Radix 50 | #3 | 2024 | p 240-250
Wetenschap - Op zoek naar een groot verhaal
thema
Waar komen
mensenrechten
vandaan?
Maurits Potappel
Abstract Door de impact van
mensenrechten is er in recente literatuur
een debat op gang gekomen over de
genealogie van mensenrechten. Dit
overzichtsartikel analyseert drie mogelijke
verklaringen. Volgens sommigen zijn
mensenrechten een vorm van natuurrecht
terwijl critici stellen dat mensenrechten
een vorm zijn van natuurlijke rechten. Dit
artikel pleit ervoor om mensenrechten
te verbinden met het natuurrecht en een
matiging aan te brengen in de uitbreiding
van mensenrechten om te voorkomen dat
het concept sleets wordt.
canoniek recht, mensenrechten, natuurrecht, natuurlijke rechten
Mensenrechten zijn overal. Of het nu gaat om het terugdringen van broeikasgassen, de
buitenlandpolitiek van de Europese Unie of het opvangen van vluchtelingen; in al deze vraagstukken speelt de naleving van mensenrechtenverdragen zoals het Europees Verdrag voor
de Rechten van de Mens, de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens of het
VN-Vluchtelingenverdrag een rol. Door de politieke en maatschappelijke impact van deze
verdragen is er in de wetenschappelijke literatuur in de afgelopen tientallen jaren een discussie
op gang gekomen over de vraag waar mensenrechten vandaan komen. Verschillende denkers
hebben gepleit voor een groter verhaal om mensenrechten te funderen (Wolterstorff, 2008,
342).
In dit artikel ga ik in op drie grotere verhalen over de herkomst van mensenrechten.
Allereerst geef ik de uitleg van de Duitse politiek filosoof Leo Strauss (1899-1973), die stelt
dat mensenrechten een product zijn van de Franse en Britse Verlichting en voortbouwen
op de door hun gepropageerde traditie van ‘natural rights’. Op deze stelling reageert de Britse
historicus Brian Tierney (1922-2019), die teruggrijpt op de twaalfde eeuw en stelt dat ‘natural
rights’ tot de middeleeuws-christelijke traditie behoren. Tot slot geef ik de verklaring van de
Amerikaanse historicus Samuel Moyn (1972), die stelt dat mensenrechten pas echt ontstaan
kort voor de Tweede Wereldoorlog en een impuls krijgen in reactie op de Tweede Wereldoorlog. Aan het eind van het artikel breng ik de drie auteurs in gesprek en ga ik in op de vraag of
mensenrechten een uiting zijn van ‘natural rights’ en/of ‘natural law’. Ik pleit in dit stuk voor
een matiging in de hantering van mensenrechten en zoek naar een verbinding tussen mensenrechten en natuurrecht om te voorkomen dat het spreken over mensenrechten sleets wordt.
Waar komen mensenrechten vandaan?
241
1. De traditie van het klassieke natuurrecht
In het boek Natural Rights and History, geschreven in 1953, gaat de Duits-joodse denker
Leo Strauss in op het onderscheid tussen ‘natural rights’ (natuurlijke rechten) en ‘natural
law’ (natuurrecht). Natuurlijke rechten, in meervoud, zijn subjectief en bevatten een claim
van de drager op de staat en zijn medemensen. Het natuurrecht, in enkelvoud, is objectief
en doet juist een claim op de mens. Het natuurrecht is volgens Strauss ontdekt in de vierde
en vijfde eeuw voor Christus, door Griekse tragedieschrijvers zoals Sophocles en filosofen
zoals Socrates en Plato, die zich vragen begonnen te stellen over de natuur en de principes
die de natuur en menselijk gedrag verklaren (Strauss, 1953, p. 81). Voor deze wending tot
de filosofie werd menselijk gedrag verklaard door de gewoonte. Deze verklaring stelde dat
mensen handelen naar de gewoontes van hun bepaalde religie, stam of klasse. Zo ontstaan
er volgens Strauss twee soorten mensen: de religieuze mens die zijn gedrag laat bepalen
door de gewoonte en de filosofische mens, die zijn gedrag verklaart door de filosofie.
Voor de religieuze mens is de religieuze autoriteit van doorslaggevend belang. Wanneer de
priester stelt dat iets goed of fout is, is dat ook zo en is doorvragen niet noodzakelijk. De
filosofische mens is echter geïnteresseerd in de natuur der dingen en neemt geen genoegen
met autoriteitsargumenten. De menselijke of religieuze wetten kunnen namelijk botsen met
het natuurrecht.
