Academia.eduAcademia.edu

Waar komen mensenrechten vandaan?

2024, Radix

Mensenrechten zijn overal. Of het nu gaat om het terugdringen van broeikasgassen, de buitenlandpolitiek van de Europese Unie of het opvangen van vluchtelingen; in al deze vraagstukken speelt de naleving van mensenrechtenverdragen zoals het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens of het VN-Vluchtelingenverdrag een rol. Door de politieke en maatschappelijke impact van deze verdragen is er in de wetenschappelijke literatuur in de afgelopen tientallen jaren een discussie op gang gekomen over de vraag waar mensenrechten vandaan komen. Verschillende denkers hebben gepleit voor een groter verhaal om mensenrechten te funderen (Wolterstorff, 2008, 342). In dit artikel ga ik in op drie grotere verhalen over de herkomst van mensenrechten. Allereerst geef ik de uitleg van de Duitse politiek filosoof Leo Strauss (1899-1973), die stelt dat mensenrechten een product zijn van de Franse en Britse Verlichting en voortbouwen op de door hun gepropageerde traditie van 'natural rights'. Op deze stelling reageert de Britse historicus Brian Tierney (1922-2019), die teruggrijpt op de twaalfde eeuw en stelt dat 'natural rights' tot de middeleeuws-christelijke traditie behoren. Tot slot geef ik de verklaring van de Amerikaanse historicus Samuel Moyn (1972), die stelt dat mensenrechten pas echt ontstaan kort voor de Tweede Wereldoorlog en een impuls krijgen in reactie op de Tweede Wereldoorlog. Aan het eind van het artikel breng ik de drie auteurs in gesprek en ga ik in op de vraag of mensenrechten een uiting zijn van 'natural rights' en/of 'natural law'. Ik pleit in dit stuk voor een matiging in de hantering van mensenrechten en zoek naar een verbinding tussen mensenrechten en natuurrecht om te voorkomen dat het spreken over mensenrechten sleets wordt.

Radix 50 | #3 | 2024 | p 240-250 Wetenschap - Op zoek naar een groot verhaal thema Waar komen mensenrechten vandaan? Maurits Potappel Abstract Door de impact van mensenrechten is er in recente literatuur een debat op gang gekomen over de genealogie van mensenrechten. Dit overzichtsartikel analyseert drie mogelijke verklaringen. Volgens sommigen zijn mensenrechten een vorm van natuurrecht terwijl critici stellen dat mensenrechten een vorm zijn van natuurlijke rechten. Dit artikel pleit ervoor om mensenrechten te verbinden met het natuurrecht en een matiging aan te brengen in de uitbreiding van mensenrechten om te voorkomen dat het concept sleets wordt. canoniek recht, mensenrechten, natuurrecht, natuurlijke rechten Mensenrechten zijn overal. Of het nu gaat om het terugdringen van broeikasgassen, de buitenlandpolitiek van de Europese Unie of het opvangen van vluchtelingen; in al deze vraagstukken speelt de naleving van mensenrechtenverdragen zoals het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens of het VN-Vluchtelingenverdrag een rol. Door de politieke en maatschappelijke impact van deze verdragen is er in de wetenschappelijke literatuur in de afgelopen tientallen jaren een discussie op gang gekomen over de vraag waar mensenrechten vandaan komen. Verschillende denkers hebben gepleit voor een groter verhaal om mensenrechten te funderen (Wolterstorff, 2008, 342). In dit artikel ga ik in op drie grotere verhalen over de herkomst van mensenrechten. Allereerst geef ik de uitleg van de Duitse politiek filosoof Leo Strauss (1899-1973), die stelt dat mensenrechten een product zijn van de Franse en Britse Verlichting en voortbouwen op de door hun gepropageerde traditie van ‘natural rights’. Op deze stelling reageert de Britse historicus Brian Tierney (1922-2019), die teruggrijpt op de twaalfde eeuw en stelt dat ‘natural rights’ tot de middeleeuws-christelijke traditie behoren. Tot slot geef ik de verklaring van de Amerikaanse historicus Samuel Moyn (1972), die stelt dat mensenrechten pas echt ontstaan kort voor de Tweede Wereldoorlog en een impuls krijgen in reactie op de Tweede Wereldoorlog. Aan het eind van het artikel breng ik de drie auteurs in gesprek en ga ik in op de vraag of mensenrechten een uiting zijn van ‘natural rights’ en/of ‘natural law’. Ik pleit in dit stuk voor een matiging in de hantering van mensenrechten en zoek naar een verbinding tussen mensenrechten en natuurrecht om te voorkomen dat het spreken over mensenrechten sleets wordt. Waar komen mensenrechten vandaan? 