinvol deze meting is geweest. Het is moeilijk inschatten hoe dicht we bij ‘de
waarheid’ (hoe die dan ook is gedefinieerd) zijn gekomen. Bovendien was deze oefening voor ons
onmogelijk geweest als we niet de beschikking hadden gehad over iemand die het lokale speelveld zo
goed kent. De vraag is of zo’n lokaal iemand voor elke stad beschikbaar is.
Toch was deze exercitie ook erg nuttig. Niet alleen omdat duidelijk werd hoe ingewikkeld het speelveld
in elkaar zit, maar ook omdat ze inzicht gaf in wat daadwerkelijk het effect van stadslandbouw is. Ze
liet zien dat initiatieven die als typische stadslandbouwinitiatieven bekend staan, wellicht slechts een
kleine betekenis hebben als we het hebben over het beschikbaar maken van lokaal voedsel. Maar
omdat het er veel zijn en ze op een klein stukje grond toch omzet realiseren en stedelingen weten te
betrekken, dragen ze substantieel bij aan het voedselweb. Ook werd duidelijk hoeveel voedsel er
eigenlijk in volkstuinen wordt verbouwd, en hoe gecompliceerd productstromen kunnen zijn - ook als
een groot deel van die producten uit de regio komt. We zagen dat er zonder professionele initiatieven
slechts weinig werk is in de stadslandbouw. Het toepassen van de methode op een echte casus
verplichtte ons als het ware alle stromen te ontrafelen en om echt te kijken wat een initiatief bijdraagt
aan een lokaal voedselweb. Alleen al voor het begrip dat daaruit voortkomt was deze exercitie van
meerwaarde. Begrip dat kan leiden tot een andere focus van het stedelijk (voedsel) beleid. Wil je
bijvoorbeeld meer aandacht voor lokale voedselproductie, dan zal je je als gemeente moeten richten
op (het stimuleren van) professionele initiatieven. Gaat het om beheer van openbare ruimte of
recreatie dan liggen andere type initiatieven meer voor de hand.
Wat is een volgende stap? Is dat een verkenning van de betekenis van stadslandbouw op landelijke
schaal: een nulmeting, een benchmark op landelijke schaal? Onze verkenning biedt voldoende
aanknopingspunten voor een vervolg stap in die richting, maar laat ook de vele valkuilen zien. Gezien
de complexiteit en het ontbreken van (harde) data die in de analyse van één stad al naar voren komt,
zullen er nog de nodige stappen gezet moeten worden wil het zover komen.
PPO/PRI-rapport 673
| 33
34 |
PPO/PRI–rapport 673
8
Referenties
Abma, R., U. Kirchholtes, J.E. Jansma en M.P. Vijn, 2013. Maatschappelijke kosten-batenanalyse
stadslandbouw. De cases Voedseltuin Rotterdam, De Nieuwe Warande en Hazennest Tilburg.
Witteveen+Bos, Praktijkonderzoek Plant & Omgeving (PPO), Wageningen UR. 99 pp.
Almere, 2014. Coalitieakkoord (2014-2018) Kracht van de stad. 15 mei, 2014. 24 pp
Dekking, A.J. 2015. Stadslandbouw in Almere; de stand van zaken op 1 januari 2015.
Praktijkonderzoek Plant & Omgeving (PPO), Wageningen UR. 59 pp.
Jansma, J.E., E.J. Veen, A.G.J. Dekking, M.P. Vijn, W. Sukkel, M. Schoutsen, A.J. Visser, M. van Boxtel
en H. Wieringa, 2011. Staalkaarten stadslandbouw+; ontwikkelstrategieën om te komen tot
stadslandbouw in Almere Oosterwold. Wageningen UR, PPO agv Lelystad 63 pp.
Jansma, J.E., J. Chambers, E. Sabas and E.J. Veen, 2015. The Urban Agriculture Circle: A Methodology
to Understand the Multi-functionality of Urban Agriculture. Conference paper, Second Conference on
Agriculture in an Urbanizing Society, Rome, 2015.
Schram-Bijkerk, D., E.M. Dirven-van Breemen en P.F. Otte, 2015. Healthy Urban gardening. RIVM
report 2015-0172, Bilthoven, the Netherlands. 70 pp.
Veen, E.J., B., Breman en J.E. Jansma, 2012. Stadslandbouw. Een verkenning van groen en boer zijn
in en om de stad. Wageningen UR, Lelystad november 2012. 42 pp.
