A
Aardbeving
Een aardbeving is een trilling of schokkende beweging van de aardkorst. Aardbevingen worden veroorzaakt als er ergens in de aardkorst plotseling veel energie vrijkomt. De energie plant zich als een golfbeweging vanuit het centrum naar de omgeving voort. Het denkbeeldige punt waar de beving ontstaat, het zwaartepunt van de energiedichtheid, heet het hypocentrum; het punt aan het aardoppervlak daar loodrecht boven wordt het epicentrum genoemd. Een ander woord voor aardbeving is isoseist.
De meeste aardbevingen komen voor in de aardkorst tot op een diepte van ongeveer 30 kilometer. Er komen echter ook bevingen voor op dieptes tot ongeveer 670 kilometer. De meeste aardbevingen komen voor rondom de Grote Oceaan, in het Middellandse-Zeegebied en verder oostwaarts in de Himalaya en Indonesië. Ook midden in de oceanen komen wel bevingen voor. Aardbevingen die ontstaan onder de zeespiegel worden wel zeebevingen genoemd; een vloedgolf of tsunami kan dan het gevolg zijn.
Oorzaken van aardbevingen
Aardbevingen worden meestal veroorzaakt door de langzame beweging van aardschollen, de platentektoniek. De druk tussen twee op elkaar bewegende schollen neemt langzaam toe. Op een gegeven moment worden de krachten op de schollen te groot en breken er stukken af. Dit veroorzaakt een beving. Naschokken zijn kleinere bevingen die binnen enkele uren na de eerste beving voelbaar zijn. In dat geval zijn er kleinere stukken van de schollen afgebroken omdat de eerste beving de druk nog onvoldoende had weten te verminderen.
Aardbevingen kunnen echter ook het gevolg zijn van vulkanische activiteit (vulkanische aardbevingen) of ontstaan door instorting van holtes in kalksteenformaties of mijnen (instortingsbevingen). Daarnaast valt nog te denken aan oorzaken als ondergrondse kernproeven en meteorietinslagen.
Zelfs menselijk ingrijpen veroorzaakt bevingen. Zo is het bekend dat de bodemdaling door de winning van aardgas aardschokken teweegbrengt, zoals bijvoorbeeld in de provincie Groningen, waar met name het dorp Loppersum vaak wordt genoemd.
De Aarde
Afstand tot de zon: 149.600.000 km
Diameter: 12.756,3 km
Massa: 5,972 * 10^24 kg
Onze Aarde, de wereld, de blauwe opaal, Terra. Allemaal namen voor de planeet waarop wij wonen. Het duurde tot in de 16e eeuw voordat we, dankzij Copernicus, doorkregen dat onze planeet slechts de derde rots van de zon is; een kleine planeet in een eindeloos groot universum.
Maar er is wel degelijk iets speciaals aan de Aarde… En dat is water. Waar water is, is een kans op leven en onze aardbol krioelt ervan. Zover wij weten is de Aarde de enige plaats in het universum met leven. We hebben gezocht op Mars en Venus, maar tevergeefs. Nog steeds zijn we op zoek naar het antwoord op de grootste vraag uit ons bestaan: Zijn we alleen??
Adastea (Jupitermaan)
Adrastea is de één na binnenste natuurlijke maan van de planeet Jupiter. Ze is vernoemd naar Adrasteia, de dochter van de mythologische figuren Jupiter en Ananke. De maan werd ontdekt door de Voyager 1 ruimtesonde op 8 juli 1979, 23 uur voor dichtste nadering tot Jupiter. Adrastea bevindt zich binnenin de ring van Jupiter, en het is ongetwijfeld het geval dat het materiaal van die ring gedeeltelijk van Adrastea afkomstig is. Het oppervlak van Adastrea is 30 jaar na haar ontdekking nog altijd een raadsel, ook de Galileo ruimtesonde heeft weinig extra’s opgeleverd. Men leidt uit de reflectiviteit van de maan af dat ze waarschijnlijk uit gesteente bestaat. Adastrea bevindt zich binnen de ‘synchronale baan’ van Jupiter en zal daardoor uiteindelijk op Jupiter te pletter slaan.
Altocumulus
Een altocumulus is een wolk die op middelbare hoogte voorkomt (2 tot 6 kilometer hoogte).
De bewolking bestaat vaak uit banken of velden grote schaapjeswolken soms met een golfvormige structuur (undulatus). Ze ontstaan wanneer op grote hoogte koudere lucht binnenstroomt en ook dan loopt het vaak uit op neerslag. Soms hebben de wolken het uiterlijk van een rij torentjes van een kasteel (castellanus). Meestal is dat een voorbode van onweer, al kan de bewolking eerst weer een aantal uren verdwijnen. Soms hebben deze wolken een vlokachtige structuur (floccus), maar ook dan volgt slechter weer en zijn de onweerskansen groot. Heel opvallend zijn deze wolken als ze lensvormige structuur hebben (lenticularis). Dat gebeurt vooral in de buurt van bergen waar het hard waait.
Bron: De tekst op deze pagina of een eerdere versie daarvan is afkomstig van de website van het KNMI.
Altostratus
De altostratus is een egaal grijsachtig wolkentype. Die bewolking ontstaat op de grens tussen koude en warmer lucht, waarbij de warme lucht over de zwaardere koude lucht schuift. Duitse meteorologen noemen dat proces “Eintrübung”. Eerst is de omtrek van de zon of de maan er nog doorheen te zien (translucidus), maar meestal wordt de bewolking snel dichter, verdwijnt de zon en zet de neerslag in (opacus). Soms komt deze bewolking in verschillende lagen voor (duplicatus).
Deze wolk kan overgaan in de nimbostratus.
Bron: De tekst op deze pagina of een eerdere versie daarvan is afkomstig van de website van het KNMI.
Amalthea (Jupitermaan)
Amalthea is de derde maan van Jupiter. Ze werd ontdekt op 9 september 1892 door Edward Emerson Barnard met de 91cm refractor telescoop van het Lick Observatorium. Amalthea was de laatste maan die ontdekt werd door directe visuele observatie (in plaats van door fotografie) en de eerste maan sinds Galileo Galilei in 1610 de Galileïsche manen ontdekte. Amalthea is genoemd naar de nimf die in de Griekse mythologie de jonge Jupiter met geitenmelk voedde.
Amalthea is het meest rode object in het zonnestelsel, nog roder dan de planeet Mars. De rode kleur lijkt afkomstig te zijn van zwavel dat afkomstig is van de maan Io. Er worden ook lichte groene plekken waargenomen op de hellingen van Amalthea, maar de oorsprong van deze kleur is nog niet bekend. Amalthea heeft een onregelmatige vorm en is zwaar getekend door inslagkraters, waarvan sommige extreem groot zijn vergeleken met de grootte van de maan. De krater Pan (inslagkrater), de grootste krater, is 100 kilometer in doorsnede en minstens 8 kilometer diep. Een andere krater, Gaea (inslagkrater), is 80 kilometer in doorsnede en is waarschijnlijk twee keer zo diep als Pan. Amalthea heeft twee bergen, Mons Lyctas en Mons Ida met lokaal reliëf dat tot ongeveer 20 kilometer reikt.
De combinatie met de onregelmatige vorm van Amalthea en de vrij grote afmetingen, betekenen dat Amalthea een vrij rigide opbouw heeft; indien de maan van ijs of andere zwakke materialen zou zijn, dan zou haar eigen zwaartekracht de maan samentrekken in een meer bolvormige vorm. Zoals alle manen van Jupiter is de maan door getijdewerking vastgezet aan Jupiter, haar lange as wijst altijd in de richting van Jupiter. Amalthea’s samenstelling lijkt waarschijnlijk meer op die van een planetoïde dan op die van de Galileïsche manen. Net als Io, straalt Amalthea meer warmte uit dan het van de Zon ontvangt. Dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt door elektrische stromen die in haar opgewekt worden door haar omloop door het magnetisch veld van Jupiter.
Ananke (Jupitermaan)
Ananke is in afstand de 23e natuurlijke maan van Jupiter. Ze is vernoemd naar de moeder van Adrastea (mythologie). Ananke heeft een lage dichtheid en draait in een vreemde baan om de planeet. Ananke is vrij zeker geen natuurlijke maan van Jupiter maar een ingevangen planetoïde. Aanwijzingen hiervoor zijn, dat de planeet in een baan tegen de draairichting van Jupiter in draait en een zeer scherpe glooiingshoek van 147 graden met de planeet maakt.
Verder is over Ananke nog maar weinig bekend.
Andromedastelsel
In het sterrenbeeld Andromeda, hoog boven de oostelijke horizon, bevindt zich één van de indrukwekkendste hemelobjecten die vanuit Nederland te zien zijn: het beroemde Andromedastelsel. Ver voor het jaar 1000 beschreven Perzische sterrenkundigen de nevel al. Ook de Griekse en Babylonische sterrenkundigen moeten de nevel al gezien hebben want zelfs zonder kijker is het Andromedastelsel zichtbaar. Uiteraard zijn een heldere donkere nacht zonder lichthinder van grote steden een must om het sterrenstelsel daadwerkelijk met het blote oog te zien. Nu kun je je afvragen wat er nu zo bijzonder is aan zo’n zwak wazig lichtvlekje. Toegegeven, erg indrukwekkend is hetgeen we te zien krijgen op het eerste gezicht niet. Maar we moeten ons wel bedenken dat we hier naar het verst verwijderde object kijken wat met het blote oog te zien is! Het Andromedastelsel lijkt een beetje op ons eigen Melkwegstelsel. Het is een platte schijf van vele tientallen miljarden sterren, gasnevels en stofwolken. Het stelsel bevindt zich op de onvoorstelbaar grote afstand van 2,2 miljoen lichtjaar. Door deze enorme afstand blijft er van het licht van die miljarden sterren niet meer over dan een wazig vlekje.
Een lichtstraal reist met de ongelooflijke snelheid van 300.000 km/sec. In één seconde kan een lichtstraal zeven rondjes rond de aarde maken, en in 1,5 seconden is een lichtstraal op de Maan aangekomen. Naar de Zon (150 miljoen km) is iets meer dan 8 minuten reizen voor een lichtstraal. Naar Pluto is het 6 uur en naar de dichtstbijzijnde ster 4 jaar reizen. Maar om de afstand van het Andromedastelsel en de aarde te overbruggen heeft een lichtstraal niet minder dan 2,2 miljoen jaar nodig, en dat terwijl elke 3 seconden bijna 1 miljoen kilometer wordt afgelegd!
Het Apollo-programma
Het Apollo-programma is een Amerikaans ruimtevaartprogramma dat plaatsvond gedurende de periode 1961-1972 en als doel had een bemande vlucht naar de maan uit te voeren. Het begon op 25 mei 1961 toen president John F. Kennedy aankondigde dat er voor 1970 een mens op de maan zou landen.
Lancering van Apollo 11
Het Apollo-programma omvatte 11 bemande vluchten, aangeduid als Apollo 7 tot en met Apollo 17. Oorspronkelijk was zelfs Apollo 23 nog gepland maar de laatste zes vluchten werden wegbezuinigd. Apollo 2 tot en met Apollo 6 waren onbemande testvluchten. Apollo 1 heeft achteraf pas deze naam gekregen, de bemanning van deze missie zou gaan deelnemen aan het Apollo-programma maar kwam in de capsule om tijdens een training.
Voor de eerste bemande Apollo-vlucht werd een Saturn 1-B raket gebruikt, de daaropvolgende Apollo-missies zouden gebruik maken van de krachtigere Saturn V. Bij Apollo 7 werd de Apollo-capsule in een baan om de aarde getest. Apollo 8 was de eerste vlucht waarbij mensen de achterkant van de maan zagen. Apollo 9 was een testvlucht voor de Apollo-capsule gecombineerd met de LM (Lunar Module; maanlander) en kwam niet verder dan een baan om de aarde. Apollo 10 tenslotte was de laatste testvlucht voor de eerste bemande landing en bracht de Apollo-capsule en de LM in een baan om de maan.
Locaties Apollo-landingen
Het feitelijke doel van het Apollo-programma om op de maan te landen werd bereikt met de Apollo 11 in 1969. Apollo 12 landde op 14 november 1969 op de maan, op 180 meter van de eerder gelande sonde Surveyor III. Met Apollo 13 ging het echter faliekant mis. De maanlanding ging niet door en met veel moeite werden de astronauten teruggehaald naar aarde. Apollo 14 werd gelanceerd op 31 januari 1971 en landde op de maan op 5 februari 1971. Apollo 15 landde op 26 juli 1971. Dit was eerste lander met een maanwagen, Apollo 16 en Apollo 17 waren de laatste maanlandingen tot nu toe.
Ariel (Uranusmaan)
Ariel is een natuurlijke maan van Uranus. De maan is in 1851 ontdekt door William Lassell. Ariel is waarschijnlijk genoemd naar een karakter uit Alexander Pope’s gedicht ‘The Rape of the Lock’ net als de maan Umbriel die in het zelfde jaar door William Lassell werd ontdekt. Het is ook mogelijk dat Ariel is vernoemd naar naar een nimf genaamd Ariel uit Shakespeare’s stuk The Tempest. Ariel bestaat voor ongeveer 50% uit bevroren water, 30% silicaathoudend gesteente en 20% bevroren methaan. De temperatuur bedraagt slechts -216 °C op Ariel.
Neil Armstrong
Neil Alden Armstrong (5 augustus 1930 – 25 augustus 2012) is een Amerikaans testpiloot, astronaut en tevens de eerste man op de maan.
Armstrong is geboren in Wapakoneta in de staat Ohio en heeft gediend in de Koreaanse Oorlog als gevechtspiloot voor de U.S. Navy. Hij studeerde aan de universiteit van Purdue en behaalde het diploma van luchtvaartkundig ingenieur in 1955. Later werd hij testpiloot voor de NASA en bestuurde het X-15 vliegtuig, dat het snelheidsrecord in de lucht vestigde. In 1962 werd hij door de NASA geselecteerd als astronaut.
Hij was de commandant van de Gemini 8 missie, die als eerste de koppeling van twee ruimtevaartuigen bewerkstelligde in 1966. Hij was tevens de commandant van het vervangingsteam voor de Apollo 8 missie.
In 1969 was hij de commandant in de Apollo 11 missie om op de maan te landen.
Hij ontsnapte op het nippertje aan de dood tijdens een training voor de maanlanding. Tijdens de eigenlijke missie nam hij de controle over van de maanlandingsmodule Eagle en zette hem neer in een veilig gebied op de maan. Enkele uren later stapte hij uit de maanlander en toen hij de eerste voet op de maanbodem zette, sprak hij zijn bekende woorden: “That’s one small step for man, one giant leap for mankind.”
Asteroïden
Asteroïden (ook wel planetoïden genoemd) zijn eigenlijk zwevende rotsblokken. Ze komen in allerlei soorten en maten voor en zijn eigenlijk restanten van een mislukte planeet of een grote botsing met een andere planetoïde. Veruit het grootste gedeelte van de asteroïden is te vinden in de asteroïdengordel tussen Mars en Jupiter.
Sommige asteroïden staan bekend als zogenaamde ‘Near Earth Asteroids’, omdat zij de baan van de Aarde snijden. Overal ter wereld worden asteroïden nauwlettend in de gaten gehouden, want mocht een grote asteroïde op Aarde inslaan, dan zal dit leiden tot een enorme catastrofe!! Gelukkig zijn er geen asteroïden bekend die een echt gevaar vormen voor de Aarde.
Astrologie
Astrologie is een traditionele praktijk waarbij aan de hand van de posities van de zon, maan, sterren en planeten wordt bepaald welke invloeden zouden spelen op een specifiek moment, op een specifieke plaats. Binnen de astrologie heerst het geloof dat deze hemellichamen een invloed hebben op de menselijke karakters en gebeurtenissen. Zo kan bijvoorbeeld een horoscoop worden gemaakt van een geboorte.
Posities van de hemellichamen zijn te berekenen, ook waar deze zich in de toekomst zullen bevinden. Zodoende kunnen de invloeden op toekomstige tijdstippen worden bepaald. Het is dan ook geen kunst ‘om de toekomst te voorspellen’ maar om te bepalen ‘welke invloeden spelen’.
Zodra deze invloeden bepaald zijn volgt interpretatie van deze gegevens. Deze interpretatie wordt veelal ter discussie gesteld, mede omdat de beweegredenen voor het gebruik van de astrologie uiteenlopen. Er zijn mensen die voorspellingen doen of adviezen geven waarmee iemand voordeel zou kunnen behalen.
Er zijn verschillende vormen van astrologie waaronder de Westerse, de Indische en de Chinese astrologie. De grondslag van de Westerse vorm werd gelegd in het oude Mesopotamië. In hun cultuur speelde de sterrenwichelarij een dusdanig belangrijke rol dat men om astrologisch onheil voor de koning te vermijden soms een schijnkoning aanstelde.
Astrologie is niet hetzelfde als astronomie. De meeste astronomen en andere wetenschappers zijn van mening dat astrologie een pseudo-wetenschap is.
Binnen de astrologie gaat men er vanuit dat de microkosmos (de mens) zich verbindt met de macrokosmos (het heelal). Hierdoor is het mogelijk om aan de hand van sterrenbeelden (de dierenriem of Zodiak), de zon, maan, en planeten te bepalen wat bijvoorbeeld de sterke en de zwakke punten zijn in een persoon. Ieder sterrenbeeld van de zodiak geeft een indicatie, aan de hand van hoe deze staat in elk van de 12 huizen, wat een persoons instelling in het leven zou kunnen zijn. Het goed kunnen uitleggen van alle signalen, het resultaat van de astrologie, zou jaren van studie vereisen. Niet alle astrologen leggen dezelfde posities op dezelfde manier uit.
Sommige astrologen zullen er op wijzen dat de sterren ‘niet dwingen’, het zijn slechts aanwijzingen. Uiteindelijk bepaalt de mens zelf zijn leven.
Kritische vragen
Hieronder volgen enkele stellingen, die vaak als de kritiekpunten tegen astrologie gebruikt worden. Deze argumenten kunnen worden gebruikt door iemand die eigenlijk in de astrologie niet gelooft, maar zogezegd het bewijs vanuit het tegengestelde gebruikt. Men stelt de vragen alsof de astrologie een echte wetenschap zou zijn.
Waarom wordt er geen rekening gehouden met de afstanden tot de hemellichamen?
Achtergrondredenering: het is eigenlijk mogelijk dat de hemellichamen via een of andere voor de wetenschap nog onbekende soort straling invloed op de mens kunnen uitoefenen. Maar de intensiteit van elke bestaande of hypothetische straling moet afnemen met de afstand tot de stralingsbron (beginsel uit de fysica).
Waarom is het geboortemoment zo belangrijk?
Achtergrondgedachte: de geboorte is geenszins het begin van een nieuw leven. Logisch gezien moet de mens nog voor zijn geboorte voor de hypothetische invloed van de hemellichamen vatbaar zijn. Anders moet men concluderen dat de foetus door het lichaam van de moeder volledig van die invloed afgeschermd is. Waarom kunnen dan andere materialen geen afscherming bieden?
Waarom evolueren verschillende astrologische stromingen steeds uit elkaar?
Achtergrondgedachte: uit de geschiedenis van de wetenschap blijkt, dat verschillende wetenschappelijke stromingen naar één stroming evolueren, dat wil zeggen, dat men vanuit verschillende uitgangspunten tot dezelfde conclusie komt, die we als de waarheid beschouwen. Astrologie vertoont een omgekeerde tendens.
Waarom hebben astrologen geen enkele planeet ontdekt?
Als planeten echt invloed op de mensen konden uitoefenen, dan zou men na verloop van tijd een tegenstelling vaststellen, die erop zou wijzen dat ook onbekende planeten invloed op de mensen uitoefenden. Analogie: omwille van de afwijkingen in de baan van Uranus kwam men tot conclusie dat er buiten zijn baan zich nog een planeet bevond, namelijk Neptunus.
Astronaut
Een ruimtevaarder is een persoon die in de ruimte is of in de ruimte is geweest. In de praktijk is dat iemand die in een ruimtevaartuig of in een vliegtuig door de ruimte reist of gereisd heeft.
Volgens de definitie van de Amerikaanse luchtmacht begint de ruimte vanaf een hoogte van 80,5 kilometer (50 mijl), volgens de Fédération Aéronautique Internationale (FAI) vanaf een hoogte van 100 kilometer. Consequentie hiervan is dat de Amerikaanse luchtmacht een aantal piloten die in de periode 1962-1968 met X-15-vliegtuigen hebben gevlogen als ruimtevaarders beschouwt. De FAI erkent deze piloten niet als ruimtevaarders, met uitzondering van Joseph Walker, die twee maal boven de 100 kilometer uit kwam.
Astronomie
Astronomie of sterrenkunde is de wetenschap die zich bezighoudt met de observatie en verklaring van alle voorwerpen en gebeurtenissen buiten de atmosfeer van de aarde. Astronomie betekent letterlijk het namen geven aan sterren. De astronomie bestudeert niet alleen sterren en sterrenstelsels in het heelal, maar ook de planeten van ons eigen zonnestelsel. Een onderdeel van de astronomie is de astrofysica, een tak van de natuurkunde die de processen die zich afspelen in de kosmos probeert te verklaren met natuurkundige wetten. Bijna alle astronomen hebben dan ook een stevige achtergrond in de fysica.