241 1. De traditie van het klassieke natuurrecht In het boek Natural Rights and History, geschreven in 1953, gaat de Duits-joodse denker Leo Strauss in op het onderscheid tussen ‘natural rights’ (natuurlijke rechten) en ‘natural law’ (natuurrecht). Natuurlijke rechten, in meervoud, zijn subjectief en bevatten een claim van de drager op de staat en zijn medemensen. Het natuurrecht, in enkelvoud, is objectief en doet juist een claim op de mens. Het natuurrecht is volgens Strauss ontdekt in de vierde en vijfde eeuw voor Christus, door Griekse tragedieschrijvers zoals Sophocles en filosofen zoals Socrates en Plato, die zich vragen begonnen te stellen over de natuur en de principes die de natuur en menselijk gedrag verklaren (Strauss, 1953, p. 81). Voor deze wending tot de filosofie werd menselijk gedrag verklaard door de gewoonte. Deze verklaring stelde dat mensen handelen naar de gewoontes van hun bepaalde religie, stam of klasse. Zo ontstaan er volgens Strauss twee soorten mensen: de religieuze mens die zijn gedrag laat bepalen door de gewoonte en de filosofische mens, die zijn gedrag verklaart door de filosofie. Voor de religieuze mens is de religieuze autoriteit van doorslaggevend belang. Wanneer de priester stelt dat iets goed of fout is, is dat ook zo en is doorvragen niet noodzakelijk. De filosofische mens is echter geïnteresseerd in de natuur der dingen en neemt geen genoegen met autoriteitsargumenten. De menselijke of religieuze wetten kunnen namelijk botsen met het natuurrecht. Het natuurrecht is in tegenstelling tot menselijke wetten ongeschreven en moet daarom ontdekt worden. Dit komt tot uiting in de tragedie Antigone van Sophocles, geschreven in 441 voor Christus. Hierin speelt de kwestie of Antigone haar overleden broer Polyneikes mag begraven aangezien hij als een landverrader wordt gezien en daardoor onbegraven moet blijven liggen als prooi voor de roofvogels. Wie deze wet van de staat overtreedt, riskeert de doodstraf. Antigone stelt echter dat er een wet is die de staatswetten overstijgt en begraaft Polyneikes daarom wel. Antigone voelt zich in haar geweten verplicht om de hogere, ongeschreven natuurwet te gehoorzamen, en schendt daarom de positieve, geschreven menselijke wetten. De menselijke wet kan dus in de weg staan aan de ontdekking en naleving van het natuurrecht. Dit komt omdat er onenigheid is tussen mensen over de vraag wat rechtvaardigheid is. Hoe meer mensen je vraagt wat rechtvaardigheid is, hoe meer antwoorden je waarschijnlijk zult krijgen. Dit roept de vraag op of een overstijgend natuurrecht wel bestaat, omdat er nu zoveel definities van rechtvaardigheid zijn. De vader van de filosofie, Socrates, stelt echter dat verschil van mening nog niet betekent dat er daarom geen juiste definitie van rechtvaardigheid is. Verschil van mening over de vraag hoeveel 2 keer 2 is, betekent niet dat er geen juist antwoord op deze vraag is, aangezien er een mathematische orde bestaat, onafhankelijk van de meningen van de mens. Net zoals er een mathematische orde is, is er een natuurlijke orde die net als de wiskunde Hoe meer mensen je vraagt wat rechtvaardigheid is, hoe meer antwoorden je waarschijnlijk zult krijgen 242 Wetenschap - Op zoek naar een groot verhaal ontdekt kan worden. Deze natuurlijke orde of constitutie bestaat niet alleen buiten de mens, maar correspondeert met de menselijke ziel. Wie leeft in overeenstemming met het natuurrecht, draagt zorg voor zijn ziel en zoekt naar een juiste en harmonische verstandhouding met anderen in overeenstemming met het natuurrecht. Hiervoor zijn plichten en deugden van belang in plaats van rechten. De mens heeft dus eerst en vooral een plicht om zijn ziel te ordenen overeenkomstig de natuurlijke orde. In het klassieke natuurrecht nemen rechten daarom geen plaats in volgens Strauss. “The premodern natural law doctrines taught the duties of man if they paid any attention at all to his rights.” (Strauss, 1953, p. 182) Hier zien we een belangrijk kenmerk van het natuurrecht, namelijk dat het eerst en vooral een beroep doet op de mens om plichtsgetrouw en deugdzaam te leven. Plato en Aristoteles werken deze deugdenleer uit met behulp van de teleologie, die stelt dat alles in de natuur een doel heeft. Een plant heeft als doel om te groeien, een kind draagt het doel in zich om volwassen te worden en de ziel heeft het doel om het geluk te bereiken. Wanneer de mens dus benaderd wordt vanuit zijn doel, wordt duidelijk hoe hij moet leven. De voorgegeven natuur van de mens bepaalt zo in hoge mate wat het doel van de mens is. Deze teleologie is het laatste kenmerk van het klassiek natuurrecht zoals dat door Sophocles, Plato en Aristoteles ontdekt is. De voorgegeven morele orde doet eerst en vooral een beroep op de mens om deugdzaam te leven en stelt niet zozeer de rechten van de mens centraal. De klassieke natuurrechtleer en teleologie is via christelijke denkers, zoals Ambrosius (339-397), Augustinus (354-430), Gregorius de Grote (540-604), Albertus Magnus (1200-1280) en Thomas van Aquino (12251274) overgenomen en verder uitgewerkt. 