Websites:
http://www.social-enterprise.nl/impact-first/Impact-First.pdf (voorjaar 2015)
http://www.stadslandbouwtool.nl (najaar 2015)
PPO/PRI-rapport 673
| 35
36 |
PPO/PRI–rapport 673
Bijlage 1
Functies
De tien ‘functies’ zijn gebaseerd op het rapport Staalkaarten Stadslandbouw+ (Jansma et al., 2011);
daar worden tien typen bedrijven genoemd (het voedselbedrijf, het zorgbedrijf, etc.). Deze functies
komen ook terug in het rapport Een verkenning van groen en boer zijn in en om de stad (Veen et al.,
2012). Overigens, in het eerste rapport wordt gesproken over ‘groene daken’, waar in het tweede
wordt gesproken over ‘biodiversiteit’, een functie die we hier aanhouden.
Hoofdactiviteit voedsel
De functie ‘hoofdactiviteit voedsel’ wordt aangekruist wanneer voedselproductie, verwerking,
distributie en/of retail van voedsel kan worden gezien als (één van) de hoofdactiviteit(en) van het
initiatief. Met hoofdactiviteit wordt bedoeld dat ten minste de helft van de omzet van het initiatief uit
voedselproductie wordt gehaald, of wanneer het mogelijk maken van consumptie van lokaal voedsel
als expliciet doel geldt van het initiatief. Het gaat nadrukkelijk niet om initiatieven waarbij
voedselproductie voornamelijk wordt gezien als beleving, educatie of gezamenlijke activiteit.
Energie
De functie ‘energie’ wordt aangekruist wanneer het initiatief energie produceert, bijvoorbeeld door
gebruik van windmolens, zonnepanelen, biovergisters, of restwarmte uit kassen, in te zetten voor
eigen gebruik of voor derden.
Hergebruik
De functie ‘hergebruik’ wordt aangekruist wanneer een initiatief gebruik maakt van stedelijke
reststromen zoals stedelijk GFT afval, grijs afvalwater of zwart rioolwater. Het gaat dus nadrukkelijk
om het als grondstof gebruiken van dat wat doorgaans als afval wordt gezien. Een voorbeeld is het
composteren of vergisten van organisch afval dat vervolgens weer toegepast kan worden op de
akkers. Het kan hierbij ook gaan om gebruik van eigen reststromen zoals mest.
Recreatie
De functie ‘recreatie’ wordt aangekruist wanneer een initiatief specifiek is ingericht om stedelingen te
bewegen tot recreëren. Het kan hierbij gaan om een ruimtelijke inrichting – er is een speeltuin
aanwezig of er is een horecagelegenheid – of om het organiseren van activiteiten. We spreken ook van
recreatie wanneer mensen voornamelijk bij het initiatief betrokken zijn omdat het voor hen een hobby
is. We doelen daarmee niet op vrijwilligers, maar op bijvoorbeeld tuinders op een volkstuin.
Educatie
De functie ‘educatie’ wordt aangekruist wanneer het initiatief als expliciet doel heeft kinderen en/of
volwassenen iets bij te brengen over voedsel en/of landbouw.
Sociale cohesie
De functie ‘sociale cohesie’ wordt aangekruist wanneer het initiatief mensen samenbrengt op één van
de volgende manieren: 1) buurtbewoners starten en/of onderhouden samen een initiatief; 2) er
worden activiteiten georganiseerd waarbij mensen met elkaar in aanraking komen, zoals een
barbecue, een concert of gezamenlijk tuinieren; 3) een initiatief wordt ondersteund of gedragen door
meerdere mensen die elkaar fysiek tegen (kunnen) komen op de tuin (zoals in het geval van een
pergolabedrijf of bij de inzet van vrijwilligers).
Zorg
De functie ‘zorg’ wordt aangekruist wanneer een initiatief professionele zorg biedt aan mensen met
bijvoorbeeld psychische klachten of lichamelijke beperkingen.
PPO/PRI-rapport 673
| 37
Beheer van de openbare ruimte
De functie ‘beheer van de openbare ruimte’ wordt aangekruist wanneer een initiatief het beheer van
de openbare ruimte (gedeeltelijk) overneemt van de gemeente. Het kan daarbij gaan om het gebruik
van braakliggende terreinen of zelfbeheer door wijkbewoners. Het onderscheidende kenmerk voor
deze functie is dat het gaat om openbare ruimte; ruimte die vrij toegankelijk is. Het gaat dus niet om
landbouwgrond (of volkstuinen) in beheer of eigendom van een initiatief, wanneer dit niet opengesteld
is voor publiek. Een schooltuin wordt wel gezien als openbare ruimte. Vanzelfsprekend gaat het alleen
om initiatieven die ruimte in gebruik hebben.
