g
a
a
r
d
r
a
a
j
!
d
n
g
e
n
Volg trouw ri
n
e
e
je
BIJDR AGE
Paul Borghs,
licentiaat rechten en
toegepaste economische
wetenschappen
Van achterblijver tot koploper.
Holebirechten in België
onder paars(-groen) (1999–2007)
Na de verkiezingen van 13 juni 1999 werd in België onder leiding van Guy
Verhofstadt (VLD), een federale regering gevormd, bestaande uit liberalen,
socialisten en groenen. In Nederlandstalig België sprak men van een
paars-groene regering, in Franstalig België van een regenboogregering.
Dat deze coalitie er kwam was erg opmerkelijk, want meer dan veertig
jaar lang waren in België de christendemocraten aan de macht geweest,
alleen of samen met (voornamelijk) de socialisten en/of de liberalen. Maar
na 13 juni 1999 stonden de christendemocraten buitenspel. Dat merkte
men meteen al in het nieuwe regeerakkoord, waarin voor het eerst
aandacht was voor de eisen van de holebibeweging: “Er zal aan het
Parlement een algemene antidiscriminatiewet worden voorgesteld die tot
doel heeft elke discriminatie, meer in het bijzonder op grond van de
seksuele geaardheid tegen te gaan en tevens zal een volwaardige
wettelijke partnerregeling worden uitgewerkt.” 1 Na 1999 werden drie
belangrijke eisen van de holebibeweging gerealiseerd: de antidiscriminatiewet, de openstelling van het burgerlijk huwelijk en de openstelling
van de adoptie. Daardoor werd België een van de mondiale koplopers op
het gebied van gelijke rechten voor holebi’s. In deze bijdrage wordt
nagegaan hoe deze omwenteling tot stand kwam en welke factoren ze
kunnen verklaren. Maar eerst wordt stilgestaan bij de juridische en
maatschappelijke positie van de Belgische holebi’s voor 13 juni 1999.
Discriminaties
Uit de vele discriminatiemeldingen die binnenliepen bij de Federatie Werkgroepen
Homoseksualiteit (FWH, in 2002 omgedoopt in Holebifederatie) in de tweede helft
van de jaren 1990, kan afgeleid worden met welke problemen holebi’s dagelijks te
maken kregen.
de lange weg naar het homohuwelijk. Cartoon op een verkiezingsfolder van Agalev
(Amsab-ISG, Fonds Suzan daniel)
2008/3 - BROOD & ROZEN
4
Zo werden ze meermaals (weg)gepest op het werk; kranten weigerden holebiadvertenties en bibliotheken wilden geen holebi-affiches uithangen. Wie een buitenlandse holebipartner had, kon geen verblijfsvergunning krijgen op grond van
die relatie. In de fiscale en sociale wetgeving werden holebipartners niet erkend,
wat soms resulteerde in torenhoge successierechten. Sommige gevallen waren heel
schrijnend: een homoseksuele man mocht in het ziekenhuis niet bij het lichaam
van zijn overleden partner en een jonge homo werd door zijn ouders naar een
klooster ontvoerd voor een duiveluitdrijving. In een echtscheidingszaak werd een
lesbische moeder door het Antwerpse hof van beroep ongeschikt bevonden voor
het opvoeden van haar kinderen.
Heel wat discriminaties hadden te maken met een gebrek aan wetgeving op het
vlak van partner- en ouderschap. Andere discriminaties konden niet aangepakt
worden bij gebrek aan een algemene antidiscriminatiewet. Nochtans had Luc Van
den Bossche (SP) al in 1985 een eerste wetsvoorstel ingediend voor een antidiscriminatiewet.2 Het werd heringediend in 1988 en 1992, maar raakte nooit op de
politieke agenda.3 In 1996 leek er een doorbraak te komen. Renaat Landuyt (SP) en
Luc Willems (CVP) hadden een nieuw gemeenschappelijk wetsvoorstel uitgewerkt
dat de goedkeuring wegdroeg van CVP-voorzitter Johan Van Hecke.4 Dat was niet
onbelangrijk. De christendemocraten stonden erg weigerachtig tegenover ethische
kwesties, zeker nadat in 1990 abortus was gedepenaliseerd zonder hun goedkeuring.
In elke nieuwe federale regering met de christendemocraten werd voortaan afgesproken dat wisselmeerderheden rond ethische thema’s niet meer konden. De steun
van de christendemocraten was dus onmisbaar om de antidiscriminatiewet goedgekeurd te krijgen. In Vlaanderen kwam de CVP echter al snel onder vuur te liggen
voor haar steun aan de antidiscriminatiewet. Zo schreef Alexandra Colen (Vlaams
Blok) een alarmerende brief naar alle CVP-parlementsleden. Mark Van de Voorde
(Kerk en Leven) en Frans Verleyen (Knack) publiceerden een editoriaal waarin gepleit
werd voor het recht op discriminatie van holebi’s.5 Toen vervolgens Johan Van
Hecke wegens echtscheidingsperikelen vervangen werd, maakte de nieuwe CVPvoorzitter Marc Van Peel bekend dat zijn partij alle steun aan het voorstel LanduytWillems introk. Terug naar af dus.
De FWH bleef echter niet bij de pakken zitten. Ze vroeg een aantal senatoren om
een nieuw wetsvoorstel uit te werken. Het werd in maart 1999 – net voor de ontbinding van het federaal parlement – ingediend en na de federale verkiezingen van
13 juni 1999 hernomen door de socialisten, de groenen en de Vlaamse liberalen.6
Op naar een partnerregeling?
Anno 1999 was er in België nog geen volwaardige wettelijke regeling voor holebipartners. De aidsepidemie had op pijnlijke wijze duidelijk gemaakt dat partners
van hetzelfde geslacht in een juridisch vacuüm terechtkwamen wanneer een van
hen overleed. Buitenlandse voorbeelden toonden aan dat een wettelijke partnerregeling voor holebi’s mogelijk was. Zowel Denemarken (1989), Noorwegen (1993),
0
BROOD & ROZEN - 2008/3
pAUL BOrGhS
dit pamflet van het roze Aktiefront alludeert op de boycot van het wetsvoorstel
Landuyt-willems van 1996 (Amsab-ISG, Fonds Suzan daniel)
Zweden (1994), Groenland (1996), IJsland (1996) als Nederland (1998) hadden een
geregistreerd partnerschap ingevoerd dat holebi’s zowat alle rechten en plichten
van gehuwden gaf (met uitzondering van de ouderschapsrechten).
In 1993 had Guy Swennen (SP) een wetsvoorstel uitgewerkt voor een instapregeling voor samenwonenden.7 Een jaar later hadden Yvan Mayeur (PS), Henri Simons
(Ecolo), Olivier Maingain (FDF) en Mieke Vogels (Agalev) een wetsvoorstel betreffende het samenlevingscontract voorgesteld.8 Beide voorstellen werden heringediend, maar nooit besproken in het federaal parlement omdat de christendemocraten er niet achter stonden.9 Toen een interne werkgroep van de Vlaamse christendemocraten bijvoorbeeld voorzichtig voorstelde om voor holebipartners ‘een
waardig juridisch alternatief’ uit te werken, wees het partijbestuur dat in maart
1996 radicaal af. Bij de Franstalige christendemocraten was er al helemaal geen
belangstelling voor het onderwerp.
Zowel op gemeentelijk als op regionaal niveau werd druk uitgeoefend om werk
te maken van een volwaardige partnerschapsregeling. Enerzijds beslisten een
aantal gemeenten om naar Nederlands voorbeeld een register in te stellen voor de
registratie van samenlevingscontracten. Een dergelijk register was louter symbolisch, maar het maakte wel duidelijk dat er nood was aan een wettelijke regeling.
De eerste registratie van een holebisamenlevingscontract vond plaats in Antwerpen
op 20 januari 1996. De bekende schrijver Tom Lanoye liet zijn samenlevingscontract
hOLEBIrEChTEN IN BELGIë ONdEr pAArS(-GrOEN) (1999–2007)
2008/3 - BROOD & ROZEN
1
met René Los registreren, wat zorgde voor ontzettend veel mediabelangstelling.
Het grote publiek raakte meteen vertrouwd met het feit dat holebi’s duurzame
relaties hadden die juridisch beschermd dienden te worden. Het thema kwam op
de politieke agenda. Anderzijds waren in het Vlaams Parlement – waar een coalitie
van christendemocraten en socialisten de meerderheid vormde – in 1996 voorstellen van decreet ingediend door de socialisten, de liberalen en de groenen om de
successierechten van de samenwonenden en de gehuwden gelijk te schakelen.10
Toen het voorstel van Guy Swennen (SP), die inmiddels zetelde in het Vlaams Parlement, besproken werd, bleek dat onder meer de groenen en de liberalen bereid
waren om een wisselmeerderheid te leveren. Tot groot ongenoegen van de christendemocraten, die geïsoleerd dreigden te geraken.
Uiteindelijk kon een wisselmeerderheid vermeden worden doordat de voorzitter
van de Vlaamse socialisten en de voorzitter van de Vlaamse christendemocraten
het Vaderdagakkoord sloten op 8 juni 1997. Het hield in dat de successierechten in
het Vlaams Gewest niet gelijkgeschakeld, maar slechts verlaagd werden, wat gebeurde door het decreet van 15 juli 1997.11 Op federaal vlak zou er gewerkt worden
aan de afbouw van de fiscale discriminaties tussen de gehuwden en de samenwonenden (gehuwden werden zwaarder belast in de personenbelasting), er zou een
vermogensrechtelijke beschermingsregeling komen voor samenwonenden en specifiek voor holebi’s zou een apart partnerschapsstatuut worden uitgewerkt.
Minimale wet
Eind 1997 werd een compromiswetsvoorstel uitgewerkt, dat een alternatief moest
bieden voor de wetsvoorstellen rond het samenlevingscontract en de antidiscriminatiewet.12 Het wetsvoorstel, dat werd ingediend door de Vlaamse socialisten, de
Franstalige liberalen en de Vlaamse en Franstalige christendemocraten, had tot
doel een beperkte vermogensrechtelijke regeling voor samenwonenden te creëren.13
Eind 1999 werd op grond hiervan de wet op de wettelijke samenwoning goedgekeurd. Deze wet was uiterst minimaal en bood absoluut geen oplossing voor de
problemen van holebikoppels.14 Zo werd bijvoorbeeld niets geregeld op het vlak van
de sociale zekerheid, het erfrecht of de fiscaliteit. Bovendien was afgesproken dat
de wet pas in werking zou treden wanneer de fiscale discriminaties tussen de
gehuwden en de samenwonenden weggewerkt waren, maar daar was geen geld
voor.