2. Natuurlijke rechten bij Thomas Hobbes Deze klassieke traditie van het natuurrecht (natural right), contrasteert Strauss met de moderne traditie van natuurlijke rechten (natural rights). Deze traditie vangt aan met Machiavelli (1469-1527), die ontkent dat de mens een ziel heeft en stelt dat het klassieke natuurrecht te idealistisch en te hoog gegrepen is. Machiavelli keek om zich heen en zag een groot contrast tussen het ideaal zoals men behoort te leven, en hoe men werkelijk leeft. Veel christelijke tijdgenoten van Machiavelli beleden met de mond hun geloof in een morele orde, maar leefden alsof deze orde niet bestond. Machiavelli maakte een onderscheid tussen twee soorten mensen. Er bestaan mensen die de begeerte hebben om te regeren en op zoek zijn naar macht. Daarnaast bestaan er mensen die niet geregeerd willen worden, en met rust gelaten willen worden om hun kleinere begeerten te bevredigen (Machiavelli, 1998, p. 39). Machiavelli schrijft voor degenen die op zoek zijn naar methodes om de massa te regeren. In zijn beroemde werk Il Principe geeft hij aan hoe een heerser de schijn moet ophouden deugdzaam te zijn zodat hij steun verwerft, maar ondertussen gebruik moet maken van ondeugden om zijn doelen te bereiken. Met andere woorden: de heerser moet het natuurrecht kunnen schenden als dat nodig is om zijn macht uit te oefenen. Enkele decennia hierna neemt de Britse denker Thomas Hobbes (1588-1679) het realisme van Machiavelli over om een nieuwe vorm van natuurrecht te ontwikkelen (Strauss, 1953, p. 179). Hobbes breekt met het klassieke natuurrecht dat volgens hem te idealistisch is. Waar komen mensenrechten vandaan? 243 De mens kan niet deugdzaam worden, de mens is de mens een wolf. Hobbes valt met name de teleologie achter het klassieke natuurrecht aan (Strauss, 1953 p. 176). Wat overblijft zijn de menselijke begeerten die bevredigd moeten worden. In tegenstelling tot Machiavelli, die het hele natuurrecht bij het grofvuil zet, is Hobbes subtieler en zoekt hij naar een methode om het klassieke natuurrecht aan te passen. Hiervoor draait hij het klassieke natuurrecht om. In plaats van te kijken naar het doel van de mens, het geluk van de ziel dat bereikt kan worden door een deugdzaam leven, stelt Hobbes dat men moet kijken naar het begin van de mens, zijn begeerten. De grootste begeerte volgens Hobbes is zelfbehoud, aangezien de mens een natuurlijke angst voor de dood heeft. “Death takes the place of the telos” (Strauss, 1953, p. 181). In plaats van een telos dat je moet bereiken – perfectie in het natuurlijke en bovennatuurlijke leven – begint Hobbes bij een angst die je moet vermijden: de angst voor een gewelddadige dood. Het natuurrecht moet ten dienste staan aan de bescherming en het zelfbehoud van de mens. Dit betekent dat elk mens van nature een recht heeft op zelfbehoud en de staat de plicht heeft om dit natuurlijke recht te respecteren. Voor Hobbes dient het recht dus niet het doel van de mens om een morele of intellectuele perfectie te bereiken. Het recht moet het zelfbehoud van de mens garanderen. Het fundamentele morele feit is geen plicht om iets te bereiken maar een recht om je eigen leven te beschermen. De staat moet dus geen deugdzaam leven bevorderen maar de natuurlijke rechten garanderen. Vanaf Hobbes gaan politieke filosofen in de traditie van het liberalisme deze doctrine van natuurlijke rechten uitwerken. John Locke (1632-1704) voegt bijvoorbeeld het recht op privéeigendom toe aan de lijst van natuurlijke rechten aangezien dit noodzakelijk is voor zelfbehoud. En na de Franse Revolutie in 1789 ontstaat de Déclaration des droit des l’homme et du citoyen waarin de natuurlijke rechten van de mens en de burger zijn samengevat. Volgens Strauss ontstaat de traditie van natuurlijke rechten, die in de Franse Revolutie de naam ‘rechten van de mens en burger’ krijgen, met