Daarentegen is de astronomie een van de weinige wetenschappen waar ook amateurs een actieve rol spelen, vooral bij het ontdekken en observeren van voorbijgaande astronomische gebeurtenissen. Astronomie moet niet verward worden met astrologie, een pseudo-wetenschap waarmee de beoefenaren iemands toekomst proberen te voorspellen door de vermeende invloed van de bewegingen van sterren en planeten.
Korte geschiedenis
De astronomie is een zeer oude wetenschap die al bestond in het oude Egypte en in China. In het prille begin hield de astronomie zich alleen bezig met de bewegingen van de objecten door de hemel, zoals zon, maan en planeten. Men kon langzamerhand spectaculaire verschijnselen voorspellen, zoals zons- en maansverduisteringen. Ook het verschijnen van kometen sprak erg tot de verbeelding. De astronomie was in die begintijd beperkt tot de objecten die met het blote oog zichtbaar zijn. De oude Grieken brachten de astronomie een stuk verder, bijvoorbeeld door de definitie van de dierenriem, een band van 12 heldere sterrenbeelden waardoorheen de zon, maan en planeten bewegen.
Tijdens de Middeleeuwen stond de ontwikkeling van de astronomie vrijwel stil, met uitzondering van het werk van enkele Arabische astronomen. Tijdens de renaissance stelde Copernicus een astronomisch model op, waarin de zon in het midden staat van het zonnestelsel. Zijn werk werd verdedigd en verder ontwikkeld door Galileo Galilei en Johannes Kepler. Laatstgenoemde beschreef als eerste op een correcte manier de bewegingen van de planeten rondom de zon. Kepler had echter geen inzicht in de achterliggende oorzaak van de Wetten van Kepler die hij neerschreef. Begrip van zwaartekracht en hemelse dynamica waren ontdekkingen van Isaac Newton, die daarmee de bewegingen van de planeten volledig verklaarde.
Astrofysica is een latere ontwikkeling van de astronomie die pas mogelijk werd toen begrepen werd dat alle hemellichamen bestaan uit dezelfde scheikundige elementen als waar de aarde uit bestaat. Een andere basisgedachte van de astrofysica is dat op aarde dezelfde natuurwetten bestaan als in de rest van het heelal.
Men ontdekte dat sterren heel ver van ons afstaan. Met de uitvinding van de spectroscopie werd bewezen dat sterren gelijksoortige objecten zijn als onze eigen zon, maar met een grote bandbreedte aan temperaturen, massa’s en omvang. Dat onze melkweg bestaat uit een aparte groep van sterren, werd pas bewezen in de twintigste eeuw. Toen werden ook andere sterrenstelsels ontdekt, alsmede nevels en gaswolken. Kort daarop werd de uitdijing van het heelal aangetoond op grond van de roodverschuiving die ontstaat door het Dopplereffect. Hieruit blijkt dat de meeste van die andere sterrenstelsels van ons af bewegen.
In 1951 werd het bestaan van de Kuipergordel gesuggereerd door de Nederlands-Amerikaanse Gerard Kuiper.
Het vakgebied kosmologie werd met enorme sprongen voorwaarts gebracht in de 20ste eeuw door het model van de oerknal. Een theorie die door bewijsmateriaal vanuit de astronomie en de natuurkunde wordt ondersteund, zoals door het bestaan van de kosmische microgolf achtergrondstraling, de wet van Hubble en het relatieve voorkomen van de verschillende elementen in het heelal.
In 2003 en 2004 is er veel onderzoek gedaan naar één van de raadselachtige problemen: donkere materie.
In 1996 is de eerste planeet buiten ons zonnestelsel ontdekt met behulp van betere telescoop.
Met de komst van de ruimtevaart zijn astronomische ontdekkingen in een grote versnelling terecht gekomen. Uit de relativiteitstheorie volgt het bestaan van zwarte gaten.
Waarnemingen
Informatie over astronomische objecten kan alleen ingewonnen worden door waarnemingen. De meeste waarnemingen worden gedaan door middel van detectie en analyse van elektromagnetische straling, fotonen. Andere informatiebronnen zijn de kosmische straling zoals neutrino’s. Verwacht wordt dat in de toekomst ook zwaartekrachtgolven informatie over kosmische gebeurtenissen aan ons kunnen overbrengen.
De optische astronomie maakt gebruik van zichtbaar licht. Het meest gebruikte instrument daarvoor is de telescoop, aangevuld met elektronische beeldverwerkingstechnieken en spectrogrammen.
De infrarood-astronomie voert waarnemingen uit bij langere golflengten dan die van het licht. Ook dit wordt gedaan met behulp van telescopen, die dan speciaal worden ontworpen voor het waarnemen van infrarood. Omdat infraroodlicht sterk wordt geabsorbeerd door waterdamp, worden infraroodwaarnemingen meestal uitgevoerd op hoge locaties, bijvoorbeeld op een berg. De ruimtetelescoop heeft daarbij nog grotere voordelen, omdat daarmee nog meer ruis vanuit de atmosfeer kan worden geëlimineerd.
Radioastronomie gebruikt geheel andere instrumenten, namelijk radiotelescopen om radiostraling met een golflengte van millimeters of centimeters waar te nemen. De ontvangers lijken op de ontvangers voor normale radio-ontvangst.
Voor röntgenstraling, gammastraling en ultraviolette straling is de atmosfeer vrijwel ondoorzichtig, met uitzondering van een paar golflengten, waarbij de atmosfeer wel transparant is. Deze waarnemingen worden dus veelal ook vanuit de ruimte gedaan, of vanuit luchtballonnen.
Sind enige jaren wordt in het SETI-Project gezocht naar signalen uit het heelal die op ander leven duiden.
Astronomische eenheid
Een Astronomische eenheid is de gemiddelde afstand tussen de aarde en de zon, ongeveer 150 miljoen kilometer, om preciezer te zijn: 149.597.870,66 km. Omdat de aarde niet een cirkelvormige baan om de zon beschrijft, maar een ellipsvormige baan wordt de gemiddelde afstand gebruikt.
De term Astronomische Eenheid wordt afgekort als AE (Engels: AU) en wordt in de astronomie gebruikt om grote afstanden in de ruimte aan te duiden. Voor nog grotere afstanden worden de eenheden lichtjaar en parsec gebruikt.
Voorbeelden:
Pluto ligt op 39,5 AE van de zon.
Jupiter ligt 5,2 AE van de zon.
De gemiddelde diameter van de ster Betelgeuze is 2,57 AE.
De Maan ligt op 0,0026 AE van de Aarde
Omrekeningsfactor: 1 lichtjaar = 63.240 AE
Atlas (Saturnusmaan)
Atlas is een natuurlijke maan van Saturnus en is genoemd naar de Titaan Atlas. Net als andere manen van Saturnus is hij ontdekt door foto’s van de Voyager. Samen met Pan is het een herdermaan van de A-ring, maar nog onbekend is of Pan en Atlas eenzelfde soort samenstelling hebben als Prometheus, een herdermaan van de F-ring. Eerst werd gedacht dat Atlas kleiner was dan Pan, maar inmiddels hebben nauwkeurigere berekeningen aangetoond dat Atlas enkele kilometers groter is. Pan staat ook dichter bij Saturnus dan Atlas.
Atmosfeer
De aardatmosfeer of dampkring is de atmosfeer om de aarde.
De aardatmosfeer bestaat op zeeniveau uit:
N2 (stikstof) 78,084% (78,1 %)
O2 (zuurstof) 20,946% (20,9 %)
Ar (Argon) 0.934% (0.9 %)
H2O (waterdamp) (wisselende hoeveelheden)
CO2 (kooldioxide)0.032% (0,03%)
sporengassen: Ne (Neon) 0,001818 % (0.002%), CH4(methaan) 0,0002 % (0,0%), He (helium) 0,000524 % (0,0005%), Kr (krypton) 0,000114 % (0.0001%), H2 (waterstof) 0,00005 % (0,0001%), Xe ( xenon) 0,000009 % (0,00001%), N2O (Distikstofoxide) 0,00005 % (0,0001%), Overige 0,00124 % (0,001%)
Het gehalte aan waterdamp in het bovenstaande lijstje is sterk wisselend; de overige percentages hebben betrekking op droge lucht.
Toen de aarde pas was ontstaan was het aandeel kooldioxide in de atmosfeer veel hoger dan nu. Dit kwam onder andere door de uitstoot van dit gas uit vulkanen. Na het verschijnen van planten werd door fotosynthese het aandeel kooldioxide veel lager, en het aandeel van zuurstof veel hoger. Dit maakte op zijn beurt dierlijk leven mogelijk, omdat voor de dieren zuurstof een essentiële voorwaarde is om te kunnen ademen. Alle processen die samenhangen met het weer vinden plaats in de atmosfeer. Bovendien zorgt dit broeikaseffect ervoor dat warmte goed wordt vastgehouden.
Menselijke activiteiten veranderen de samenstelling van de atmosfeer, vooral door bepaalde gassen (kooldioxide en vele sporengassen) in de atmosfeer te ‘lozen’. Voorzover deze schadelijke gevolgen (kunnen) hebben, wordt er gesproken van luchtvervuiling.
B
Barometer
Een barometer is een meetinstrument waarmee de luchtdruk gemeten kan worden.
De barometer werd in 1643 uitgevonden door Torricelli. Hij vulde een buis van zo’n meter lengte in zijn geheel met kwik en zette de buis op zijn kop in een bakje met kwik. Het kwik zakte voor een deel uit de buis, maar een kolom van zo’n 76 cm bleef in de buis staan. De hoogte van deze kwik kolom variëerde een beetje met de weersomstandigheden. Als de kolom wat zakte kwam er meestal regen en storm. Bij stralend rustig weer stond de kolom hoog.
Torricelli trok hieruit de gevolgtrekking dat de druk die het gewicht van het kwik in de kolom op het kwik in het bakje uitoefende gelijk moest zijn aan de druk die de lucht kolom van de atmosfeer er op uitoefende.
De druk P uitgeoefend door de kolom is gelijk aan het gewicht W van de kolom gedeeld door de doorsnede O van de buis (gewicht is een kracht en druk = kracht per oppervlak )
P = F / O = W / O
Nu is het gewicht W van de kolom evenredig met de dichtheid ρ maal het volume V:
P = W / O = g . ρ . V / O
De evenredigheidsconstante g hangt samen met de zwaartekracht en is overal op aarde vrijwel hetzelfde (aan de polen wat groter). Tenslotte is voor een cilindrische kolom de inhoud (volume) V gelijk aan de doorsnede O maal de lengte L:
P = g . ρ . O . L / O = g. ρ L.
De druk is dus evenredig met de lengte en kan daaraan meteen afgelezen worden. Ook andere vloeistoffen zouden gebruikt kunnen worden, maar omdat de meeste vloeistoffen een veel kleinere dichtheid hebben, wordt de kolom veel langer. Bij het gebruik van water bijvoorbeeld is het nodig een buis van meer dan 10 meter lengte te nemen (Het water zou echter bij deze onderdruk bovenin de kolom ook gaan verdampen, waardoor de dampspanning de meting zou verstoren).
Torricelli realiseerde zich al snel dat in de ruimte boven de kwikkolom geen lucht kon zitten. Hij kon bijvoorbeeld van onderen een paar luchtbelletjes in de buis inbrengen en dat kwam de kolom ineens een stuk naar beneden. Het was duidelijk dat de ruimte boven de kolom een luchtledig was, een vacuum en dat zonder zo’n vacuum de barometer niet werkte. Voor Torricelli’s tijd was het echter niet zonder risico dit soort ketterse dingen te zeggen. Aristoteles had namelijk verklaard dat zoiets onmogelijk was.
Latere barometers
In latere tijden zijn barometers verschenen die volgens een wat ander principe werken. Het is bijvoorbeeld mogelijk een metalen doosje vacuum te pompen en dan te meten hoever het ingedeukt wordt door de druk van de atmosfeer.
Gebruik van barometers
Omdat luchtdrukveranderingen samenhangen met het passeren van weersystemen, die men depressies en gebieden van hoge luchtdruk noemt, was de ontdekking van de barometer het begin van de wetenschappelijke studie van het weer, de meteorologie. De ontwikkeling van andere barometers dan de kwikkolom is dan ook vooral te verklaren uit de wens om ze op zee te kunnen gebruiken om zo enige waarschuwing te krijgen voor dat er een storm aankwam.
Verder is de mogelijkheid om gasdrukken te meten een erg belangrijke stap geweest in de ontwikkeling van de gaswet en de latere ontwikkeling van de thermodynamica.
Beaufort, de schaal van
De Schaal van Beaufort wordt gebruikt om de kracht van de wind aan te duiden. De tabel werd in 1805 opgesteld door de Engelse marinecommandant Sir Francis Beaufort van het fregat Woolwich. Hij maakte een indeling in 13 windsterkten, gebaseerd op de zeilvoering van een fregatschip. Zijn schaal was gebaseerd op windkracht, niet op windsnelheid, hij keek naar het gedrag van zijn schip, niet naar de wind zelf. In 1838 stelde de Royal Navy de schaal van Beaufort verplicht als windkracht aanduiding in het scheepsjournaal.
De omschrijving van Beaufort varieerde van Geen vertier (0 Bf) tot Zeilen waaien uit de lijken (12 Bf). Daartussen lagen de uitdrukkingen als Bovenbramzeilkoelte (5 Bf), Dubbelgereefde marszeilkoelte (7 Bf), Dichtgereefd grootmarszeil en gereefde fok (10 Bf).
In 1905 werd de schaal aangepast aan de stoomvaart door Sir George Simpson en in 1921 deed hij dit nogmaals, maar dan meer toegepast voor het niet zeevarende deel van de mensheid. Ook voegde hij de windsnelheden toe aan de schaal. Hieronder staat de schaal van Simpson uit 1905 en 1921.
Kracht benaming KNMI gemiddelde snelheid over 10 minuten (km/h) uitwerking boven land en bij mens uitwerking boven zee:
0 stil 0-1 rook stijgt recht of bijna recht omhoog spiegelglad
1 zwak 1-5 windrichting goed af te leiden uit rookpluimen kleine golfjes, geschubd oppervlak
2 zwak 6-11 wind voelbaar in gezicht, weerhanen tonen nu juiste richting, blad ritselt kleine, korte golven
3 matig 12-19 opwaaiend stof, vlaggen wapperen, spinnen lopen niet meer kleine golven, breken, schuimkopjes
4 matig 20-28 papier waait op, haar raakt verward, geen last van muggen meer golven iets langer, veel schuimkoppen
5 vrij krachtig 29-38 bladeren van bomen ruisen, gekuifde golven op meren en kanalen, vuilcontainers waaien om matige golven, overal schuimkoppen, af en toe opwaaiend schuim
6 krachtig 39-49 problemen met paraplu’s grotere golven, schuimplekken, vrij veel opwaaiend schuim
7 hard 50-61 het is lastig tegen de wind in te lopen of te fietsen golven worden hoger, beginnende schuimstrepen
8 stormachtig 62-74 twijgen breken van bomen, voortbewegen zeer moeilijk matig hoge golven, schuimstrepen
9 storm 75-88 schoorsteenkappen en dakpannen waaien weg, kinderen waaien om, takken breken af, alleen zwaluwen en eenden vliegen nog hoge golven, rollers, zicht wordt slechter door schuimvlagen
10 zware storm 89-102 grote schade aan gebouwen, volwassenen waaien om, bomen raken ontworteld, vogels blijven aan de grond zeer hoge golven, zee wordt wit van het schuim, overslaande rollers, verminderd zicht
11 zeer zware storm 103-117 grote schade aan bossen extreem hoge golven, zee geheel bedekt met schuim, sterk verminderd zicht
12 orkaan >117 verwoestingen lucht is vol met verwaaid water en schuim, zee volkomen wit, vrijwel geen zicht meer.
Belinda (Uranusmaan)
Belinda is een natuurlijke maan van Uranus. De maan is in 1986 ontdekt door Stephen Synnott. Belinda is genoemd naar de heldin uit Alexander Popes gedicht “The Rape of the Lock”.
Betelgeuze
Betelgeuze, of alpha Orionis, is een van de twee helderste sterren van het sterrenbeeld Orion, de andere is Rigel. De naam van de ster is van oorsprong Arabisch. In die taal heet de ster yad al-jauza (hand van de reus), maar door een leesfout is de ster in de westerse talen van ibt al-jauza (oksel van de reus) afgeleid.
Betelgeuze is een veranderlijke rode reus met een periode van enige honderden dagen. De diameter is maximaal (zon=1) 540, de temperatuur 3100 graden, dichtheid (zon=1) 0,0000001, schijnbare magnitude 0,92 (schommelt tussen 0,4 en 1,3), absolute magnitude -3,4, lichtkracht (zon=1) 2900, afstand ongeveer 470 lichtjaren, spectrum M2. Betelgeuze is de ster met na de zon de grootste schijnbare diameter, 0,05 boogseconden (zon=30 boogminuten), en daarom bij extreme vergrotingen als schijfje te zien.
Betelgeuze is aan het eind van zijn leven, en kan ‘ieder moment’ supernova worden. ‘Ieder moment’ is trouwens wel op astronomische schaal, het kan even goed nog wel 50 000 jaar duren. Als het gebeurt zal Betelgeuze waarschijnlijk helderheid -10 bereiken, en daarmee 250 maal helderder dan Venus en 2500 maal Sirius.
Bianca (Uranusmaan)
Bianca is een natuurlijke maan van Uranus. De maan is in 1986 ontdekt door Voyager 2. Bianca is genoemd naar de zuster van Katherine uit Shakespeare’s stuk “The Taming of the Shrew”.
Blauwe lucht
Het licht van de zon is wit, maar toch is de onbewolkte hemel blauw. Hoe kan dat? Het witte licht van de zon is niet puur wit. Het is samengesteld uit verschillende kleuren met uiteenlopende golflengten. De kleuren van het “witte” licht lopen van rood-oranje-geel-groen naar blauwviolet. De luchtmoleculen verstrooien alleen licht met een korte golflengte. Daarom zien we tegen de zwarte achtergrond van het heelal alleen de kleur blauw. Dat is de enige reden dat de lucht blauw is. Grotere deeltjes in de atmosfeer verstrooien alle kleuren in het witte zonlicht en leveren dus ook wit licht op. Als er dus veel stof of vocht (waterdruppeltjes) in de lucht zweven, wordt de blauwe kleur fletser en vaak zelf witachtig. In industriegebieden waar veel verontreiniging in de lucht zit zien we zelden een diepblauwe lucht. Tijdens opklaringen na een fikse regenbui wordt de lucht schoongewassen en kan de hemel weer donkerblauw kleuren.
Hoe droger en schoner de lucht, hoe intenser het blauw. Hoog in de bergen kunnen we vaak een prachtig blauwe hemel zien. Een diepblauwe hemel wijst in het algemeen dus ook op een lage luchtvochtigheid. De blauwe hemel is alleen zichtbaar tegen een donkere achtergrond. Recht boven ons hoofd is de hemel veel blauwer dan aan de horizon. Dit komt omdat de luchtlaag boven ons hoofd veel dunner is dan de luchtlaag richting horizon. Laag in de atmosfeer zweven veel meer stofdeeltjes en waterdamp zodat we de donkere hemelachtergrond niet meer kunnen zien. Hierdoor is de diepblauwe kleur boven de horizon vaak fletser en vooral in Nederland vaak bijna wit. Als er in de verte bergen te zien zijn, fungeren die als donkere achtergrond. Soms kunt u daar dan een blauwachtige waas overheen zien liggen.
Bliksem
Je voelt het aankomen. De hemel wordt gitzwart. Dieren beginnen onrustig te worden. Dan barst het onweer boven je los. Een fantastisch en tegelijkertijd angstaanjagend schouwspel van oogverblindend licht en een oorverdovend lawaai, veelal gevolgd door een flinke plensbui!
Bij een zomerse onweersbui komt evenveel energie vrij als bij een explosie van 12.000 ton dynamiet. Bliksem verwarmt de lucht tot ongeveer 30.000°C. Dit is vijf keer zo heet als het oppervlak van de Zon. Jaarlijks worden wereldwijd vele honderden mensen dodelijk getroffen door de bliksem en breken er vele tienduizenden (bos)branden uit.
Terwijl u dit leest zijn er over de hele wereld ongeveer 2000 onweersbuien aan de gang. Omgerekend zijn er dan ongeveer 100 ontladingen per seconde! Dit zijn er meer dan 8 miljoen per dag.
Hoe ontstaat bliksem?
In een buienwolk (cumulonimbuswolk) botsen ijskristallen tegen elkaar door de sterke luchtstromingen in de wolk. Hierdoor wordt statische elektriciteit opgewekt. De onderkant van de wolk krijgt een negatieve lading terwijl de bovenkant en de aarde positief geladen zijn. Deze ladingen nemen steeds toe totdat de spanning hoog genoeg geworden is en er een ontlading in de vorm van bliksem plaats vindt.
Dit kan tussen wolken onderling gebeuren of tussen de wolk en de omringende lucht of tussen de wolk en de aarde. Bliksem slaat met zoveel energie in dat de grond tot ongeveer 1800°C verhit wordt in minder dan een honderdduizendste van een seconde.
Bij een inslag in droge zanderige grond, smelt het zand op het pad dat de bliksemstraal in de aarde volgt. Dit gesmolten en vervolgens weer gestolde zand wordt fulguriet of dondersteen genoemd. Bij sterrenwacht Mercurius wordt deze dondersteen tentoon gesteld.