Het natuurrecht is in tegenstelling tot menselijke wetten ongeschreven en moet daarom ontdekt worden. Dit komt tot uiting
in de tragedie Antigone van Sophocles, geschreven in 441 voor
Christus. Hierin speelt de kwestie
of Antigone haar overleden broer
Polyneikes mag begraven aangezien hij als een landverrader wordt gezien en daardoor onbegraven moet blijven liggen als prooi voor de roofvogels. Wie deze wet van de staat overtreedt, riskeert de doodstraf. Antigone stelt echter dat er een wet is die de staatswetten
overstijgt en begraaft Polyneikes daarom wel. Antigone voelt zich in haar geweten verplicht
om de hogere, ongeschreven natuurwet te gehoorzamen, en schendt daarom de positieve,
geschreven menselijke wetten.
De menselijke wet kan dus in de weg staan aan de ontdekking en naleving van het natuurrecht. Dit komt omdat er onenigheid is tussen mensen over de vraag wat rechtvaardigheid is.
Hoe meer mensen je vraagt wat rechtvaardigheid is, hoe meer antwoorden je waarschijnlijk
zult krijgen. Dit roept de vraag op of een overstijgend natuurrecht wel bestaat, omdat er nu
zoveel definities van rechtvaardigheid zijn. De vader van de filosofie, Socrates, stelt echter
dat verschil van mening nog niet betekent dat er daarom geen juiste definitie van rechtvaardigheid is. Verschil van mening over de vraag hoeveel 2 keer 2 is, betekent niet dat er geen
juist antwoord op deze vraag is, aangezien er een mathematische orde bestaat, onafhankelijk
van de meningen van de mens.
Net zoals er een mathematische orde is, is er een natuurlijke orde die net als de wiskunde
Hoe meer mensen je vraagt
wat rechtvaardigheid is,
hoe meer antwoorden je
waarschijnlijk zult krijgen
242
Wetenschap - Op zoek naar een groot verhaal
ontdekt kan worden. Deze natuurlijke orde of constitutie bestaat niet alleen buiten de mens,
maar correspondeert met de menselijke ziel. Wie leeft in overeenstemming met het natuurrecht, draagt zorg voor zijn ziel en zoekt naar een juiste en harmonische verstandhouding
met anderen in overeenstemming met het natuurrecht. Hiervoor zijn plichten en deugden
van belang in plaats van rechten. De mens heeft dus eerst en vooral een plicht om zijn ziel
te ordenen overeenkomstig de natuurlijke orde. In het klassieke natuurrecht nemen rechten
daarom geen plaats in volgens Strauss. “The premodern natural law doctrines taught the
duties of man if they paid any attention at all to his rights.” (Strauss, 1953, p. 182) Hier zien
we een belangrijk kenmerk van het natuurrecht, namelijk dat het eerst en vooral een beroep
doet op de mens om plichtsgetrouw en deugdzaam te leven.
Plato en Aristoteles werken deze deugdenleer uit met behulp van de teleologie, die stelt
dat alles in de natuur een doel heeft. Een plant heeft als doel om te groeien, een kind draagt
het doel in zich om volwassen te worden en de ziel heeft het doel om het geluk te bereiken.
Wanneer de mens dus benaderd wordt vanuit zijn doel, wordt duidelijk hoe hij moet leven.
De voorgegeven natuur van de mens bepaalt zo in hoge mate wat het doel van de mens is.
Deze teleologie is het laatste kenmerk van het klassiek natuurrecht zoals dat door Sophocles,
Plato en Aristoteles ontdekt is.
De voorgegeven morele orde doet eerst en vooral een beroep op de mens om deugdzaam
te leven en stelt niet zozeer de rechten van de mens centraal. De klassieke natuurrechtleer
en teleologie is via christelijke denkers, zoals Ambrosius (339-397), Augustinus (354-430),
Gregorius de Grote (540-604), Albertus Magnus (1200-1280) en Thomas van Aquino (12251274) overgenomen en verder uitgewerkt.
2. Natuurlijke rechten bij Thomas Hobbes
Deze klassieke traditie van het natuurrecht (natural right), contrasteert Strauss met de moderne traditie van natuurlijke rechten (natural rights). Deze traditie vangt aan met Machiavelli (1469-1527), die ontkent dat de mens een ziel heeft en stelt dat het klassieke natuurrecht
te idealistisch en te hoog gegrepen is. Machiavelli keek om zich heen en zag een groot contrast tussen het ideaal zoals men behoort te leven, en hoe men werkelijk leeft. Veel christelijke tijdgenoten van Machiavelli beleden met de mond hun geloof in een morele orde, maar
leefden alsof deze orde niet bestond.
