Redactioneel
Zeven hoofdzonden in 2011
Het getal zeven spreekt vanouds tot de verbeelding.
Rampen, deugden, schepping en magere en vette jaren
plegen in zeventallen voor te komen. Dit geldt niet alleen
voor het gebruik van het getal zeven in de joods-christelijke traditie maar even zozeer voor het gebruik in de
geneeskunde.1 De zeven als getal van het geluk, de ‘‘seven-years-itch’’ en de zeven klassieke schoonheden zijn
meer algemeen sociaal-culturele uitingen. De numerieke
en normatieve charmes van het getal zeven komen naar
mijn mening heel mooi samen in de zeven hoofdzonden.
Voldoende gedifferentieerd om betekenisvol te zijn maar
ook weer niet te veel om niet uit het hoofd te kunnen
onthouden. De zeven hoofdzonden zijn zo sinds de
vroege middeleeuwen onderdeel van ons gedachtegoed
geworden en vormden indertijd naast een effectieve
communicatiestrategie van de kerk ook een inspiratiebron voor schilders zoals Jeroen Bosch en Pieter Breughel.
Hoewel onze 21e eeuw weinig op lijkt te hebben met
kennis en inzichten van de periode na de Romeinen en
voor de renaissance is het toch inzicht gevend af en toe
middeleeuwse gezichtspunten weer eens voor het voetlicht te brengen. Daarom, voor een ieder bij wie de kennis
al weer een beetje is weggezakt, een korte reflectie op de
zeven hoofdzonden en wat deze anno 2011 voor gezondheid en gezondheidszorg kunnen betekenen.
Het meest in het oog springend is Gula, de Gulzigheid,
Onmatigheid, Vraatzucht en Overdaad. Het kost weinig
moeite deze zonde met onze consumptiemaatschappij en
welvaartsziekten te associëren. Obesitas en overmatig
drankgebruik zijn al op de middeleeuwse schilderijen te
herkennen als ziekten waarbij Gula zich meester heeft
gemaakt van de menselijke wil. Ook toen al bleek een
normatieve veroordeling op zich niet genoeg en was actieve beı̈nvloeding van omgevingsfactoren en behandeling van verslaving aangewezen om de zonde het hoofd te
bieden.
Ook Avaritia, Geldzucht, Begerigheid is de hedendaagse gezondheidszorg niet vreemd. Ook gezondheid en
gezondheidszorg staan bloot aan economische krachten
en de tijd dat zorg puur een kwestie van charitas was ligt
ver achter ons zo ze ooit al heeft bestaan. Marktwerking,
specialistensalarissen, bezuinigingen op gezondheidsbevordering, commerciële belangen van de rook-, voedselen drankenindustrie, het zijn allemaal krachten waarop
gezondheidsbeleid dient in te spelen. Juist in minder vette
jaren dienen de financiële prikkels zo te worden gericht
dat ze bijdragen aan verbetering van de gezondheid, verspilling en verrijking zijn zonde.
Invidia, afgunst, is een derde zonde die ook in 2011
sporen zal nalaten. Na-ijver kan een prikkel tot econo-
mische ontwikkeling vormen (iedereen een rijtjeshuis,
lederen bankstel en auto voor de deur) maar eerder nog
kan het leiden tot bestendigen van sociaal economische
verschillen en xenofobie. Afgunst slaat terug op de verwachtingen die mensen van zichzelf en de wereld hebben;
individuele weerbaarheid en sociale cohesie vormen een
remedie. Anno 2011 ligt hier een enorme uitdaging om
gevoelde onzekerheden om te buigen in een betekenisvol
perspectief.
Ira, Toorn, Gramschap, Woede. Oorlog is vanouds de
brenger van gezondheidsproblemen. Maar ook de wat
minder spectaculaire uitingen van agressie zoals rijgedrag, verbaal geweld, huiselijk geweld, hufterig gedrag
ondermijnen het welzijn. De statistieken mogen dan uitwijzen dat Nederland steeds veiliger wordt, de gevoelstemperatuur laat wat anders zien. Ook hier is meer nodig
dan goed bedoelde tv spotjes om het tij te keren.
