• van zich afbijten/afslaan (=zich fel verdedigen) • niets afslaan behalve vliegen (=alles aannemen) • de spiering doet de kabeljauw afslaan (=veel slechte waar op de markt doet de prijzen van de goede waar dalen) • de mossel doet de vis afslaan. (=veel slechte waar op de markt doet de prijzen van de goede waar dalen) Naar de spreekwoorden