de Britse denker Thomas Hobbes. Natuurlijke rechten onderscheiden zich van het natuurrecht doordat ze een beroep doen op rechten en niet op plichten. Daarnaast worden deze rechten gecodificeerd terwijl het natuurrecht juist ongeschreven is. Tot slot zijn natuurrechten subjectiefm terwijl het natuurrecht objectief is. De natuurlijke rechten en de mensenrechten die daaruit volgen zijn volgens Strauss onderdeel van een opstand tegen het klassieke natuurrecht. In plaats van te gehoorzamen aan een natuurlijke wet die eist dat men deugdzaam leeft en zijn ziel in orde brengt, wordt de mens een drager van rechten die deze kan laten gelden jegens anderen. Niet langer het hoge ideaal van een deugdzaam leven, maar het leven van de begeertebevrediging komt centraal te staan. Het grote verhaal van de mensenrechten is volgens Strauss dus gebaseerd op een opstand tegen de klassieke morele natuurrechtelijke orde. 3. De twaalfde eeuw als vertrekpunt van natuurlijke rechten Dit grote verhaal over mensenrechten volgens Strauss wordt weersproken door een minstens zo erudiete denker, Brian Tierney. Tierney is een Britse mediëvist die de geboorte van subjectieve rechten niet in de zeventiende eeuw maar in de twaalfde eeuw laat plaatsvinden. Hij doet dit in het imposante werk Natural law and natural rights (1997), dat hij opent met 244 Wetenschap - Op zoek naar een groot verhaal de vraag naar ‘the origin of natural rights’ en ‘human rights’ (p. 1). Hij stelt dat er veel onduidelijkheid en onenigheid is over de vraag of mensenrechten nu bij de christelijke en westerse traditie behoren. Tierney citeert Alisdair MacIntyre (1929), die in After Virtue stelde dat mensenrechten ficties zijn (1981, pp. 69-70). Andere denkers, zoals de Franse Jacques Maritain (1882-1973), stellen juist dat natuurlijke rechten voortvloeien uit het klassieke natuurrecht. Hiertegenover staat de stelling van Strauss dat moderne natuurrechten een breuk vormen met het klassieke natuurrecht. Tierney geeft rekenschap van de verschillende posities die er bestaan in het vertellen van het grotere verhaal van natuurlijke rechten en mensenrechten en noemt Strauss verschillende keren (Tierney, 1997, pp. 9, 13, 15, 22, 28, 32, 45). Tierney weerspreekt Strauss’ stelling dat natuurlijke rechten pas ontstaan bij Thomas Hobbes en een breuk vormen met de klassiek-christelijke traditie van het natuurrecht. Volgens Tierney horen subjectieve, natuurlijke rechten juist wel bij de christelijk-middeleeuwse traditie. Hij lokaliseert het begin van deze traditie in de bloeitijd van de middeleeuwen en bij de geboorte van het canonieke recht. Om deze stelling te bewijzen geeft hij een overzicht van het canonieke recht vanaf de elfde en twaalfde eeuw, gelijktijdig met de geboorte van de Europese universiteiten zoals Bologna (1088), Oxford (1200), Salamanca (1218) en Padua (1222). In de twaalfde eeuw werd het canonieke recht, met behulp van de herontdekking van het Romeinse recht, uitgewerkt in een overzichtswerk, Decretum, door een monnik genaamd Gratianus. Al snel werd dit overzichtswerk het standaardwerk voor canonieke juristen en studenten. Gratianus gaf in de Decretum ook een definitie van het begrip ‘ius’ en legde dit overeenkomstig het klassieke natuurrecht objectief uit. Commentaren op de Decretum stelden echter dat het begrip ‘ius naturale’ meerdere betekenissen had en ook een subjectieve betekenis in zich droeg (Tierney, 1997, p. 61). Tierney noemt vooral de Engelse commentatoren rondom het jaar 1180 die stelden dat het ‘ius naturale’ ook een sfeer van persoonlijke keuze inhoudt (Tierney, 1997, p. 67). Het canonieke recht reageerde daarnaast op reële kwesties die speelden in kerk en samenleving. Een van deze kwesties was de zogenaamde Franciscanenstrijd. Dit was een strijd tussen de orde van de Franciscanen en de paus in de twaalfde eeuw. Hierin stond de vraag centraal of het leven van de stichter van de orde, de heilige Franciscus van Assisi (11811226), als norm voor de hele kerk genomen moest worden. Franciscus had namelijk in radicale navolging van Christus geleefd. De Franciscanen meenden dat zijn leven een model was voor het leven van Christus. Dit had consequenties voor de Kerk, omdat Franciscus al zijn privébezit had afgezworen. Zou de Kerk het leven van Franciscus als model voor de rest van de clerus nemen, dan zou de Kerk daarmee de mogelijkheid om bezit te hebben verliezen. Er stond nogal wat op het spel gezien de vele bezittingen, landerijen en gebouwen die de Kerk had. Daarom werden de beste canonieke juristen in dienst van de pausen Nicholas III en Johannes XXII gesteld om te bewijzen dat er zoiets bestaat als een subjectief recht op eigendom. In een bul genaamd Exiit, uitgevaardigd in 1279, hanteerde paus Nicholas III de In plaats van een telos dat je moet bereiken begint Hobbes bij een angst die je moet vermijden Waar komen mensenrechten vandaan? 