Korte ketens
De functie ‘korte ketens’ wordt aangekruist wanneer een initiatief het mogelijk maakt dat voedsel op
een ‘alternatieve’ manier de consument bereikt (dat wil zeggen niet via de gangbare kanalen –
levering aan de consument via de supermarkt is mogelijk wanneer producent/verwerker direct aan de
supermarkt levert), waarbij het gaat om lokaal geproduceerd voedsel (dat wil zeggen producten
afkomstig van initiatieven binnen een straal van 25 km). Als voorbeelden noemen we een
boerenmarkt, een winkel, online shop of horecagelegenheid met lokale producten.
Biodiversiteit
De functie ‘biodiversiteit’ wordt aangekruist wanneer een initiatief als expliciet doel heeft bij te dragen
aan het vergroten van de stedelijke biodiversiteit.
38 |
PPO/PRI–rapport 673
Bijlage 2
Indicatoren
Kwantitatieve indicatoren
Omvang
De omvang van een initiatief wordt op verschillende manieren weergegeven. Daarbij gaat het om
omzet (€), oppervlakte (ha), en aantal betrokkenen, en het belang van voedsel daarin.
Totale omzet
Dit betreft de totale jaaromzet van het initiatief. Het gaat hier om de totale omzet (€), dus van alle
producten en diensten, al dan niet lokaal.
Aandeel lokaal voedsel
Hier gaat het om het aandeel van de verkoop van lokaal voedsel in de totale jaaromzet van het
initiatief, (in %).
Omzet lokaal voedsel
Dit betreft de totale jaaromzet van de verkoop van lokaal voedsel, uitgedrukt in euro’s.
Omzet diensten
Dit betreft de totale jaaromzet van de verkoop van diensten, uitgedrukt in euro’s.
Oppervlakte
Dit betreft de oppervlakte van het initiatief, uitgedrukt in hectares.
Aandeel voedsel in oppervlakte
Dit betreft het aandeel van de oppervlakte van het initiatief dat gebruikt wordt voor het telen van
voedsel, (% van totale oppervlakte).
Oppervlakte voedselproductie
Dit betreft de oppervlakte van het initiatief dat gebruikt wordt voor het telen van voedsel, uitgedrukt
in hectares.
Aantal betrokkenen
Dit betreft het aantal mensen dat bij het initiatief betrokken is als vrijwilliger, deelnemer, tuinder,
ondernemer, werknemer, aandeelhouder/lid, etc. Omdat betrokkenheid moeilijk te bepalen is (hoe
vaak moet iemand meewerken om als vrijwilliger te worden aangemerkt?) wordt dit getal geschat
door de expert zelf.
Aantal banen
Dit betreft het aantal fte’s dat betaald wordt om betrokken te zijn bij, of zijn geld verdient met, het
initiatief.
Kwalitatieve indicatoren
Locatie
Van elk initiatief is aangekruist waar het gelegen is. Daarbij maken we onderscheid tussen een wijk,
een park, een professionele zone en het buitengebied.
PPO/PRI-rapport 673
| 39
Wijk
Binnen de bebouwde kom, in het deel van de bebouwing dat een woonfunctie heeft. Groenstroken in
of aan de rand van de wijk, worden niet tot de locatie ‘wijk’ genoemd. Een groenstrook is in dit geval
bijvoorbeeld gelegen langs een water of weg. Deze worden ingedeeld bij de locatie park.
Park
Binnen de bebouwde kom, in dat deel van de bebouwing dat de functie openbaar groen heeft. Het
gaat hier dus ook om de groenstroken uit bovenstaande definitie.
Professionele zone
Binnen of buiten de bebouwde kom, met de bestemming industrie, sportparken, kantoren, logistieke
centra, en dergelijke; ook een groenstrook in een industriegebied wordt gedefinieerd als ‘professionele
zone’.
Buitengebied
Alle overige ruimte buiten de bebouwde kom.