Met betrekking tot het statuut van holebipartners, werd in februari 1998 door
Luc Willems (CVP) en Renaat Landuyt (SP) 15 een wetsvoorstel ingediend voor een
geregistreerd partnerschap. Het was gebaseerd op een studie van professor Patrick
Senaeve van de Katholieke Universiteit Leuven, die zich had laten inspireren door
de regeling in Nederland en in de Scandinavische landen.16 Van het wetsvoorstel
werd nooit werk gemaakt.
Het thema van het holebi-ouderschap was voor 13 juni 1999 niet aan de orde in
het federaal parlement. Eerder symbolisch werden wetsvoorstellen ingediend,
2
BROOD & ROZEN - 2008/3
Paul Borghs
waarin bijvoorbeeld het recht op adoptie door personen van hetzelfde geslacht
werd bepleit, maar voor een echte regeling was de tijd duidelijk nog niet rijp.17
Holebibeweging
Traditioneel lag het zwaartepunt van de holebibeweging in Vlaanderen. Maar midden jaren 1980 was de Vlaamse holebibeweging in elkaar gestuikt door de economische crisis, de maatschappelijke verrechtsing, het opduiken van aids en de interne spanningen. Het duurde tot in de jaren 1990 vooraleer de Vlaamse holebibeweging heropgebouwd kon worden. Begin jaren 1990 kreeg de Federatie Werkgroepen Homoseksualiteit voor het eerst substantiële overheidssteun, waardoor een
professionele werking kon uitgebouwd worden. De FWH koos voor een zuivere
koepelstructuur en kon steeds meer verenigingen aantrekken.
In 1990 bracht de FWH een groep vrijwilligers samen die zich als Cel Politiek
actief bezighield – en bezighoudt – met het uitbouwen van contacten met politici
en het verwerven van de nodige expertise. Een sterk pragmatische aanpak werd
gekoppeld aan efficiënt lobbywerk. Daardoor slaagde de holebibeweging erin haar
eisen op de politieke agenda te krijgen. Regelmatig werd actie gevoerd. Holebikoppels trokken naar de Gentse ambtenaar van de burgerlijke stand om hem duidelijk
te maken dat ze niet konden trouwen. Aan het hoofdkwartier van de christendemocraten werd geprotesteerd tegen het uitblijven van een wettelijke regeling.
Leden van de holebibeweging beklommen zelfs het podium tijdens een congres van
de Vlaamse christendemocraten om te protesteren. Ze gingen ook postvatten aan
de redactielokalen van Kerk en Leven.18
De holebi-emancipatiestrijd werd in hoofdzaak een Vlaamse strijd. De Franstalige partijen voelden zich niet gebonden door het Vlaamse Vaderdagakkoord. De
Franstalige liberalen en christendemocraten waren zelfs helemaal niet geïnteresseerd in het thema van de holebirechten. Daarenboven was er in Franstalig België
geen sterk uitgebouwde holebibeweging met een overkoepelende structuur. De
publieke opinie en de pers konden er moeilijk gemobiliseerd worden en de Franstalige politici voelden weinig druk vanuit hun (holebi-)achterban. Een gelijkekansenbeleid voor holebi’s was onbestaande in Franstalig België. In Vlaanderen daarentegen drong de holebibeweging aan op een regionaal emancipatiebeleid dat
gedragen werd door één enkele minister, wat ertoe leidde dat in 1995 Anne Van
Asbroeck (SP) aangesteld werd tot Vlaams minister voor Gelijke Kansen. De holebi’s
waren van bij de start een doelgroep van het Vlaamse gelijkekansenbeleid. Later
werd Van Asbroeck opgevolgd door Brigitte Grouwels (CVP), waardoor ook de
Vlaamse christendemocraten hun verantwoordelijkheid moesten opnemen voor
het gelijkekansenbeleid.
Franstalig België kon hoofdzakelijk gemobiliseerd worden via de Belgian Lesbian and Gay Pride (BLGP). Die vereniging organiseerde vanaf 1996 de Roze Zaterdag in Brussel en het gemeenschappelijke eisenplatform dat tot stand kwam, werd
gedragen door de Vlaamse, Waalse en Brusselse holebigroepen.
hOLEBIrEChTEN IN BELGIë ONdEr pAArS(-GrOEN) (1999–2007)
2008/3 - BROOD & ROZEN
3
In de tweede helft van de jaren 1990 werden holebi’s trouwens steeds zichtbaarder in de samenleving en ze kwamen positief aan bod in de media. Door de outing
– annex coming-out – van Elio Di Rupo (PS) kreeg België zelfs een homoseksuele
vicepremier.19 De fel gecontesteerde outing van de leden van de popgroep Get
Ready! door het holebiblad ZiZo, maakte duidelijk dat het geen schande was om
holebi te zijn. Nadien kwamen steeds meer bekende holebi’s zelf uit voor hun geaardheid.
Arbitraire koppeling
Net voor de verkiezingen van 13 juni 1999 was de situatie samengevat als volgt. Er
waren moeizaam enkele zaken gerealiseerd op wetgevend vlak, zoals de verlaging
van de successierechten in het Vlaams Gewest en de wet op de wettelijke samenwoning, maar de uitwerking ervan was ingeperkt of uitgesteld, bijvoorbeeld door
een arbitraire koppeling aan de fiscale discriminaties van de gehuwden.
De onverzettelijkheid en de vertragingsmanoeuvres van voornamelijk de christendemocraten lokten heel wat kritiek uit: “De CVP is blijkbaar niet in staat om over
ethische thema’s een gedurfd en vernieuwend standpunt in te nemen, gebonden als ze is
door een minderheid van conservatief-katholieke mandatarissen. Dat kan haar op korte
termijn misschien enig electoraal gewin opleveren, op lange termijn veroordeelt ze zichzelf om te verschrompelen tot een partij van conservatievelingen met weliswaar principiële, maar totaal wereldvreemde opvattingen.” 20 Toch hadden de Vlaamse christendemocraten concessies moeten doen, onder meer door de druk van de Vlaamse
holebibeweging en de publieke opinie.
Na de verkiezingen van 13 juni 1999 werd meteen duidelijk dat er een nieuwe
politieke wind waaide. De federale regering zorgde ervoor – zoals ook beloofd was
in het regeerakkoord – dat de wet op de wettelijke samenwoning van kracht werd
vanaf 1 januari 2000.21 Door een grondige hervorming van de personenbelasting
werden de fiscale discriminaties tussen de gehuwden en de samenwonenden grotendeels weggewerkt.22
Antidiscriminatiewet
Het wetsvoorstel voor een antidiscriminatiewet, dat na de verkiezingen (opnieuw)
was ingediend in de Senaat, werd door de regering geamendeerd. Het vormde de
basis voor de antidiscriminatiewet van 25 februari 2003.23 Belangrijk voor de totstandkoming ervan was de druk vanuit Europa. Door het Verdrag van Amsterdam
– dat op 1 mei 1999 in werking trad – was in artikel 13 van het EG-Verdrag ingeschreven dat de Europese Unie maatregelen kon nemen om discriminaties op grond
van de seksuele geaardheid te bestrijden. Nadat in 2000 in Oostenrijk extreem
rechts werd opgenomen in de regering, werd er snel werk gemaakt van deze maatregelen. Er kwam een Europese Kaderrichtlijn betreffende gelijke behandeling in
arbeid en beroep, die door de lidstaten uiterlijk op 2 december 2003 moest uitge-
4
BROOD & ROZEN - 2008/3
pAUL BOrGhS
voerd worden.24 België koos voor een brede antidiscriminatiewet, die niet beperkt
bleef tot arbeid en beroep. Na heel wat discussie – en de bespreking van enkele
honderden amendementen – werd de antidiscriminatiewet definitief goedgekeurd
in de Kamer van Volksvertegenwoordigers op 17 oktober 2002, met 93 stemmen
voor, 13 tegen en 25 onthoudingen. De Senaat volgde op 12 december 2002 met 40
stemmen voor, 5 tegen en 14 onthoudingen. De tegenstemmen waren afkomstig
van extreem rechts, de onthoudingen onder meer van de christendemocraten.25
Bij het Grondwettelijk Hof werd tweemaal een beroep tot vernietiging van de
antidiscriminatiewet ingediend. Het eerste was afkomstig van enkele politici van
het Vlaams Blok, het tweede van professor Matthias Storme. Dit leidde ertoe dat
het Grondwettelijk Hof in een arrest van 6 oktober 2004 een aantal bepalingen uit
de antidiscriminatiewet vernietigde en een aantal andere bepalingen dwingend
interpreteerde.26 Om de wet in overeenstemming te brengen met de Europese
Kaderrichtlijn en de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof, werd een nieuwe
antidiscriminatiewet uitgewerkt – de wet van 10 mei 2007 – waartegen opnieuw
enkele keren een beroep tot vernietiging werd ingediend.27
Partnerregeling
Onder de paars-groene regering-Verhofstadt I werd ook werk gemaakt van een
andere belofte uit het regeerakkoord: de volwaardige wettelijke partnerregeling
voor holebi’s.28 Aanvankelijk was niet duidelijk welke piste zou gevolgd worden:
een apart statuut voor holebi’s of de openstelling van het burgerlijk huwelijk. Geert
Versnick (VLD) had als eerste een wetsvoorstel ingediend om het burgerlijk huwelijk open te stellen voor partners van hetzelfde geslacht.29 Er volgden nog gelijkaardige wetsvoorstellen van de Vlaamse socialisten en de Vlaamse groenen.30 Het
extreem rechtse Vlaams Blok had dan weer wetsvoorstellen ingediend om het
huwelijk voor te behouden aan personen van verschillend geslacht.31 De Vlaamse
christendemocraten hielden aanvankelijk vast aan het geregistreerd partnerschap.32
Onder meer de Franstalige socialisten stelden voor om de wettelijke samenwoning
uit te breiden zodat ze inhoudelijk gelijk werd aan het burgerlijk huwelijk.33
De keuze tussen een apart statuut en het burgerlijk huwelijk, werd voorbereid
door een interkabinettenwerkgroep die geleid werd door minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu Magda Aelvoet (Agalev), minister van
Werkgelegenheid Laurette Onkelinx (PS) en minister van Justitie Marc Verwilghen
(VLD). In juni 2000 verklaarde minister Aelvoet dat een principeakkoord over de
openstelling van het burgerlijk huwelijk was bereikt in de werkgroep. De uiteindelijke beslissing werd overgelaten aan het kernkabinet. Daar bleef het dossier
steken, wellicht omdat de Franstalige liberalen zich niet helemaal konden vinden
in het akkoord. Pas in 2001 kwam er een doorbraak. Louis Michel (PRL), vicepremier
en voorzitter van de Franstalige liberalen, had in de pers verklaard dat de regering
te veel tijd stak in marginale dossiers zoals de openstelling van het burgerlijk
huwelijk.34 De FWH en haar Franstalige tegenhanger, de Fédération des Associati-
holeBirechten in België onder Paars(-groen) (1999–2007)
2008/3 - BROOD & ROZEN
ons Gayes et Lesbiennes, reageerden woedend. Half maart 2001 werden ze uitgenodigd voor een gesprek met Michel. De holebibeweging kon de vicepremier
overtuigen. ’s Anderendaags verklaarde hij in het kernkabinet – met de inmiddels
historische woorden: “Magda, j’ai reçu votre lobby de holebi” – dat hij zijn verzet
staakte tegen de openstelling van het burgerlijk huwelijk. Michel wenste in de
regering wel geen woord te horen over adoptie door holebi’s.35 De definitieve beslissing om het huwelijk open te stellen viel op de ministerraad van 22 juni 2001.