Bolbliksem
Een bolbliksem is een atmosferisch verschijnsel waarvan de verklaring nog steeds niet bekend is. Een bolbliksem doet zich alleen voor bij onweer, vooral als het onweer zwaar is. Als dichtbij de bliksem inslaat blijft soms seconden lang een helder oplichtend object zichtbaar. Wat we van het verschijnsel weten is gebaseerd op de talloze verslagen van ooggetuigen.
De meeste waarnemingen zeggen iets over de afmeting, de baan en de kracht van de bolbliksem. De grootte is vrij gering, ongeveer vergelijkbaar met de omvang van een tennisbal en slechts zelden zo groot als een voetbal. Vaak wordt het verschijnsel waargenomen langs bovengrondse hoogspanningskabels of langs een dakgoot. Soms zweeft de bolbliksem door een straat. Meestal dooft de bol uit zonder schade aan te richten. In sommige gevallen is de bolbliksem met een explosie beëindigd en ooit kwam de bolbliksem in een regenton aan zijn einde; het water begon meteen te koken.
Bolbliksems kunnen ook binnenshuis doordringen en er zijn meldingen dat de bol via een schoorsteen, deur of raam binnenkwam. Tot de merkwaardige verhalen behoort het binnendringen via gesloten ramen, soms met schade, maar soms ook zonder enig spoor na te laten. Dit laatste sluit aan bij de theorie die veronderstelt dat de bolbliksem een elektronenwolk (plasma) is. Toch is ook die theorie twijfelachtig, omdat een elektronenwolk niet seconden lang kan blijven bestaan.
De meeste waarnemingen zijn gedaan in enkele seconden en onder gevaarlijke omstandigheden. Metingen of duidelijke foto’s van een bolbliksem bestaan niet. Dat maakt het moeilijk om verklaringen van dit verschijnsel te bevestigen of weerleggen. Pogingen om bolbliksems kunstmatig op te wekken hadden geen succes. Sommige deskundigen denken dat het gewoon een blikseminslag is, waarvan het beeld secondenlang op het netvlies blijft staan. Zeker is dat het hoogstens een bijverschijnsel is van een inslag.
Een verklaring (bron: NRC Handelsblad 5 februari 2000) van onderzoekers uit Nieuw Zeeland gaat ook uit van een blikseminslag. Als de hoeveelheid koolstof in de grond bij het inslagpunt 1 of 2 keer groter is dan de hoeveelheid siliciumoxide, ontstaat bij een temperatuur boven 3000 graden silicium of verbindingen daarvan. Heel kleine deeltjes hiervan vormen fijne dradennetwerken in de vorm van pluizige bollen. De energie die de bol doet gloeien is het gevolg van oxidatie. Bijna alle aspecten van bolbliksems kunnen hieruit verklaard worden: deze kan zowel als een nachtkaars uitgaan als eindigen in een explosie.
Een Nederlands bedrijf, genaamd Convectron N.V., heeft in 1985 geprobeerd om synthetische bolbliksems te maken en ze te stabiliseren omdat ze de theorie hadden dat de energiebron een vorm van kernfusie was. Ze probeerden dat door het maken van schakelvonken waarbij stromen van ongeveer 200.000 Ampère lopen. Hieruit is nooit een serieus resultaat gekomen.
Bron: Deze pagina, of een eerdere versie ervan, is overgenomen van de website van het KNMI.
Bolvormige sterrenhoop
Bolvormige sterrenhopen zijn “groeperingen” van sterren die verzameld zijn in een relatief kleine ruimte. Dergelijke ruimtes hebben een typische diameter van enkele honderden lichtjaren (=de afstand die het licht, met een snelheid van ca.300000km/s, in één jaar aflegt). Zoals de naam het al zegt, is de vorm meestal bolrond, maar deze kan ook een beetje afgeplat zijn door de aswenteling.
Bolvormige sterrenhopen bevinden zich in een halo rond het melkwegstelsel en beschrijven elliptische banen rond het melkwegcentrum. In tegenstelling tot een open sterrenhoop, bevat een bolvormige sterrenhoop meer sterren. Eén enkele bolhoop kan honderdduizenden sterren tellen.
Bolvormige sterrenhopen komen niet zoveel voor. We kennen er slechts een 150-tal. Men schat dat er zich in het melkwegstelsel een 300 à 500 bolhopen bevinden. De leeftijd bedraagt minstens 10 miljard jaar. De sterren in een bolvormige sterrenhoop kunnen regelmatig met elkaar in botsing komen, waarbij o.a. nieuwe blauwe achterblijvers kunnen ontstaan.
Wat is het verschil tussen een sterrenstelsel en een bolhoop? Een sterrenstelsel is een grote verzameling van sterren, die door de onderlinge zwaartekracht bij elkaar gehouden worden. Een bolhoop daarentegen is slechts een onderdeel van een sterrenstelsel.
Bolhopen waarnemen
Voorheen was het centrum op fotografische opnamen slechts te zien als 1 witte vlek : de sterren stonden te dicht bij elkaar om gescheiden te worden. Pas op het einde van de jaren ’80 is men er in geslaagd (met behulp van allerlei apparatuur) tot in de kern van een bolhoop door te dringen.
Die opeenhoping is maar schijn: de gemiddelde afstand tussen de sterren in de kern bedraagt nog steeds ongeveer 1/10 parsec. (afstandsmaat in de sterrenkunde , ongeveer gelijk aan dertig biljoen kilometer).
De helderste bolhoop aan de noordelijke nachthemel is M13 (NGC 6205) – een object in het sterrenbeeld Hercules met magnitude 5,7 dat op gunstige nachten reeds met het blote oog kan worden waargenomen.
Toch ziet men maar een wazige vlek en kan men geen sterren onderscheiden. Deze sterrenhoop werd in het jaar 1714 door de astronoom Halley ondekt (hij ondekte ook een bekende komeet die naar hem genoemd werd).
M13 bevat ongeveer 300.000 sterren. Door de verrekijker of kleine amateurtelescopen zijn bolhopen minder indrukwekkend dan open sterrenhopen, zelfs de dichtstbijzijnde bolhoop staat zover weg, dat er met een kleine kijker zelfs geen afzonderlijke sterren te zien zijn.
Brahe, Tycho
Tycho Brahe (14 december 1546 – 24 oktober 1601) was een Deens astronoom.
Hij werd als zoon van een hoge Deense edelman geboren in het kasteel Knutstorp in Scania, toen een Deense provincie, tegenwoordig het Zweedse Skåne. Hij ging op zijn dertiende naar de Universiteit van Kopenhagen om daar filosofie te studeren. De zonsverduistering van 1560 wekte zijn belangstelling voor astronomie en hij ging verder studeren in Leipzig, Wittenberg, Rostock en Basel. In Rostock kreeg hij ruzie met een medestudent over wie het beste in wiskunde was. Tijdens het duel dat daarop volgde werd Brahe zwaar gewond aan zijn neus, wat een groot litteken achterliet. Gedurende de rest van zijn leven hield hij het litteken verborgen achter een plaat van een zilver/koperlegering die de gewonde huid moest verbergen.
In 1572 ontdekte hij een nieuwe heldere ster in het sterrenbeeld Cassiopeia. Hij beschreef deze vreemde gebeurtenis in zijn boek De Stella Nova (Latijn: Over de nieuwe ster). Tegenwoordig is bekend dat het om een supernova explosie ging. Deze ontdekking maakte hem op slag beroemd in de rest van Europa. Het betekende verder dat de sfeer der sterren zoals die beschreven was door Aristoteles niet onveranderlijk was.
Na zijn publicatie van De Stella Nova kreeg hij uit heel Europa aanbiedingen voor wetenschappelijke posten. Hij nam het aanbod van koning Frederik II aan om in Denemarken te blijven. Hij kreeg het eiland Hven (Ven) in de Sont tussen Denemarken en Zweden aangeboden om zijn observatoria Uraniborg en Stjärneborg te bouwen.
In 1577 observeerde hij een komeet en door parallaxmetingen te doen kwam hij erachter dat het verschijnsel verder weg was dan de maan. Dit was in tegenspraak met de heersende opvatting, ooit geformuleerd door Aristoteles, dat kometen atmosferische objecten waren. Het reisde dus door de anders zo onveranderlijke sferen.
Brahe pakte de zaken op Hven voortvarend aan. Dankzij de ruime financiële ondersteuning (meer dan 1 procent van de inkomsten van Denemarken) van de koning kon hij twee observatoria laten bouwen plus een alchemistisch laboratorium en een drukkerij. In totaal werkten er zo’n 100 assistenten. Frederik II werd na zijn dood in 1588 opgevolgd door Christian IV. Christian verlaagde langzamerhand de inkomsten van Brahe, omdat hij hem maar spilziek vond.
Brahe kreeg echter conflicten met de kerk, de koning en de adelstand. In 1597 verliet hij Hven en ging vrijwillig in ballingschap. Na korte verblijven in Rostock en Wandsbek, in de buurt van Hamburg, vestigde hij zich in 1599 in Praag. Daar kreeg hij steun van keizer Rudolf II. In 1600 werd Kepler zijn assistent, die hem na zijn dood opvolgde.
Braun, Werner von
Wernher von Braun (23 maart 1912 – 16 juni 1977) was één van de leidende figuren in de ontwikkeling van rakettechnologie in Duitsland en de Verenigde Staten.
Zijn deelname aan het raketprogramma van Nazi Duitsland maakte hem een controversieel figuur. Von Braun was de voornaamste raketingenieur en voorvechter van ruimtevaart in de twintigste eeuw. Volgens deskundigen bereikten astronauten dankzij hem de Maan in juli 1969 tien jaar eerder dan ze de Maan zonder Von Braun hadden kunnen bereiken.
Hij is geboren in Wirsitz in Duitsland. Van zijn moeder kreeg hij een telescoop. Zijn interesse in astronomie en het heelal motiveerde hem zijn hele leven. Toen in 1920 Wirsitz aan Polen werd toebedeeld in het Verdrag van Versailles verhuisde zijn familie, net als vele andere Duitse families, naar Duitsland. Een nieuw leven werd opgebouwd in Berlijn. Op school was hij niet goed in natuurkunde en wiskunde tot hij een boek kocht dat ging over een raket in het heelal. Op zijn 13e vuurde hij een speelgoedauto af met behulp van vuurwerk. De auto reed naar het centrum en vatte vlam. De jonge Von Braun werd door de politie opgesloten tot zijn vader hem kwam halen.
Duitse carriere
Eind 1934 had Von Braun’s groep succesvol twee raketten gelanceerd die een hoogte bereikten van meer dan 2,4 kilometer. Hij ontwikkelde samen met Walter Dornberger de lange-afstandsraket A-4 en een supersonisch anti-vliegtuigraket, genaamd Wasserfall.
In 1943 besloot Adolf Hitler de A-4 te gebruiken als vergeldingswapen en de groep moest een raket ontwikkelen om Londen te kunnen treffen. Veertien maanden nadat Hitler opdracht gaf tot de productie werd op 7 september 1944 de eerste militaire A-4 gelanceerd richting West-Europa. Vanaf dat moment heet de raket V-2, een naam die door Heinrich Himmler werd verzonnen. Toen de eerste V-2 Londen trof zei Von Braun tegen zijn collega’s : De raket werkte perfect, behalve de landing. Die is namelijk op de verkeerde planeet.
De SS en de Gestapo arresteerden Von Braun omdat hij zich bleef uitlaten over de bouw van raketten die de aarde zouden verlaten en misschien zelfs naar de maan konden gaan. Dornberger overtuigde de SS en de Gestapo hem vrij te laten omdat de ontwikkeling van de V-2 niet verder kon gaan zonder Von Braun.
Na zijn vrijlating vroeg hij zijn groep aan wie zij zich zouden overgeven. De meeste geleerden waren bang voor de Russen. Door de Fransen zouden ze als slaven worden behandeld en de Engelsen hadden niet genoeg geld voor een raketprogramma. Alleen de Amerikanen bleven over.
Broeikaseffect
Het broeikaseffect is een effect dat sommige gassen in de atmosfeer hebben, waardoor zij de temperatuur van de aarde hoger maken dan anders het geval zou zijn. Zonder het broeikaseffect zou de temperatuur op aarde nu gemiddeld -18°C zijn, thans is zij 15°C. Momenteel bestaan er zorgen over het feit dat door menselijk ingrijpen meer broeikasgassen in de lucht worden gebracht, en het broeikaseffect dus wordt versterkt, wat kan leiden tot een klimaatverandering.
Werking van het broeikaseffect
Het broeikaseffect wordt veroorzaakt door het feit dat bepaalde gassen zichtbaar licht wèl doorlaten maar een deel van het infrarode spectrum niet.
Een foton uit het zichtbare deel van het spectrum heeft meer energie dan een uit het infrarode deel. Eenmaal op het aardoppervlak aangekomen wordt een zichtbaar foton echter geabsorbeerd en omgezet in warmte. Deze warmte wordt vervolgens weer voor een deel naar het heelal teruggestraald in de vorm van infrarode straling. Bij aanwezigheid van een broeikasgas zoals CO2 wordt deze uitstraling voor een deel verhinderd en zo wordt de balans tussen door de zon ingestraalde en door de aarde uitgestraalde energie verlegd. Het gevolg is dat de gemiddelde temperatuur van de aarde hoger wordt.
C
Caliban (Uranusmaan)
Caliban is een natuurlijke maan van Uranus. De maan is in 1997 ontdekt door Brett Gladman, Phil Nicholson, Joseph Burns, and J.J. Kavelaars met behulp van de 200-inch Hale telescoop. Caliban is genoemd naar de misvormde bediende van Prospero uit Shakespeares stuk “The Tempest”.
Callisto (Jupitermaan)
Callisto is een maan van de planeet Jupiter, ontdekt in 1610 door Galileo Gallilei. Het is de op twee na grootste maan in het zonnestelsel, ongeveer dezelfde maat als Mercurius. Callisto is de maan met de meeste inslagkraters van het zonnestelsel. Eigenlijk zijn de inslagkraters en de bijbehorende concentrische ringen zowat de enig zichtbare geologische structuren, want grote vulkanen zijn niet aanwezig. Dit heeft ongetwijfeld te doen met de ijsstructuur van de maan; kraters en bergen, hoe groot ook, worden simpelweg weer uitgewist met het bewegen van de ijskorst over de geologische tijd. Er zijn twee enorme concentrische ringvormige inslagbassins waargenomen op Callisto; de Valhalla is de grootste met een felgekleurd gebied in het midden dat 600 kilometer in diameter is en ringen die tot 3000 kilometer in diameter uitwijden. Het één na grootste inslagbassin is Asgard, ongeveer 1600 kilometer in diameter. Een ander interessant litteken is de Gipul Catena, een lange serie inslagkraters liggende in een rechte lijn over het oppervlak van Callisto. Deze is mogelijk ontstaan door een object dat net als de komeet Shoemaker-Levy 9 door de getijdewerking uiteengereten werd toen het langs Jupiter vloog. De korst van Callisto wordt op een leeftijd van ongeveer 4 miljard jaar geschat en daarmee dateert deze bijna uit de begintijd van het zonnestelsel.
De gemolesteerde korst ligt bovenop een ijslaag die ongeveer 200 kilometer dik is. Onder de korst bevindt zich een zoute oceaan welke meer dan 10 kilometers dik is. De oceaan is ontdekt door studies van de magnetische velden van Jupiter en zijn manen. Het bleek dat het magnetisch veld van Callisto varieert (stroomt op verschillende momenten in verschillende richtingen) reagerend op het achtergrondmagnetisme dat door Jupiter opgewekt wordt. Dit betekent dat zich een laag goed geleidende vloeistof binnenin Callisto bevindt. Een ander aanwijzing voor het bestaan van een oceaan onder de korst van Callisto is het feit dat op het oppervlak van de maan aan de andere kant van de krater Valhalla geen breuken of verstoord terrein gezien wordt, terwijl aan de andere kant van kraters op onze maan en Mercurius wel flinke terreinverstoringen gezien worden. Dit kan verklaard worden met een vloeistoflaag welke de seismische golven uitdempt voordat ze door Callisto heen kunnen bewegen en zich aan de andere kant van de planeet versterken. Callisto’s interieur bestaat uit samengepertst ijs en rotsHet lijkt er op dat Callisto onder de oceaan een vreemd interieur heeft dat zowel niet erg uniform is maar ook niet dramatisch varieert. Gegevens van de Galileo ruimtesonde geven de suggestie dat het interieur bestaat uit samengepertst ijs en rots, waarbij het percentage rots met de diepte toeneemt. Callisto heeft de laagste dichtheid van de vier Gallileische manen van Jupiter, slechts 1,86 g/cm3, en bestaat uit 40% ijs en 60% rots/ijzer. De manen Titan en Triton zijn waarschijnlijk gelijkaardig in samenstelling.
In tegenstelling tot zijn buur met zijn complexe terrein Ganymedes is er weinig bewijs van platentektoniek aanwezig op Callisto. Terwijl Callisto grofweg gezien grote overeenkomsten vertoont met Ganymedes heeft ze klaarblijkelijk een veel eenvoudiger geologische geschiedenis. Het verschil in geologische geschiedenis tussen beide manen blijkt een flink probleem voor planetaire wetenschappers te zijn. Simpele Callisto is een goed referentiepunt voor andere meer complexe werelden en het zou een idee kunnen geven hoe de andere Gallileische manen er in het beginnen hebben uitgezien.
Calypso (Saturnusmaan)
Calypso is een maan van Saturnus ontdekt door Pascu, Seidelmann, Baum en Currie in 1980 door observatie vanaf de Aarde. Calypso deelt dezelfde baan als Tethys, en bevindt zich in het achtervolgende Lagrangepunt (L5). De maan Telesto bevindt zich in het leidende Lagrangepunt.
Cape Canaveral
Cape Canaveral is een kaap in het oosten van de Amerikaanse staat Florida. De locatie is vrijwel ideaal voor het lanceren van raketten die in een baan om de aarde moeten komen. Al in de tijd van Jules Verne werd deze locatie aangeduid, aangezien men hier goed gebruik kon maken van de impuls door de rotatiesnelheid van de aarde (die dichter bij de evenaar groter is). Daarnaast zou bij het mislukken van een lancering de raket niet in een bewoond gebied terecht komen.
Cape Canaveral werd na de dood van president John F. Kennedy (november 1963) omgedoopt tot Cape Kennedy. Kennedy was degene die aanzet gaf tot het doel om voor het einde van het decennium een man naar de maan te brengen en hem weer veilig terug te halen.
Sinds 1957 werd Cape Canaveral gebruikt voor het lanceren van raketten voor het Mercury programma, vanaf 1962 voor het Gemini programma en vanaf 1965 voor het Apollo programma.
In 1973 werd de naam op aandringen van de bewoners van het plaatsje terug gewijzigd van Cape Kennedy naar Cape Canaveral. De lanceerbasis van de NASA -het Kennedy Space Center- behield echter wel gewoon zijn naam.
Carme (Jupitermaan)
Carme is een maan van Jupiter. Ze is vernoemd naar Carme uit de Griekse mythologie, de moeder van Britomartis van wie Zeus de vader was. De naam Carme kreeg de maan pas in 1975. Tot die tijd ging de maan door het leven met de naam Jupiter XI. Omdat de maan vanaf aarde is ontdekt met behulp van sterke telescopen en de maan nooit is onderzocht door een ruimtesonde, is er weinig over bekend.
Celsius, Anders
Anders Celsius (27 november 1701 – 25 april 1744) Zweeds astronoom. Hij werd geboren in Uppsala waar hij in 1730, net als zijn vader, hoogleraar in de astronomie werd. In 1741 richtte hij met een aantal anderen de sterrenwacht aldaar op.
Het meest bekend is Celsius vanwege de temperatuurschaal Celsius die hij in 1742 invoerde. Hij definieerde het kookpunt van water als 0° en het vriespunt als 100°. In 1749 keerde zijn opvolger Martin Stromer (1707-1770) de schaal van Celsius om. Anderen zeggen dat dit Carolus Linnaeus of Daniel Ekström is geweest.
Anders Celsius overleed jong aan tuberculose in Uppsala.
Charon (Plutomaan)
De maan Charon van de planeet Pluto werd in 1978 ontdekt door James Christy. Charon is een grote maan in verhouding tot de planeet waar hij omheen draait. De massa bedraagt 1,6×1021 kg, dat is 12% van die van Pluto. Daarom worden Pluto en Charon ook wel eens als dubbelplaneet aangeduid. Het zwaartepunt van de twee ligt buiten het oppervlak van Pluto; daarmee zijn ze het enige planeet/maan paar in ons zonnestelsel waarbij dit zo is. De baan van Charon rond Pluto is stationair, dat wil zeggen dat altijd hetzelfde oppervlak van beide objecten naar elkaar zijn gericht. In 6 dagen, 9 uur, 17 minuten en 36 seconden draaien ze om elkaar heen. De afstand Charon-Pluto is 19.600 (±50) kilometer. Charons diameter bedraagt 1209 (±3) kilometer (gemeten bij een sterbedekking in juli 2005) en de dichtheid is 1,70 (±0,13) g/cm3, wat erop duidt dat hij uit een mengsel van ijs en steen bestaat. De oppervlakte temperatuur is 53 Kelvin. Een atmosfeer is op Charon niet gevonden. De Hubble Ruimtetelescoop slaagde er in 1994 scherpe foto’s te maken waarop Charon en Pluto duidelijk als afzonderlijke hemellichamen waren te zien. Charon is genoemd naar de mythologische veerman Charon die de zielen van de doden overzette naar het dodenrijk, waar Hades (Grieks voor Pluto) heerste.
Cirrocumulus
De cirrocumulus of schaapjeswolk is een soort wolk die op grote hoogte, 6 tot 10 km voorkomt.