Vorm van het voedselweb
Een initiatief kan zich op meerdere manieren met voedsel bezighouden. Voedselproductie ligt voor de
hand, maar het kan ook gaan om bijvoorbeeld verwerking of distributie.
Productie
Productie betreft het produceren van voedsel, zoals het verbouwen van eetbare gewassen of het
houden van dieren die bijvoorbeeld melk, vlees of eieren geven. We stellen daarbij geen eisen aan de
schaal van productie.
Verwerking
Bij verwerking gaat het om het verwerken van een product tot een ander product, zoals het bakken
van brood, het maken van jams of het maken van conserven. Wanneer een initiatief zijn eigen dieren
laat slachten, wordt dit ook gerekend tot verwerking.
Distributie
Met distributie bedoelen we de transport van (verwerkte of onverwerkte) producten naar een andere
partij zoals een restaurant of een winkel. Een webwinkel waarbij distributie onderdeel is van het
bedrijfsconcept, is een voorbeeld.
Retail
Retail betreft de verkoop van (verwerkte of onverwerkte) producten, zonder dat daarbij sprake is van
horeca. Denk aan een boerderijwinkel, een natuurvoedingswinkel of een boerenmarkt.
Horace/catering
Horeca/catering betreft de verkoop van doorgaans verwerkte producten, die direct kunnen worden
geconsumeerd, zoals op een terras, in een restaurant of – middels catering – bij mensen thuis.
Werkvorm
We maken een onderscheid tussen professionele en particuliere initiatieven, en herkennen daarbij ook
een tussenvorm.
Professioneel
Een initiatief is professioneel wanneer het oogmerk heeft om een inkomen te verwerven of winst te
maken.
40 |
PPO/PRI–rapport 673
Particulier
Een initiatief is particulier wanneer het geen doel heeft om een inkomen te verwerven of winst te
maken.
Semiprofessioneel
Een initiatief is semiprofessioneel wanneer het componenten van zowel een professioneel als een
particulier initiatief heeft. Als voorbeeld: een buurttuin die groenten verkoopt om de pacht te kunnen
opbrengen, of een initiatief waarin zowel professionele instellingen als vrijwilligers samenwerken in de
aansturing ervan.
Juridische vorm
We kunnen ook meer grip krijgen op de verschillende soorten initiatieven door te kijken naar de
juridische vorm van een initiatief.
Geen
Het initiatief heeft geen formele organisatievorm.
Vereniging
Het initiatief staat bij de Kamer van Koophandel ingeschreven als vereniging.
Stichting
Het initiatief staat bij de Kamer van Koophandel ingeschreven als stichting.
Maatschap
Het initiatief staat bij de Kamer van Koophandel ingeschreven als maatschap.
B.V. / N.V. / C.V. / ZZP
Het initiatief staat bij de Kamer van Koophandel ingeschreven als B.V., N.V., C.V. of ZZP’ er.
Coöperatie
Het initiatief staat bij de Kamer van Koophandel ingeschreven als coöperatie.
Anders
Het initiatief heeft een andere (rechts)vorm. Hieronder vallen bijvoorbeeld schooltuinen, welke
onderdeel uitmaken van een school.
PPO/PRI-rapport 673
| 41
42 |
PPO/PRI–rapport 673
Bijlage 3
Element
Werkgelegenheid
Toegevoegde
Waarde
Indirecte baten
Aantrekkelijk
woonklimaat
Leefomgeving
Milieu
Klimaat
Voeding en
gezondheid
Zorg en welzijn
Participatie en
cohesie
Recreatie en vrije
tijd
Onderwijs
Omschrijving van de 12
elementen van de
Stadslandbouwcirkel
Omschrijving
De mate waarin aandacht is voor het creëren van werkgelegenheid
De mate waarin aandacht is voor het ontwikkelen van business
De mate waarin aandacht is voor het creëren van additionele (financiële)
waarde voor niet direct betrokkenen
De mate waarin aandacht is voor een goed woonklimaat
De mate waarin
omgeving
De mate waarin
De mate waarin
De mate waarin
gezondheid
De mate waarin
De mate waarin
aandacht is voor de groene kwaliteit/biodiversiteit van de
aandacht is voor het milieu
aandacht is voor het reduceren van klimaat effecten
aandacht is voor het verbeteren van voedsel gerelateerde
aandacht is voor versterken van zorg en welzijn
aandacht is voor het versterken van sociale cohesie
De mate waarin ruimte wordt geboden voor recreatie en vrije tijdsbesteding
De mate waarin aandacht is voor onderwijs en educatie (over natuur,
landbouw en voedsel)
(Bron: Jansma et al., 2015)
PPO/PRI-rapport 673
| 43
44 |
PPO/PRI–rapport 673
Bijlage 4
Vragenlijst OSA-monitor
De vragen zoals gehanteerd in de online versie van de monitor stadslandbouw
(www.stadslandbouwtool.nl). Nummering is in overeenstemming gebracht met die zoals toegepast in
de monitor. De monitor is afgeleid van de stadslandbouwcirkel (zie hoofdstuk 5). De in deze monitor
gebruikte termen wijken in aantal gevallen echter af van die van de stadslandbouwcirkel. Ook de
positionering is soms anders. De monitor is nog in ontwikkeling. Hier wordt gebruik gemaakt van de
versie zoals die najaar 2015 beschikbaar was.
