Uitspraak: | [ens] |
het eens worden | (tot overeenstemming komen) |
We zijn het helemaal/roerend met elkaar eens. | (we hebben precies dezelfde mening) |
Uitspraak: | [ens] |
Voorbeelden: | `Wanneer kom je weer eens langs?`, `Ik heb hem wel eens gezien, maar dat is lang geleden.` | |
Synoniemen: | op een keer, ooit |
Voorbeeld: | `Na de pauze duurde de film eens zo lang.` |
Voorbeelden: | `Luister eens!`, `Zeg eens!` |
eens even kijken | (<wat je zegt als je iets gaat onderzoeken>) |
niet eens | (zelfs niet) |