Vervolgens doken toch nog heel wat obstakels op.
Archaïsch en wereldvreemd
Zo duurde het tot 12 november 2001 vooraleer de Raad van State zijn advies uitbracht
over het voorontwerp. Het was opgesteld door de tweede Franstalige Kamer van
de Raad van State. De leden daarvan (onder meer de professoren Delpérée en Van
Compernolle van de Université Catholique de Louvain) onderhielden goede relaties
met de Franstalige liberalen en christendemocraten.36 Het advies van de Raad van
State was ronduit vernietigend, maar ook archaïsch en wereldvreemd. Hij stelde
dat het niet discriminerend was om het burgerlijk huwelijk voor te behouden aan
hetero’s. Er bestond immers een objectief verschil tussen holebi’s en hetero’s dat
rechtvaardigde dat een onderscheid werd gemaakt, want enkel uit een heteroseksuele echtverbintenis konden kinderen geboren worden. De Raad van State wees
verder op de historische en klassieke betekenis van het burgerlijk huwelijk als de
echtverbintenis tussen een man en een vrouw, en op de mogelijke problemen met
de erkenning van huwelijken tussen personen van hetzelfde geslacht in het buitenland. Hij baseerde zich onder meer op teksten uit 23 Ventôse jaar XI (14 maart
1803) en op de betekenis van het Latijnse woord matrimonium.37 De regering legde
dit advies naast zich neer en keurde het voorontwerp (in tweede lezing) goed op
30 januari 2002. In maart 2002 lag het in de Kamer van Volksvertegenwoordigers.38
Vrij snel werd duidelijk dat de commissie voor de Justitie in de Kamer een overvolle agenda had, waardoor de openstelling van het burgerlijk huwelijk zeker niet
meer rond zou geraken in 2002. Daarom besliste de federale regering in mei 2002 om
haar wetsontwerp terug te trekken. In plaats daarvan dienden de meerderheidspartijen in de Senaat een wetsvoorstel in.39 De holebibeweging zag hierin een vertragingsmanoeuvre – wetsvoorstellen zijn minder prioritair dan wetsontwerpen – en
protesteerde. Uiteindelijk werd in juli 2002 gestart met de bespreking van het wetsvoorstel in de commissie voor de Justitie in de Senaat. Meteen al kwam er tegenwind
van Philippe Monfils (MR), nochtans een van de ondertekenaars van het wetsvoorstel.
Hij vond dat er hoorzittingen moesten komen en dat ook het holebi-ouderschap – waartegen zijn partij een veto had gesteld – moest besproken worden.
gay Pride, mei 2003, Brussel (foto hilde de Bock)
hOLEBIrEChTEN IN BELGIë ONdEr pAArS(-GrOEN) (1999–2007)
2008/3 - BROOD & ROZEN
De federale beleidsverklaring van 8 oktober 2002 vormde een nieuw keerpunt.
Premier Verhofstadt vroeg aan het parlement om zo snel mogelijk werk te maken
van de openstelling van het burgerlijk huwelijk. Voor het holebi-ouderschap zou
een aparte regeling worden uitgewerkt. De Franstalige liberalen bleven dwarsliggen. Uiteindelijk werd besloten om zonder hen verder te gaan. Dat was mogelijk
omdat de Vlaamse christendemocraten vanuit de oppositie bereid waren de openstelling van het burgerlijk huwelijk te steunen nu het dossier eenmaal losgekoppeld
was van het holebi-ouderschap. Op het Vernieuwingscongres van 2001 hadden de
Vlaamse christendemocraten immers beslist – tegen de partijleiding in – om voor
de openstelling van het burgerlijk huwelijk te gaan.40
Burgerlijk huwelijk
De Senaat keurde de openstelling van het burgerlijk huwelijk goed op 28 november
2002 met 46 stemmen voor, 15 tegen en 4 onthoudingen. Vervolgens boog de Kamer
er zich over.41 Op 30 januari 2003 werd daar de openstelling definitief goedgekeurd
met 91 stemmen voor, 22 tegen en 9 onthoudingen.42 Hoewel er officieel pas getrouwd kon worden vanaf 16 juni 2003, had het eerste holebihuwelijk al plaats op
6 juni 2003. Dat kwam omdat twee lesbiennes hun feest hadden vastgelegd en van
de procureur des Konings een uitzondering hadden bekomen. Er werden in België
854 huwelijken tussen personen van hetzelfde geslacht gesloten in 2003; 1069 in
2004, 1027 in 2005 en 1124 in 2006. Er waren 4 echtscheidingen in 2003 van personen die gehuwd waren met iemand van hetzelfde geslacht, 9 in 2004, 15 in 2005,
30 in 2006 en 92 in 2007.43
Vanuit extreem rechtse en katholieke conservatieve kringen werd bij het Grondwettelijk Hof een beroep tot vernietiging aangetekend tegen deze wet. In oktober
2004 wees het Hof dit beroep af, met de opmerking dat de wetgever het burgerlijk
huwelijk voortaan concipieerde als een instituut met als voornaamste doel het
creëren van een duurzame levensgemeenschap tussen twee personen (en niet de
voortplanting).44 Vanuit die optiek was er dan ook geen reden om partners van
hetzelfde geslacht uit te sluiten. Voorts, de internationale mensenrechtenverdragen
verbieden ook niet dat lidstaten verder gaan dan de minimumnorm en bijvoorbeeld
personen van hetzelfde geslacht het recht toekennen om burgerlijk te huwen. Nog
volgens dit Hof staat het burgerlijk huwelijk los van de religieuze invulling ervan
en wordt door de openstelling van het burgerlijk huwelijk geen enkele afbreuk
gedaan aan het burgerlijk huwelijk van partners van verschillend geslacht.
Deze argumentatie kadert in een belangrijke evolutie in het recht met betrekking tot het partnerschap en het burgerlijk huwelijk. Daar waar seksualiteit, paarvorming, voortplanting en ouderschap tot eind jaren 1980 samen zaten in één
gezinsrechtelijk systeem – het burgerlijk huwelijk – kennen ze voortaan een verbrokkeling.45 In de huidige huwelijkswetgeving is de voortplanting geen wettelijke
verplichting en ze behoort niet tot het wezen van het burgerlijk huwelijk. Huwelijken van – al dan niet bewust – kinderloze echtparen zijn echte burgerlijke hu-
8
BROOD & ROZEN - 2008/3
pAUL BOrGhS
welijken. Het burgerlijk huwelijk is in de eerste plaats een levensgemeenschap, die
ook door partners van hetzelfde geslacht kan aangegaan worden.
Ook op Europees vlak is deze evolutie merkbaar. In het arrest-Christine Goodwin
tegen het Verenigd Koninkrijk en het arrest-I. tegen het Verenigd Koninkrijk van
11 juli 2002, stelde het Europese Hof voor de Rechten van de Mens dat het recht
van mannen en vrouwen van huwbare leeftijd om te huwen, los moet gezien worden van het recht om een gezin te stichten.46 Artikel 9 van het Handvest van de
grondrechten van de Europese Unie verwijst met betrekking tot het huwelijk trouwens niet meer naar het geslacht van de betrokkenen.47
Gelijke behandeling
De vraag tot openstelling van het burgerlijk huwelijk was voornamelijk vanuit de
Vlaamse holebibeweging gegroeid. In februari 1997 had de Algemene Vergadering
van de FWH beslist om te pleiten voor de openstelling van het burgerlijk huwelijk,
gekoppeld aan een wettelijke regeling voor samenwonenden en een antidiscriminatiewet. Dat vormde een breuk met het verleden. Het voorstel voor een samenlevingscontract was in 1993 immers uitgewerkt op vraag van de Franstalige holebigroepering Tels Quels. Op dat ogenblik ging in de Vlaamse holebibeweging – en
bij de Vlaamse holebi’s – de aandacht vooral uit naar de antidiscriminatiewet en
de strijd tegen extreem rechts. Het holebipartnerschap leefde er toen minder en
het ‘Vlaamse’ voorstel voor een instapregeling bijvoorbeeld was uitgewerkt zonder
substantiële inbreng van de Vlaamse holebibeweging.
Via het platform van de Belgian Lesbian and Gay Pride werd het pleidooi voor
de openstelling van het burgerlijk huwelijk uitgedragen en ondersteund door de
Franstalige holebiverenigingen. Daardoor kon de holebibeweging met één stem
spreken.
Door de openstelling van het burgerlijk huwelijk te eisen, opteerde ze voor het
principe van de gelijke behandeling. Ze meende dat er geen enkele sluitende reden
was om te kiezen voor een apart statuut, zoals het geregistreerd partnerschap.