Dit soort wolk komt voor in grotere velden. Dit wolkentype, hoe fraai ook, wijst op een toenemende luchtvochtigheid en kan een voorbode zijn van een weersverslechtering. Vooral als de wolken een golfvormige structuur (undulatus) hebben, gaat het meestal mis. Dat geldt zeker voor het wolkengeslacht cirrostratus van het soort nebulosus (sluier), een melkachtig witte lucht die geleidelijk een scherm voor de zon trekt, waardoor deze uiteindelijk verdwijnt.
Bron: De tekst op deze pagina of een eerdere versie daarvan is afkomstig van de website van het KNMI.
Cirrus
Cirrus of windveren zijn wolken die op een hoogte van 6 tot 12 kilometer voorkomen. Ze bestaan volledig uit ijskristallen.
Deze hoge wolken lijken heel langzaam te bewegen of zelfs stil te staan, maar door de grote hoogte geeft dat een vertekend beeld: in werkelijkheid gaan ze snel, soms ruim 100 km/uur. Weerkundigen noemen ze sluierwolken, die het licht van de zon nog doorlaten. Deze wolken, die vaak te zien zijn als het (nog) mooi weer is, hebben een draderige structuur en kunnen zich ook rangschikken in kleinere of grotere plukken of smalle banden.
Vandaar dat men wolken, die in de meteorologie Latijnse namen hebben gekregen, niet alleen indeelt naar geslacht, zoals cirrus, maar ook in soorten en variëteiten. De cirrus kent soorten als fibratus (vezelachtig, draderig), unicinus (vergelijkbaar met een langgerekte komma), spissatus (een dichtere wolk), castellanus (torentjes) of floccus (watten flokjes). De soorten zijn weer opgedeeld in variaties die soms aan de benaming wordt toegevoegd. De toevoeging intortus staat bijvoorbeeld voor onregelmatig, gekromd of grillig verward, terwijl cirruswolken die de vorm hebben van een visgraat of wervel de toevoeging vertebratus krijgen.
Cirrus in de Ardennen
In cirruswolken is vaak een gekleurde ring rond de zon te zien, een zogenaamde halo, die soms lijkt op een “regenboog”. In tegenstelling tot de regenboog ontstaat dit kleurrijke verschijnsel niet door breking en weerkaatsing van het zonlicht in regendruppels maar in ijskristalletjes. Het langzaam verdwijnen van zon of maan of de gekleurde kring is vaak een voorbode van slechter weer, vooral als ze uit het westen komen en snel dichter worden. Eeuwen geleden is dat al verwoord in weerspreuken.
Zoals:
Een waterige zon of bleke maan kondigt meestal regen aan.
Kruipt de zon in haar nest dan regent ‘t de volgende dag op zijn best.
Kring om de zon water in de ton.
Die spreuken vertellen meestal de waarheid: in ongeveer 80% van de gevallen regent het binnen 24 uur na het zien van een ring om de zon. In het voorjaar en als de cirrus uit het oosten komt opzetten gaat de regel vaak niet op en wordt het beter weer.
Een Cirruswolk kan ook een zogenaamde Parhelion veroorzaken.
Bron: De tekst op deze pagina of een eerdere versie daarvan is afkomstig van de website van het KNMI.
Michael Collins
Michael Collins (Rome, 31 oktober 1930 – Naples (Florida), 28 april 2021[1]) was een Amerikaans astronaut. Hij was in 1969 lid van de bemanning van de historische Apollo 11-vlucht die de eerste bemande landing op de Maan uitvoerde.
Collins was de piloot van de commandomodule en, terwijl zijn collega’s Neil Armstrong en Buzz Aldrin op de Maan verbleven, bleef hij hierin achter en cirkelde zestig keer om de Maan alvorens Armstrong en Aldrin weer aankoppelden aan de module.
Copernicus, Nicolaus
Nicolaus Copernicus (19 februari 1473 – 24 mei 1543) was een belangrijk geleerde en astronoom die bekend is geworden door zijn ideeën over de structuur van het zonnestelsel die een omwenteling in het wetenschappelijk denken van zijn tijd en in ons wereldbeeld hebben betekend.
Hij werd geboren als Koppernigk (poln. Kopernik), maar zoals indertijd gebruikelijk onder publicerende geleerden (men schreef immers ook in het Latijn) noemde hij zichzelf met een verlatijnste vorm van zijn naam Nicolaus Copernicus.
Copernicus werd geboren in Thorn, Pruisen (nu Torun, Polen) en studeerde theologie en astronomie aan de universiteiten van Krakau, Bologna en Padua, hij was daarom waarschijnlijk ook op de hoogte van het idee van Aristarchus dat de zon en niet de Aarde het middelpunt van het heelal vormde. Copernicus wordt beschouwd als de grondlegger van de heliocentrische theorie, die stelt dat de zon in het midden van het zonnestelsel staat en dat de planeten er omheen draaien (‘helios’ is Grieks voor zon). Wel bleef hij bij het idee van Claudius Ptolemaeus dat de planeten éénparige bewegingen maken, en ook bevatte dit model nog enkele tientallen epicykels.
Ook ging hij ervan uit dat alle andere sterren zich op dezelfde afstand van de Aarde bevinden als de zon, maar wel ver buiten de baan van Saturnus. Hij schreef al zijn ideeën in 1530 op in een groot werk, ‘De Revolutionibus Orbium Coelestium’ (Over de omwentelingen van de hemellichamen).
Hij publiceerde deze theorie, die in tegenspraak was met de leer van de katholieke kerk in die tijd, pas tegen het einde van zijn leven in 1543, omdat hij bang was voor de kerk. Hij was bang voor de kerk, omdat volgens hem de zon (het symbool van Christus) helemaal niet het diepste middelpunt van onze kosmos is, maar “gewoon” ergens rond dwaalde zoals alle andere sterren.
Op Copernicus’ sterfbed kreeg hij het eerste exemplaar van zijn boek overhandigd. Hij schrok ervan, want hij zag dat de uitgever er eigenhandig een voorwoord in geschreven had, waarin stond, dat het heliocentrische wereldbeeld vooral moet worden gezien als een wiskundig model en niet als de realiteit. In 1616 werd zijn boek desondanks toch door de kerk op de Index van verboden boeken gezet.
Copernicus stierf in 1543 in Frauenburg/Frombork (Ostpreußen), nu in Polen.
Galileo Galilei is bekend geworden om zijn onderbouwing en verbreiding van deze theorie, waardoor de laatste inderdaad in ernstig conflict raakte met de kerk. Hij werd in de ban gedaan en kreeg de laatste tien jaar van zijn leven huisarrest opgelegd door Paus Urbanus VIII.
Cordelis (Uranusmaan)
Cordelia is een maan van Uranus. De maan is in 1986 ontdekt door R. Terrile m.b.v. foto’s gemaakt door Voyager 2. Cordelia is genoemd naar de jongste dochter van King Lear uit Shakespeare’s stuk “King Lear”.
Cressida (Uranusmaan)
Cressida is een maan van Uranus. De maan is in 1986 ontdekt door Voyager 2. Cressida is genoemd naar de dochter van een Trojaanse priester en overloper uit Shakespeare’s stuk “Troilus and Cressida”.
Cumulonimbus Incus
Een volwassen cumulonimbus incus is absoluut de koning der wolken. Het is een gigantische berg van water die, zeker in de tropen, een hoogte van wel 18 kilometer kan bereiken. In volle pracht wordt hij bekroond met een reusachtige wigvormige massa van hoge wolken, die op het aambeeld van een smid lijkt. Dit gedeelte van de wolk dat ook wel hamerkop of donderkop wordt genoemd is een duidelijk teken van een volledig ontwikkelde onweersbui.
Een cumulonimbus incus kan in de vroege ochtend beginnen als een cumulus humilis (Lat. bescheiden) en vervolgens doorgroeien tot een cumulus mediocris (Lat. middelmatig) of nog groter: een cumulus congestus (Lat. opgestapeld). Zolang de lucht rondom de ontwikkelende wolk kouder is dan de wolk zelf blijft deze verder stijgen en groeien. Uiteindelijk bereikt de top van de wolk de bovengrens van de troposfeer. Hier daalt de omgevingstemperatuur niet meer. Het gevolg is dat de wolk niet meer in verticale richting verder kan groeien. De stijgende lucht daaronder blijft de top van de wolk naar boven duwen waardoor de wolktop zich uitspreidt tegen de tropopauze. Op deze hoogte ontstaat nu het aambeeld.
Het aambeeld bestaat door de zeer lage temperatuur ter plaatse, enkel en alleen uit ijskristallen. Deze ijskristallen worden aan één kant uit de wolk geblazen door krachtige luchtstromen aldaar waardoor de wolkentop een gestreept uiterlijk krijgt. Een cumulonimbus incus kan zeer zware buien produceren welke vergezeld kunnen gaan van onweer, hagel en zeer zware windstoten. Deze zijn niet alleen voor de luchtvaart gevaarlijk maar kunnen ook aan de grond de nodige schade aanrichten.
D
Dauw
Dauw is een vorm van neerslag die ontstaat als waterdamp in de lucht op vaste voorwerpen condenseert.
Dauw ontstaat als de temperatuur van de lucht daalt tot onder het dauwpunt. Dit is de temperatuur waarbij de waterdampdruk van de luchtlaag vlak boven het aardoppervlak het verzadigingspunt bereikt. Dauw treedt meestal op rond zonsopgang in gebieden met een hoge luchtvochtigheid. Ook in woestijngebieden die grenzen aan een oceaan zoals de kust van Namibië of het noorden van Chili komt het verschijnsel, vaak tesamen met mist voor. De grote temperatuurverschillen tussen dag en nacht die gewoonlijk in een woestijn voorkomen spelen daar een belangrijke rol bij.
Deimos (Marsmaan)
Deimos is de kleinste van de twee natuurlijke manen van Mars: Deimos en Phobos. De maan is vernoemd naar de Griekse god van de schrik. De andere maan van Mars, Phobos, is trouwens ook naar zo’n soort god vernoemd, de Griekse god voor de angst. Deimos is, net als Phobos, een van de kleinste manen uit het zonnestelsel. Op dit ogenblik is Deimos de kleinste bekende maan in ons zonnestelsel. De omvang van de maan is 15 bij 12 bij 11 km. Ook de vorm is onregelmatig, zodat Deimos een beetje op een aardappeltje lijkt. Er zitten veel kraters in, die meestal niet groter zijn dan 2,5 kilometer. Bij het invallen van een meteoriet verdwijnt er veel steen uit het oppervlak van Deimos in de ruimte omdat de zwaartekracht van Deimos niet sterk genoeg is om het terug te trekken, iets wat wel gebeurt als er bijvoorbeeld een meteoriet inslaat op de Maan. Het oppervlak van Deimos bestaat waarschijnlijk uit het materiaal dat ook te vinden is bij de meeste planetoïden.
De oorsprong van Deimos is niet helemaal bekend, maar vermoedelijk is het een planetoïde die rond Mars is gaan draaien. Een andere mogelijke verklaring is dat Deimos op hetzelfde moment als Mars is gevormd, of uit een botsing is ontstaan. Deimos is in het jaar 1877 ontdekt door Asaph Hall, die Phobos trouwens ook had ontdekt. De twee benoemde kraters van de maan Deimos zijn genoemd naar schrijvers die twee manen van Mars vermelden voordat ze ontdekt waren:
Swift Jonathan Swift en Voltaire François-Marie Arouet.
Despina (Neptunusmaan)
Despina is een maan van Neptunus. De maan is in 1989 ontdekt door S. Synnott m.b.v. foto’s gemaakt door Voyager 2. Despina is genoemd naar een nimf uit de Griekse mythologie. Zij was de dochter van Poseidon en Demeter.
Dione (Saturnusmaan)
Dione is een maan van Saturnus. De maan is in 1684 ontdekt door Giovanni Cassini. Dione is in de Griekse mythologie de moeder van Aphrodite en de dochter van Zeus.
De maan bestaat voornamelijk uit ijs, het is echter Saturnus’ maan met de hoogste dichtheid dus moet ook een aanzienlijke hoeveelheid silicaatgesteente voor komen. De gemiddelde temperatuur bedraagt -186 graden Celsius.
Dooi
Het begrip dooi wordt alleen gebruikt na een vorstperiode tot ongeveer één etmaal na het einde van de vorst. Eventueel wordt de dag daarna nog gesproken van aanhoudende- of doorzettende dooi. Loopt de temperatuur niet verder op dan 4°C boven het vriespunt, dan wordt dat lichte dooi genoemd.
In het overgangsgebied met de zachtere lucht kan zich een neerslaggebied vormen en afhankelijk van de snelheid waarmee de dooi intreedt kan er eerst sneeuw vallen, die overgaat in natte sneeuw (dikkere vlokken) of regen. Zet de dooi niet door dan kan de neerslag opnieuw in sneeuw overgaan. Bij een snelle dooi-inval begint het vaak meteen te regenen, waarbij de druppels in de vrieslucht of op het aardoppervlak bevriezen. In de weerberichten wordt dit ijzel genoemd.
Wanneer de zachtere lucht over het koudere aardoppervlak, een smeltende ijsvlakte of een sneeuwlaag stroomt, vormt zich door afkoeling mist. Bij invallende dooi wordt het zicht slechter en kan dichte tot zeer dichte mist met een zicht van minder dan 50 meter ontstaan. Dooimist ontstaat bij aanvoer van zachte lucht, zodat het bij deze vorm van mist ook behoorlijk kan waaien. Langs de oevers van het IJsselmeer, waar de lucht wordt aangevoerd over een ijsvlakte kan het nog dagen na het eind van de vorstperiode mistig zijn en blijft ook de temperatuur lager dan elders in het land. Wanneer het bovendien hard waait gaat het ijs kruien.
Na een vorstperiode zit de vorst nog een tijd in de grond, waardoor het aan het aardoppervlak bij helder weer in de nacht weer snel zal vriezen. Deze verraderlijke vorm van gladheid, die zeer plotseling kan optreden, wordt opvriezing genoemd.
Verkeersveiligheid
Dooi is voor het verkeer heel gevaarlijk, niet alleen door de kans op sneeuw of ijzel, maar ook vanwege de grote kans op mist of gladheid. Vanwege opvriezing moet de weggebruiker ook na de vorstperiode bedacht te zijn op gladheid of mist.
Bron: De tekst op deze pagina of een eerdere versie daarvan is afkomstig van de website van het KNMI.
Dubble sterrenhoop in Perseus
Een heel mooie dubbele open sterrenhoop vinden we tussen de sterrenbeelden Perseus en Cassiopeia (Zie sterrenkaart). Op een heldere maanloze nacht zijn beide sterrenhopen zelfs zonder hulp van verrekijker of telescoop te vinden. De twee grijzige, dicht bij elkaar staande vlekjes, die we op die positie zien met het ongewapende oog, is de dubbele sterrenhoop. Lang voor de uitvinding van de telescoop waren h en c (Chi) Persei of NGC 869 en NGC 884 zoals ze ook genoemd worden, al bekend. Zo noemde Hypparchos (150 v Chr.) het een nevelige ster, terwijl Ptolemaeus (2e eeuw) sprak over een nevelige vlek.
Beide sterrenhopen zijn, volgens astronomische begrippen, zeer jong: 22 miljoen en 10 miljoen jaar!
Door de onzekerheid over de leeftijd kan men in de diverse catalogi afwijkende waarden vinden. Ook de afstand tot de aarde in niet helemaal met zekerheid vast gesteld: maar er zijn een aantal aanwijzingen dat deze tussen 7200 en 8000 lichtjaar moet liggen. Beide sterrenhopen zijn rijkelijk voorzien van heldere blauwwitte sterren. Met een telescoop zijn er zelfs een aantal rode superreuzen in te vinden! De helderste exemplaren hebben een lichtkracht die 60.000 maal die van de Zon bedraagt. Zouden we de Zon in één van de sterrenhopen plaatsen, dan zou zij met een gemiddelde amateur-telescoop niet eens meer te zien zijn.
Begin vorige eeuw werden de open sterrenhopen door een beroeps-astronoom geobserveerd met een 8-cm lenzenkijker: er werden toen niet minder dan 725 sterren geteld. Tegenwoordig bezitten veel amateur-astronomen een beter instrument. Wie waagt zich opnieuw aan een telling??!
E
Einstein, Albert
Albert Einstein werd geboren in Ulm, in Duitsland. Zijn vader, Hermann Einstein, was een beddenverkoper. Albert kreeg in zijn jeugd lessen in de joodse religie en leerde viool spelen. Rond 1884 kreeg Einstein zijn eerste kompas, en hij leerde zichzelf zoveel wetenschap als hij kon. Hij bouwde modellen en mechanische apparaten als hobby. Vanaf 1891 leerde hij ook wiskunde.
In 1894 verhuisde de familie maar Pavia, Italië; Albert bleef in München achter om zijn school af te maken. Hij was een trage leerling. Hij sloot de periode in zijn eentje af, en vertrok toen om zich bij de familie aan te sluiten. In 1895 deed Albert een examen voor de Eidgenössische Technische Hochschule (De Zwitserse technische universiteit), maar hij haalde het examen niet op de kunsten. Zijn familie stuurde hem naar Aarau in Zwitserland om de middelbare school af te ronden. In 1896 ontving Einstein zijn diploma.
Daarna startte hij aan de Eidgenössische Technische Hochschule, in Zürich. In hetzelfde jaar gaf Einstein zijn Duits staatsburgerschap op, daarmee werd hij statenloos.
In 1898, ontmoette Albert Mileva Maric, een Hongaarse klasgenote (die ook bevriend was met Nikola Tesla), en werd verliefd op haar. In 1900 kreeg Einstein een leraarsdiploma van de Eidgenössische Technische Hochschule. Hij kreeg het Zwitsers staatsburgerschap in 1901.
Einstein en Maric hadden een buitenechtelijke dochter, Liserl, geboren in januari 1902.
El Niño
Langs de evenaar in de oostelijke Grote Oceaan komt in de loop van sommige jaren een sterke opwarming van het normaal koele zeewater voor die van invloed is op het weer in grote delen van de wereld, waaronder soms ook Europa. Dit verschijnsel wordt El Niño (het kerstjongetje) genoemd, een benaming die vissers in Peru hebben gegeven. Eigenlijk bedoelen zij daarmee het warme water dat steeds in januari voor de kust van Peru verschijnt en dat daar een eind maakt aan het visseizoen. Onregelmatig, maar gemiddeld eens in de drie tot zeven jaar, leidt El Niño tot zo’n uitgebreide en sterke verwarming van het oceaanwater dat de hele atmosfeer daar gedurende langere tijd door wordt beinvloed.
De sterkte van een El Niño wordt aangegeven met de Niño 3.4 index. Dat is de afwijking in graden Celsius van de normale gemiddelde temperatuur van het zeewateroppervlak in het gebied tussen 5°Z.B. en 5°N.B. en tussen 170°W.L. en 120°W.L. in de oostelijke equatoriale Grote Oceaan.
Het ontstaan van een El Niño is gekoppeld aan twee voorwaarden:
In de eerste plaats moet er in het westen van de Grote Oceaan meer warm water zijn dan normaal. De passaatwinden stuwen continu het door de zon opgewarmde oppervlaktewater richting Indonesië. Daar ontstaat een dikke laag warm water terwijl langs de kust van Peru juist koel water bovenkomt.
Ten tweede moet het warmere water naar Zuid-Amerika teruggeduwd worden . In sommige jaren woeden in dit gebied gedurende de regentijd (oktober tot en met april), westerstormen die tegen de richting van de passaat in het water terugduwen naar Zuid-Amerika. De opwarming daar houdt zichzelf in stand: een El Niño is geboren.
Normaal gesproken wordt het water voor de westkust van Zuid-Amerika aangevoerd door een zuidelijke stroming die koud water uit het Zuidpoolgebied aanvoert. Dat koude water is zeer voedsel- en visrijk. In een El Niño-jaar treedt echter een stroming op die tropisch oceaanwater aanvoert uit de omgeving van Indonesië en de Filippijnen (1982-’83 en 1997-’98 respectievelijk 2,85 en 2,8 graden warmer). Dat warme water bevat veel minder voedingsstoffen en dus ook veel minder vis. Voor de Zuid-Amerikaanse vissers betekent dat een economische ramp. Bovendien verdampt het opgewarmde oceaanwater sneller dan normaal, waardoor het normaal gesproken uitzonderlijk droge gebied in een jaar van El Niño wordt geteisterd door zware regenval. Dit leidt in het Andesgebergte vaak tot aardverschuivingen en modderlawines die in bewoonde gebieden rampzalige gevolgen kunnen hebben.
Aan de andere kant van de Grote Oceaan, van Australië tot Indonesië, zijn de gevolgen ook ernstig. Daar leidt El Niño juist tot een periode van uitzonderlijke droogte, met alle gevolgen van dien voor de plaatselijke landbouw. De uitzonderlijke krachtige El Niño van 1997-1998 leidde bovendien tot grote bosbranden in Indonesië. Plaatselijke boeren hebben de gewoonte om stukjes bos plat te branden voor nieuwe akkers. Brandjes die snel doven door het vochtige, tropische klimaat. Maar als de regen in de El Niño-jaren uitblijft, kunnen ze uitgroeien tot catastrofale vuurzeeën. In 1997-’98 leidde dat tot ernstige smogvorming tot in Singapore toe. Bovendien, zo hebben Duitse, Britse en Indonesische onderzoekers aangetoond, pompten de aanhoudende bosbranden zeker 2,6 miljard ton CO2 in de atmosfeer. Daarmee leverden ze een forse wereldwijde en voelbare bijdrage aan het broeikaseffect.