Luxuria, Wellust, Ontucht. De associatie met SOA’s en
HIV ligt natuurlijk voor de hand. Maar ook de meer
recent aan het licht gekomen ontuchtzaken in de katholieke kerk laten zien dat luxuria van alle tijden is. Een
gezondheidsbeleid dat zich richt op voorlichting en eigen
verantwoordelijkheid lijkt hier meer op zijn plaats dan
pleidooien van moraalridders.
Superbia, Hoogmoed, Aanmatiging. De Hoogmoed
werd in de middeleeuwen vaak als de belangrijkste zonde
aangemerkt. Deels waarschijnlijk omdat zij het gezag van
de kerk ondermijnde. Een 21e eeuwse pendant zou het
hedendaagse kleineren van wetenschappelijke kennis en
inzichten kunnen zijn. Het getuigd van Hoogmoed om
allerlei meningen over gezondheid en gezondheidszorg te
verkondigen die noch op logische argumenten noch op
wetenschappelijke inzichten zijn gebaseerd. Wellicht is
het een tegenbeweging tegen een wetenschappelijk en
politiek systeem dat zich zelf aanmatigend begon te gedragen. Het zou echter een flinke stap terug zijn wanneer
de winst van de verlichting terzijde wordt geschoven.
Desidia, Luiheid, Ledigheid. Het vorige kabinet had
‘‘meedoen’’ in haar motto. Op zich een prima streven
waarmee uitdrukking werd gegeven aan de onwenselijkheid van ledigheid voor de samenleving, maar ook voor
het individu. Hoewel Nederland het anno 2011 wat betreft werkeloosheid nog niet zo slecht doet in vergelijking
met andere EU landen is het toch duidelijk dat mensen
voor ledigheid behoed dienen te worden. Momenteel
staat de eigen verantwoordelijkheid in het kabinetsbeleid
centraal, maar voor het gezondheidsbeleid zal het er
vooral om gaan de stroom uitvallers, hetzij door het verliezen van werk, hetzij door ziekte, te keren. Ook hier zijn
geen zedenprekers maar kundige beleidsmakers en ge-
tsg jaargang 89 / 2011 nummer 1 redactioneel - pagina 1 / www.tsg.bsl.nl
zondheidsprofessionals nodig om de gevolgen van de
zonde te beperken.
De zeven hoofdzonden zullen zich ook in 2011 blijven
manifesteren en onderzoekers, professionals en beleidsmakers op het terrein van gezondheid en gezondheidszorg zijn op allerlei manieren bezig zonden in deugden
om te buigen. Rest mij te constateren dat na zeven jaren
redacteur te zijn geweest van Spectrum (1997-2004) en
zeven jaar als hoofdredacteur aan TSG te zijn verbonden
(2004-2011) dit numeriek een passend moment lijkt om
mijn taken bij TSG neer te leggen. Daarenboven bedraagt
mijn werk bij de OESO in Parijs vanaf deze maand vier
dagen per week en dat laat zich niet langer combineren
met de tijd en energie die er in TSG dient te worden
gestoken. Het waren twee keer zeven plezierige en leerzame jaren, het voelt zonde om te vertrekken, maar ik
doe het toch.
Niek Klazinga
Literatuur
1. Everdingen JJE van, Klazinga NS. Het getal 7 binnen en buiten
de geneeskunde. BSH, Utrecht/Antwerpen, 1986.
Aandacht voor werk in het spreekuur van de huisarts
Nederland kent, anders dan elders in de wereld gebruikelijk is, een nadrukkelijke scheiding tussen behandeling
en beoordeling van ziekteverzuim. Deze scheiding bestaat
al sinds 1864 en is ingevoerd omdat het verstrekken van
medische verklaringen over eigen patiënten (bijvoorbeeld
over verzuim) de vertrouwensband tussen arts en patiënt
zou kunnen schaden.1 Artsen in de curatieve sector, zoals
de huisarts, zijn daardoor weinig geoefend in het herkennen en uitvragen van problemen op het werk of van
arbeidsomstandigheden die van invloed zijn op de gezondheidsklachten. Dit is anders in bijvoorbeeld Duitsland of België, omdat werknemers daar bij ziekmelding
voor een ‘ziekenbriefje’ naar hun huisarts moeten.