Machiavelli maakte een onderscheid tussen twee soorten mensen. Er bestaan mensen
die de begeerte hebben om te regeren en op zoek zijn naar macht. Daarnaast bestaan er
mensen die niet geregeerd willen worden, en met rust gelaten willen worden om hun kleinere begeerten te bevredigen (Machiavelli, 1998, p. 39). Machiavelli schrijft voor degenen
die op zoek zijn naar methodes om de massa te regeren. In zijn beroemde werk Il Principe
geeft hij aan hoe een heerser de schijn moet ophouden deugdzaam te zijn zodat hij steun
verwerft, maar ondertussen gebruik moet maken van ondeugden om zijn doelen te bereiken.
Met andere woorden: de heerser moet het natuurrecht kunnen schenden als dat nodig is om
zijn macht uit te oefenen.
Enkele decennia hierna neemt de Britse denker Thomas Hobbes (1588-1679) het realisme van Machiavelli over om een nieuwe vorm van natuurrecht te ontwikkelen (Strauss,
1953, p. 179). Hobbes breekt met het klassieke natuurrecht dat volgens hem te idealistisch is.
Waar komen mensenrechten vandaan?
243
De mens kan niet deugdzaam worden, de mens is de mens een wolf. Hobbes valt met name
de teleologie achter het klassieke natuurrecht aan (Strauss, 1953 p. 176). Wat overblijft zijn
de menselijke begeerten die bevredigd moeten worden. In tegenstelling tot Machiavelli, die
het hele natuurrecht bij het grofvuil zet, is Hobbes subtieler en zoekt hij naar een methode
om het klassieke natuurrecht aan te passen.
Hiervoor draait hij het klassieke natuurrecht om. In plaats van te kijken naar het doel van
de mens, het geluk van de ziel dat bereikt kan worden door een deugdzaam leven, stelt Hobbes dat men moet kijken naar het begin van de mens, zijn begeerten. De grootste begeerte
volgens Hobbes is zelfbehoud, aangezien de mens een natuurlijke angst voor de dood heeft.
“Death takes the place of the telos” (Strauss, 1953, p. 181). In plaats van een telos dat je moet
bereiken – perfectie in het natuurlijke en bovennatuurlijke leven – begint Hobbes bij een
angst die je moet vermijden: de angst voor een gewelddadige dood. Het natuurrecht moet
ten dienste staan aan de bescherming en het zelfbehoud van de mens. Dit betekent dat elk
mens van nature een recht heeft op zelfbehoud en de staat de plicht heeft om dit natuurlijke
recht te respecteren.
Voor Hobbes dient het recht dus niet het doel van de mens om een morele of intellectuele perfectie te bereiken. Het recht moet het zelfbehoud van de mens garanderen. Het
fundamentele morele feit is geen plicht om iets te bereiken maar een recht om je eigen leven
te beschermen. De staat moet dus geen deugdzaam leven bevorderen maar de natuurlijke
rechten garanderen.
Vanaf Hobbes gaan politieke filosofen in de traditie van het liberalisme deze doctrine van natuurlijke rechten uitwerken. John Locke (1632-1704) voegt bijvoorbeeld het recht op privéeigendom toe aan de lijst van natuurlijke rechten aangezien dit noodzakelijk is voor zelfbehoud. En na de Franse Revolutie in 1789 ontstaat de Déclaration des droit des l’homme et du
citoyen waarin de natuurlijke rechten van de mens en de burger zijn samengevat.
Volgens Strauss ontstaat de traditie van natuurlijke rechten, die in de Franse Revolutie
de naam ‘rechten van de mens en burger’ krijgen, met de Britse denker Thomas Hobbes.
Natuurlijke rechten onderscheiden zich van het natuurrecht doordat ze een beroep doen op
rechten en niet op plichten. Daarnaast worden deze rechten gecodificeerd terwijl het natuurrecht juist ongeschreven is. Tot slot zijn natuurrechten subjectiefm terwijl het natuurrecht
objectief is. De natuurlijke rechten en de mensenrechten die daaruit volgen zijn volgens
Strauss onderdeel van een opstand tegen het klassieke natuurrecht. In plaats van te gehoorzamen aan een natuurlijke wet die eist dat men deugdzaam leeft en zijn ziel in orde brengt,
wordt de mens een drager van rechten die deze kan laten gelden jegens anderen. Niet langer
het hoge ideaal van een deugdzaam leven, maar het leven van de begeertebevrediging komt
centraal te staan. Het grote verhaal van de mensenrechten is volgens Strauss dus gebaseerd
op een opstand tegen de klassieke morele natuurrechtelijke orde.