Ook in de rest van de wereld is het effect van El Niño groot. Zo is berekend dat de krachtige El Niño in 1982/1983 wereldwijd een schade van 8,2 miljard dollar heeft veroorzaakt. De laatste El Niño van 1997/1998 heeft volgens de Wereldvoedselorganisatie FAO in meer dan zestig landen aanleiding gegeven tot extreme weersomstandigheden. In totaal zijn 41 landen getroffen door overstromingen en 22 door droogte. De schade die de laatste El Niño heeft veroorzaakt was een veelvoud van het schadebedrag in 1982/1983. Overigens heeft El Niño ook positieve effecten. Zo komen er dan minder orkanen voor boven de Atlantische Oceaan en het Caribisch gebied, en is de winter gemiddeld minder streng in het noorden van de Verenigde Staten.
In West-Europa zijn de effecten van El Niño niet zo groot. Een El Niño leidt in Nederland, statistisch gezien over de periode 1870-2000, tot een relatief nat voorjaar.
Externe links
KNMI: El Niño en La Niña http://www.knmi.nl/voorl/nader/elni.htm
El Niño achtergrondinformatie van het KNMI http://www.knmi.nl/onderzk/oceano/enso/nino/ninoinfo_nl.html
El Niño van 350.000 jaar geleden terug te vinden in koralen (Kennislink.nl)
Elara (Jupitermaan)
Elara is in afstand de dertiende maan van Jupiter. Ze is vernoemd naar één van de liefdes van Zeus en is de moeder van de reus Tityus. Elara heeft een lage dichtheid en draait in een vreemde baan om de planeet. Dit wijst er op dat Elara geen natuurlijke maan van Jupiter (planeet) is, maar een ingevangen planetoïde. Over Elara is verder weinig bekend.
Enceladus (Saturnusmaan)
Enceladus is een maan van Saturnus. De maan is in 1798 ontdekt door William Herschel. Enceladus is in de Griekse mythologie een van de Giganten die werd verslagen en begraven onder de Etna door Athena. De erupties van de vulkaan zouden worden veroorzaakt door de bewegingen van de begraven giganten. Het oppervlak van Enceladus reflecteert bijna alle zonlicht. Daardoor bedraagt de temperatuur er slechts -201 graden Celsius.
Epimetheus (Saturnusmaan)
Epimetheus is een maan van Saturnus, ontdekt door Richard Walker in 1966. De maan is genoemd naar Epimetheus uit de Griekse mythologie. Hier is Epimetheus de zoon van Iapetus en broer van Prometheus en Atlas. Epimetheus bevindt zich in dezelfde baan als de maan Janus. Daarom namen astronomen aan, dat er ooit een maan was die in tweeën is gesplitst, maar beide hebben verschillende karakteristieken. De buitenste van het tweetal is gemiddeld maar 50 km verder van Saturnus verwijderd dan de binnenste. Dat is minder dan de afmetingen van de twee maantjes: 180 km voor Janus en 120 km voor Epimetheus. De binnenste maan (van 2002 tot 2005 is dat Epimetheus) beweegt iets sneller dan de buitenste en haalt die ander langzaam (met 450 meter per minuut) in. Je zou verwachten dat de twee dan uiteindelijk tegen elkaar kunnen botsen, maar dat gebeurt niet. Want wanneer de twee maantjes elkaar bijna dreigen te raken, beginnen ze elkaar aantrekkingskracht te voelen. De binnenste maan in de laagste baan (die bezig is de ander in te halen) wordt door de buitenste/hogere maan enkele tientallen kilometers naar boven/buiten getrokken. Volgens de wetten van Kepler geldt: hoe hoger/wijder de baan, des te kleiner de omloopsnelheid; dus zal hij in die nieuwe, hogere baan een lagere omloopsnelheid krijgen, waardoor zijn achterstand weer gaat toenemen.
Tegelijkertijd gebeurt het omgekeerde met de andere maan: de buitenste maan in de hoogste baan (die bezig was zicht te laten inhalen) wordt door de binnenste/lagere maan enkele tientallen kilometers naar beneden/binnen getrokken, waardoor zijn omloopsnelheid toeneemt en zijn voorsprong op de andere maan weer ging groeien. Beide manen halen elkaar nooit in en komen dus nooit tegen of naast elkaar: op het moment dat ze van baan wisselen komen beide manen niet dichter dan 5,6° (vanaf Saturnus gezien) of 14.900 km van elkaar.
Eris
De nieuwste telg in ons Zonnestelsel, een in 2003 ontdekte dwergplaneet met een diameter van tussen de 2250 en 4500 kilometer, is naar de Griekse godin van tweedracht en strijd Eris genoemd. Eris is groter dan Pluto, welke sinds 24 augustus 2006 niet langer planeet mag worden genoemd. Op die datum heeft de gezaghebbende organisatie International Astronomical Union (IAU) namelijk besloten dat Pluto vanaf die datum valt onder de zogenoemde dwergplaneten. Pluto heeft er dus nu een zusje bij!! Bij de ontdekking van Eris werd deze dwergplaneet eerst nog 2003 UB313 genoemd. Later kreeg dit object de bijnaam Xena. Vanaf nu heet zij dus officieel Eris. Eris heeft een Maan, welke is vernoemd naar de dochter van Eris, Dysnomia. De dichtste nadering van Eris tot de Zon bedraagt een slordige 36 Astronomische Eenheid (AU) ofwel 36 keer 149 miljoen kilometer, de afstand tussen de Aarde en de Zon.
ESA
De European Space Agency, (European Space Agency) letterlijk ‘Europees Ruimtebureau’, afgekort tot ESA, wordt in het Nederlands aangeduid als Europese Ruimtevaartorganisatie.
De ESA houdt zich in Europees verband bezig met projecten op het gebied van ruimtevaart, onderzoek van de Aarde, ruimteonderzoek, ontwikkeling van op satellietsystemen gebaseerde technologieën, en de bevordering van de Europese economie. Door bundeling van financiële en intellectuele bronnen is de ESA in staat projecten te realiseren die voor afzonderlijke lidstaten onbereikbaar zijn. De ESA werkt ook nauw samen met andere ruimtevaartorganisaties, waaronder de NASA.
De ESA is onder andere verantwoordelijk voor de ontwikkeling van de Arianeraketten waarmee satellieten in de ruimte worden gebracht. De ESA is in 1975 ontstaan uit de ESRO (European Space Research Organization) en de ELDO (European Launcher Development Organisation).
De ESA heeft vijftien lidstaten: België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Ierland, Italië, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Portugal, Spanje, het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Zwitserland. Er zijn dus landen die lid zijn van de ESA, maar niet van de Europese Unie, en omgekeerd. De ESA kan daarom niet worden beschouwd als ruimtevaartorganisatie van de Europese Unie. Voor bepaalde projecten heeft de ESA een apart samenwerkingsverband met Canada.
In 2002 had de ESA 1.898 medewerkers, afkomstig uit alle lidstaten. Het budget in dat jaar was 2.852 miljoen euro.
Het centrale bestuursorgaan van de ESA is de Raad. De Raad bepaalt de algemene richtlijnen op basis waarvan ESA haar ruimtevaartpolitiek vorm geeft. Elke lidstaat is in de Raad vertegenwoordigd en heeft een stem, ongeacht zijn grootte of financiële bijdrage.
Het hoofdkwartier van de ESA is gevestigd in Parijs. De ESA heeft vestigingen in Nederland (Noordwijk), Duitsland (Keulen en Darmstadt), Italië (Frascati), België, Verenigde Staten, Rusland, Frans-Guyana (lanceerbasis in Kourou), en elders in de wereld (grond- en bewakingstations).
Europa (Jupitermaan)
Europa is een van de vier grootste manen van Jupiter en staat op de zesde plaats der grootste manen van het zonnestelsel. Europa heeft geen kraters en is daarom heel glad. Het oppervlak bestaat uit allemaal ijsvelden die steeds dichtvriezen en smelten. De Galileo ruimtesonde ontdekte in 1998 dat zich onder deze ijsvelden een oceaan bevindt. De oceaan is dusdanig diep dat er op Europa meer water aanwezig is dan op Aarde. Er wordt zelfs gespeculeerd dat het mogelijk zou kunnen zijn, dat in deze oceaan (eenvoudig) leven bestaat.
Europa werd op 8 januari 1610 door Galileo Galilei ontdekt, en is daarom een van de vier Galileïsche manen van Jupiter.
F
Fahrenheit, Gabriel
De Fahrenheit-schaalverdeling voor temperatuur is bedacht door Gabriel Fahrenheit. Oorspronkelijk lag het nulpunt van de fahrenheitschaal bij de toenmalig laagst meetbare temperatuur en 100 graden Fahrenheit (°F) bij de gemiddelde menselijke temperatuur. Gevolg hiervan is dat het smeltpunt van ijs bij 32 °F ligt en het kookpunt van water bij 212 °F. Fahrenheit kwam met zijn schaalverdeling in 1724 waarmee hij eerder dan was Anders Celsius, die in 1742 de temperatuurverdeling in Celsius definieerde.
Om graden Celsius om te rekenen naar Fahrenheit: vermenigvuldig de waarde in Celsius met 1,8 en tel er 32 bij op: °F = 1,8 °C + 32
Om Fahrenheit om te rekenen naar Celsius: trek 32 af van de temperatuur in Fahrenheit en deel het door 1,8: °C = (°F – 32) / 1,8.
G
Gagarin, Joeri Aleksejevitsj
Joeri Aleksejevitsj Gagarin (Юрий Алексеевич Гагарин) (9 maart 1934 – 27 maart 1968) was kosmonaut (Russische naam voor ruimtevaarder). Op 12 april 1961 werd Joeri Gagarin de eerste mens die een ruimtereis maakte aan boord van de Vostok 1.
Gagarin werd geboren in Gzjatsk, Smolensk Oblast, Rusland. Hij was piloot in de Russische luchtmacht en werd in 1960 samen met 19 collega’s geselecteerd voor de eerste groep die de training en opleiding tot ruimtevaarder gingen volgen. In eerste instantie werd Gherman Titov geselecteerd voor de eerste bemande ruimtevlucht. Maar omdat de Russische autoriteiten vonden dat zijn naam (Gherman) te Duits klonk werd Gagarin geselecteerd voor de lancering in de Vostok 1 op 12 april 1961. Door deze roemruchte vlucht werd Gagarin de eerste mens in de ruimte. Vanaf 1962 diende hij als representant in de Opperste sovjet.
Gagarin werd opgeleid als reservebemanning voor de Sojoez 1, de vlucht die op 24 april 1967 rampzalig eindigde met de dood van het enige bemanningslid, Vladimir Komarov. Gagarin werd ook geselecteerd voor de training voor een missie naar de maan. Die missie hebben de Russen uiteindelijk afgelast.
Er bestaan hardnekkige complottheoriëen dat vóór Gagarin minstens twee andere russen in de ruimte zijn geweest, maar dat die zwaar gewond zouden zijn geraakt of het zelfs niet hebben overleefd. Bewijzen die hiervoor zijn aangevoerd blijken allemaal gefingeerd te zijn.
Gagarin kwam op 27 maart 1968 op 34-jarige leeftijd om het leven bij een ongeluk met een MiG-15 straaljager tijdens een routine-trainingsvlucht nabij Moskou. Gagarin was gehuwd en had 2 kinderen.
Galatea (Neptunusmaan)
Galatea is een natuurlijke maan van Neptunus. De maan is in 1989 ontdekt door S. Synnott m.b.v. foto’s gemaakt door Voyager 2. Galatea is genoemd naar de Nereïde uit de Griekse mythologie die werd bemind door Polyphemus.
Galilei, Galileo
Galileo Galilei (Pisa, 15 februari 1564 – 8 januari 1642) was een Italiaanse natuurkundige en filosoof. Hij was hoogleraar in Pisa en (1592-1610) Padua.
Grondlegger van de moderne astronomie
Als een van de eersten die een telescoop gebruikte, en waarschijnlijk de eerste die hem gebruikte voor astronomische waarnemingen, heeft Galilei vier manen van Jupiter ontdekt. Hij heeft ook de schijngestalten van de planeet Venus waargenomen, en kraters op de Maan.
Galilei kan gezien worden als de vader van de moderne astronomie. Op grond van bovenstaande waarnemingen en de theorie van Nikolaus Copernicus kwam Galilei tot de conclusie dat de zon in het midden van ons zonnestelsel staat (de heliocentrische theorie).
Eerder dacht men, op grond van de geschriften van Ptolemeus dat de Aarde in het middelpunt van het gehele universum stond, en dat de zon, de planeten en alle sterren om de aarde heen draaien. Dit was ook een van de leerstellingen van de Rooms Katholieke kerk. Na een aantal jaren kwam Galilei dan ook in conflict met de Kerk, alhoewel hij zelf volhield dat zijn werk slechts een zuiver theoretische beschrijving inhield, en niet in conflict was met de godsdienst, die hijzelf ook aanhing. Hij meende juist te laten zien hoe doordacht het door God geschapene in elkaar zat.
Toch werd Galilei gedwongen afstand te nemen van zijn ontdekkingen, en werd hij in een kerkelijk proces veroordeeld tot levenslang huisarrest, van 1633 tot 1642. Overigens nam Paus Urbanus VIII pas stappen nadat Galilei – op een verzoek van de paus tot verheldering van zijn standpunten – een satirische discussie had geschreven waarin een persoon die de officiële gezichtspunten van de kerk verwoordde werd voorgesteld als een dwaas. In 1633 was Galileo al een oude man van 69 jaar. Of hij na het vernemen van het vonnis inderdaad “Eppure si muove” (en toch beweegt zij – nl. de aarde om de zon) heeft gepreveld is onzeker maar dit is wel een bekende anekdote.
In 1737 werden de stoffelijke resten van Galileo opgegraven en overgebracht naar de Santa Croce-kerk in Florence, waar nu een fraai grafmonument te bewonderen is. Bij de opgraving is om onduidelijke redenen de middelvinger van zijn rechterhand afgehakt. Dit relikwie is te bezichtigen in het Museo di Storia della Scienza, ook in Florence.
Pas in 1992, 359 jaar na het proces, heeft Paus Johannes-Paulus II een excuus uitgesproken, waarmee Galilei’s naam eindelijk werd gezuiverd en Galilei zelfs werd erkend als een gelovig mens.
Andere ontdekkingen van Galilei
De slingertijd is niet afhankelijk van de grootte van het gewicht dat aan de slinger hangt, hetgeen de basis is geweest voor de ontwikkeling van nauwkeurige klokken met slinger.
Het bestaan van zonnevlekken.
Het feit dat de maan kraters heeft en niet glad is zoals Aristoteles geloofde.
Grondslagen van de latere dynamica van Newton: de versnelling van vallende voorwerpen is niet afhankelijk van hun massa. Snelheid blijft constant als er geen kracht werkt.
Poging om de lichtsnelheid te meten, maar de snelheid bleek hoger te zijn dan meetbaar in de 17e eeuw.
De wet der traagheid.
Ganymedes (Jupitermaan)
Ganymedes is niet alleen de grootste maan van Jupiter maar is zelfs de grootste maan van ons zonnestelsel. Hij is groter dan Mercurius maar heeft slechts half zoveel massa als die planeet. Ganymedes is veel groter dan Pluto. Op 7 januari 1610 werd deze maan ontdekt door Galileo Galilei. Hij is vernoemd naar Ganymedes, de zoon van de mythische koning Tros, stichter van Troje. Een alternatieve naam van Ganymedes is Jupiter III, de derde satelliet van Jupiter. Er is recentelijk bewijs gevonden voor een ijle zuurstofatmosfeer op Ganymedes net zoals op Europa met de Hubble ruimtetelescoop. Merk op dat zoiets geen bewijs voor leven is, men denkt dat de zuurstof op het oppervlak van Ganymedes aangemaakt wordt doordat waterijs op het oppervlak zich door radioactieve straling splitst in waterstof en zuurstof. Het waterstof gaat vervolgens verloren vanwege zijn lage atoommassa.
Tijdens de eerste passage van de Galileo ruimtesonde werd de ontdekking gedaan dat Ganymedes zijn eigen magnetisch veld heeft binnenin dat van Jupiter. Het magnetisch veld wordt hoogstwaarschijnlijk op dezelfde manier opgewekt als dat van de aarde, waarbij elektrisch geleidend materiaal in het inwendige van de maan ronddraait. Men denkt dat dat dit geleidend materiaal een laag water kan zijn met een hoge zoutgraad of afkomstig is van de metalen kern van de maan.
De maan bestaat voornamelijk uit stenen (met silicaat, een silicium oxide) en ijs, waarbij een ijskorst over de stroperige mantel van mogelijk water beweegt. Voorlopige aanwijzingen van de Galileo ruimtesonde suggereren dat Ganymedes opgebouwd is uit een drielagenstructuur: een kleine gesmolten ijzeren of ijzer/zwavelkern omgeven door een rotsachtige mantel van silicaten met een ijskorst eromheem. De metaalachtige kern van Ganymedes suggereert dat er ergens in het verleden van Ganymedes veel meer verhitting geweest moet zijn dan voorheen gedacht werd. Sterker nog, het zou kunnen dat Ganymedes overeenkomt met Io met een ijslaag eromheen. Het oppervlak van Ganymedes is een ruwweg gelijke mengeling van twee soorten terrein: zeer oude, zwaar bekraterde gebieden en wat jongere (maar nog steeds oeroude) lichte gebieden. Hun oorsprong heeft duidelijk een tektonische oorsprong; de korst van Ganymedes lijkt opgedeeld in gescheiden platen die net zoals de tektonische platen van de aarde in staat zijn zich onafhankelijk te verplaatsen en die met elkaar wisselwerken op breuklijnen. Eigenschappen herinnerend aan oude lavastromen zijn ook waargenomen. In dit opzicht kan Ganymedes misschien beter met de Aarde vergeleken worden dan met de planeten Venus en Mars, ook als is er geen bewijs van recente tektonische activiteit. Gelijkaardige ribbels en groeven komen ook voor op Enceladus, Miranda en Ariel. De donkere gebieden zijn dan weer meer gelijkwaardig aan Callisto.
Beide typen terrein zijn overvloedig bedekt met kraters. De dichtheid van de kraters suggereert dat de leeftijd ongeveer 3,5 miljard jaar is, ongeveer hetzelfde als onze maan. Kraters overlappen de groeven en de groeven doorsnijden de kraters, wat aangeeft dat de groeven ook vrij oud zijn. Relatief jonge kraters met stralen van uitgeworpen materiaal zijn ook zichtbaar. In tegenstelling tot de situatie op onze maan en op Mercurius zijn de kraters echter vrij vlak en missen ze ringvormige bergen en verzakkingen in het centrum. De oorzaak hiervan is waarschijnlijk de relatief zwakke structuur van de ijskorst van Ganymedes. Deze kan zich in de loop van de geologische tijd bewegen en daarmee het relief uitvlakken. Zeer oude kraters waarvan het relief volledig verdwenen is staan bekend als palimpsesten. De grootste zichtbare kenmerken op Ganymedes zijn een donkere vlakte geheten de Galileoregio en een reeks concentrische ribbels welke een overblijfsel zijn van een zeer oude inslagkrater die door voortdurende geologische activiteit aan het gezicht onttrokken is.
Ganymedes heeft vele inslagkraters en aan de hand van het aantal kraters per vierkante kilometer is bepaald dat de maan 3 tot 3,5 miljard jaar oud is, vergelijkbaar met onze Maan.
Gemini
Het Gemini programma was een Amerikaans ruimtevaart-programma, waarin tussen 1964 en 1966 in totaal 11 bemande ruimtevluchten werden uitgevoerd. De Gemini-capsule bood plaats aan 2 astronauten, die oefenden met ruimtekoppelingen, ruimtewandelingen en andere manoeuvres die dienden ter voorbereiding van het Apollo programma.
Geminiden
De Geminidenzwerm is een van de actiefste zwermen die we kennen. Onder ideale omstandigheden (een zeer donkere hemel en de radiant in het zenit) kan het aantal meteoren tijdens het maximum oplopen tot 120 per uur. Dit aantal is ongeveer gelijk aan de Perseïden, maar Geminiden zijn trager en doorgaans helderder dan hun zomerse tegenhanger. In tegenstelling tot veel andere meteorenzwermen, zijn de Geminiden niet afkomstig van een actieve komeet. Hun oorsprong ligt bij 3200 Phaethon, een object dat officieel tot de planetoïden worden gerekend, maar dat ook een ijsloze restant van een komeet kan zijn.
Gevoelstemperatuur
Veel wind en kou tegelijk geven voor het gevoel nog meer kou. Dit wordt de zogenaamde gevoelstemperatuur of, in het Engels, Windchill genoemd. De gevoelstemperatuur, die niet op een thermometer is af te lezen, is in feite een maat voor de hoeveelheid wamte die de blote huid verliest bij een bepaalde buitentemperatuur en windsnelheid.
Hoe sneller de wind over de onbedekte huid stroomt, hoe sneller de warmte hiervan zal worden afgevoerd. Met andere woorden: we krijgen het dus sneller koud dan wanneer het niet zou waaien bij dezelfde temperatuur. Zoals gezegd, is de gevoelstemperatuur niet te meten maar we kunnen hem wel berekenen. In Nederland maakt men gebruik van de formule die een Amerikaanse textielfabrikant heeft ontwikkeld. Robert Steadman baseerde zijn berekeningen op het evenwicht tussen warmteverlies en warmteproductie bij een gezond persoon. Bij zijn formule gaat hij ervan uit dat de persoon zijn kleding heeft aangepast aan de weersomstandigheden en dat die persoon zich met een snelheid van ongeveer 5 kilometer per uur voortbeweegt.