Bovendien was de openstelling van het burgerlijk huwelijk een concrete eis, die op
een redelijk korte termijn gerealiseerd kon worden, in tegenstelling tot bijvoorbeeld
de theoretische – maar weinig pragmatische – eis van de individualisering.48 Vrij
snel zag de holebibeweging ook het belang in van een groot maatschappelijk
draagvlak voor haar eisen. Cruciaal waren de gerichte acties om de problemen van
holebi’s aan te kaarten en het zoeken naar medestanders. Juist ook wegens het
belang dat gehecht werd aan het maatschappelijk draagvlak, trachtte de holebibeweging haar eisen te realiseren via het parlement – steunend op een politieke
meerderheid – en niet via principiële uitspraken van rechtbanken, zoals dat soms
in andere landen het geval was.49
Twee zaken konden niet afgerond worden onder de paars-groene regering-Verhofstadt I. Vooreerst was in de wet van 13 februari 2003 tot openstelling van het
hOLEBIrEChTEN IN BELGIë ONdEr pAArS(-GrOEN) (1999–2007)
2008/3 - BROOD & ROZEN
burgerlijk huwelijk, een uitzondering voorzien voor de afstamming. Omdat de
wetgever van mening was dat het van rechtswege verbinden van afstammingsrechtelijke gevolgen aan het burgerlijk huwelijk tot een te grote abstractie van de
werkelijkheid zou leiden, werd de vaderschapsregel niet van toepassing in het
huwelijk van personen van hetzelfde geslacht.50 Gehuwden van hetzelfde geslacht
konden ook niet samen adopteren. Paradoxaal is dat een van hen wel alleen een
kind kon adopteren door middel van de eenouderadoptie.
Een tweede zaak die niet geregeld kon worden, had te maken met het internationaal privaatrecht: het burgerlijk huwelijk met een buitenlander was enkel mogelijk wanneer beide partners voldeden aan de grondvoorwaarden van hun respectieve nationale wetgeving. Dit kwam er in de praktijk op neer dat men als holebi enkel met een Belg of een Nederlander kon huwen.51
Paars-groen wordt paars
Beide zaken werden aangepakt na de federale verkiezingen van 18 mei 2003 die
gewonnen werden door de socialisten en de liberalen, die een paarse coalitie vormden, de regering-Verhofstadt II. De nieuwe coalitie ging verder op de ingeslagen
weg. In het regeerakkoord was er opnieuw aandacht voor de eisen van de holebibeweging: “Het Parlement zal worden uitgenodigd een subcommissie familierecht op te
richten om vraagstukken aan te snijden en mogelijke oplossingen aan te reiken voor het
recht op co-ouderschap en de adoptie door paren van hetzelfde geslacht…” 52
Vrij snel kwam er een regeling voor het burgerlijk huwelijk met een buitenlander. In het (nieuwe) Wetboek van Internationaal Privaatrecht van 16 juli 2004, werd
een exceptie voorzien. Artikel 46 van het wetboek stelt dat een bepaling uit een
buitenlandse wet die het huwelijk tussen personen van gelijk geslacht verbiedt,
niet van toepassing is indien een van de personen de nationaliteit heeft van een
staat waarvan het recht een dergelijk huwelijk toestaat, of op het grondgebied van
een dergelijke staat zijn gewone verblijfplaats heeft.53 Daardoor werd het mogelijk
om ook met andere buitenlanders dan Nederlanders een gelijkgeslachtelijk huwelijk aan te gaan.
Het uitwerken van een regeling met betrekking tot de afstamming vroeg meer
tijd. Vanaf 2001 waren verschillende wetsvoorstellen ingediend (en heringediend)
met betrekking tot het sociaal ouderschap.54 Daarnaast was er een wetsvoorstel
om de erkenning uit te breiden.55 De wetsvoorstellen met betrekking tot het sociaal
ouderschap, hadden voornamelijk tot doel de meeouder te laten delen in het ouderlijke gezag. Daaraan waren heel wat nadelen verbonden. Het ouderlijke gezag
eindigt immers wanneer het kind achttien wordt. De rechter kan de juridische band
met de meeouder steeds weer ongedaan maken. Het sociaal ouderschap werkt niet
door in het sociale zekerheidsrecht en het erfrecht. Juridisch wordt het kind ook
niet volwaardig opgenomen in de familie van de meeouder en het krijgt er bijvoorbeeld geen wettelijke grootouders, ooms en tantes.
0
BROOD & ROZEN - 2008/3
pAUL BOrGhS
Wegens deze nadelen meende de holebibeweging dat het meeouderschap enkel
geschikt was voor kinderen met twee volwaardige juridische ouders die, bijvoorbeeld na een echtscheiding, opgevoed werden in een nieuw samengesteld gezin.
Daarnaast pleitte de holebibeweging voor een volwaardige afstammingsregeling
voor kinderen in holebigezinnen. De openstelling van de adoptie leek in dat opzicht
het meest haalbare en geslachtsneutrale. Door die openstelling kon de lesbische
meemoeder bijvoorbeeld het kind van wie haar echtgenoot of partner bevallen was
na kunstmatige inseminatie, adopteren zodat het twee volwaardige juridische
ouders kreeg. Of twee mannen of twee vrouwen konden samen een kind adopteren.
De piste van de openstelling van de adoptie werd ook in het buitenland gevolgd,
onder meer in Nederland, Denemarken, IJsland, Noorwegen, Zweden, Duitsland,
Engeland, Schotland, Wales en Spanje.
Openstelling van de adoptie
Onder de paars-groene regering-Verhofstadt I was de adoptiewetgeving grondig
herwerkt. Maar in het wetsontwerp van de regering was een uitzondering voorzien
voor holebi’s, zodat ze als koppel nog steeds geen toegang kregen tot de adoptie.55
Er waren weliswaar amendementen ingediend om de gezamenlijke adoptie door
holebi’s mogelijk te maken, maar die moesten ingetrokken worden om het akkoord
dat binnen de regering bereikt was met betrekking tot de openstelling van het
burgerlijk huwelijk te respecteren.56 De ministerraad had op 22 juni 2001 immers
beslist om wel het burgerlijk huwelijk, maar niet de adoptie, open te stellen voor
partners van hetzelfde geslacht.
Na de verkiezingen van 18 mei 2003 had de nieuwe paarse regering-Verhofstadt
II een opening gelaten, door het thema van de adoptie door te verwijzen naar een
subcommissie voor Familierecht in de Kamer van Volksvertegenwoordigers. In de
loop van 2004 werden alvast verschillende wetsvoorstellen ingediend om de adoptie open te stellen.57 Maar omdat de hervorming van het afstammingsrecht voorrang
kreeg, raakte het onderwerp niet op de politieke agenda. Pas na actie van de holebibeweging, werden in maart 2005 de gesprekken aangevat in de subcommissie
voor Familierecht. In april 2005 werd het dossier doorverwezen naar de commissie
voor de Justitie in de Kamer. Aanvankelijk leek het dossier in de goede richting te
evolueren. Het Grondwettelijk Hof had in een arrest van 8 oktober 2003 gesteld dat
de wetgever moest nagaan hoe het ouderlijke gezag kon worden uitgebreid tot de
meemoeder in een lesbisch koppel.59 In het Vlaams Parlement was op 21 april 2004
een resolutie aangenomen waarin de federale regering werd opgeroepen om snel
werk te maken van de openstelling van de adoptie.60 De Staten-Generaal van het
Gezin, die eind 2003 van start waren gegaan, hadden zich uitgesproken voor de
openstelling van de adoptie.61
Maar toen het adoptiedossier eenmaal in het parlement behandeld werd, kwam
er heel wat tegenkanting. In mei 2005 lieten de Belgische bisschoppen weten dat ze
hOLEBIrEChTEN IN BELGIë ONdEr pAArS(-GrOEN) (1999–2007)
2008/3 - BROOD & ROZEN
1
ertegen waren. Didier Reynders (MR), de nieuwe voorzitter van de Franstalige liberalen, had in mei 2005 verklaard dat zijn partij de openstelling van de adoptie
wilde steunen, maar een maand later stelde hij dat de tijd nog niet rijp was voor de
holebi-adoptie. Op steun van de christendemocraten kon deze keer niet gerekend
worden. De Franstalige christendemocraten waren tegen. De Vlaamse christendemocraten hadden aanvankelijk, op 7 juni 2005, bekendgemaakt dat ze de openstelling van de adoptie steunden. Maar toen verscheen een interview in het christelijke
opinieblad Tertio waarin Roger Pauly, de voorzitter van de Gezinsbond, zich negatief
uitliet over het onderwerp. En vanuit conservatieve hoek werd druk uitgeoefend op
enkele mandatarissen van de Vlaamse christendemocraten. Het gevolg was dat ze
op 22 juni 2005 hun steun voor de openstelling van de adoptie introkken.
Tegenstanders
De holebibeweging voerde op 19 juni 2005 actie in Brussel tegen de uitspraken van
Roger Pauly. Voor het eerst kwamen ook de tegenstanders van gelijke rechten voor
holebi’s op straat. Op 10 september 2005 betoogde Actie voor het Gezin in Brussel
tegen de openstelling van de adoptie. Het initiatief ging onder meer uit van Kris
Vleugels van C’axent, Pierre-Alexandre de Maere d’Aertrycke van de Chrétiens Démocrates Francophones, professor Michel Ghins van de Université Catholique de
Louvain en Luc Borkes van de School met de Bijbel. Op 17 september 2005 protesteerde het collectief Vader, Moeder en Ik, dat organisaties groepeerde zoals België
en Christenheid, Pro Vita, Sint-Augustinus Kring en Jongeren voor het Leven. Een
van de gangmakers was Alain Escada, die in het verleden onder meer actief was bij
het extreem rechtse Front National. Beide betogingen kenden slechts een matig
succes.
In de Kamer was inmiddels het advies van de Raad van State gevraagd. Tegen alle
verwachtingen in, gaf deze op 7 oktober 2005 een erg genuanceerd oordeel. Er
werden geen fundamentele juridische bezwaren tegen de openstelling van de adoptie geformuleerd. De wetgever diende de opportuniteit ervan te beoordelen.62
Een eerste belangrijke test werd de stemming in de Kamer op 1 december 2005.