De economische stad
1.2
Werkgelegenheid
1.2.1
Genereert het desbetreffende Stadslandbouwinitiatief aantoonbaar extra
werkgelegenheid?
1.2.2
Houdt men bij het doen van investeringen aantoonbaar rekening met de lokale
economie?
2.1
Waarde
2.1.1
Is er een (business)plan opgesteld waaruit blijkt hoe groot het netto bedrijfsresultaat
van uw stadslandbouwinitiatief is? Is dit in samenspraak met stakeholders opgesteld?
2.1.2
Kan worden aangetoond dat het project niet alleen op de korte termijn waarde
genereerd, maar ook op de middellange en lange termijn?
2.2
(Indirecte) baten
2.2.1
Is er een analyse gedaan naar het inzichtelijk krijgen van de indirecte (lange termijn)
baten die het stadslandbouwinitiatief genereerd? Hierbij dient naast financiële baten ook
rekening gehouden te worden met sociale baten.
2.2.2
6.1
Zijn deze baten gekwantificeerd, dan wel aantoonbaar gemaakt?
Attractieve buurt/Leefbaarheid
6.1.1
Kan worden aangetoond dat de ruimtebeslag van het project efficiënt is ingericht en
dat de (negatieve) impact door 'hinder' minimaal is? (hinder kan zijn: lichthinder,
geluidshinder of stank, etc.)
6.1.2
Kan worden aangetoond dat er vormen van (dubbel) efficiënt ruimtegebruik worden
toegepast? (combinaties van: bouw, landbouw, natuur, energie, etc.)?
De gezonde stad
6.2
Levendig/Flexibiliteit
6.2.1
Kan worden aangetoond dat er vormen van (dubbel) efficiënt ruimtegebruik worden
toegepast? (combinaties van: bouw, landbouw, natuur, energie, etc.)?
6.2.2
Kan worden aangetoond dat is gekeken naar optimalisatie van het ontwerp op
'componentniveau', dit om de flexibiliteit van het ontwerp in de toekomst te vergroten?
3.1
Milieu en biodiversiteit
3.1.1
Wordt er een studie gedaan ter identificatie en documentatie van waardevolle
natuurlijke locaties rondom de projectlocatie?
3.1.2
Kan worden aangetoond dat de bestaande habitat van flora en fauna is geïdentificeerd
nabij de projectlocatie, en wordt deze beschermd tijdens en na uitvoering van het project
tegen menselijk handelen en invasieve soorten?
3.2
Klimaat(verandering en –adaptatie)
3.2.1
Wordt er door het projectteam inventarisatie gemaakt van de mogelijke
klimaatsverandering (aan de hand van scenario's) in het gebied en hoe dit door het project
wordt beïnvloed? (bij voorkeur door het opstallen van een Klimaats- of Adaptatieplan)
3.2.2
Wordt er rekening gehouden met flexibiliteit in het ontwerp zodat over de lange
termijn gezegd kan worden dat het project bestand is tegen klimaatverandering?
4.1
Voedselzekerheid
4.1.1
Is een inventarisatie gemaakt van de, voor voedselproductie: beschikbare ruimte,
zowel op maaiveld als op daken, voor zowel nieuw als bestaand oppervlak.
4.1.2
In het (her) ontwerp is minimaal 20% van de voor voedselproductie beschikbare
ruimte voor voedselproductie gereserveerd.