Voorbeeld: Buitentemperatuur – 4°C. De wandelaar uit ons voorbeeld zal temperatuur ervaren als – 7°C. Bij een stormachtige wind is het voor zijn gevoel nog 10 tot 15 graden kouder. Een fietser zal diezelfde kou weer heel anders ervaren, zeker wanneer hij de wind tegen heeft. U weet het waarschijnlijk ook uit eigen ervaring: -10°C bij windstil weer voelt heel anders dan bij windkracht 5. Het heeft geen zin om de windchill te berekenen bij temepraturen hoger dan 5°C en bij windsnelheden lager dan 5 km/h omdat de windchill dan vrijwel gelijk is aan de gemeten buitentemperatuur.
Glenn, John
John Herschel Glenn Jr (18 juli 1921- 9-12-2016) vloog aan boord van de Mercury MA-6 als derde Amerikaan in de ruimte en als eerste Amerikaan in een baan om de aarde.
Biografie
Glenn werd geboren in Cambridge, Ohio, Verenigde Staten.
Hij volgde basisonderwijs en voortgezet onderwijs in New Concord, Ohio. Hij behaalde een Bachelor of Science graad in techniek aan het Muskingum College.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft hij gevlogen als gevechtspiloot. Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog werd hij testpiloot en promoveerde tot Kapitein. Na de Tweede Wereldoorlog was hij gestationeerd in Guam en vloog patrouille missies over Noord China. In 1948 werd hij vlieginstructeur in Corpus Christi, Texas. Tijdens de oorlog in Korea vloog hij gevechtsmissies voor de Marine. Na die oorlog keerde hij terug naar Patuxent River, waar hij op 16 juli 1957 de eerste supersonische transcontinentale vlucht volbracht. Daarbij vloog hij van Californië naar New York in 3 uur, 23 minuten en 8 seconden.
Op 2 april 1959 werd hij samen met zes andere testpiloten door NASA geselecteerd voor de Mercury Seven, de ruimtevaarders die de eerste Amerikaanse bemande ruimtevluchten zouden gaan uitvoeren in het kader van het Mercury programma.
Glenn werd voor het eerst gelanceerd op 20 februari 1962 aan boord van de Mercury MA-6 (Friendship 7). Het is een hardnekkig misverstand dat John Glenn tijdens deze vlucht de eerste Amerikaan in de ruimte werd. Omdat hij de eerste Amerikaan in een baan om de aarde was, veronderstelt men vaak per vergissing dat hij tevens de eerste Amerikaan in de ruimte was. Vóór John Glenn hebben echter de Amerikanen Alan Shepard en Virgil Grissom al in de ruimte gevlogen, elk tijdens een korte ballistische vlucht, dus niet in een baan om de aarde.
Glenn landde in de Atlantische Oceaan na 3 maal om de aarde te zijn gevlogen met een snelheid van 28.000 km per uur, op een hoogte van 159 tot 265 km boven het aardoppervlak. Deze vlucht bewees dat ruim vier uur gewichtloosheid geen nadelige medische gevolgen had. Glenn bleef voor NASA werken tot 1964, en ging daarna in zaken.
In 1974 ging hij de politiek in, en werd gekozen tot vertegenwoordiger van de staat Ohio namens de Amerikaanse Democratische Partij in de Senaat, en werd herkozen in 1980 en 1986. In 1984 heeft hij nog een poging gedaan om kandidaat te worden voor de presidentsverkiezingen. In 1999 trok hij zich terug uit de politiek.
Glenn werd voor de tweede keer gelanceerd op 29 oktober 1998 aan boord van de Space Shuttle Discovery. Met de leeftijd van 77 jaar werd hij de oudste persoon die ooit in de ruimte heeft gevlogen.
Glenn is getrouwd met zijn jeugdvriendinnetje Anna Margaret Castor uit New Concord, Ohio, en heeft twee kinderen en twee kleinkinderen.
Gyroscoop
Een gyroscoop is een instrument waarmee de wet van behoud van hoekimpuls wordt bewezen. De uitvinder van de gyroscoop Leon Foucault stelde in 1852 de naam samen uit de Griekse woorden “gyros” en “skopein” die respectievelijk “cirkel” en “zien” betekenen. Elke symmetrische massa die snel om zijn as draait is in feiten een gyroscoop. Voorbeelden hiervan zijn de aarde, de wielen van een fiets of auto, een vliegwiel of een draaitol.
Vaak is een gyroscoop in een Cardanische ophanging gevat, zoals hiernaast getoond, zodat hij in alle dimensies vrij kan draaien, net als een kompas op een schip.
Wanneer een gyroscoop eenmaal in beweging is gebracht zal deze door de wet van behoud van hoekmomentum in dezelfde positie proberen te blijven. Leon Foucault bewees aan de hand van dit principe dat de aarde om zijn as draait. Door de draaiing van de aarde lijkt het namelijk of de gyroscoop in een etmaal om zijn as draait! Omdat de gyroscoop ten opzichte van de “ruimte” stilstaat moet de aarde dus wel om zijn as draaien.
Wanneer de gyroscoop slechts op een punt wordt ondersteund zal precessie op treden. Het lijkt dan of de gyroscoop op een onmogelijke manier met de wetten van de zwaartekracht spot. Dit gedrag is het gevolg van het moment uitgeoefend door de zwaartekracht op het hoekimpuls wat een resultante loodrecht op de zwaartekracht tot gevolg heeft.
Hoe groter de hoekimpuls des te lager de precessie snelheid. Zo duurt een precessie periode van de aarde 25.800 jaar.
In de scheep- en luchtvaart wordt de gyroscoop ook gebruikt als kompas. Gyroscopische kompassen zijn nauwkeuriger dan kompassen die gebuikt maken van het aardmagnetisch veld omdat de aanwezigheid van ijzer deze stoort. Gyroscopische kompassen hebben hier geen last van. Een gyroscopisch kompas moet echter wel regelmatig worden geijkt. Dit gebeurt meestal aan de hand van de sterren.
De Gravity Probe B-missie van de NASA voert een experiment uit met behulp van uiterst nauwkeurige gyroscopen om de relativiteitstheorie te bevestigen.
H
Hagel
Hagel ontstaat wanneer kleine ijs- en sneeuwkristallen in luchtlagen terechtkomen met grote onderkoelde waterdruppels. Het bovenste deel van een buienwolk, waar het meer dan 20 °C vriest, bevat ijskristallen, terwijl het onderste deel, met temperaturen tussen -10 en -20 °C, onderkoelde druppels bevat. Door dalende en stijgende luchtbewegingen in de wolk komen ijsdeeltjes op niveaus met veel onderkoeld water. Zo komt het tot botsingen tussen onderkoelde druppels en ijs. De onderkoelde druppels zetten zich af op de ijskristallen, die groeien en ten slotte als hagel uit de wolk vallen.
Hagelstenen bestaan vaak uit laagjes die afwisselend mat en helder zijn. In het eerste geval vriezen de botsende deeltjes of druppels onmiddellijk vast; in het tweede geval wordt zoveel water ingevangen dat er een waterlaagje ontstaat dat pas kort daarna bevriest.
In Nederland komt zomerhagel met een diameter van 2 centimeter of meer gemiddeld vijf keer per jaar ergens in het land voor. Vrijwel elke zomer komen plaatselijk ook grotere hagelstenen omlaag: op 23 juli 1996 vielen er in Apeldoorn en omgeving hagelstenen van circa 6 centimeter. Op 6 juni 1998 zijn extreem grote hagelstenen gevallen tot bijna 10 centimeter lengte.
Grote stenen zijn door hun gewicht gevaarlijker dan kleine. Bovendien slaan ze met grotere snelheid in. Bolvormige stenen van 3 centimeter halen zo’n 50 km/h, stenen als tennisballen van 6 centimeter wegen ongeveer 100 gram en vallen met 120 km/h. Nog grotere stenen zouden snelheden kunnen bereiken van 300 km/h. Hagelstenen hebben vaak langwerpige uitsteeksels en daarom zegt het gewicht meer over het gevaar dan de afmeting. Grote hagelstenen ontstaan in gigantische onweerswolken die soms tot meer dan 10 kilometer hoogte uitgroeien en waarin krachtige omhoog en omlaag gerichte luchtstromingen voorkomen. Zulke buien gaan vergezeld van valwinden, windstoten of windhozen. Hagel kan grote schade aanbrengen, in het bijzonder in de landbouw. Voor de (glas)tuinbouw bestaan daarom speciale hagelschadeverzekeringen.
Bron: Deze pagina, of een oudere versie ervan, is overgenomen van de website van het KNMI.
Halo
In cirruswolken is vaak een gekleurde ring rond de zon te zien, een zogenaamde halo, die soms lijkt op een “regenboog”. In tegenstelling tot de regenboog ontstaat dit kleurrijke verschijnsel niet door breking en weerkaatsing van het zonlicht in regendruppels maar in ijskristalletjes. Het langzaam verdwijnen van zon of maan of de gekleurde kring is vaak een voorbode van slechter weer, vooral als ze uit het westen komen en snel dichter worden. Eeuwen geleden is dat al verwoord in weerspreuken.
Zoals: Een waterige zon of bleke maan kondigt meestal regen aan.
Kruipt de zon in haar nest dan regent ‘t de volgende dag op zijn best.
Kring om de zon waterton.
Die spreuken vertellen meestal de waarheid: in ongeveer 80% van de gevallen regent het binnen 24 uur na het zien van een ring om de zon. In het voorjaar en als de cirrus uit het oosten komt opzetten gaat de regel vaak niet op en wordt het beter weer.
Een Cirruswolk kan ook een zogenaamde Parhelion veroorzaken.
Bron: De tekst op deze pagina of een eerdere versie daarvan is afkomstig van de website van het KNMI.
Hawking, Stephen (8 januari 1942 – 14 maart 2018)
Stephen Hawking (geboren op 8 januari 1942 te Oxford) is een Brits natuurkundige. Ondanks een zware lichamelijke handicap, het gekluisterd zijn aan een rolstoel en het slechts kunnen communiceren door middel van een computer, heeft hij zich bewezen als één van de grootste geleerden aller tijden.
Stephen Hawking werd precies 300 jaar na Galileo Galilei geboren. Zijn ouders, Frank en Isobel Hawking, woonden in Londen maar door de bombardementen op Londen tijdens de Tweede Wereldoorlog moesten ze naar Oxford verhuizen omdat het daar veiliger was. Isobel Hawking keerde naar Londen terug toen Stephen twee weken oud was. In 1950 kreeg Stephen’s vader een nieuwe baan bij het Instituut voor Medisch onderzoek in Mill Hill en verhuisde het hele gezin naar Saint Albans, wat dichterbij lag.
In 1952 ging Stephen naar een meisjesschool die ook jongens toeliet. Later is hij naar een jongensschool gegaan. Zijn vader wou dat hij naar de Westminster Public School ging, omdat dat een school was met veel status. Maar omdat hij tijdens zijn examens ziek werd, moest hij doorgaan op de jongensschool waar hij al op zat, hetgeen Stephen niet erg vond. Op school was Stephen niet erg populair; hij sliste, was mager, vond klassieke muziek leuker dan pop en had dan ook slechts een paar vrienden. Hij fietste het liefst met vrienden door het land en bedacht complexe bordspellen. Stephen raakte al vroeg geïnteresseerd in de wis- en natuurkunde. Zijn vader wilde dat hij geneeskunde ging studeren want dat had hij zelf ook gedaan. Dit wilde Stephen niet en als compromis werd chemie met wis- en natuurkunde gekozen.
Toen Stephen Hawking 17 jaar oud was deed hij het toelatingsexamen van de universiteit van Oxford en ging natuurkunde studeren. Hij had talent en hoefde dus niet hard te werken. In het tweede leerjaar won Stephen de natuurkundeprijs van de universiteit. Toch kwam hij maar net door het examen heen. De 1000 schooluren die hij in het derde leerjaar moest maken haalde hij maar nét. Tijdens het examen was ook feitelijke kennis nodig en daar was hij niet op voorbereid. Hij kon alleen de theoretische vragen maken. Zo kwam het tot een gesprek en werd besloten dat hij toch door mocht gaan. Maar vanaf nu werd er wel op hem neergekeken als iemand die heel hard moest werken om goede cijfers te halen. Maar hij heeft het wel gehaald.
In 1962 ging hij bij het departement van toegepaste wiskunde in Cambridge werken om onderzoek te doen onder Dennis Sciama.
Hij trouwde in 1963 met Jane Wilde. In 1967 kregen ze een zoon Robert, in 1970 een dochtertje Lucy en in 1979 zoon Timothy. Momenteel heeft hij ook een kleinzoon. Na het behalen van zijn doctoraat in 1966 werd hem een researchbeurs aangeboden op Conville en Gaius in Cambridge, eerst als onderzoeker en later als bestuurslid. In 1973 verliet hij dat instituut en ging hij bij het departement van toegepaste wiskunde en theoretische natuurkunde werken.
In 1977 werd hij professor Gravitatiele natuurkunde en later werd hij Lucasian professor in de wiskunde. Hiermee had de man die (toevallig) 300 jaar na Galilei was geboren nu “dezelfde leerstoel als Newton eerst had”.
In 1974 werd hij als bestuurslid (fellow) van de Royal Society gekozen, hij kreeg zijn CBA in 1982 en werd “Companion of Honour” in 1998.
Tussen de tientallen buitenlandse onderscheidingen zit ook het lidmaatschap van de National Academy of Sciences of the United States.
Ziekte
In 1962, tijdens zijn laatste dagen in Oxford, merkte Hawking dat hij steeds onhandiger werd, onduidelijker was en dat hij zomaar omviel en tegen dingen aan liep. Tijdens de kerst van 1962 merkten zijn ouders iets vreemds aan hem en Stephen lag begin 1963 twee weken in het ziekenhuis. De diagnose was: Amyotrophic Lateral Sclerosis, ook wel Motor Neuron Disease, of het Lou Gehrich syndroom. Dit is een ongeneeslijke ziekte die de zenuwcellen aantast totdat het lichaam helemaal verlamd is. De hersenen worden echter helemaal niet aangetast door de ziekte.
Er werd gedacht dat hij door de ziekte zijn doctoraat niet zou halen, maar tegen alle verwachtingen in haalde hij het toch. Hij en zijn vrouw moesten verhuizen naar een flat omdat hij met zijn rolstoel, waar hij al snel in terecht kwam, geen trappen meer op kon.
Tot 1979 kon Jane Stephen alleen verzorgen maar daarna werd het noodzakelijk om een verpleegster in te huren.
Toen hij in 1985 op een congres in Geneve longontsteking opliep veranderde er een hoop. Hij moest met machines in leven worden gehouden en door de noodzakelijk geworden operatie raakte hij zijn stem kwijt. De artsen raadden zijn vrouw aan de life support uit te schakelen omdat ze hem geen kans op overleven meer gaven. Maar dat wilde Jane niet. Na de operatie was het erg moeilijk voor haar en Stephen. De enige manier waarop Stephen kon communiceren was door middel van het aanwijzen (door Jane) van letters, en als ze de goede letter aanwees dan bewoog Stephen zijn wenkbrauwen. Een normaal gesprek houden of boeken schrijven was er dus niet meer bij.
Toen Walt Woltosz hoorde wat er met Stephen gebeurd was stuurde hij hem een computerprogramma waarmee hij woorden kon selecteren door middel van het bewegen van zijn ogen. Ook stuurde hij een spraakcomputer waardoor Stephen weer een stem had, zij het een met een Amerikaans accent. Het boek A Brief History Of Time is ook geschreven met behulp van deze middelen.
Later werden de computer en het spraaksysteem ingebouwd in zijn rolstoel, zodat hij geen laptop meer mee hoefde te dragen. Dit systeem had een aantal voordelen. Zo kon hij veel tekst van tevoren maken en later, tijdens een conferentie, laten afspelen of meteen afdrukken.
Stephen Hawkings scheidde van Jane in 1990, hij trouwde voor een tweede keer in 1995, met Elaine Mason. Eind 2006 scheidde hij na elf jaar huwelijk ook van haar.
Tegenwoordig (2004) heeft Stephen Hawking 24 uur per dag verzorging nodig en wordt hij professioneel verpleegd. Toch is hij nog steeds actief in de natuurkunde. Ondanks zijn handicap wordt hij beschouwd als een van de grootste geleerden aller tijden.
In november 2015 werd bekend dat Hawkings gezondheid verder achteruitging en dat hij publieke optredens had afgezegd. In 2018 overleed hij op 76 jarige leeftijd.
Helene (Saturnusmaan)
Helene is een natuurlijke maan van Saturnus, ontdekt door Pierre Laques en Jean Lecacheux in 1980 door middel van opnames genomen in het Pic du Midi Observatorium. De maan deelt de baan van Dione en bevindt zich in het leidende Lagrangepunt (L 4). Helene wordt ook wel aangeduid met de naam “Dione B”.
Hertzsprung Russeldiagram
In dit diagram is te zien dat hoe warmer de ster is, hoe helderder deze is. De spectraaltypen geven de temperatuurklasse van een ster aan. De zon bijvoorbeeld is een G2-klasse ster.
Als de waterstof in een ster op is, begint de heliumkern ineen te vallen totdat de temperatuur hoog genoeg is om heliumatomen te fuseren tot koolstof. De ster zwelt enorm op en wordt een zogenaamde rode reus. Als ook de helium op is, valt de ster weer ineen en zij stoot een groot gedeelte van haar materiaal af. De gloeiende kern van de ster blijft over en wordt een witte dwerg genoemd. Om de witte dwerg heen hangt een planetaire nevel, welke bestaat uit het uitgestoten materiaal. De zon is een dergelijk lot beschoren en zal in de rode reus-fase hoogstwaarschijnlijk de aarde opslokken.
Sterren met minimaal 3x de massa van de zon eindigen op een meer spectaculaire wijze: Als het helium omgezet is in koolstof, gaat de ster door en vormt nog een reeks zwaardere elementen. Afhankelijk van de massa van de ster zal op een zeker moment de kern onstabiel worden en in zeer korte tijd ineenklappen. Een enorme explosie, een supernova, is het resultaat. De materialen van de ster worden wijd uiteen geblazen en de supernova zal tijdelijk feller schijnen dan een heel sterrenstelsel! Wat overblijft na een supernova is, afhankelijk van de massa van de ster, een neutronenster of zelfs een zwart gat.
Geen zorgen: de zon is nog goed voor zo’n 5 miljard jaar!!
Himalia (Jupitermaan)
Himalia is een natuurlijke maan van Jupiter. Ze werd ontdekt door Charles Dillon Perrine in het Lick Observatorium in 1904 en werd vernoemd naar de Cypriotische nimf Himalia. Pogingen met de Voyager en Galileo ruimtesondes een foto te schieten waren niet succesvol. Op 19 december 2000 lukte de Cassini ruimtesonde het een foto te maken. De weinige informatie die dit opleverde wijst op een samenstelling van relatief licht materiaal. De sterk afwijkende glooiingshoek van de maan wijst er op dat zij wellicht niet altijd deel heeft uitgemaakt van het manenstelsel. Wellicht is ze een gevangen astroïde.
Hogedruk gebied
Een hogedrukgebied is een gebied waarin de luchtdruk, relatief ten opzichte van de omgeving, hoog is. Dit in tegenstelling tot een lagedrukgebied, waarin juist relatief lage barometerstand en worden gemeten.
Iedere eigenaar van een barometer weet dat stijgende luchtdruk een weersverbetering aankondigt, terwijl dalende druk tot een weersverslechtering leidt. In de praktijk zal dat echter niet altijd het geval zijn. In een gebied met hoge luchtdruk komt de atmosfeer wel tot rust, maar dat kan juist aanleiding geven tot de vorming van mist of lage bewolking. Zelfs een miezerige regen behoort in een hogedrukgebied tot de mogelijkheden.
Het hogedrukgebied heeft nog 2 speciale kenmerken: De lucht daalt van grote hoogte naar het aardoppervlak (geen wolkenvorming) en in horizontale zin draait de wind om de kern met de wijzers van de klok mee.
Bron: De tekst op deze pagina of een eerdere versie daarvan is afkomstig van de website van het KNMI.
Hoogste luchtdruk ooit
De winterse hogedrukgebieden staan bekend om hun hoge luchtdrukwaarden. Vooral boven Siberië komt in de winter vaak een luchtdruk voor van meer dan 1050 hPa. Op 31 december 1968 maakte de plaats Agata in Siberië het wel erg bont met 1083,8 hPa! Dit is tot nu toe nog steeds de hoogste luchtdrukwaarde herleid tot zeeniveau ooit ter wereld geregistreerd. De meeste huis-tuin-en-keuken barometers kunnen die waarde zelfs niet eens aangeven.
Hubble Space Telescope
Met de Hubble Space Telescope (HST), die in 1990 door het ruimteveer Discovery werd uitgezet, hebben sterrenkundigen een verbazingwekkende blik op het verre heelal kunnen werpen. Maar na 13 jaar is het volgens NASA-medewerkers tijd om de telescoop met pensioen te sturen. Niet iedereen wil al van de HST af. Hubble’s opvolger, de James Webb Space Telescope, is veel gespecialiseerder dan de oude Hubble.