Daar werd de openstelling van de adoptie goedgekeurd met 77 stemmen voor, 62
tegen en 7 onthoudingen. Vervolgens evoceerden de tegenstanders in de Senaat
het wetsontwerp. De Senaat stelde zich op ethisch vlak heel wat conservatiever op
dan de Kamer. Het risico bestond dan ook dat het wetsontwerp op de lange baan
zou geschoven worden. Of dat het zou geamendeerd worden en terug naar de Kamer
moest (waar het een tweede stemming mogelijkerwijze niet zou overleven). Er werd
vooral uitgekeken naar een amendement van de Franstalige liberalen, mee ondertekend door Patrik Vankrunkelsven en Annemie Van de Casteele van de VLD, dat
de adoptie wilde beperken tot kinderen die een biologische band hadden met een
van de partners of echtgenoten.63 Het amendement werd op 20 april 2006 tijdens
de plenaire zitting weggestemd met 34 stemmen voor en 34 tegen. Doordat An-
2
BROOD & ROZEN - 2008/3
pAUL BOrGhS
gay Pride, 4 mei 2002, Brussel (foto hilde de Bock)
nemie Van de Casteele, een van de indieners van het amendement, zich onthield,
haalde het net geen meerderheid en diende het wetsontwerp niet terug naar de
Kamer. Vervolgens werd de openstelling van de adoptie definitief goedgekeurd in
de Senaat met 34 stemmen voor, 33 tegen en 2 onthoudingen.64
Emancipatorische werking
Onder de paars-groene regering-Verhofstadt I (1999–2003) en de paarse regeringVerhofstadt II (2003–2007) werd een doorbraak gerealiseerd. In enkele jaren tijd
werden de antidiscriminatiewet, de openstelling van het burgerlijk huwelijk en de
openstelling van de adoptie gerealiseerd. Daarnaast werd onder meer nog werk
gemaakt van een beperkt erfrecht voor wettelijk samenwonenden, een wet voor
transseksuelen en een wet met betrekking tot de medisch begeleide voortplanting
(die lesbische en alleenstaande vrouwen toelaat een beroep te doen op medisch
begeleide voortplanting).65
De emancipatorische werking van deze ethische wetgeving kan nauwelijks
overschat worden. De overheid heeft hiermee onder meer het krachtige signaal
hOLEBIrEChTEN IN BELGIë ONdEr pAArS(-GrOEN) (1999–2007)
2008/3 - BROOD & ROZEN
3
gegeven dat holebiseksualiteit en holebirelaties volstrekt gelijkwaardig zijn. Uit
een onderzoek van de Studiedienst van de Vlaamse Regering, bleek dan ook dat de
maatschappelijke aanvaarding van het holebihuwelijk en de holebi-adoptie toenam
tussen 2003 en 2006. In 2006 was 64,4% van de ondervraagden het (helemaal) eens
met de stelling dat het een goede zaak is dat holebi’s kunnen trouwen en slechts
18,4% was het daarmee (helemaal) oneens. In 2003 bleek slechts één op drie Vlamingen het holebihuwelijk een (zeer) goede zaak te vinden en een ongeveer even
grote groep vond het een (zeer) slechte ontwikkeling. Met de adoptie door twee
mannen was 40,5% het (helemaal) eens en 38,5% het (helemaal) oneens in 2006.
Met de adoptie door twee vrouwen was 47,5% het (helemaal) eens en 31,6% het
(helemaal) oneens. De cijfers met betrekking tot de aanvaarding van de holebiadoptie lagen ongeveer 10% hoger dan in 2003.
Dit wijst erop dat de ethische wetgeving van paars-groen en paars een duidelijk
emancipatorisch effect heeft gehad. Toch bleek uit de studie ook dat zowat de helft
van de ondervraagden vond dat holebi’s niet zoveel ophef moesten maken over hun
seksuele voorkeur als ze gelijk behandeld wilden worden. Zowat 40% vond dat
holebi’s teveel nadruk legden op hun seksuele voorkeur en dat ze niet zo overdreven
moesten doen. Voor 45% ging de aandacht voor holebi’s op de duur vervelen. Achter een op het eerste gezicht vrij brede aanvaarding schuilt bijgevolg een meer
impliciete negatieve houding.66
Algemeen kan gesteld worden dat communicatie en contact met holebi’s belangrijke ‘goodwill-creëerders’ zijn. Jongeren staan positiever tegenover holebi’s dan
ouderen, vrouwen zijn toleranter tegenover holebi’s dan mannen en de Vlamingen
staan van alle Belgen het meest open voor gelijke rechten voor holebi’s.67 De vraag
is of dit in de toekomst ook zo zal blijven. Studies tonen aan dat zestienjarigen erg
negatief staan tegenover holebi’s.68
Verklarende factoren
Hoe kon België – in nauwelijks acht jaar tijd – een van de koplopers worden op het
vlak van de gelijke rechten voor holebi’s? Vooreerst kan in de westerse landen een
bepaalde wetmatigheid onderkend worden in het proces dat leidt naar gelijke
rechten voor holebi’s. Deze wetmatigheid start met het depenaliseren van holebiseksualiteit. Tot 1985 verbood artikel 372bis van het Belgische Strafwetboek – dat in
1965 was toegevoegd – homoseksuele contacten tussen iemand die ouder en iemand
die jonger was dan achttien (voor heteroseksuele contacten lag de leeftijdsgrens
op zestien).69 Er kan in het algemeen pas sprake zijn van een antidiscriminatiewet
op het ogenblik dat holebiseksualiteit niet meer strafbaar is. Precies in 1985 werd
dan ook een eerste wetsvoorstel voor een antidiscriminatiewet ingediend in België.
Een degelijke antidiscriminatiewet vormt dan weer de voorwaarde voor een regeling met betrekking tot het partnerschap en het ouderschap. Het opvoeden van
kinderen of het huwen, dwingt de betrokkenen immers tot het bekendmaken van
4
BROOD & ROZEN - 2008/3
pAUL BOrGhS
hun seksuele voorkeur aan de buitenwereld, wat discriminaties kan uitlokken en
een wettelijke bescherming nodig maakt.
Niet alleen kan een volgende stap maar gezet worden na een vorige, maar elke
fase werkt ook als een stimulans voor de volgende. Wanneer men bijvoorbeeld
eenmaal het principe heeft aanvaard dat holebi’s niet gediscrimineerd mogen
worden op grond van hun seksuele geaardheid, ontstaat er druk om ook de discriminaties met betrekking tot het partnerschap en het ouderschap op te heffen. In
elke stap kunnen trouwens nog verschillende stadia onderkend worden. Zo verliep
de regeling met betrekking tot het partnerschap via de gemeentelijke registratie
van samenlevingscontracten en de wettelijke samenwoning om uiteindelijk bij de
openstelling van het burgerlijk huwelijk uit te komen.70
Exogene factoren
Gelijke rechten voor holebi’s hebben te maken met een complex geheel van exogene en endogene factoren, waarvan de samenhang tot op heden nog niet werd
onderzocht voor België.71 Tot de exogene factoren behoren het ontwikkelingspeil
van een land zoals dat bijvoorbeeld kan gemeten worden aan de hand van het
bruto nationaal product, het opleidingsniveau van de bevolking en de graad van
urbanisatie. Het ontwikkelingspeil van een land zou echter niet de meest determinerende exogene factor zijn. Zo heeft Zuid-Afrika bijvoorbeeld een grondwettelijk
verbod op de discriminatie van holebi’s en het burgerlijk huwelijk werd er opengesteld voor partners van hetzelfde geslacht. Daarmee doet het het beter dan heel
wat meer ontwikkelde landen. Daarnaast kan in België toch wel vastgesteld worden
dat de strijd voor gelijke rechten voor holebi’s grotendeels een Vlaamse zaak was
en Vlaanderen kent onder meer een hoge graad van urbanisatie.
Een veel belangrijker exogene factor is het gegeven of een land eerder traditioneel-religieus, dan wel seculier-rationeel georiënteerd is. Hoe meer seculier-rationeel
een land – en de leidinggevende groepen in dat land – georiënteerd zijn, hoe meer
ruimte er is voor gelijke rechten voor holebi’s. Op de Cultural Map of the World (2000)
van Ronald Inglehart en Christian Welzel staat België bij de landen met een hoge
score voor seculier-rationele waarden en voor zelfexpressie.72 In België is de katholieke kerk geen factor van betekenis meer en haar officiële standpunten hebben in
de praktijk nauwelijks nog enige invloed. In Vlaanderen – de meest gelovige regio
– gaat nog geen tien procent wekelijks naar de kerk, en het kerkbezoek daalt nog
jaarlijks.73 Massale tegenbetogingen georganiseerd door de katholieke kerk – zoals
dat in Spanje het geval was tegen de openstelling van het burgerlijk huwelijk – zijn
er in België nooit geweest. De tegenbetogingen kwamen in België pas op gang naar
aanleiding van de openstelling van de adoptie, trokken weinig belangstellenden
en gingen uit van meer marginale en fundamentalistische katholieke strekkingen.
Dit neemt niet weg dat in de toekomst een toename van de invloed van religies in
België een negatieve weerslag kan hebben op de emancipatie van de holebi’s.
hOLEBIrEChTEN IN BELGIë ONdEr pAArS(-GrOEN) (1999–2007)
2008/3 - BROOD & ROZEN
Endogene factoren
Tot de endogene factoren behoren de organisatie en de sterkte van de holebibeweging en de mate waarin de instellingen van een land ontvankelijk zijn voor de eisen
van de holebi’s.
Voor de gelijkberechtiging van holebi’s is het van belang dat de instellingen van
een land ontvankelijk zijn voor de eisen van de holebi’s, en vooral dat ze ook werk
maken van die eisen. Vanaf de jaren 1990 slaagde de holebibeweging erin te wegen
op de politieke agenda. Zo werden eisen uit de memoranda van de holebibeweging
overgenomen in de federale regeerakkoorden van 1999 en 2003. Eind jaren 1990
begonnen enkele politieke partijen ook openlijke holebikandidaten op de lijsten te
plaatsen en zich expliciet te richten tot de holebipopulatie. De democratische partijen en hun leidinggevende politici waren ook aanwezig op de Belgian Lesbian and
Gay Pride. Daarnaast waren de meerderheidspartijen uit de paars-groene en de
paarse federale regering bereid om effectief werk te maken van holebithema’s,
zoals de openstelling van het burgerlijk huwelijk en de adoptie (of ze waren op zijn
minst toch bereid om dergelijke regelingen niet te blokkeren).
De ethische thema’s vormden een van de belangrijkste bindmiddelen tussen de
liberalen en de socialisten. Die zijn, zeker wat hun leiding betreft, in grote mate
antiklerikaal en antikatholiek. Door in te spelen op de ethische thema’s die bij de
bevolking leefden, konden ze zich afzetten en profileren tegenover de christendemocraten. De Vlaamse socialisten waren van oudsher het aanspreekpunt van de
holebibeweging. De Franstalige socialisten konden, met een openlijk homoseksuele voorzitter, moeilijk hun steun weigeren aan de strijd voor gelijke rechten van
de holebi’s. Tussen de Vlaamse en de Franstalige liberalen kon wel een opmerkelijk
verschil worden vastgesteld. De Vlaamse liberalen stelden zich overwegend ethisch
progressief op. De Franstalige Mouvement Réformateur daarentegen – een kartel
bestaande uit twee liberale partijen (Parti Réformateur Libéral en Partei für Freiheit
und Fortschritt), een partij die vooral de belangen van de Brusselse Franstaligen
verdedigt (Front Démocratique des Francophones) en een afsplitsing van de christendemocraten (Mouvement des Citoyens pour le Changement) – hield er op ethisch
vlak erg uiteenlopende visies op na. De Franstalige liberalen waren dan ook de
meest onvoorspelbare factor in de paars-groene en paarse coalitie.