3. De twaalfde eeuw als vertrekpunt van natuurlijke rechten
Dit grote verhaal over mensenrechten volgens Strauss wordt weersproken door een minstens zo erudiete denker, Brian Tierney. Tierney is een Britse mediëvist die de geboorte van
subjectieve rechten niet in de zeventiende eeuw maar in de twaalfde eeuw laat plaatsvinden.
Hij doet dit in het imposante werk Natural law and natural rights (1997), dat hij opent met
244
Wetenschap - Op zoek naar een groot verhaal
de vraag naar ‘the origin of natural rights’ en ‘human rights’ (p. 1). Hij stelt dat er veel onduidelijkheid en onenigheid is over de vraag of mensenrechten nu bij de christelijke en westerse traditie behoren. Tierney citeert Alisdair MacIntyre (1929), die in After Virtue stelde
dat mensenrechten ficties zijn (1981, pp. 69-70). Andere denkers, zoals de Franse Jacques
Maritain (1882-1973), stellen juist dat natuurlijke rechten voortvloeien uit het klassieke natuurrecht. Hiertegenover staat de stelling van Strauss dat moderne natuurrechten een breuk
vormen met het klassieke natuurrecht. Tierney geeft rekenschap van de verschillende posities die er bestaan in het vertellen van het grotere verhaal van natuurlijke rechten en mensenrechten en noemt Strauss verschillende keren (Tierney, 1997, pp. 9, 13, 15, 22, 28, 32, 45).
Tierney weerspreekt Strauss’ stelling dat natuurlijke rechten pas ontstaan bij Thomas Hobbes en een breuk vormen met de klassiek-christelijke traditie van het natuurrecht.
Volgens Tierney horen subjectieve, natuurlijke rechten juist wel bij de christelijk-middeleeuwse traditie. Hij lokaliseert het begin van deze traditie in de bloeitijd van de middeleeuwen en bij de geboorte van het canonieke recht. Om deze stelling te bewijzen geeft hij
een overzicht van het canonieke recht vanaf de elfde en twaalfde eeuw, gelijktijdig met de
geboorte van de Europese universiteiten zoals Bologna (1088), Oxford (1200), Salamanca
(1218) en Padua (1222). In de twaalfde eeuw werd het canonieke recht, met behulp van de
herontdekking van het Romeinse recht,
uitgewerkt in een overzichtswerk, Decretum, door een monnik genaamd Gratianus. Al snel werd dit overzichtswerk het
standaardwerk voor canonieke juristen
en studenten. Gratianus gaf in de Decretum ook een definitie van het begrip ‘ius’
en legde dit overeenkomstig het klassieke
natuurrecht objectief uit. Commentaren
op de Decretum stelden echter dat het begrip ‘ius naturale’ meerdere betekenissen had en
ook een subjectieve betekenis in zich droeg (Tierney, 1997, p. 61). Tierney noemt vooral de
Engelse commentatoren rondom het jaar 1180 die stelden dat het ‘ius naturale’ ook een sfeer
van persoonlijke keuze inhoudt (Tierney, 1997, p. 67).
Het canonieke recht reageerde daarnaast op reële kwesties die speelden in kerk en samenleving. Een van deze kwesties was de zogenaamde Franciscanenstrijd. Dit was een strijd
tussen de orde van de Franciscanen en de paus in de twaalfde eeuw. Hierin stond de vraag
centraal of het leven van de stichter van de orde, de heilige Franciscus van Assisi (11811226), als norm voor de hele kerk genomen moest worden. Franciscus had namelijk in radicale navolging van Christus geleefd. De Franciscanen meenden dat zijn leven een model
was voor het leven van Christus. Dit had consequenties voor de Kerk, omdat Franciscus al
zijn privébezit had afgezworen. Zou de Kerk het leven van Franciscus als model voor de rest
van de clerus nemen, dan zou de Kerk daarmee de mogelijkheid om bezit te hebben verliezen. Er stond nogal wat op het spel gezien de vele bezittingen, landerijen en gebouwen die
de Kerk had. Daarom werden de beste canonieke juristen in dienst van de pausen Nicholas
III en Johannes XXII gesteld om te bewijzen dat er zoiets bestaat als een subjectief recht op
eigendom. In een bul genaamd Exiit, uitgevaardigd in 1279, hanteerde paus Nicholas III de
In plaats van een telos dat
je moet bereiken begint
Hobbes bij een angst die
je moet vermijden
Waar komen mensenrechten vandaan?