245 taal van subjectieve rechten en verdedigt hij het recht op eigendom. Hiermee laat Tierney zien hoe het begrip ‘ius’ niet langer objectief werd uitgelegd zoals in ‘ius naturale’ (het klassieke natuurrecht), maar voortaan ook een subjectieve uitleg krijgt, zoals in het recht op eigendom. Tierney laat zien hoe de subjectieve uitleg van rechten wordt uitgewerkt door middeleeuwse juristen zoals Henry van Ghent (1217-1293), Hervaeus Natalis (1260-1323) en Marsilius of Padua (1270-1342). Op basis van vele voorbeelden van een subjectieve uitleg van het begrip ‘ius naturale’ trekt Tierney de conclusie dat natuurlijke rechten niet in de zeventiende eeuw bij Thomas Hobbes ontstonden, maar veel eerder, in de elfde en twaalfde eeuw, in de context van het canonieke recht en de commentaren daarop. Tierney stelt: The language of subjective natural rights has become a central, characteristic theme of Western political discourse. It is important to know when and how the cluster of ideas it conveys grew into existence, what historical contexts made their articulation possible and their survival likely. A glance at Henry of Ghent’s Quaestio suggests that seventeenth-century rights language cannot be adequately understood simply as a response to the contingencies of the early modem era. Rather, it was an adaptation to new circumstances of a much older tradition of discourse. A continuous chain of texts connects the idea of dominion of self with the seventeenth-century doctrines. It is a story that has never been adequately written. (1997, pp. 88-89). Een van de belangrijkste moderne denkers die zich liet inspireren door de subjectieve uitleg van de canonieke juristen was Hugo de Groot (1583-1645). Vooral in zijn theorie over eigendomsrechten komen elementen van de Franciscanenstrijd terug. ‘‘Grotius was in fact using the medieval tradition of thought about natural law and natural rights to sustain a new vision of the world and the church’’ (Tierney, 1997, p. 339). Volgens Tierney vindt het modern idee van natuurlijke rechten haar oorsprong in de middeleeuwse traditie. In de loop van de geschiedenis zijn er echter ook tegenbewegingen geweest die het idee van natuurlijke rechten bekritiseerden. Tierney noemt het historicisme, het cultuurrelativisme en het rechtspositivisme, die het idee van absolute normen sterk bekritiseerden. Naast kritiek op de absoluutheid van rechten, is er ook kritiek op het feit dat deze rechten persoonlijk zijn. Volgens Karl Marx (1818-1883) zijn individuele rechten een vorm van egoïsme en maakt het individu eerst en vooral onderdeel uit van een sociale gemeenschap. Pas met de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens in 1948 werd het idee van natuurlijke rechten definitief vastgelegd in een internationale verklaring. De invloed van Tierney is groot en in verschillende funderingsverhalen van christelijke academici komt zijn werk steevast terug. Zo baseert de Amerikaanse filosoof Nicolas Wolterstorff (1932) zijn theïstische fundering van mensenrechten in Justice: Right and Wrongs deels op het werk van Tierney (Wolterstorff, 2008, 53-57). Ook de Canadees-Amerikaanse jurist John Witte Jr. (1959) grijpt terug op Tierney in zijn zoektocht om mensenrechten te funderen in het protestantisme (Witte Jr. & Latterell, 2015, 364-368). Hoewel Tierney dus baanbrekend werk heeft verricht en zijn werk aangewend wordt om de christelijke bijdrage voor de mensenrechten te verklaren, kan men de vraag stellen of de subjectieve rechten in 246 Wetenschap - Op zoek naar een groot verhaal de twaalfde eeuw voor iedereen golden of slechts voor een beperkte groep. Tierneys belangrijkste ontdekking is dat er in de twaalfde eeuw een basis is gelegd voor de ontwikkeling van subjectieve rechten die uitmondde in universele mensenrechten. Tierney benadrukt dat fundamentele mensenrechten zoals het recht op godsdienstvrijheid pas na een lange strijd erkend zijn: “The modern doctrine that freedom of religion is a natural right