PPO/PRI-rapport 673
| 45
Onze stad
4.2
Gezondheid
4.2.1
Zijn de potentiële negatieve effecten (bijvoorbeeld: uitvoeringseffecten, criminaliteit)
van het project op de omgeving verwijderd, geminimaliseerd en/of gecompenseerd?
4.2.2
Kan worden aangetoond dat de potentiele positieve effecten voor de gezondheid in
kaart zijn gebracht en optimaal worden benut?
5.1
Participatie
5.1.1
Heeft het project een organisatiestructuur waarbij burgers een stem hebben in de
beleidsvorming ten aanzien van stadslandbouw, en waarin partijen tot een vergelijk kunnen
komen?
5.1.2
Heeft het project draagvlak bij omwonenden en betrokkenen en zijn deze zelf ook
actief betrokken middels vertegenwoordigers en stakeholder-groepen?
5.2
Recreatie
3.3.1
Kan worden aangetoond dat het project zo is ontworpen dat waardevolle historische
en culturele elementen in stand worden gehouden of zelfs verbeterd?
3.3.2
Kan worden aangetoond dat de opties voor recreatie zijn geëvalueerd en optimaal in
het ontwerp worden benut?
1.1
Educatie (en onderwijs)
1.1.1
Biedt het project aantoonbaar gelegenheid voor MBO/HBO/WO studenten ten bate
van stages, onderzoeksopdrachten e.d.?
1.1.2
Draagt het project aantoonbaar bij aan bewustwording en educatie van bezoekers en
participanten?
46 |
PPO/PRI–rapport 673
Bijlage 5
Tabellen gevoeligheidsanalyse
Aantal banen
betrokkenen
Aantal
(ha)
Oppervlakte
voedselproductie
Oppervlakte (ha)
voedsel en
diensten (€)
Omzet lokaal
diensten(€)
Omzet
voedsel (€)
Omzet lokaal
Totale omzet (€)
Totaal (1A)
Aantal initiatieven
Deze gevoeligheidsanalyse wordt in hoofdstuk 6 van de verkenning toegelicht.
17.500
57.000
14
12
210
3
Professioneel
11
6.500.000
640.000
540.500
1.180.000
244
243
500
19
Totaal
75
7.880.000
1.770.000
568.000
2.338.000
296
285
3.310
24
Omzet lokaal
initiatief (1B)
Totale omzet (€)
Gemiddeld per
Aantal banen
40.000
Aantal
83.500
betrokkenen
13
(ha)
Semiprofessioneel
Oppervlakte
2
voedselproductie
2.600
Oppervlakte (ha)
30
diensten (€)
38
voedsel en
1.110.000
Omzet lokaal
10.000
Omzet
1.100.000
diensten(€)
1.300.000
voedsel (€)
51
Aantal initiatieven
Hobbymatig
Hobbymatig
51
25.500
22.000
200
22.200
0,8
0,6
51
0
Semiprofessioneel
13
6.400
3.100
1.350
4.450
1
0,9
16
0
Professioneel
11
591.000
58.200
49.100
107.300
22
22
46
2
Tabel 1A. Hobbymatige, semiprofessionele en professionele initiatieven uitgesplitst en bekeken op een
aantal indicatoren, berekend als totaal.
Tabel 1B. Hobbymatige, semiprofessionele en professionele initiatieven uitgesplitst en bekeken op een
aantal indicatoren, berekend als gemiddelde per initiatief.
PPO/PRI-rapport 673
| 47
Educatie
Biodiversiteit
Zorg
Korte keten
Sociale cohesie
0
38
21
7
6
42
0
28
Semiprofessioneel
13
10
0
0
9
6
0
4
2
7
4
Professioneel
11
10
1
1
4
2
2
2
2
11
2
Totaal
75
43
1
1
51
29
9
12
46
18
34
Beheer openbare
14%
12%
82%
0%
55%
Semiprofessioneel
13 77%
0%
0%
69%
46%
0
31%
15%
54%
31%
Professioneel
11 91%
9%
9%
36%
18%
18%
18%
18% 100%
18%
Totaal
75 57%
1%
1%
68% 39% 12% 16% 61% 24%
45%
Sociale cohesie
Zorg
41%
Korte keten
Biodiversiteit
75%
ruimte
Educatie
0%
Hergebruik
0%
Energieproductie
51 45%
voedsel
Hobbymatig
totale groep (2B)
Hoofdactiviteit
Recreatie
Percentage van
ruimte
Recreatie
Beheer openbare
Hergebruik
0
voedsel
23
Hoofdactiviteit
Energieproductie
Aantal initiatieven
51
Aantal initiatieven
Hobbymatig
Totaal (2A)
Tabel 2A. Hobbymatige, semiprofessionele en professionele initiatieven uitgesplitst en ingedeeld naar
functie, berekend als totaal.