245
taal van subjectieve rechten en verdedigt hij het recht op eigendom. Hiermee laat Tierney
zien hoe het begrip ‘ius’ niet langer objectief werd uitgelegd zoals in ‘ius naturale’ (het klassieke natuurrecht), maar voortaan ook een subjectieve uitleg krijgt, zoals in het recht op
eigendom.
Tierney laat zien hoe de subjectieve uitleg van rechten wordt uitgewerkt door middeleeuwse juristen zoals Henry van Ghent (1217-1293), Hervaeus Natalis (1260-1323) en Marsilius of Padua (1270-1342). Op basis van vele voorbeelden van een subjectieve uitleg van het
begrip ‘ius naturale’ trekt Tierney de conclusie dat natuurlijke rechten niet in de zeventiende
eeuw bij Thomas Hobbes ontstonden, maar veel eerder, in de elfde en twaalfde eeuw, in de
context van het canonieke recht en de commentaren daarop. Tierney stelt:
The language of subjective natural rights has become a central, characteristic theme
of Western political discourse. It is important to know when and how the cluster of
ideas it conveys grew into existence, what historical contexts made their articulation
possible and their survival likely. A glance at Henry of Ghent’s Quaestio suggests that
seventeenth-century rights language cannot be adequately understood simply as a
response to the contingencies of the early modem era. Rather, it was an adaptation
to new circumstances of a much older tradition of discourse. A continuous chain of
texts connects the idea of dominion of self with the seventeenth-century doctrines.
It is a story that has never been adequately written. (1997, pp. 88-89).
Een van de belangrijkste moderne denkers die zich liet inspireren door de subjectieve uitleg
van de canonieke juristen was Hugo de Groot (1583-1645). Vooral in zijn theorie over eigendomsrechten komen elementen van de Franciscanenstrijd terug. ‘‘Grotius was in fact using
the medieval tradition of thought about natural law and natural rights to sustain a new vision
of the world and the church’’ (Tierney, 1997, p. 339). Volgens Tierney vindt het modern idee
van natuurlijke rechten haar oorsprong in de middeleeuwse traditie.
In de loop van de geschiedenis zijn er echter ook tegenbewegingen geweest die het idee
van natuurlijke rechten bekritiseerden. Tierney noemt het historicisme, het cultuurrelativisme en het rechtspositivisme, die het idee van absolute normen sterk bekritiseerden. Naast
kritiek op de absoluutheid van rechten, is er ook kritiek op het feit dat deze rechten persoonlijk zijn. Volgens Karl Marx (1818-1883) zijn individuele rechten een vorm van egoïsme
en maakt het individu eerst en vooral onderdeel uit van een sociale gemeenschap. Pas met
de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens in 1948 werd het idee van natuurlijke
rechten definitief vastgelegd in een internationale verklaring.
De invloed van Tierney is groot en in verschillende funderingsverhalen van christelijke
academici komt zijn werk steevast terug. Zo baseert de Amerikaanse filosoof Nicolas Wolterstorff (1932) zijn theïstische fundering van mensenrechten in Justice: Right and Wrongs
deels op het werk van Tierney (Wolterstorff, 2008, 53-57). Ook de Canadees-Amerikaanse
jurist John Witte Jr. (1959) grijpt terug op Tierney in zijn zoektocht om mensenrechten te
funderen in het protestantisme (Witte Jr. & Latterell, 2015, 364-368). Hoewel Tierney dus
baanbrekend werk heeft verricht en zijn werk aangewend wordt om de christelijke bijdrage
voor de mensenrechten te verklaren, kan men de vraag stellen of de subjectieve rechten in
246
Wetenschap - Op zoek naar een groot verhaal
de twaalfde eeuw voor iedereen golden of slechts voor een beperkte groep. Tierneys belangrijkste ontdekking is dat er in de twaalfde eeuw een basis is gelegd voor de ontwikkeling
van subjectieve rechten die uitmondde in universele mensenrechten. Tierney benadrukt dat
fundamentele mensenrechten zoals het recht op godsdienstvrijheid pas na een lange strijd
erkend zijn: “The modern doctrine that freedom of religion is a natural right emerged only
after the hard and bitter experiences of the seventeenth-century Wars of Religion and then,
at first, only in the writings of a few dissidents” (Tierney, 1997, 345).
Tierney eindigt zijn boek The Idea of Natural Rights met twee grote uitdagingen voor het
idee van de mensenrechten. Allereerst is er in het Westen een enorme inflatie aan mensenrechten (1997, p. 345). Dit komt doordat allerlei subgroepen, maar ook niet-menselijke actoren zoals dieren, bomen, planten en meren rechten toegeschreven krijgen. “These various
rights claims may all be ways of advocating desirable social policies; but the multiplication
of unnumerable particular rights can erode any sense of community and the common good,
values that earlier rights theorists never lost sight of ” (Tierney, 1997, 346).