Van essentieel belang was de sterkte van de holebibeweging, die in de loop van
de jaren 1990 erin slaagde uit een diep dal te klimmen en met één stem te spreken.
De holebibeweging kende een tweevoudige ontwikkeling. Vooreerst ontstonden er
tal van themagroepen – jongerengroepen, ouderengroepen, sportgroepen … – en
daarnaast kwamen er ook tal van regionale groepen. Via de Roze Huizen – het
eerste Roze Huis werd in maart 2000 geopend in Gent – kreeg de lokale uitbouw
een extra stimulans. Het overwicht van de holebibeweging lag in Vlaanderen en
de Vlaamse overheid gaf substantiële financiële steun aan de holebibeweging en
werkte een holebibeleid uit. Lange tijd was er in Franstalig België geen gelijkekansenbeleid voor holebi’s. De holebibeweging was er minder goed uitgebouwd en had
BROOD & ROZEN - 2008/3
pAUL BOrGhS
gay Pride, mei 2003, Brussel (foto hilde de Bock)
geen overkoepelende structuur, waardoor de politici en de publieke opinie er moeilijker gemobiliseerd konden worden. Brussel en Wallonië zijn wat dat betreft volop
aan een inhaalbeweging begonnen. Erg belangrijk was dat eisen, zoals de antidiscriminatiewet en de openstelling van het burgerlijk huwelijk, een sterk unificerend
en mobiliserend effect hadden. Ze werden gedragen door de hele holebibeweging
en via de Belgian Lesbian and Gay Pride ook op straat gebracht.
Andere factoren
Nog tal van factoren hebben wellicht een min of meer belangrijke rol gespeeld. Zo
werd in een Vlaams onderzoek vastgesteld dat het electoraat er een behoorlijk
progressieve houding op nahoudt en dat ethisch conservatisme geen sterke invloed
uitoefent op het stemgedrag.74 Zelfs de kiezers van het extreem rechtse Vlaams Blok
(eind 2004 omgedoopt in Vlaams Belang) verschillen wat dat betreft niet significant
van het totale kiezerskorps. Uit een peiling gehouden in april 2003 bleek dat slechts
20,8% van het Vlaams Blok-electoraat vond dat holebikoppels niet mochten trouwen.75
hOLEBIrEChTEN IN BELGIë ONdEr pAArS(-GrOEN) (1999–2007)
2008/3 - BROOD & ROZEN
Het Vlaams Belang neemt ronduit negatieve standpunten in over holebi’s. De
partij is gekant tegen de antidiscriminatiewet en tegen de openstelling van het
burgerlijk huwelijk en de adoptie. Ze stemde telkens tegen, kondigde aan de wetten te zullen afschaffen als ze daartoe de kans zou krijgen en trok naar het Grondwettelijk Hof om de vernietiging te vragen van (onder meer) de wet tot invoering
van de wettelijke samenwoning, de antidiscriminatiewet en wet tot openstelling
van het burgerlijk huwelijk. Doordat de democratische partijen (tot op heden) niet
met het Vlaams Belang wilden besturen – ze legden een cordon sanitaire rond de
partij – was de rechtstreekse impact van het Vlaams Belang op de ethische wetgeving bijzonder klein. De kiezers van het Vlaams Belang lijken dan weer voornamelijk de racistische en anti-Waalse standpunten van de partij te delen en ze
liggen niet echt wakker van de conservatieve ethische standpunten ervan. De
partij is er dan ook niet in geslaagd om de publieke opinie te mobiliseren tegen
holebi’s en haar homofobe standpunten werden ook nooit ten volle publiekelijk
uitgespeeld en op de spits gedreven, zoals dat in andere landen wel gebeurde door
extreem rechts.76
Van groot belang was ongetwijfeld de positieve voorstelling van holebi’s in de
samenleving en de media. Steeds meer bekende en onbekende holebi’s deden hun
coming-out. Daardoor werd het gewone van holebiseksualiteit zichtbaar. De media
begonnen ook steeds meer over holebiseksualiteit te berichten buiten de context
van het sensationele. De eisen van de holebibeweging – zoals de openstelling van
het burgerlijk huwelijk en de adoptie – konden duidelijk en eenvoudig gecommuniceerd worden. Gaandeweg koos de holebibeweging voor een meer pragmatische
aanpak, waarbij niet zozeer het conflict maar wel de dialoog werd gezocht met de
overheid en de belangrijkste maatschappelijke spelers. Via de pers kon de publieke
opinie mee bepaald worden. Daarnaast zorgden overleg met politici, persconferenties, politieke actie, lobbywerk, goed onderbouwde dossiers en politieke debatten
ervoor dat de holebibeweging kon wegen op de politieke besluitvorming.
Het samentreffen van externe gebeurtenissen heeft eveneens een invloed gehad.
Volledige gelijkheid voor holebi’s was zo goed als onbespreekbaar zolang de christendemocraten mee de meerderheid vormden. Meer algemeen was er in de regeringen met de christendemocraten weinig of geen marge voor het bespreken van
ethische thema’s. Pas nadat in 1999 ethisch progressieve partijen aan de macht
kwamen, kwam er een omslag.
Voor een land als België is ten slotte de invloed van het buitenland van belang.
Onder meer de evoluties in Frankrijk en Nederland werden nauwgezet gevolgd.
Nederland was overigens het eerste land ter wereld dat, met ingang van 1 april
2001, het burgerlijk huwelijk en de inlandse adoptie openstelde voor partners van
hetzelfde geslacht. Het maakte meteen duidelijk dat er geen onoverkomelijke juridische bezwaren waren om holebi’s toegang te geven tot zowel het burgerlijk
huwelijk als de adoptie.
8
BROOD & ROZEN - 2008/3
pAUL BOrGhS
Overigens vormen gelijke rechten voor holebi’s een exportproduct. Na Nederland
en België stelden bijvoorbeeld ook Canada, Spanje, Zuid-Afrika, Noorwegen, Californië en Massachusetts het burgerlijk huwelijk open voor partners van hetzelfde
geslacht. In dat opzicht is de uitbreiding van de Europese Unie per 1 mei 2004 niet
onbelangrijk. In de Oost- en Centraal-Europese landen is er van officiële zijde weinig animo om holebi’s gelijke rechten te geven en de holebibeweging staat er nog
in haar kinderschoenen. Landen zoals België kunnen hier een voorbeeldfunctie
vervullen. Maar er is ook waakzaamheid geboden, want negatieve ontwikkelingen
in die landen zouden wel eens tot gevolg kunnen hebben dat de holebirechten in
België onder druk komen te staan.
Toekomst
Niettegenstaande de enorme vooruitgang van de afgelopen jaren, dienen er toch
nog zaken gerealiseerd te worden. Zo is er bijvoorbeeld nog behoefte aan een wettelijke regeling rond het sociaal ouderschap en het draagmoederschap. België zou
ook een veel actievere rol kunnen spelen in het uitdragen van de holebirechten
binnen en buiten de Europese Unie.
Daarnaast is er vooral nood aan beleidsmatig werk. Minderheidsgroepen binnen
de holebipopulatie – zoals de ouderen, de allochtonen en de personen met een
handicap – werden bijvoorbeeld zichtbaarder en ze vragen meer ondersteuning
van de overheid. Bij bepaalde bevolkingsgroepen – zoals de moslims – wordt holebiseksualiteit niet door iedereen aanvaard. Het is belangrijk dat de overheid hier
ook aandacht voor heeft, zoniet bestaat de kans dat men in België belandt in Nederlandse toestanden. In Nederland worden holebi’s soms weggepest door bepaalde allochtonen, durven leraars niet meer uitkomen voor hun geaardheid en
mag in bepaalde scholen geen voorlichting meer gegeven worden over holebiseksualiteit.
Een belangrijke uitdaging wordt ook het functioneren van de holebibeweging.
Door de succesvolle realisaties van de afgelopen jaren, zien heel wat vrijwilligers
de noodzaak van een sterke holebibeweging niet meer in en haken af. Daarnaast
waren thema’s zoals de openstelling van het burgerlijk huwelijk en de antidiscriminatiewet, thema’s die grote groepen holebi’s aanbelangden en die een sterke
mobiliserende werking hadden.
De federale verkiezingen van 10 juni 2007 werden gewonnen door de christendemocraten. In het regeerakkoord van de regering-Leterme werden de holebi’s
genegeerd. Samen met de overwinning van de CD&V kwam er volgens sommigen
ook een ethisch reveil in Vlaanderen.77 Hoe dan ook is er in de Belgische politiek
opnieuw een conservatieve onderstroom aanwezig, die het moeilijker zal maken
om nog nieuwe zaken te realiseren voor holebi’s. In de nabije toekomst zal het er
misschien vooral op aankomen om de ethische verworvenheden die onder paarsgroen en paars tot stand kwamen, te behouden.
hOLEBIrEChTEN IN BELGIë ONdEr pAArS(-GrOEN) (1999–2007)
2008/3 - BROOD & ROZEN
(1) De brug naar de eenentwintigste eeuw, Brussel: Federale Regering, 7 juli 1999, par. 4.
(2) Wetsvoorstel Kamer 1219/1, 1984–1985
(Van den Bossche); P. BORGHS, De antidiscriminatiewet. Handleiding bij de wet ter bestrijding van discriminatie, Antwerpen: Garant,
2003, p. 61-63; D. DE PRINS, S. SOTTIAUX,
J. VRIELINK, Handboek Discriminatierecht,
Mechelen: Kluwer, 2005, p. 441-445.
(3) Wetsvoorstel Kamer 339/1, 1988 (Van
den Bossche); Wetsvoorstel Kamer 304/1,
1991–1992 (Swennen en Landuyt).
(4) Wetsvoorstel Kamer 600/1, 1995–1996
(Landuyt en Willems); Wetsvoorstel Kamer
1089/1, 1996–1997 (Bourgeois), waarin een
zuiver strafrechtelijke benadering werd
voorgesteld.