emerged only after the hard and bitter experiences of the seventeenth-century Wars of Religion and then, at first, only in the writings of a few dissidents” (Tierney, 1997, 345). Tierney eindigt zijn boek The Idea of Natural Rights met twee grote uitdagingen voor het idee van de mensenrechten. Allereerst is er in het Westen een enorme inflatie aan mensenrechten (1997, p. 345). Dit komt doordat allerlei subgroepen, maar ook niet-menselijke actoren zoals dieren, bomen, planten en meren rechten toegeschreven krijgen. “These various rights claims may all be ways of advocating desirable social policies; but the multiplication of unnumerable particular rights can erode any sense of community and the common good, values that earlier rights theorists never lost sight of ” (Tierney, 1997, 346). Een tweede probleem is het feit dat in grote delen van de niet-westerse wereld het idee van mensenrechten geheel niet aanvaard is. In China wordt bijvoorbeeld met enige regelmaat beweerd dat mensenrechten zoals vrijheid van godsdienst en meningsuiting een westerse uitvinding is. Het is waar dat natuurlijke rechten en later mensenrechten ontstaan zijn in het westen volgens Tierney. Maar dit betekent niet dat de onderliggende aannames zoals het idee dat elk mens van waarde is, niet gedeeld kan worden met andere, niet-westerse culturen. 4. Christian Human Rights Deze westerse oorsprong van mensenrechten wordt bevestigd door een derde belangrijke auteur die antwoord geeft op de vraag waar mensenrechten vandaan komen. In het boek Christian Human Rights, geschreven in 2015, stelt de Amerikaanse historicus Samuel Moyn dat mensenrechten pas ontstaan zijn in de jaren ’40, mede door de invloed van zowel het katholicisme als het protestantisme. Hoewel de Déclaration des droits de l’homme et du citoyen in 1789 sprak van ‘rechten van de mens en burger’ bleven deze rechten nog sterk gekoppeld aan het burgerschap van een bepaalde natie. Pas aan het begin van de twintigste eeuw in de jaren ’40 ontstond volgens Moyn de gedachte dat elke persoon, waar ook ter wereld, een unieke waardigheid heeft met daaraan gekoppeld onschendbare rechten. Deze gedachte werd gelanceerd door paus Pius XII in een Kersttoespraak in 1942, waarin hij stelde dat de mens als persoon een unieke waardigheid heeft en ‘fundamental personal rights’ bezit. De paus contrasteerde deze rechten met de ideologie van het nazisme waarin de mens al zijn rechten verloren had. Deze toespraak over de waardigheid van de persoon en zijn rechten kwam niet zomaar uit de lucht vallen. In de jaren daarvoor had de Rooms-Katholieke theologie een impuls gekregen vanuit het zogenaamde personalisme. Deze stroming is aangevangen in Frankrijk onder Emmanuel Mounier (1905-1950), en overgenomen door andere katholieke denkers zoals Jacques Maritain. In deze stroming werd een persoonsbegrip gelanceerd tegenover een materieel en collectivistisch mensbeeld. De katholieke personalisten stelden dat de mens eerst en vooral een geestelijk wezen is, gericht op God en de medemens. Aangezien elk mens naar beeld en gelijkenis geschapen is, heeft elk mens een waardigheid en daaruit voortvloeiende rechten. Waar komen mensenrechten vandaan? 247 Dit mensbeeld werd overgenomen door de voorganger van paus Pius XII, paus Pius XI, die in het personalisme een geloofwaardig politiek antwoord zag op het opkomende fascisme en communisme. In 1937 vaardigde de Paus een encycliek uit, genaamd Mit brennender Sorge, gericht aan de Duitse bisschoppen. Hierin waarschuwde paus Pius XI voor het nazisme en stelde hij: Man as a person possesses rights that he holds from God and which must remain, with regard to the collectivity, beyond the reach of anything that would tend to deny them, to abolish them, or to neglect them. (1937, nr. 30). Na de Tweede Wereldoorlog werden mensenrechten opgenomen in centrale documenten zoals de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en de Europese Verklaring van de Rechten van de Mens. Christenen speelden een belangrijke rol in de codificering van mensenrechten in deze documenten (Moyn, 2010, p. 172) en in de oprichting van internationale instituties zoals de Verenigde Naties om mensenrechten te waarborgen (Nurser, 2005). 