Een tweede probleem is het feit dat in grote delen van de niet-westerse wereld het idee
van mensenrechten geheel niet aanvaard is. In China wordt bijvoorbeeld met enige regelmaat
beweerd dat mensenrechten zoals vrijheid van godsdienst en meningsuiting een westerse
uitvinding is. Het is waar dat natuurlijke rechten en later mensenrechten ontstaan zijn in het
westen volgens Tierney. Maar dit betekent niet dat de onderliggende aannames zoals het idee
dat elk mens van waarde is, niet gedeeld kan worden met andere, niet-westerse culturen.
4. Christian Human Rights
Deze westerse oorsprong van mensenrechten wordt bevestigd door een derde belangrijke
auteur die antwoord geeft op de vraag waar mensenrechten vandaan komen. In het boek
Christian Human Rights, geschreven in 2015, stelt de Amerikaanse historicus Samuel Moyn
dat mensenrechten pas ontstaan zijn in de jaren ’40, mede door de invloed van zowel het katholicisme als het protestantisme. Hoewel de Déclaration des droits de l’homme et du citoyen
in 1789 sprak van ‘rechten van de mens en burger’ bleven deze rechten nog sterk gekoppeld
aan het burgerschap van een bepaalde natie. Pas aan het begin van de twintigste eeuw in
de jaren ’40 ontstond volgens Moyn de gedachte dat elke persoon, waar ook ter wereld, een
unieke waardigheid heeft met daaraan gekoppeld onschendbare rechten.
Deze gedachte werd gelanceerd door paus Pius XII in een Kersttoespraak in 1942, waarin
hij stelde dat de mens als persoon een unieke waardigheid heeft en ‘fundamental personal
rights’ bezit. De paus contrasteerde deze rechten met de ideologie van het nazisme waarin
de mens al zijn rechten verloren had. Deze toespraak over de waardigheid van de persoon en
zijn rechten kwam niet zomaar uit de lucht vallen. In de jaren daarvoor had de Rooms-Katholieke theologie een impuls gekregen vanuit het zogenaamde personalisme. Deze stroming
is aangevangen in Frankrijk onder Emmanuel Mounier (1905-1950), en overgenomen door
andere katholieke denkers zoals Jacques Maritain. In deze stroming werd een persoonsbegrip gelanceerd tegenover een materieel en collectivistisch mensbeeld. De katholieke personalisten stelden dat de mens eerst en vooral een geestelijk wezen is, gericht op God en de
medemens. Aangezien elk mens naar beeld en gelijkenis geschapen is, heeft elk mens een
waardigheid en daaruit voortvloeiende rechten.
Waar komen mensenrechten vandaan?
247
Dit mensbeeld werd overgenomen door de voorganger van paus Pius XII, paus Pius XI,
die in het personalisme een geloofwaardig politiek antwoord zag op het opkomende fascisme en communisme. In 1937 vaardigde de Paus een encycliek uit, genaamd Mit brennender Sorge, gericht aan de Duitse bisschoppen. Hierin waarschuwde paus Pius XI voor het
nazisme en stelde hij:
Man as a person possesses rights that he holds from God and which must remain,
with regard to the collectivity, beyond the reach of anything that would tend to deny
them, to abolish them, or to neglect them. (1937, nr. 30).
Na de Tweede Wereldoorlog werden mensenrechten opgenomen in centrale documenten
zoals de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en de Europese Verklaring van de
Rechten van de Mens. Christenen speelden een belangrijke rol in de codificering van mensenrechten in deze documenten (Moyn, 2010, p. 172) en in de oprichting van internationale
instituties zoals de Verenigde Naties om mensenrechten te waarborgen (Nurser, 2005).
5. Mensenrechten als vorm van natuurrecht of natuurlijke rechten?
Vandaag de dag is een aantal christelijke filosofen en theologen zoals Alisdair MacIntyre
(1929) in After Virtue, Oliver O’Donovan (1945), John Lockwood O’Donovan in English Public Theology (2023) en Stanley Hauerwas (1940) in How
to think theologically about
rights juist kritisch op de taal
van de mensenrechten. Ook
conservatieve filosofen zoals
Roger Scruton (1944-2020)
hebben kritiek geuit op wat
Scruton de religie van de
mensenrechten noemt (Scruton, 2017). Zij stellen, in overeenstemming met Leo Strauss,
dat het niet zozeer gaat om natuurlijke rechten en mensenrechten, maar om het natuurrecht dat een beroep doet op plichten en deugden. Mensenrechten zijn een religie op zich
geworden, stelde Scruton, en de lijst met mensenrechten breidt zich immer meer uit met
nieuwe rechten.