(5) F. VERLEYEN, De gedachtenpolitie. In: Knack,
12/06/1996; M. VAN DE VOORDE, Wetsvoorstel. In: Kerk en Leven, 12/06/1996.
(6) Wetsvoorstel Senaat 1341/1, 1998–1999 (Lallemand, Merchiers, Verhofstadt, Jonckheer,
Boutmans, Anciaux, Erdman en Mahoux);
Wetsvoorstel Senaat 12/1, 1999 (Mahoux,
Van Riet, Mahasinne, Nagy en Lozie).
(7) Wetsvoorstel Kamer 1143/1, 1992–1993
(Swennen).
(8) Wetsvoorstel Kamer 1340/1, 1993–1994
(Mayeur, Simons, Maingain en Vogels).
(9) Wetsvoorstel Senaat 172/1, 1995–1996
(Merchiers, Erdman, Sémer, Van der Wildt,
Maximus, Moens, Pinoie, Hostekint en Tobback); Wetsvoorstel Kamer 372/1, 1995–1996
(Landuyt); Wetsvoorstel Senaat 114/1, 1995
(Boutmans en Jonckheer); Wetsvoorstel
Kamer 170/1, 1995-1996 (Moureaux, Decroly,
Lozie en Maingain).
(10) Voorstel van Decreet Vlaams Parlement
347/1, 1995-1996 (De Gucht, Sannen en
Lachaert); Voorstel van Decreet Vlaams Parlement 488/1, 1996–1997 (Swennen, Lisabeth
en Vanvelthoven).
(11) Voorstel van Decreet Vlaams Parlement
694/1, 1996–1997 (Swennen en Becq); Decreet van 15 juli 1997 houdende regeling van
de successierechten tussen samenwonenden.
In: Belgisch Staatsblad, 1 oktober 1997,
p. 25.865. Pas na de verkiezingen van 13 juni
1999 werden de successierechten volledig
gelijkgeschakeld in het Vlaams Gewest;
Voorstel van Decreet Vlaams Parlement 19/1,
1999–2000 (Swennen, Van den Abeelen,
Sannen, Vandenbroeke en De Cock); Decreet
van 1 december 2000 houdende gelijkschakeling van de successierechten tussen
samenwonenden en getrouwden. In: Belgisch
Staatsblad, 11 januari 2001, p. 702.
0
BROOD & ROZEN - 2008/3
(12) J.-L. RENCHON, La régulation par la loi des
relations juridiques du couple non marié. In:
J.-L. RENCHON & F. TAINMONT (eds.), Le couple non marié à la lumière de la cohabitation
légale, Brussel: Bruylant, 2000, p. 23-26.
(13) Wetsvoorstel (amendement) Kamer 170/2,
1995-1996 (Landuyt, Viseur, Duquesne en
Willems).
(14) Wet van 23 november 1998 tot invoering
van de wettelijke samenwoning. In: Belgisch
Staatsblad, 12 januari 1999, p. 786-788.
(15) Wetsvoorstel Kamer 1417/1, 1997–1998
(Willems en Landuyt).
(16) P. SENAEVE & E. COENE, Geregistreerd
partnerschap, Antwerpen: Maklu, 1998, p.
229-256.
(17) Bijvoorbeeld Wetsvoorstel Senaat 29/1,
1995 (Van der Wildt, Maximus en Sémer);
Wetsvoorstel Senaat 1343/1, 1994–1995 (Van
der Wildt, Maximus en Pataer).
(18) P. BORGHS, Holebi’s in België (1985–2004):
krachtlijnen van een emancipatiestrijd. In: S.
SPEE, I. LODEWYCKX, A. MOTMANS, M. VAN
HAEGENDOREN (red.), Wachten op… gelijke
kansen, Antwerpen: Garant, 2004, p. 96-106;
B. HELLINCK, Een halve eeuw in beweging,
Gent: Federatie Werkgroepen Homoseksualiteit, 2002, p. 29-38.
(19) Outing is het ongewenst bekendmaken
van de seksuele geaardheid van een bekend
iemand. Coming-out (van “coming out of the
closet” of “uit de kast komen”) is het zelf uitkomen voor zijn homoseksuele of lesbische
geaardheid.
(20) G. GROESENEKEN, Het jaar van de doorbraak of terug naar af? In: Jaarboek Seksualiteit, Relaties, Geboorteregeling 97, Gent: CGSO,
1997, p. 160.
(21) KB van 14 december 1999 tot vaststelling
van de datum van inwerkingtreding van de
wet van 23 november 1998 tot invoering
van de wettelijke samenwoning. In: Belgisch
Staatsblad, 23 december 1999, p. 48.900.
(22) Wet van 10 augustus 2001 houdende
hervorming van de personenbelasting. In:
Belgisch Staatsblad, 20 september 2001, p.
31.516-31.530.
(23) Wet van 25 februari 2003 tot bestrijding
van discriminatie en tot wijziging van de
wet van 15 februari 1993 tot oprichting van
een Centrum voor Gelijkheid van Kansen en
voor Racismebestrijding. In: Belgisch Staatsblad, 17 maart 2003, p. 12.844.
(24) Richtlijn Raad EG van 27 november 2000
nr. 2000/78 tot instelling van een algemeen
kader voor gelijke behandeling in arbeid
pAUL BOrGhS
en beroep. In: Publicatieblad L., 2 december
2000, p. 16-22.
(25) C. SÄGESSER, La loi anti-discrimination. In:
Courrier hebdomadaire du CRISP, 1887-1888,
Brussel: CRISP, 2005, 68 p.
(26) Grondwettelijk Hof (Arbitragehof) nr.
157/2004, 6 oktober 2004. In: Belgisch Staatsblad, 18 oktober 2004, p. 72.389-72.399.
(27) Wet van 10 mei 2007 ter bestrijding
van bepaalde vormen van discriminatie.
In: Belgisch Staatsblad, 30 mei 2007, p.
29.016-29.031; Wetsontwerp Kamer 2722/1,
2006–2007 (Dupont).
(28) C. AREND-CHEVRON, La loi du 13 février
2003 ouvrant le mariage à des personnes
de même sexe. In: Courrier hebdomadaire du
CRISP, 1780, Brussel: CRISP, 2003, 42 p.
(29) Wetsvoorstel Kamer 2208/1, 1998–1999
(Versnick). Het voorstel, dat nog werd ingediend voor de verkiezingen van 13 juni 1999,
werd hernomen na de verkiezingen; Wetsvoorstel Kamer 692/1, 1999–2000 (Versnick).
(30) Wetsvoorstel Kamer 861/1, 1999–2000
(Grauwels); Wetsvoorstel Kamer 1011/1,
2000-2001 (Vanvelthoven).
(31) Wetsvoorstel Senaat 436/1, 1996–1997
(Verreycken, Van Hauthem en Raes); Wetsvoorstel Senaat 44/1, 1999 (Verreycken);
Wetsvoorstel Kamer 485/1, 1999–2000 (Van
den Eynde, Colen, Annemans en Laeremans);
Wetsvoorstel Kamer 932/1, 1996–1997 (Van
den Eynde, Colen, Annemans en Laeremans).
(32) Wetsvoorstel Kamer 712/1, 1999–2000
(Verherstraeten, De Clerck, De Crem, Leterme, Pieters en Vandeurzen).
(33) Wetsvoorstel Kamer 661/1, 1999–2000
(Giet, Mayeur, Erdman, Genot, Michel, Moerman en Talhaoui).
(34) De Standaard, 26/02/2001.
(35) De Morgen, 17/04/2001.
(36) De Morgen, 08/12/2001.
(37) Wetsontwerp Kamer 1692/1, 2001–2002
(advies 33.008 van de Raad van State).
(38) Wetsontwerp Kamer 1692/1, 2001–2002
(Verwilghen).
(39) Wetsvoorstel Senaat 1173/1, 2001–2002
(Leduc, Mahoux, Monfils, Vanlerberghe, Nagy
en Lozie).
(40) Wetsvoorstel Kamer 712/2, 2001–2002
(Verherstraeten, De Crem, Leterme, Schauvliege en Vandeurzen): “De indieners zijn
ondertussen echter van mening dat in plaats
van een aparte burgerlijke staat voor paren van
gelijk geslacht te creëren, het wenselijk is om
het bestaande huwelijk ook open te stellen voor
paren van gelijk geslacht.”; W. BEKE, Christendemocratie. Van christelijke naar Vlaamse
volkspartij. In: L. SANDERS & C. DEVOS (red.),
Politieke ideologieën in Vlaanderen, Antwerpen: Standaard Uitgeverij, 2008, p. 294-295.
(41) Wetsontwerp Kamer 2165/1, 2002–2003
(ontwerp overgezonden door de Senaat).
(42) Wet van 13 februari 2003 tot openstelling van het huwelijk voor personen van
hetzelfde geslacht en tot wijziging van
een aantal bepalingen van het Burgerlijk
Wetboek. In: Belgisch Staatsblad, 28 februari
2003, p. 9.880-9.883.
(43) http://statbel.fgov.be (huwelijken en echtscheidingen tussen personen van hetzelfde
geslacht).
(44) Grondwettelijk Hof (Arbitragehof) nr.
159/2004, 20 oktober 2004. In: Belgisch
Staatsblad, 29 oktober 2004, p. 74.27974.291.
(45) F. SWENNEN, Familierecht in kort bestek,
Antwerpen: Intersentia, 2007, p. 8; F. HEYVAERT, De evolutie naar de seks(e)neutraliteit
van het gezinsrecht. In: Nieuw Juridisch
Weekblad, 16 november 2005, p. 1190-1202;
F. SWENNEN, O Tempora, O Mores. The Evolving Marriage Concept and the Impediments
to Marriage. In: M. ANTOKOLSKAÏA (ed.),
Convergence and Divergence of Family Law
in Europe, Antwerpen: Intersentia, 2007, p.
137-142.
(46) Par. 78 in Hof Mensenrechten, arrest
25680/94, Christine Goodwin t. Verenigd
Koninkrijk, 11 juli 2002 en par. 98 in Hof
Mensenrechten, arrest 28957/95, I. t.
Verenigd Koninkrijk, 11 juli 2002 op www.
dhcour.coe.fr.
(47) Artikel 9 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie op www.
europarl.europa.eu/charter.
(48) Individualisering betekent dat de wetgever
het individu (zoveel mogelijk) als uitgangspunt moet nemen, los van de manier waarop
die burger zijn leven inricht op het vlak van
de relatievorming of het samenwonen.