Tabel 2B. Hobbymatige, semiprofessionele en professionele initiatieven uitgesplitst en ingedeeld naar
functie, berekend als percentage van totale groep.
48 |
PPO/PRI–rapport 673
Zonder
volkstuinen
75
7.880.000
1.770.000
568.000
2.338.000
296
285
3.310
24
62
6.807.000
736.000
568.000
1.304.000
260
256
1.290
24
Tabel 3. Onderscheid tussen het totaal aan initiatieven, en het totaal aan initiatieven zonder de
volkstuinen
Biodiversiteit
Zorg
Korte keten
Sociale cohesie
1
1
51
29
9
12
46
18
34
30
1
1
38
29
9
12
33
18
21
ruimte
Educatie
Beheer openbare
Recreatie
43
voedsel
Hergebruik
62
Energieproductie
Zonder
75
Hoofdactiviteit
Aantal initiatieven
volkstuinen, bekeken op een aantal indicatoren.
Met volkstuinen
Aantal banen
Aantal
betrokkenen
(ha)
Oppervlakte
voedselproductie
Oppervlakte (ha)
voedsel en
diensten (€)
Omzet lokaal
(€)
Omzet diensten
voedsel (€)
Omzet lokaal
Totale omzet (€)
Aantal initiatieven
Met volkstuinen
Tabel 4. Onderscheid tussen het totaal aan initiatieven, en het totaal aan initiatieven zonder de
volkstuinen, ingedeeld naar functie.
PPO/PRI-rapport 673
| 49
Correspondentie adres voor dit rapport:
Bij Wageningen UR proberen plantonderzoekers de eigenschappen van
Postbus 430
planten te benutten om problemen op het gebied van voedsel, grondstoffen
8200 AK Lelystad
en energie op te lossen. Zo worden onze kennis van planten en onze
T 0320 29 11 11
moderne voorzieningen ingezet om de kwaliteit van leven in het algemeen en
www.wageningenUR.nl
de innovatiekracht van onze opdrachtgevers in het bijzonder te vergroten.
PPO/PRI-rapport 673
De missie van Wageningen UR (University & Research centre) is ‘To explore
the potential of nature to improve the quality of life’. Binnen Wageningen UR
bundelen 9 gespecialiseerde onderzoeksinstituten van stichting DLO en
Wageningen University hun krachten om bij te dragen aan de oplossing van
belangrijke vragen in het domein van gezonde voeding en leefomgeving. Met
ongeveer 30 vestigingen, 6.500 medewerkers en 10.000 studenten behoort
Wageningen UR wereldwijd tot de aansprekende kennisinstellingen binnen
haar domein. De integrale benadering van de vraagstukken en de
samenwerking tussen verschillende disciplines vormen het hart van de
unieke Wageningen aanpak.
Praktijkonderzoek Plant & Omgeving,
onderdeel van Wageningen UR
Edelhertweg 1
Postbus 430
8200 AK Lelystad
T (+31)320 29 11 11
www.wageningenUR.nl/ppo
Report 673
Bij Wageningen UR proberen plantonderzoekers de eigenschappen van planten
te benutten om problemen op het gebied van voedsel, grondstoffen en energie
op te lossen. Zo worden onze kennis van planten en onze moderne voorzieningen
ingezet om de kwaliteit van leven in het algemeen en de innovatiekracht van onze
opdrachtgevers in het bijzonder te vergroten.
De missie van Wageningen UR (University & Research centre) is ‘To explore the
potential of nature to improve the quality of life’. Binnen Wageningen UR bundelen
9 gespecialiseerde onderzoeksinstituten van stichting DLO en Wageningen
University hun krachten om bij te dragen aan de oplossing van belangrijke vragen
in het domein van gezonde voeding en leefomgeving. Met ongeveer 30 vestigingen,
6.500 medewerkers en 10.000 studenten behoort Wageningen UR wereldwijd tot de
aansprekende kennisinstellingen binnen haar domein. De integrale benadering van
de vraagstukken en de samenwerking tussen verschillende disciplines vormen het
hart van de unieke Wageningen aanpak.