Hoewel deze kritiek terecht is, zou het onverstandig zijn om daarom het idee van mensenrechten als geheel te verwerpen. Tierney en Moyn hebben laten zien dat natuurlijke rechten en later mensenrechten ontstaan zijn in een christelijke context en ontwikkeld zijn door
christelijke denkers. Mensenrechten zijn gebaseerd op het idee van menselijke waardigheid
en veronderstellen het geloof in absolute waarden. Het is daarom van belang om op zoek
te gaan naar een synthese tussen het objectieve natuurrecht van plichten en deugden en de
traditie van natuurlijke rechten.
Hiervoor zou het behulpzaam zijn om te rade te gaan bij de Franse denker Jacques Maritain, die steeds gezocht heeft naar een synthese tussen het klassieke natuurrecht en het
denken van natuurlijke rechten en mensenrechten. Volgens Maritain zijn mensenrechten
Mensenrechten zijn gebaseerd
op het idee van menselijke
waardigheid en veronderstellen
het geloof in absolute waarden
248
Wetenschap - Op zoek naar een groot verhaal
gebaseerd op het natuurrecht. “The philosophical foundation of the Rights of man is Natural
Law. Sorry that we cannot find another word!” (1951, p. 80). Hiermee creëert Maritain een
synthese tussen het telos-denken van het natuurrecht en het idee dat elk mens natuurlijke
rechten heeft. Deze natuurlijke rechten of mensenrechten zijn echter wel beperkt door het
telos van de mens. Het doel van de mens is het geluk, dat de mens moet bereiken door een
deugdzaam leven gericht op de ander.
In de zoektocht naar het geluk heeft de mens een zekere vrijheid. Om tot een definiëring
van de basale rechten te komen refereert Brian Tierney aan Jeffersons Life, Liberty and the
Pursuit of Happiness. Basale rechten zoals het recht op leven en het recht op vrijheid zijn
mensenrechten. Vanuit deze gedachte heeft elk mens de vrijheid om geluk te zoeken. “Different people pursue happiness in different ways” (Tierney, 1997, p. 346). De staat hoeft niet
tot in detail voor te schrijven hoe dit geluk eruit ziet en is ook niet verantwoordelijk om het
geluk voor de mens te realiseren. De natuurlijke rechten en mensenrechten zijn juist vormgegeven tegenover een alomvattende staat die de zoektocht naar het geluk in de weg stond.
Klassieke mensenrechten zoals het recht op leven, vrijheid van godsdienst en vrijheid
van geweten zijn natuurlijke rechten. Denkers zoals Maritain stellen dat deze rechten ook
onderdeel uitmaken van het natuurrecht. Waar het op aan komt is de vraag of allerlei sociale rechten zoals het recht op gezondheidszorg, onderwijs, woning en werk ook natuurlijke
rechten zijn. Hoewel de sociale rechten vanaf het begin van de grote mensenrechtenverklaringen halverwege de twintigste eeuw opgenomen zijn, en Maritain allerlei sociale rechten
opneemt in zijn lijst van mensenrechten (1944, 60-62), zou ik hier pleiten voor een zekere
matiging. De context van na de Tweede Wereldoorlog is niet dezelfde als de huidige context.
De internationale orde na de Tweede Wereldoorlog moest bestand zijn tegen de verleidingen
van nieuwe totalitaire regimes en sociale rechten speelden hierin een centrale rol (Moyn,
2018, 12, 14). “The welfare state emerged as the sole alternative ‘the West’ had to offer to the
totalitarian state, in its various guises to the east” (Moyn, 2018, 12). Sociale rechten speelden
dus een centrale rol om totalitarisme te bestrijden (Moyn, 2018, 94).
De huidige context is echter veranderd, dus vandaag de dag moeten er ook andere accenten worden gelegd, willen we het concept van mensenrechten als natuurlijke rechten bewaren. Zoals Brian Tierney en Roger Scruton vaststelden, zijn mensenrechten tegenwoordig
aan een inflatie onderhevig. Het concept mensenrechten dreigt sleets te worden door steeds
verdere uitbreiding met steeds meer rechten die aan de catalogus worden toegevoegd. Bovendien stellen landen zoals China dat klassieke rechten zoals recht op vrijheid van meningsuiting niet belangrijker zijn dan sociale rechten zoals recht op volkshuisvesting. Wanneer
Nederlandse diplomaten Chinese diplomaten aanspreken op hun verwaarlozen van klassieke mensenrechten, pareren ze dit met de stelling dat westerse landen hun sociale rechten
verwaarlozen terwijl China die juist goed naleeft. Ten slotte is het probleem met sociale
rechten dat deze door de staat gegarandeerd moeten worden. Sociale rechten vragen dus om
een inspanning van de staat in plaats van terughoudendheid zoals klassieke mensenrechten.