Aan het einde van de vorige eeuw nam de aandacht
voor het ontbreken van een goede samenwerking tussen
huisartsen en bedrijfsartsen toe. Deze belangstelling
vloeide voort uit de veronderstelling dat dit gebrek aan
samenwerking van invloed is op de hoogte van het ziekteverzuim en de instroom in de WAO (nu de WIA).
Tijdige terugkeer naar het werk is immers beter gegarandeerd bij een goede afstemming van behandeling en
verzuimbegeleiding. In 1997 sloten de LHV (Landelijke
Huisartsen Vereniging) en de NVAB (Nederlands Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde) daarom
een convenant met concrete afspraken over betere samenwerking. Drie jaar later startte een uitgebreid implementatieprogramma met vier landelijke kenniscentra
voor arbeidsrelevante aandoeningen en een ruim aantal
regionale samenwerkingsprojecten, met als doel de samenwerking tussen behandelend arts en bedrijfsarts te
bevorderen.
Dit programma is uitgebreid geëvalueerd. De resultaten vielen niet altijd mee. Zo vergeleken Somai en anderen2 enquêtegegevens van huisartsen die verzameld waren voor en na de samenwerkingsprojecten. Zij constateren dat de toenemende aandacht voor arbocuratieve
samenwerking maar beperkt effect heeft gehad op de
opvattingen en het gedrag van huisartsen. Zo bleef de
frequentie waarin een huisarts overleg heeft met een be-
drijfsarts beperkt tot gemiddeld een of twee contacten per
maand. Andere onderzoekers kwamen met vergelijkbare
bevindingen.
Toch bleek er wel iets veranderd. De samenwerkingsprojecten hebben er zeker toe bijgedragen dat huisartsen
positiever zijn gaan oordelen over de bedrijfsarts. Huisartsen zijn wat terughoudender geworden om zelf een
verzuimadvies te geven en verwijzen patiënten vaker naar
de bedrijfsarts.
In dit nummer van TSG staat een interessant verslag van
een longitudinale studie met drie meetmomenten van
Maartje Bakhuys Roozeboom en anderen.3 Zij gingen na
of werknemers het waarderen als hun huisarts of bedrijfsarts informeert naar hoe het op het werk gaat en
uitvraagt of er een relatie is tussen arbeid en gezondheidsklachten. Dat blijkt zeker het geval: werknemers
oordelen positiever over de verkregen zorg wanneer er
aandacht is voor de factor arbeid. De vervolgvraag was of
aandacht voor arbeid ook gunstig uitpakt wat betreft het
ziekteverzuim. Dit blijkt niet zonder meer het geval:
wanneer een huisarts vragen stelt over arbeid gaat dit juist
gepaard met een toename van ziekteverzuim in de eerstvolgende periode. Dit geldt zowel wanneer de klachten
door het werk lijken te zijn ontstaan als wanneer gezondheidsklachten het werken bemoeilijken.
Overigens blijkt ook het contact met de bedrijfsarts
niet altijd gepaard te gaan met een reductie van ziekteverzuim. Wanneer de bedrijfsarts heeft gevraagd naar de
uitvoering van het werk in relatie tot de klachten leidt dit
tot minder ziekteverzuim, maar als er vooral aandacht
was voor arbeid als oorzaak van de klachten leidt dit ook
bij de bedrijfsarts tot een hoger verzuim. De auteurs
vermoeden dat de bedrijfsarts in de eerste situatie advies
geeft over hoe het werk zo kan worden uitgevoerd dat de
werknemer weinig last heeft van de klachten. Anders dan
de huisarts heeft de bedrijfsarts bovendien een positie
waarin hij de werkgever kan adviseren om belemmeringen in het werk aan te pakken. Gaat het om een situatie
tsg jaargang 89 / 2011 nummer 1 redactioneel - pagina 2 / www.tsg.bsl.nl