5. Mensenrechten als vorm van natuurrecht of natuurlijke rechten? Vandaag de dag is een aantal christelijke filosofen en theologen zoals Alisdair MacIntyre (1929) in After Virtue, Oliver O’Donovan (1945), John Lockwood O’Donovan in English Public Theology (2023) en Stanley Hauerwas (1940) in How to think theologically about rights juist kritisch op de taal van de mensenrechten. Ook conservatieve filosofen zoals Roger Scruton (1944-2020) hebben kritiek geuit op wat Scruton de religie van de mensenrechten noemt (Scruton, 2017). Zij stellen, in overeenstemming met Leo Strauss, dat het niet zozeer gaat om natuurlijke rechten en mensenrechten, maar om het natuurrecht dat een beroep doet op plichten en deugden. Mensenrechten zijn een religie op zich geworden, stelde Scruton, en de lijst met mensenrechten breidt zich immer meer uit met nieuwe rechten. Hoewel deze kritiek terecht is, zou het onverstandig zijn om daarom het idee van mensenrechten als geheel te verwerpen. Tierney en Moyn hebben laten zien dat natuurlijke rechten en later mensenrechten ontstaan zijn in een christelijke context en ontwikkeld zijn door christelijke denkers. Mensenrechten zijn gebaseerd op het idee van menselijke waardigheid en veronderstellen het geloof in absolute waarden. Het is daarom van belang om op zoek te gaan naar een synthese tussen het objectieve natuurrecht van plichten en deugden en de traditie van natuurlijke rechten. Hiervoor zou het behulpzaam zijn om te rade te gaan bij de Franse denker Jacques Maritain, die steeds gezocht heeft naar een synthese tussen het klassieke natuurrecht en het denken van natuurlijke rechten en mensenrechten. Volgens Maritain zijn mensenrechten Mensenrechten zijn gebaseerd op het idee van menselijke waardigheid en veronderstellen het geloof in absolute waarden 248 Wetenschap - Op zoek naar een groot verhaal gebaseerd op het natuurrecht. “The philosophical foundation of the Rights of man is Natural Law. Sorry that we cannot find another word!” (1951, p. 80). Hiermee creëert Maritain een synthese tussen het telos-denken van het natuurrecht en het idee dat elk mens natuurlijke rechten heeft. Deze natuurlijke rechten of mensenrechten zijn echter wel beperkt door het telos van de mens. Het doel van de mens is het geluk, dat de mens moet bereiken door een deugdzaam leven gericht op de ander. In de zoektocht naar het geluk heeft de mens een zekere vrijheid. Om tot een definiëring van de basale rechten te komen refereert Brian Tierney aan Jeffersons Life, Liberty and the Pursuit of Happiness. Basale rechten zoals het recht op leven en het recht op vrijheid zijn mensenrechten. Vanuit deze gedachte heeft elk mens de vrijheid om geluk te zoeken. “Different people pursue happiness in different ways” (Tierney, 1997, p. 346). De staat hoeft niet tot in detail voor te schrijven hoe dit geluk eruit ziet en is ook niet verantwoordelijk om het geluk voor de mens te realiseren. De natuurlijke rechten en mensenrechten zijn juist vormgegeven tegenover een alomvattende staat die de zoektocht naar het geluk in de weg stond. Klassieke mensenrechten zoals het recht op leven, vrijheid van godsdienst en vrijheid van geweten zijn natuurlijke rechten. Denkers zoals Maritain stellen dat deze rechten ook onderdeel uitmaken van het natuurrecht. Waar het op aan komt is de vraag of allerlei sociale rechten zoals het recht op gezondheidszorg, onderwijs, woning en werk ook natuurlijke rechten zijn. Hoewel de sociale rechten vanaf het begin van de grote mensenrechtenverklaringen halverwege de twintigste eeuw opgenomen zijn, en Maritain allerlei sociale rechten opneemt in zijn lijst van mensenrechten (1944, 60-62), zou ik hier pleiten voor een zekere matiging. De context van na de Tweede Wereldoorlog is niet dezelfde als de huidige context. De internationale orde na de Tweede Wereldoorlog moest bestand zijn tegen de verleidingen van nieuwe totalitaire regimes en sociale rechten speelden hierin een centrale rol (Moyn, 2018, 12, 14). “The welfare state emerged as the sole alternative ‘the West’ had to offer to the totalitarian state, in its various guises to the east” (Moyn, 2018, 12). Sociale rechten speelden dus een centrale rol om totalitarisme te bestrijden (Moyn, 2018, 94). De huidige context is echter veranderd, dus vandaag de dag moeten er ook andere accenten worden gelegd, willen we het concept van mensenrechten als natuurlijke rechten bewaren. Zoals Brian Tierney en Roger Scruton vaststelden, zijn mensenrechten tegenwoordig aan een inflatie onderhevig. Het concept mensenrechten dreigt sleets te worden door steeds verdere uitbreiding met steeds meer rechten die aan de catalogus worden