Sociale rechten hoeven niet geheel verworpen te worden, maar het zou goed zijn om een
zekere matiging toe te passen op de wijze waarop sociale rechten direct als mensenrecht
bestempeld worden.
Critici van een strenge definiëring van mensenrechten zouden kunnen tegenwerpen
Waar komen mensenrechten vandaan?
249
dat deze definiëring van mensenrechten eigenlijk gelijkstaat aan de klassieke burgerrechten.
Men heeft het concept van mensenrechten dan niet nodig aangezien de burgerrechten uit
de Grondwet klassieke rechten reeds garanderen. Er is echter een belangrijk verschil tussen
mensenrechten en burgerrechten aangezien burgerrechten gelden voor hen die burgerschap
van een bepaald land bezitten, terwijl mensenrechten voor elk mens gelden. De twintigste
eeuw heeft laten zien dat burgers beschermd moeten worden tegen een overheid die hun
burgerrechten kan schenden. Het is daarom verstandig om mensenrechten steeds te verbinden met natuurrecht en natuurlijke rechten. Door mensenrechten te verbinden met natuurrecht, ontstaat er ruimte voor een hogere vorm van recht die het menselijk recht overstijgt.
Bovendien doet het natuurrecht ook een appèl op de mens die naast rechten ook plichten
heeft en bepaalde deugden moet ontwikkelen. Door de verbinding met natuurlijke rechten
ontstaat een kern van rechten zoals het recht op leven, vrijheid van geweten, godsdienst en
meningsuiting en wordt voorkomen dat het concept van mensenrechten zo breed wordt dat
praktisch alles een mensenrecht kan worden. Willen we mensenrechten als een effectief juridisch middel behouden, dan zullen we in het spreken over mensenrechten steeds de deugd
van de matiging moeten toepassen en een verbinding moeten zoeken met het natuurrecht
om mensenrechten in een hogere orde te funderen.
Maurits Potappel LLM MA is promovendus aan de Theologische Universiteit Utrecht. E maurits.potappel@
tuu.nl
250
Wetenschap - Op zoek naar een groot verhaal
Literatuur
O’Donovan, J. L. (2023). English Public Theology: A
Reformation Response to the Crisis of Natural Rights.
London: Bloomsbury Publishing.
Hauerwas, S. (2015). How to think theologically
about rights. Journal of Law and Religion 30(3), 402413.
Machiavelli (1998). The Prince (trans. Mansfield).
Chicago: The University of Chicago Press.
MacIntyre, A. (1981). After Virtue. Notre Dame: University of Notre Dame Press.
Maritain, J. (1944). The Rights of Man and Natural
Law. London: The Centenary Press.
Maritain, J. (1951). Man and the State. Chicago: University of Chicago.
Moyn, S. (2015). Christian Human Rights. Philadelphia: University of Pennsylvania Press.
Moyn, S. (2018). Not Enough: Human Rights in an
Unequal World. Harvard: Harvard University Press.
Nurser, J. (2005) For all people and all nations: The
Ecumenical Church and Human Rights, Washington:
Georgetown University Press.
Pius XI (1937). Mit Brennender Sorge. Vatican: Holy
See.
Radiomessaggio di sua santità Pio XII Alla Vigilia
del Santo Natale (1942, 24 Dicembre). Vatican. Geraadpleegd op 28 augustus 2024, van Radiomessaggio
alla vigilia del Santo Natale (24 dicembre 1942) | PIO
XII (vatican.va)
Strauss, L. (1953). Natural right and History. Chicago: The University of Chicago Press.
Sophocles (1994). Antigone. (H. Lloyd-Jones, Vert.).
Harvard: Harvard University Press.
Tierney, B. (1997). The idea of natural rights. Atlanta:
Emory University.
The Religion of Rights (2017, 1 september). BBC
Radio 4. Geraadpleegd op 26 augustus 2024, van The
Religion of Rights’ BBC Radio 4 - 1 Sept 17 - Sir Roger
Scruton (roger-scruton.com)
Witte Jr, J. & Latterell, J. J. (2015). Christianity and
Human Rights: Past Contributions and Future Challenges. Journal of Law and Religion 30(3), pp. 353-385.
Wolterstorff, N. (2008). Justice: Right and Wrongs.
Princeton: Princeton University Press.