(49) D. PATERNOTTE, Quinze ans de débats
sur la reconnaissance légale des couples de
même sexe. In: Courrier hebdomadaire du
CRISP, 1860-1861, Brussel: CRISP, 2004, 81 p.
(50) De vaderschapsregel stelt dat de (mannelijke) echtgenoot van de vrouw die van
het kind bevalt, vermoed wordt de vader
van het kind te zijn (Pater est quem nuptiae
demonstrant).
hOLEBIrEChTEN IN BELGIë ONdEr pAArS(-GrOEN) (1999–2007)
2008/3 - BROOD & ROZEN
1
(51) Er was weliswaar een omzendbrief, uitgevaardigd door minister van Binnenlandse
Zaken Johan Vande Lanotte (SP), die het
mogelijk maakte een verblijfsvergunning te
verkrijgen op basis van het samenwonen in
het kader van een duurzame relatie, maar
die stelde heel wat voorwaarden. Omzendbrief van 30 september 1997 betreffende
het verlenen van een verblijfsmachtiging op
basis van samenwoonst in het kader van een
duurzame relatie. In: Belgisch Staatsblad, 14
november 1997, p. 30.333-30.347.
(52) Een creatief en solidair België, Brussel: Federale Regering, 12 juli 2003, par. 98.
(53) Wet van 16 juli 2004 houdende het wetboek van internationaal privaatrecht. In:
Belgisch Staatsblad, 27 juli 2004, p. 57.34457.374. Een gelijkaardige regeling was reeds
eerder opgenomen in een (bekritiseerde)
omzendbrief van minister van Justitie Laurette Onkelinx (PS); Circulaire van 23 januari
2004 tot vervanging van de circulaire van 8
mei 2003 betreffende de wet van 13 februari
2003 tot openstelling van het huwelijk voor
personen van hetzelfde geslacht en tot
wijziging van een aantal bepalingen van het
Burgerlijk Wetboek. In: Belgisch Staatsblad, 27
januari 2004, p. 4.829-4.832.
(54) Wetsvoorstel Kamer 1066/1, 2000–2001
(Van Weert en Van Hoorebeke); Wetsvoorstel
Kamer 1604/1, 2001–2002 (Verherstraeten,
Vandeurzen, Van Parys en Schauvliege);
Wetsontwerp (amendement) Kamer 1692/2,
2001–2002 (Verherstraeten en Leterme);
Wetsvoorstel Kamer 2004/1, 2001–2002
(Grauwels); Wetsvoorstel Kamer 393/1,
2003-2004 (Verherstraeten, Vandeurzen,
Van Parys en Van der Auwera); Wetsvoorstel
Kamer 815/1 en 2, 2003–2004 (Bourgeois
en De Groote); Wetsvoorstel Kamer 1958/1,
2004–2005 (Wathelet); Wetsvoorstel Kamer
2924/1, 2006–2007 (Swennen); Wetsvoorstel
Kamer 2926/1, 2006–2007 (Swennen). Ook
Wetsvoorstel Senaat 1110/1, 2001–2002 (De
Bethune), Wetsvoorstel Senaat 167/1, 2003
(De Bethune); Wetsvoorstel Senaat 1369/1,
2004–2005 (Nyssens); Wetsvoorstel Senaat
1934/1, 2006–2007 (Laloy); Wetsvoorstel
(amendementen) Kamer 664/4 en 5, 2003–
2004 (Bacquelaine, Maingain, Marghem,
Michel, Courtois en Malmendier) (Verherstraeten) (Wathelet); Wetsontwerp (amendementen) Senaat 1460/2, 3 en 5, 2003–2004
(Nyssens) (Cheffert, T’Serclaes, Destexhe en
Annane) (De Schamphelaere).
2
BROOD & ROZEN - 2008/3
(55) Wetsvoorstel Kamer 1433/1, 2001–2002
(Genot en Grauwels); Wetsvoorstel Kamer
520/1, 2003–2004 (Genot); Wetsvoorstel
Senaat 303/1, 2003–2004 (Guilbert).
(56) Wetsontwerp Kamer 1366/1, 2000–2001
(Verwilghen).
(57) Wetsontwerp (amendement) Kamer 1366/2,
2000–2001 (Grauwels, De Meyer en Genot).
Wetsvoorstel Kamer 1419/1, 2000–2001 (De
Meyer).
(58) Wetsvoorstel Kamer 664/1, 2003–2004
(Swennen); Wetsvoorstel Kamer 666/1,
2003–2004 (Taelman, De Block, Versnick,
Vautmans, Daems, De Gucht en Turtelboom);
Wetsvoorstel Kamer 667/1, 2003–2004 (Van
Weert, Storms en Bex); Wetsvoorstel Kamer
980/1, 2003–2004 (Genot); Wetsvoorstel
Kamer 1144/1, 2003–2004 (Déom, Lalieux,
Lambert en Mayeur).
(59) Grondwettelijk Hof (Arbitragehof) nr.
134/2003, 8 oktober 2003. In: Belgisch Staatsblad, 19 januari 2004, p. 2.605-2.608.
(60) Voorstel van resolutie Vlaams Parlement
2170/5, 2003-2004 (Roegiers, Helsen, Daelman en Van Den Heuvel).
(61) Staten-generaal van het gezin, Verslag van
de werkgroep Gezinnen en Burgerlijk Recht
en Gerechtelijk Recht op www.egf2004.lesfamilles.be/pdfs/rapports/egf.rapport.justice.
nl.pdf, p. 14.
(62) Wetsvoorstel Kamer 664/6, 2003-2004
(advies 38.841 van de Raad van State).
(63) Wetsontwerp (amendementen) Senaat
1460/4, 2003-2004 (Defraigne, Collas,
Brotchi, Vankrunkelsven, Germeaux, Van de
Casteele en Destexhe).
(64) Wet van 18 mei 2006 tot wijziging van
een aantal bepalingen van het Burgerlijk
Wetboek, teneinde de adoptie door personen
van hetzelfde geslacht mogelijk te maken. In:
Belgisch Staatsblad, 20 juni 2006, p. 31.12831.129; P. BORGHS, De openstelling van de
adoptie. In: UVV-Info, juli-augustus 2006,
p. 4-13; C. HERBRAND, L’adoption par les
couples de même sexe. In: Courrier hebdomadaire du CRISP, 1911-1912, Brussel: CRISP,
2006, 172 p.
(65) Wet van 28 maart 2007 tot wijziging, wat
de regeling van het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende betreft, van
het Burgerlijk Wetboek en van de wet van
29 augustus 1988 op de erfregeling inzake
landbouwbedrijven met het oog op het
bevorderen van de continuïteit. In: Belgisch
Staatsblad, 8 mei 2007, p. 24.928-24.929; Wet
pAUL BOrGhS
van 10 mei 2007 betreffende de transseksualiteit. In: Belgisch Staatsblad, 11 juli 2007, p.
37.823-37.827; Wet van 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en
de bestemming van de overtallige embryo’s
en de gameten. In: Belgisch Staatsblad, 17 juli
2007, p. 38.575-38.586.
(66) Vlaamse regionale indicatoren 2007, Brussel:
Studiedienst van de Vlaamse regering, 2007,
p. 420-422.
(67) K. DEBUSSCHERE, Helft Vlaamse mannen
gekant tegen homohuwelijk. In: De Morgen,
17/02/2003; A. DE LAET, Meisjes denken
positiever over holebi’s. In: De Standaard,
21/03/2003; K. HERBOTS, Meisjes zijn op alle
vlakken stukken toleranter dan jongens.
In: De Morgen, 21/01/2004; H. RENARD,
Vlamingen zijn moederskindjes. In: Knack,
22/06/2005; K. SERNEELS, In bed met de Belg.
In: De Morgen, 11/05/2005.
(68) F. HERBIGNIAUX, La perception de
l’homosexualité chez les jeunes de 13 à 21 ans,
Brussel: Fédération des Centres de Planning
Familial des FPS, 2007, 63 p.; M. HOOGHE,
E. QUINTELIER, E. CLAES, Y. DEJAEGHERE, A.
HARRELL, De houding van jongeren ten aanzien van holebi-rechten, Leuven: K.U.Leuven
(Center for Citizenship and Democracy),
2007, 116 p.
(69) Wet van 8 april 1965 betreffende de
jeugdbescherming. In: Belgisch Staatsblad,
15 april 1965, p. 4.032; Wet van 18 juni 1985
tot opheffing van de artikelen 372bis en 377,
derde lid, van het Strafwetboek. In: Belgisch
Staatsblad, 8 augustus 1985, p. 11.457 en 23
augustus 1985, p. 12.076.
(70) K. WAALDIJK, Small Change: How the
Road to Same-Sex Marriage Got Paved in The
Netherlands. In: R. WINTEMUTE & M. ANDENAES (eds.), Legal Recognition of Same-Sex
Partnerships, Oxford: Hart Publishing, 2001,
p. 437-464.
(71) K. FEER, Human Rights and Sexual Minorities, Saarbrücken: Verlag Dr. Müller, 2007, p.
1-30.
(72) R. INGLEHART & C. WELZEL, Modernization,
Cultural Change and Democracy, Cambridge:
Cambridge University Press, 2005, p. 63.
(73) M. HOOGHE, E. QUINTELIER, T. REESKENS, Kerkpraktijk in Vlaanderen. Trends en
extrapolaties 1967-2004 op www.soc.kuleuven.
be/pol/docs/0606-EP-Hooghe.pdf.
(74) B. GOEMINNE, J. BILLIET, M. SWYNGEDOUW, Structurele en culturele determinanten van het stemgedrag 1999 versus
2003. In: M. SWYNGEDOUW, J. BILLIET, B.
GOEMINNE (red.), De Kiezer onderzocht. De
verkiezingen van 2003 en 2004 in Vlaanderen,
Leuven: Universitaire Pers, 2007, p. 1-43.
(75) H. COFFE, Stemt het extreem-rechtse
electoraat ideologisch? In: Samenleving en
Politiek, maart 2005, p. 94.
(76) P. BORGHS, Holebi’s in Polen: alle dagen
hopen. In: Samenleving en Politiek, november
2007, p. 51-59.
(77) B. BRINCKMAN, Politieke recuperatie of realiteit. Krijgt Vlaanderen een nieuw conservatief elan? In: De Standaard, 15/04/2008.
hOLEBIrEChTEN IN BELGIë ONdEr pAArS(-GrOEN) (1999–2007)
2008/3 - BROOD & ROZEN
3