De HST is niet dezelfde telescoop als toen hij in 1990 werd gelanceerd. In vier service-missies zijn telkens instrumenten vervangen door verbeterde versies. Dat was mogelijk omdat de HST modulair ontworpen was: alle instrumenten konden makkelijk worden verwijderd of ingebouwd. Daardoor bleef de Hubble telescoop state of the art. Maar NASA was nooit van plan om haar vlaggeschip voor eeuwig in de ruimte te houden.
Hoewel er eerst plannen bestonden om de telescoop met een ruimteveer terug te halen naar de aarde en tentoon te stellen in het Smithsonian museum, lijkt NASA nu andere plannen te hebben. Waarschijnlijk zullen astronauten een serie stuwraketten aan de telescoop vastmaken. Die duwen de HST dan aan het eind van zijn leven de atmosfeer in, waar hij zal verbranden. Hubble’s einde betekent gelukkig niet het einde van telescopen in de ruimte.
Hubble, Edwin Powell
Edwin Powell Hubble (20 november 1889 – 28 september 1953) was een vooraanstaand Amerikaans astronoom. Een van zijn belangrijkste ontdekkingen was de uitdijing van het heelal.
Hubble werd geboren in Marshfield in de staat Missouri en wijdde zich gedurende zijn studie aan de Universiteit van Chicago vooral aan wiskunde en astronomie. Hij haalde een bachelorsdiploma in 1910. De daaropvolgende drie jaar bracht hij met een Rhodes Scholarshipbeurs door in Oxford (Engeland), waat hij rechten studeerde en een M.A. (Master of Arts) diploma ontving.
Hij keerde terug naar de astronomie aan het Yerkes Observatory van de Universiteit van Chicago, waar hij de doctorstitel behaalde in 1917. Hierop werd Hubble een baan aangeboden door George Ellery Hale, de grondlegger en directeur van het Mount Wilson Observatory horend bij het Carnegie-instituut, bij Pasadena, Californië. Hier bleef hij werken tot aan zijn dood in 1953.
Hij begon op Mount Wilson ongeveer in dezelfde tijd dat de 100 inch Hooker telescoop werd voltooid, toen de krachtigste telescoop ter wereld. Hubble’s waarnemingen met deze telescoop in 1923-24 bewezen overtuigend dat dat de wazige “nevelvlekken” die eerder met minder sterke telescopen waren waargenomen geen deel uitmaakten van ons melkwegstelsel, zoals eerder werd gedacht, maar zelf sterrenstelsels waren die buiten de melkweg lagen. Daarna ontdekte Hubble samen met Milton Humanson, de relatie tussen snelheid en afstand die tot het idee van het uitdijend universum aanleiding gaf. Deze relatie staat thans bekend als de wet van Hubble.
Kort voor zijn dood werd de 200-inch Hale telescoop in Palomar voltooid. Hubble was de eerste die er gebruik van kon maken. Hij overleed aan een beroerte op 28 september 1953.
De Hubble Ruimtetelescoop die om de aarde draait is naar hem vernoemd.
Huygens, Christiaan
Christiaan Huygens (14 april 1629 – 8 juli 1695) was een Nederlandse astronoom alsmede wis- en natuurkundige.
Huygens was afkomstig uit een welvarende en voorname Nederlandse familie. Zijn vader, Constantijn Huygens, was diplomaat en dichter. Door zijn toedoen kwam Christiaan in contact met de hoogste wiskundige kringen van zijn tijd. De familie was eveneens in contact met René Descartes. Deze laatste beïnvloedde duidelijk de opvoeding van Christiaan Huygens op het vlak van de wiskunde.
Huygens studeerde rechten en wiskunde aan de universiteit van Leiden van 1645 tot 1647. Nadien zette hij deze studies voort aan het College van Oranje in Breda.
Door zijn vaders contacten met een andere wiskundige, Mersenne, ging Huygens zich onder andere bezig houden met het probleem van de vorm van een touw, opgehangen aan zijn beide uiteinden.
Huygens’ eerste publicaties in 1651 en 1654 behandelden wiskundige problemen. Nadien ging zijn aandacht meer uit naar astronomie en waarschijnlijkheidsleer. In 1655 ontdekte hij Titan, de grootste maan van Saturnus. Ook bestudeerde hij de kegelsneden en deed voorbereidend werk in de richting van de differentiaal- en integraalrekening.
Astronomie vereist nauwkeurige tijdmetingen waardoor Huygens zich op dit probleem ging toeleggen. Hij bestudeerde de slingerbeweging en in 1656 had hij een patent op het eerste slingeruurwerk. In het werk Horologium Oscillatorium sive de motu pendulorum (1673) beschrijft hij de theorie van de beweging van een pendule.
Huygens was ook de uitvinder van de 31-toonsstemming (met 31 tonen per octaaf in plaats van de gebruikelijke 12 halve tonen) als alternatief voor de door hem maar matig beoordeelde gelijkzwevende stemming. In het Teylers museum is een 31-toons orgel te zien dat volgens deze stemming is gebouwd.
Hygrometer
Een Hygrometer is een instrument om vochtigheid van de lucht te meten. In zijn eenvoudigste vorm bestaat een hygrometer uit twee gewone thermometers, waarvan er van één continu het bolletje wordt natgehouden. Door verdamping van vocht vanaf het bolletje wordt die thermometer afgekoeld. Door aflezing van beide thermometers kan uit een tabel de luchtvochtigheid worden bepaald. Dit type wordt ook wel psychrometer genoemd.
Er zijn verschillende andere typen van hygrometers. Een veel gebruikt huis-tuin-en-keuken type gebruikt een menselijke of dierlijke haar onder spanning om de vochtigheid te meten.
Ook modernere, elektronische varianten worden gebruikt. Deze gebruiken vaak halfgeleider kristallen waarvan de geleiding afhangt van de luchtvochtigheid.
Hygrometers zijn belangrijke meetinstrumenten in kassen, saunas, maar ook in huis wanneer een planken vloer of een piano in goede conditie moeten worden gehouden is het belangrijk de luchtvochtigheid goed in de gaten te houden.
Sommige hygrometers geven niet alleen een momentane waarde van de luchtvochtigheid, maar kunnen ook op papier een historische waarde bijhouden. Zulke instrumenten worden ook hygrograaf genoemd.
Geschiedenis
Als uitvinders van hygrometers worden genoemd:
Rond 1400, Leonardo da Vinci
In 1664 maakte Francesco Folli een meer praktisch model
In 1783 maakte Horace Bénédict de Saussure de eerste haar-hygrometer.
In 1820 maakte John Frederic de eerste dauwpunt-hygrometer.
Robert Hooke wordt ook vaak in combinatie met de hygrometer genoemd.
Hyperion (Saturnusmaan)
Hyperion is een maan van Saturnus, ontdekt door Bond en Lassell in 1848. De maan is genoemd naar Hyperion, een Titaan in de Griekse mythologie. Hyperion is het grootste onregelmatig gevormde (niet-bolvormige) object in het zonnestelsel (Proteus is een stuk groter maar is bijna bolvormig). Het is aannemelijk dat Hyperion een deel van een groter object is dat door een inslag in het verre verleden is afgebroken. De grootste inslagkrater op het oppervlak heeft een diameter van ongeveer 120 km en is ongeveer 10 km diep. Zoals de meeste manen van Saturnus heeft Hyperion een lage dichtheid, wat een aanwijzing is dat de maan voornamelijk uit bevroren water bestaat met maar een klein beetje steen. Maar in tegenstelling tot de meeste manen van Saturnus, heeft Hyperion een laag weerkaatsingsvermogen (0,2 – 0,3), dit betekent dat het oppervlak is bedekt door op zijn minst een klein laagje van donker materiaal. Het is mogelijk dat dit afkomstig is van Phoebe (die veel donkerder is). Hyperion heeft een rodere kleur dan Phoebe en lijkt erg op de kleur van het donkere materiaal op Iapetus.
De beelden genomen door Voyager 2 en genomen vanaf de Aarde geven aan dat de rotatie van Hyperion chaotisch is. De as waar de maan om draait schommelt zoveel, dat de richting in de ruimte totaal onvoorspelbaar is. Hyperion is de enige bekende maan in het zonnestelsel die een chaotische rotatie heeft, maar simulaties geven aan dat andere onregelmatig gevormde manen ook een dergelijke rotatie hebben gehad in het verleden. Hyperion is uniek in de kenmerken dat de maan onregelmatig gevormd is, een zeer excentrische baan heeft en zich dicht bij een andere grote maan (Titan) bevindt. Deze kenmerken zorgen er samen voor dat een stabiele rotatie niet mogelijk is. De 3:4 baanresonantie tussen Titan en Hyperion maakt mogelijk de kans op een chaotische rotatie groter. De vreemde rotatie van Hyperion is waarschijnlijk oorzaak van het feit dat het oppervlak van Hyperion redelijk uniform is, in tegenstelling tot de meeste andere manen van Saturnus, waar vaak een groot verschil is tussen het voorste halfrond en het achterste halfrond.
I
Iapetus (Saturnusmaan)
Iapetus (ook wel Japetus) is een natuurlijke maan van Saturnus. De maan is in 1671 ontdekt door Giovanni Cassini. Iapetus is aan één kant veel donkerder dan aan de andere kant en heeft een ‘gebonden’ rotatie. Hierdoor is hij veel beter te zien als hij westelijk van Saturnus staat. Iapetus is genoemd naar de gelijknamige Titaan uit de Griekse mythologie, zie: Iapetus (mythologie).
Het oppervlak van de maan is met een temperatuur van 130 K op de donkere hemisfeer het warmst van het Saturnussysteem. De maan bestaat voornamelijk uit ijs en een klein deel silicaatgesteente.
De baan die Iapetus beschrijft om Saturnus is enigszins ongewoon. Hoewel het één van Saturnus’ grootste manen is staat het op een veel grotere afstand dan Titan. Ook heeft de baan een veel grotere glooiingshoek ten opzichte van Saturnus’ evenaar dan de andere grote manen. De oorzaak van deze afwijkingen is onbekend. Door de grotere afstand en glooiingshoek is het de enigste grote maan waar vanaf de ringen van Saturnus zouden kunnen worden gezien.
In de zeventiende eeuw werd door Giovanni Cassini al aangenomen dat een kant van Iapetus veel donkerder was dan de andere kant. Dit baseerde hij op het feit dat Iapetus slechts aan een kant van Saturnus te zien was. Deze aanname werd in 1981 bevestigd door foto’s genomen door Voyager 2 op een afstand van 966 000 km. De donkere helft heeft een albedo van 0,03 – 0,05 terwijl de lichte zijde een albedo van 0,5 – 0,6 heeft. De oorsprong van de materie dit verschijnsel veroorzaakt is onbekend.
Naast de al genoemde bijzonderheden van Iapetus is er nog een mysterie. Op de evenaar van de maan is door de ruimtesonde Cassini een plateau van 20 kilometer breed en 13 kilometer hoog ontdekt die zich uitstrekt over 1300 kilometer. Verschillende verklaringen zijn geponeerd maar geen is tot nu toe bewezen. Mogelijk zal de Cassini-sonde 10 september 2007 als het op een afstand van 1 200 kilometer de maan zal passeren foto’s maken die meer duidelijkheid geven.
IJzel
IJzel is eigenlijk niets anders dan regen, die bevroren is op de grond of op voorwerpen bij het aardoppervlak. Het ijslaagje kan zich op verschillende manieren vormen, meestal aan het eind van een vorstperiode, wanneer de grond bevroren is. Dat is goed mogelijk omdat de grond vaak langer koud blijft dan de lucht die erover stroomt. Een dooiaanval begint meestal op enige honderden meters hoogte, waar de minder koude lucht binnenstroomt. De koudere vrieslucht heeft door haar lagere temperatuur een groter gewicht dan de zachtere lucht. Daardoor weet de vorst zich aan het aardoppervlak het langst te handhaven.
De neerslag valt dan in de vorm van regen uit de zachte lucht, maar de druppels koelen onderweg in de koude lucht weer af. Zodra de regen de koude grond of voorwerpen daarop bereikt, bevriezen de druppels. Het ijs dat zo ontstaat, wordt ijzel genoemd. Bevriest de regen al eerder, dan spreekt met van ijsregen. Het resultaat is hetzelfde: ook ijsregen kan aan de grond vastvriezen en een ijslaagje vormen. IJsregen kan ook als “ronde knikkertjes” op de bodem vallen en wegrollen.
Bron: Deze pagina, of een eerdere versie ervan, is overgenomen van de website van het KNMI.
International Space Station
Het internationale ruimtestation (ISS) is het grootste door mensenhanden gebouwde object buiten de aarde. Vijftien landen nemen deel aan de bouw. De energie centrale van het station bestaat uit reusachtige zonnepanelen met een gezamenlijk oppervlak van 4.500 vierkante meter. Het elektrische vermogen bedraagt 110 KW. Het totale gewicht bedraagt circa 500 ton.
Tot de internationale partners die meedoen aan de bouw en het gebruik van dit ruimtestation behoren de V.S, Rusland, Japan, Canada en Europa. De Europese ruimtevaart organisatie (ESA) is een belangrijke partner bij dit project en is verantwoordelijk voor het ruimtelaboratorium “Columbus” (COF), evenals het automatische transport voertuig (ATV). Belangrijkste uitvoerder van de NASA is Boeing, verantwoordelijk voor de traliebuis constructie, zonnepanelen en ettelijke modules.
Het ruimtestation zal in de toekomst de permanente werkplaats in de ruimte zijn voor mannen en vrouwen uit vele landen. Al in 1998 werd de eerste module in een baan rond de aarde gebracht. Sinds 2 november 2000 is het ISS permanent bewoont. Op 27 mei 2011 werd de bouw van het ISS voltooid met de installatie van de Alpha Magnetic Spectrometer (AMS), hoewel er nog twee Russische modules komen: Nauksa, of de Multipurpose Laboratory Module (MLM), en de Nodal Module. Het internationale ruimtestation is een platform voor de know-how van de toekomst, maar ook voor het noodzakelijke onderzoek van de ruimte met al zijn geheimen.
Io (Jupitermaan)
Io is de binnenste van de vier grote manen van de planeet Jupiter en is naar de mythologische figuur Io genoemd. De maan werd op 8 januari 1610 door Galileo Galilei ontdekt. Io is het meest noemenswaardig vanwege haar vulkanische natuur; het is het meest vulkanisch actieve hemellichaam in het zonnestelsel waardoor het op de zon na ook de heetste plek is van ons zonnestelsel. In tegenstelling tot vulkanen op aarde, spuwen vulkanen op Io zwavel of mogelijk zelfs zwaveldioxide. De energie voor deze activiteit wordt waarschijnlijk geleverd door getijdewerkingen tussen Io, Jupiter en twee andere manen van Jupiter, Europa en Ganymedes. Alhoewel Io altijd met dezelfde zijde naar haar moederplaneet wijst, hebben de effecten van Europa en Ganymedes tot gevolg dat de planeet ietwat wiebelt. Dit gewiebel genereert warmte door interne wrijving.
Het vulkanisme op Io werd voor het eerst waargenomen op een foto. De ontdekker van de eerste vulkaan op Io zag een grote uitstulping van de maan op een foto van een Voyager-sonde. De wetenschapper van dienst ging nog eens wat oude banden van Io doornemen, en zag de uitstulping. Aanvankelijk dacht de wetenschapper met een nieuwe maan van doen te hebben, die vlak achter Io opdook. Pas na een tijd kwam de ware aard van de uitstulping naar boven: het was een enorme vulkanische pluim, die meer dan 200 km de hoogte in werd gespoten! De ontdekking van buitenaards actief vulkanisme werd met groot enthousiasme door wetenschappers gadegeslagen. Van sommige van Io’s vulkaanpluimen is gemeten dat zij meer dan 300 km boven het oppervlak uitrijzen voordat het materiaal terug valt, waarbij materiaal met ongeveer een kilometer per seconde uit het oppervlak wordt gespuwd. De vulkanische erupties zijn erg veranderlijk; in slechts vier maanden tussen de aankomst van de Voyager 1 en Voyager 2 stopten sommige erupties en andere begonnen. In de neerslaggebieden rond de kraters werd verder een zichtbaar verschil waargenomen.
Een andere bron van energie is dat Io door Jupiter’s magnetische veldlijnen heen snijdt hetgeen een elektrische stroom veroorzaakt. Alhoewel dit geen grote bron van energie is vergeleken met de verhitting door getijden, zou deze stroom wel eens een vermogen van 1 triljoen watt kunnen dragen met een spanning van 400.000 volt. Het verwijdert bovendien zo’n 1000 kilogram aan zwavelatomen per seconde van Io. Dit materiaal wordt geïoniseerd in een donutvormige wolk van intense straling rond Jupiter, de plasma-torus, welke fel oplicht in het ultraviolet. Zij is zelfs vanaf de aarde waar te nemen. De deeltjes die uit deze torus ontsnappen zijn gedeeltelijk verantwoordelijk voor Jupiter’s ongewoon grote magnetosfeer. Recente gegevens van de Galileo ruimtesonde geven aan dat Io een eigen magnetisch veld zou kunnen hebben. In tegenstelling tot veel andere manen, zou het kunnen dat Io enigszins in samenstelling overeenkomt met de aardse planeten, namelijk gesmolten rots van silicaten. Recente gegevens van de Galileo ruimtesonde geven aan dat Io een ijzeren kern heeft (misschien vermengd met ijzersulfide) van minstens 900 km.
Toen de Voyager 1 in 1979 de eerste beelden van Io terugzond verwachtten wetenschappers talloze kraters te zien, waarbij de dichtheid een idee zou geven over de leeftijd van de maan. Tot hun verbazing kwamen zij tot de ontdekking dat het oppervlak van Io vrijwel geen inslagkraters bevat, het gevolg van het alom aanwezige vulkanisme dat het landschap continu vervormt. Io’s oppervlak wordt, net zoals dat van de Aarde, als “jong” aangeduid omdat de zichtbare kenmerken relatief recent gevormd werden. Dit in schril contrast met hemellichamen als onze maan (zij zijn zwaar getekend door kraterachtige kenmerken) welke beschouwd worden als “oude oppervlakken” omdat zij miljarden jaren in hun huidige vorm zijn gebleven.
Behalve vulkanen bevat het oppervlak van Io niet-vulkanische bergen, velerlei meren van gesmolten zwavel, caldera’s tot enkele kilometers diep en aanzienlijke honderden kilometers lange stroperige vloeistofstromen (mogelijk één of andere vorm van gesmolten zwavel of silicaat). Zwavelverbindingen kunnen velerlei kleuren hebben en dit verklaart het kleurrijk uiterlijk van Io.
Analyse van de Voyager-beelden deden wetenschappers geloven dat de lavastromen vooral bestaan uit gesmolten zwavelverbindingen. Naderhand gaven infraroodstudies op Aarde echter aan dat zij te heet zijn voor vloeibaar zwavel; enkele van de heetste plekken op Io kunnen temperaturen van 2000 Kelvin bereiken (alhoewel het gemiddelde veel lager ligt, zo’n 130 K). Eén van de huidige ideeën is dat Io’s lava gesmolten silicaatrots is. Recente observaties van de Hubble ruimtetelescoop geven aan dat het materiaal rijk aan natrium zou kunnen zijn. Er kunnen op veel locaties verschillende materialen aanwezig zijn.
Io heeft een dunne atmosfeer bestaande uit zwaveldioxide en wellicht andere gassen. In tegenstelling tot de andere Galileische manen bevat Io weinig of geen water. Dit is waarschijnlijk het gevolg van het feit dat Jupiter in de vroege geschiedenis van het zonnestelsel heet genoeg was om de vluchtige elementen in de buurt van Io weg te drijven, maar niet genoeg om dit verder weg te doen.
J
James Webb Space Telescope
De Europese en Amerikaanse ruimtevaartorganisaties ESA en NASA hebben in Parijs de overeenkomst getekend voor de James Webb Space Telescope (JWST), die in 2013 wordt gelanceerd. JWST is groter dan zijn voorganger Hubble, zal verder van de aarde staan (op 1,5 miljoen kilometer) en heeft een enorme spiegel waardoor de telescoop een groter bereik heeft. De sterrenkijker, die is vernoemd naar voormalig NASA-leider James Webb, zal tot in de verste uithoeken van het heelal kunnen waarnemen. Nederland werkt mee aan de ontwikkeling van een van de instrumenten op de JWST, de mid-infraroodspectrometer MIRI. MIRI is actief in het golflengtegebied dat loopt van 5 tot ongeveer 28 micrometer (1 micrometer = 1/1000 millimeter). Het instrument bestaat uit twee hoofdmodules, een zogenoemde ‘imager’ en een spectrometer. MIRI is een ‘integral field’ spectrometer, die meerdere spectra tegelijk kan nemen.
De MIRI-spectrometer zal totstandkomen dankzij inspanningen van de Nederlandse Onderzoekschool voor Astronomie (NOVA), het Astronomy Technology Centre in Edinburgh en het Max Planck Instituut in Heidelberg. De Nederlandse bijdrage kost zo’n 10 miljoen euro. Het ontwerp en de bouw worden uitgevoerd door ASTRON in Dwingeloo in samenwerking met enkele andere Nederlandse instituten en universiteiten. Aardse waarnemingen in het infrarood-gebied worden vertroebeld door de invloed van de atmosfeer: straling wordt geabsorbeerd en ruis wordt aan het signaal uit de ruimte toegevoegd, waardoor het ‘echte’ signaal als het ware gereconstrueerd moet worden. MIRI heeft hier geen last van. Daarnaast is MIRI als instrument zeer geavanceerd, dankzij een ingebouwd koelingssysteem en grotere spiegels.