toegevoegd. Bovendien stellen landen zoals China dat klassieke rechten zoals recht op vrijheid van meningsuiting niet belangrijker zijn dan sociale rechten zoals recht op volkshuisvesting. Wanneer Nederlandse diplomaten Chinese diplomaten aanspreken op hun verwaarlozen van klassieke mensenrechten, pareren ze dit met de stelling dat westerse landen hun sociale rechten verwaarlozen terwijl China die juist goed naleeft. Ten slotte is het probleem met sociale rechten dat deze door de staat gegarandeerd moeten worden. Sociale rechten vragen dus om een inspanning van de staat in plaats van terughoudendheid zoals klassieke mensenrechten. Sociale rechten hoeven niet geheel verworpen te worden, maar het zou goed zijn om een zekere matiging toe te passen op de wijze waarop sociale rechten direct als mensenrecht bestempeld worden. Critici van een strenge definiëring van mensenrechten zouden kunnen tegenwerpen Waar komen mensenrechten vandaan? 249 dat deze definiëring van mensenrechten eigenlijk gelijkstaat aan de klassieke burgerrechten. Men heeft het concept van mensenrechten dan niet nodig aangezien de burgerrechten uit de Grondwet klassieke rechten reeds garanderen. Er is echter een belangrijk verschil tussen mensenrechten en burgerrechten aangezien burgerrechten gelden voor hen die burgerschap van een bepaald land bezitten, terwijl mensenrechten voor elk mens gelden. De twintigste eeuw heeft laten zien dat burgers beschermd moeten worden tegen een overheid die hun burgerrechten kan schenden. Het is daarom verstandig om mensenrechten steeds te verbinden met natuurrecht en natuurlijke rechten. Door mensenrechten te verbinden met natuurrecht, ontstaat er ruimte voor een hogere vorm van recht die het menselijk recht overstijgt. Bovendien doet het natuurrecht ook een appèl op de mens die naast rechten ook plichten heeft en bepaalde deugden moet ontwikkelen. Door de verbinding met natuurlijke rechten ontstaat een kern van rechten zoals het recht op leven, vrijheid van geweten, godsdienst en meningsuiting en wordt voorkomen dat het concept van mensenrechten zo breed wordt dat praktisch alles een mensenrecht kan worden. Willen we mensenrechten als een effectief juridisch middel behouden, dan zullen we in het spreken over mensenrechten steeds de deugd van de matiging moeten toepassen en een verbinding moeten zoeken met het natuurrecht om mensenrechten in een hogere orde te funderen. Maurits Potappel LLM MA is promovendus aan de Theologische Universiteit Utrecht. E maurits.potappel@ tuu.nl 250 Wetenschap - Op zoek naar een groot verhaal Literatuur O’Donovan, J. L. (2023). English Public Theology: A Reformation Response to the Crisis of Natural Rights. London: Bloomsbury Publishing. Hauerwas, S. (2015). How to think theologically about rights. Journal of Law and Religion 30(3), 402413. Machiavelli (1998). The Prince (trans. Mansfield). Chicago: The University of Chicago Press. MacIntyre, A. (1981). After Virtue. Notre Dame: University of Notre Dame Press. Maritain, J. (1944). The Rights of Man and Natural Law. London: The Centenary Press. Maritain, J. (1951). Man and the State. Chicago: University of Chicago. Moyn, S. (2015). Christian Human Rights. Philadelphia: University of Pennsylvania Press. Moyn, S. (2018). Not Enough: Human Rights in an Unequal World. Harvard: Harvard University Press. Nurser, J. (2005) For all people and all nations: The Ecumenical Church and Human Rights, Washington: Georgetown University Press. Pius XI (1937). Mit Brennender Sorge. Vatican: Holy See. Radiomessaggio di sua santità Pio XII Alla Vigilia del Santo Natale (1942, 24 Dicembre). Vatican. Geraadpleegd op 28 augustus 2024, van Radiomessaggio alla vigilia del Santo Natale (24 dicembre 1942) | PIO XII (vatican.va) Strauss, L. (1953). Natural right and History. Chicago: The University of Chicago Press. Sophocles (1994). Antigone. (H. Lloyd-Jones, Vert.). Harvard: Harvard University Press. Tierney, B. (1997). The idea of natural rights. Atlanta: Emory University. The Religion of Rights (2017, 1 september). BBC Radio 4. Geraadpleegd op 26 augustus 2024, van The Religion of Rights’ BBC Radio 4 - 1 Sept 17 - Sir Roger Scruton (roger-scruton.com) Witte Jr, J. & Latterell, J. J. (2015). Christianity and Human Rights: Past Contributions and Future Challenges. Journal of Law and Religion 30(3), pp. 353-385. Wolterstorff, N. (2008). Justice: Right and Wrongs. Princeton: Princeton University Press.