De apertuur van MIRI is maar liefst 6 meter, terwijl soortgelijke instrumenten vóór de JWST niet verder kwamen dan zo’n 0,85 meter. Deze grote ‘opening’ zorgt ervoor dat een veel hogere resolutie kan worden bereikt en dat de gevoeligheid voor zwakkere objecten groter is dan ooit.
MIRI zal een cruciale rol spelen in het behalen van de wetenschappelijke doelstellingen die zijn opgesteld voor de James Webb Ruimtetelescoop en die ook tot de kerndoelen van het wetenschappelijke programma van NOVA behoren: het detecteren van de eerste sterren in het heelal, het bestuderen hoe melkwegstelsels worden opgebouwd, het ontrafelen van de processen die zich afspelen bij de vorming van sterren en planeten en het in beeld brengen van gasrijke exoplaneten en hun atmosferen, als een eerste stap in de zoektocht naar condities waaronder leven kan ontstaan.
Volgens Bernhard Brandl van de Leidse sterrewacht, samen met Ewine van Dishoeck binnen NOVA verantwoordelijk voor het project, zal MIRI met zijn zeer hoge gevoeligheid “spectaculaire beelden gaan opleveren van het infrarode heelal”. “MIRI zal ons veel kunnen vertellen over de extreme omstandigheden waaronder de meeste sterren in het heelal zijn gevormd”, aldus Brandl.
Janus (Saturnusmaan)
Janus is een natuurlijke maan van Saturnus, ontdekt door Audouin Dollfus in 1966. De maan is genoemd naar Janus, de Romeinse god van ingangen en uitgangen, van deuren en poorten, van verleden en toekomst. Janus wisselt elke vier jaar van baan met het iets kleinere maantje Epimetheus (zie de beschrijving aldaar).
Juliet (Uranusmaan)
Juliet is een maan van Uranus. De maan is in 1986 ontdekt door Voyager 2. Juliet is genoemd naar de vrouwelijke hoofdpersoon uit Shakespeare’s stuk “Romeo and Juliet”.
Jupiter
Afstand tot de zon: 778.330.000 km
Diameter: 142.984 km (aan de equator)
Massa: 1,900 * 10^27 kg
Bij de Romeinen stond Jupiter bekend als de oppergod. Onder de planeten is dit niet anders; Jupiter is de absolute koning der planeten. Niet alleen qua grootte, maar ook in vele andere opzichten. Hier volgen een paar voorbeelden:
Jupiter is twee keer zo zwaar als alle andere planeten bij elkaar.
Jupiter draait het snelst om zijn as, een dag duurt slechts 10 uur.
Jupiter heeft, zover men weet, het grootste aantal manen. Het totaal staat nu op 64, maar er worden er continu meer ontdekt.
Vanaf de Zon gerekend, is Jupiter de vijfde planeet in ons zonnestelsel en heeft een afstand van 5,2 AE tot de Zon. Een AE is een Astronomische Eenheid, dat is de afstand Aarde-Zon, een slordige 149,6 miljoen kilometer. Jupiter is de grootste planeet in ons zonnestelsel, op zijn diameter past de Aarde 11 keer naast elkaar en er zouden 1321 aardbollen in passen wanneer deze planeet hol zou zijn.
Wat het eerst opvalt aan Jupiter zijn de gekleurde wolkbanden en het ontbreken van een vast oppervlak; Jupiter is een gasplaneet. Dit houdt in dat de planeet, op de rotsachtige kern na, bijna alleen maar uit gas bestaat. De grote draaikolken die het wolkenpatroon continu veranderen zijn enorme stormen die soms wel drie keer zo groot als de Aarde kunnen zijn! De grootste en meest opvallende storm wordt ook wel de Grote Rode Vlek (GRV) genoemd.
Toen Gallileo Gallilei in 1610 zijn telescoop op Jupiter richtte, zag hij vier kleine stipjes die dagelijks van positie veranderden. Gallilei had de vier grootste Joviaanse manen ontdekt. Io, Europa, Ganymedes en Callisto zijn vier compleet verschillende werelden waar nog veel over te ontdekken valt. Leuk weetje: Io is het meest seismisch actieve object in het zonnestelsel. Dit heeft de maan te danken aan de enorme zwaartekracht van Jupiter, die de planeet continu uitrekt en kneedt.
Jupiter is, ondanks het feit dat hij uit gas bestaat, ook de zwaarste planeet van ons zonnestelsel. Hij is maar liefst 318 zwaarder dan de Aarde. Een omwenteling rond zijn eigen as, ofwel een etmaal, duurt slechts 10 uur. Hij draait dus 2,5 keer sneller om zijn as dan de Aarde. De grote rode vlek, een storm die al meer dan 300 jaar wordt waargenomen, heeft een diameter van 3 maal de Aarde naast elkaar. Door zijn enorme massa heeft Jupiter ook veel aantrekkingskracht, ook wel zwaartekracht genoemd. Deze aantrekkingskracht zorgt ervoor, dat de Aarde minder meteoriet inslagen te verduren heeft. Doordat Jupiter veel overblijfselen van het ontstaan van ons zonnestelsel naar zich toe trekt, houdt hij het binnenste gedeelte van het zonnestelsel redelijk veilig. Jupiter heeft daarmee een soort “stofzuiger werking” die ons plekje, de Aarde, tot een relatief veilig oord maakt.
Op 15 februari 2013 ontplofte een meteoroïde nabij Tsjeljabinsk in de Russische Oeral. Rond 9.15 uur plaatselijke tijd werden er verschillende explosies gehoord en werd er een vuurbal aan de hemel waargenomen. De restanten hiervan kwamen uiteindelijk als meteoriet op Aarde terecht. Deze was dus klaarblijkelijk aan de ‘aandacht’ van Jupiter ontsnapt.
In 1994 was Jupiter een heuse attractie voor duizenden astronomen over de gehele wereld. De komeet Schoemaker Levy 9 brak, zoals verwacht, in stukken uiteen en ramde zichzelf in Jupiter. Het resultaat waren enorme zwarte vlekken die tijdelijk zichtbaar bleven. Voor de duidelijkheid: Een aantal van deze vlekken was groter dan de Aarde!
K
Kelvin
Kelvin (symbool: K) is een van de zeven SI-basiseenheden en is de eenheid van temperatuur.
De definitie van de kelvin-temperatuurschaal bestaat uit twee delen:
0 K is gelijk aan het absolute nulpunt, de laagste temperatuur die theoretisch bereikbaar is (alle moleculaire beweging is bij deze temperatuur afwezig)
1 K is het 1/273,16e deel van de thermodynamische temperatuur van het tripelpunt van water. Dit tripelpunt ligt 0,01 °C (graden Celsius) hoger dan het smeltpunt van ijs. Vandaar dat in de omreking naar graden Celsius de waarde 273,15 gebruikt wordt want 0°C is gedefinieerd als de temperatuur van smeltend ijs in water bij p=p0.
De eenheid van temperatuur is officieel de Kelvin, en niet de ‘graden Kelvin’, zoals we bijvoorbeeld wel graden Celsius kennen.
Voorbeeld: 283,15 K = 10 °C
De schaal van Kelvin is in feite afgeleid van de schaal van Celsius, met een ander nulpunt. De Celsius-temperatuurschaal wordt tegenwoordig uitgedrukt in Kelvin.
De schaal is genoemd naar fysicus William Thomson, die later in de adelstand werd verheven als Lord Kelvin.
Conversie tussen temperatuurschalen
Kelvin naar Celsius
°C = K – 273,15
Celsius naar Kelvin
K = °C + 273,15
Kelvin naar Fahrenheit
°F = (1,8 × K) – 459,67
Fahrenheit naar Kelvin
K = (°F + 459,67) / 1,8
Kepler, Johannes
Johannes Kepler (27 december 1571-15 november 1630) was een Duits astronoom, die bekend werd door zijn uitwerking van de wetten van planeetbewegingen in de wetten van Kepler. Isaac Newton zou zijn ontdekkingen gebruiken voor het ontwikkeling van de Wet van de zwaartekracht.
Kepler werd in 1600 assistent van Tycho Brahe, die in Praag hofastronoom van keizer Rudolf II was, en na Brahes dood in 1601 kreeg hij die positie. Brahe had gedurende een lange periode nauwkeurige waarnemingen gedaan van de posities van de planeten. Met behulp van deze waarnemingen stelde Kepler zijn beroemd geworden wetten op. Kepler hield zich ook bezig met het speculeren over kosmologie. Eén van zijn argumenten was dat het universum eindig is.
Levensloop
Kepler werd geboren in Weil der Stadt, nabij Stuttgart, in het zuidwesten van Duitsland. Hij woonde 2 jaar bij zijn grootouders en op zijn vijfde verhuisde hij met zijn ouders, die hij maar immoreel en ruw vond, naar Leonberg. In 1584 werd hij student op het protestantse seminarie in Maulbronn. Vijf jaar later later ging hij theologie studeren aan de protestantse universiteit van Tübingen.
Hij volgde colleges wiskunde bij Michael Maestlin die een van de eerste aanhangers van Copernicus’ heliocentrische wereldbeeld was. In 1594 werd Kepler hoogleraar wiskunde en bleef dat tot 1600. In dat jaar moesten alle protestanten als gevolg van de contrareformatie zich bekeren tot het katholicisme of het land verlaten. Kepler vertrok naar Praag waar hij assistent werd van Tycho Brahe, die daar de keizerlijk wiskundige was.
Na de dood van Brahe werd hij benoemd als zijn opvolger en hij publiceerde een aantal belangrijke werken: in 1604 Astronomia pars Optica, over atmosferische lichtbreking, lenzen en de werking van het oog; in 1606 De Stella Nova over de nieuwe ster (supernova) die in 1604 een paar maanden aan de hemel had gestaan en in 1609 verscheen Astronomia Nova waarin de zijn eerste twee wetten werden beschreven. In 1610 maakte hij voor het eerst gebruik van een telescoop en publiceerde zijn observaties van de manen van Jupiter in Narratio de Observatis Quatuor Jovis Satellitibus. Dit boek, dat ook in Florence verscheen, betekende een enorme steun voor Galileo.
Kepler verhuisde naar Linz in 1612 en schreef daar boeken over de geboortedatum van Christus en toonde aan dat de Christelijke kalender er 5 jaar naast zat en dat Jezus eigenlijk 4 voor Christus geboren was. Tussen 1617 en 1621 verscheen zijn werk Epitome Astronomiae Copernicanae, wat een zeer belangrijke bijdrage was voor de heliocentrische astronomie. In Harmonice Mundi berekende hij de afstanden van de planeten en beschreef hij hun omwentelingsnelheid. In dit boek staat zijn derde wet beschreven.
In 1616 werd zijn moeder tijdens een heksenjacht beschuldigd heks te zijn. Zij zat tot 1620 gevangen in afwachting van haar berechting, maar werd dank zij de verdediging van haar zoon vrijgesproken. Tijdens de dertigjarige oorlog werd hij als protestant verbannen. Zonder inkomsten keerde hij terug naar Praag en stierf berooid in 1630 in Regensburg.
Na zijn dood vond in 1631 de door Kepler voorspelde venusovergang plaats, die echter door niemand werd waargenomen.
Kometen
Kometen zijn een soort vuile sneeuwballen met een doorsnede van 5 tot 50 kilometer. Zij beschrijven een eigen baan binnen het zonnestelsel en komen waarschijnlijk oorspronkelijk uit de zogenaamde Kuiper belt.
Als kometen dicht genoeg bij de zon komen, sublimeert het ijs (sublimeren is het overgaan van de vaste vorm naar de gasvorm) van de komeet. Hierbij komen zowel gas als stof vrij. Dit gas en stof worden door de zon verlicht, waardoor er een heldere ‘kop’ van licht (de ‘coma’) rond de kern van de komeet ontstaat. Door de snelheid van de komeet ontstaan ook twee staarten (een geelachtige stofstaart en een blauwe gasstaart), welke miljoenen kilometers lang kunnen worden. Een komeet laat altijd een spoor van gruis en stof na. Wanneer de aarde in zijn baan door zo’n ‘gruisveld’ heengaat kunnen we een meteorenregen verwachten.
Een komeet verliest bij een enkele passage rond de zon slechts enkele meters van zijn materiaal, waardoor kometen erg oud kunnen worden. Ze worden zelfs gezien als de oudste objecten van het zonnestelsel.
Kosmonaut
Een ruimtevaarder is een persoon die in de ruimte is of in de ruimte is geweest. In de praktijk is dat iemand die in een ruimtevaartuig of in een vliegtuig door de ruimte reist of gereisd heeft. Volgens de definitie van de Amerikaanse luchtmacht begint de ruimte vanaf een hoogte van 80,5 kilometer (50 mijl), volgens de Fédération Aéronautique Internationale (FAI) vanaf een hoogte van 100 kilometer. Consequentie hiervan is dat de Amerikaanse luchtmacht een aantal piloten die in de periode 1962-1968 met X-15-vliegtuigen hebben gevlogen als ruimtevaarders beschouwt. De FAI erkent deze piloten niet als ruimtevaarders, met uitzondering van Joseph Walker, die tweemaal boven de 100 kilometer uit kwam.
Synoniemen:
astronaut, kosmonaut, taikonaut, yuhangyuan…
De woorden astronaut en kosmonaut worden gebruikt om onderscheid te maken tussen ruimtevaarders uit de Verenigde Staten respectievelijk de Sovjet-Unie/Rusland. Het Amerikaanse ‘astronaut’ is afgeleid van de Griekse woorden astron (ster) en nautes (zeevaarder). Het Russische ‘kosmonaut’ is afgeleid van de Griekse woorden kosmos (ruimte) en eveneens nautes. In het Nederlands wordt naast ruimtevaarder vooral astronaut gebruikt.
Het gebruik van de begrippen ‘astronaut’ en ‘kosmonaut’ lag ten tijde van de Koude Oorlog zeer gevoelig in de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. Beide landen wilden duidelijk onderscheid maken tussen hun eigen ruimtehelden en de ruimtevaarders van de vijand, en dat werd ook van de bevriende naties verwacht. Het werd als een grote misser beschouwd als je als Nederlander of Belg tegen een Amerikaan sprak over “Russian astronauts”.
Toen de eerste ruimtevaarders met een andere nationaliteit dan Amerikaans of Russisch werden gelanceerd, werden deze astronaut genoemd als ze aan boord van de Amerikaanse Space Shuttle vlogen, en kosmonaut als ze aan boord van de Russische Sojoez vlogen. Voor de eerste Franse ruimte-vaarders werd soms de benaming spationaut gebruikt. De verwarring werd compleet toen in 1995 de Amerikaan Norman Thagard werd gelanceerd aan boord van een Sojoez, en later Russische ruimtevaarders meevlogen met de Space Shuttle. Het is inmiddels al meerdere keren gebeurd dat ruimte-vaarders met een Sojoez werden gelanceerd, en na verblijf in een ruimtestation naar de aarde terugkeerden in de Space Shuttle, en omgekeerd. In het Nederlands is het daarom het meest praktisch om het woord ‘ruimtevaarder’ te gebruiken.
De term taikonaut wordt soms gebruikt voor Chinese ruimtevaarders, en is bedacht door Chiew Lee Yih uit Maleisië. Dit werd direct overgenomen door Chen Lan, beheerder van een website over Chinese ruimtevaart. Taikonaut is afgeleid van het Chinese woord taikong (太空), dat ruimte betekent. De lettergreep naut hebben ze niet vertaald, anders zou het resultaat waarschijnlijk taikongren of taikongyuan zijn geworden, hetgeen in het Chinees “buitenaards wezen” betekent.
In China gebruiken officiële organen en de officiële pers het woord yuhangyuan (宇航員), wat grofweg kan worden vertaald als “ruimtereiziger”. Deze term wordt in de internationale pers verder weinig gebruikt, waarschijnlijk vanwege de lastige uitspraak en spelling.
In China zal men er echter geen bezwaar tegen hebben wanneer je in het Engels of Russisch spreekt over “Chinese astronauten”, respectievelijk “Chinese kosmonauten”. In de Nederlandstalige berichtgeving door de pers lijkt het er op dat men de term taikonaut vooral als curiositeit beschouwt, en verder spreekt over Chinese ruimtevaarder of Chinese astronaut.
Kruiend IJs
Een flinke vorstperiode wordt, als het hard waait, steevast gevolgd door kruiend ijs. Boven meren of andere grote wateroppervlakken, zoals het IJsselmeer of de Waddenzee, krijgt de wind vat op de enorme ijsvelden, die dan in beweging komen. De ijsplakken worden in de richting van de wind over een grote afstand tegen elkaar geduwd, waardoor de spanning over de hele lengte toeneemt, zoals dat ook het geval is bij touwtrekken.
De natuurkrachten, die daarbij optreden, zijn enorm. De enorme ijsplaten worden moeiteloos tegen de zwaartekracht in omhooggeduwd en kunnen zo over de dijken heenschuiven. De ijsblokken of -velden kunnen ijsdammen opwerpen, als ze over elkaar schuiven, kistwerken genaamd. Kistwerken ontstaan bij voorkeur in scherpe bochten of bij obstakels.
Het ijs kan ook dijken beschadigen: verschillende dijkdoorbraken in het verleden waren het gevolg van kruiend ijs. Het ijs kan aan de andere kant van de dijk terechtkomen, waardoor gevaarlijke situaties ontstaan en ook wegen beschadigd worden. De scheepvaart ondervindt veel hinder van kruiend ijs. Ook schepen kunnen enorme schade oplopen en het ijs kan op het dek terechtkomen.
De naweeën van een ijsperiode kunnen dankzij kruiend ijs en langzaam smeltende ijsrestanten lang duren en de temperatuur tot ver in het voorjaar drukken. Kronieken over koude winters eindigen altijd met spectaculaire verhalen over kruiend ijs en ijsbergen. Na de koude winter van 1996 vormden zich meters hoge ijsdammen, maar dat was kinderspel bij wat we eerder in deze eeuw hebben meegemaakt.
Na de zeer koude winter van 1940 werden bij Edam ijsschotsen van ruim een halve meter over de dijk geschoven en achter de dijk vormden zich ijsbergen van tien meter hoogte. Na de strenge winter van 1942 kwam Ameland pas eind maart na zeventig dagen uit zijn isolement. Spectaculair was ook de nawerking van de koude in februari 1929: eind maart slaagt de postboot er nog niet in om van Enkhuizen naar Urk te varen.
Bron: de tekst op deze pagina of een eerdere versie daarvan is afkomstig van de website van het KNMI.
Kuiper Belt
De Kuiper Belt is een regio voorbij de baan van Neptunus. Dit gebied bevat veel ijzige objecten, waarschijnlijk proto-kometen, ofwel kometen die het nooit tot een baan door het zonnenstelsel gebracht hebben.
Af en toe kunnen de gasplaneten tezamelijk de baan van een Kuiper Belt-object verstoren. Dit object komt dan binnen de baan van Neptunus en zal, zodra het een ‘ontmoeting’ krijgt met Neptunus, een ‘zwiep’ krijgen die het object het zonnestelsel instuurt.
Momenteel bevinden zich, zover we weten, negen Kuiper Belt-objecten in een baan tussen Jupiter en Neptunus. De grootste van deze, Chiron, is 170 kilometer groot. Dit is 20 keer groter dan de komeet Halley!! Mocht dit object ooit verder het zonnestelsel ‘ingestuurd’ worden, dan zal het een enorm spectaculaire komeet worden!
Kuipers, André
André Kuipers (geboren 5 oktober 1958) is ruimtevaarder van de Europese Ruimtevaartorganisatie ESA. Hij is na Wubbo Ockels en Lodewijk van den Berg de derde in Nederland geboren ruimtevaarder. Kuipers’ eerste ruimtevlucht vond plaats in het kader van de DELTA missie.
Biografie
André Kuipers is geboren in Amsterdam. Hij behaalde in 1977 zijn Atheneum-B diploma op de “Van der Waals”-scholengemeenschap (tegenwoordig Amstel Lyceum), en behaalde in 1987 aan de Universiteit van Amsterdam zijn artsexamen. Tijdens zijn medische opleiding nam Kuipers deel aan onderzoeken op de evenwichtsafdeling van het Academisch Medisch Centrum in Amsterdam. In de jaren daarna deed hij bij de Koninklijke Luchtmacht uitgebreide onderzoekservaring op, met name met betrekking tot ruimteziekte en evenwichtsgevoel.
Vanaf 1991 is Kuipers betrokken bij de voorbereiding, coördinatie en uitvoering van fysiologische experimenten voor de Europese Ruimtevaart Organisatie ESA. Deze experimenten werden in de ruimte uitgevoerd in het zogenaamde Spacelab en in ruimtestation Mir.
In oktober 1998 kwam Kuipers door de selectie voor astronaut, en in juli 1999 voegde hij zich bij het Europese Astronautenteam.
Kuipers ondersteunde het grondteam in het Russische vluchtleidingscentrum tijdens de Odissea missie van de Belgische ruimtevaarder Frank De Winne (oktober 2002) en tijdens de Cervantes missie van de Spaanse ruimtevaarder Pedro Duque (oktober 2003). Tijdens deze missies onderhield hij contact met De Winne en Duque. Tevens trainde Kuipers als reserve voor Duque, voor het geval Duque voor de lancering vervangen had moeten worden.
Evenals andere Europese ruimtevaarders neemt Kuipers deel aan projecten met betrekking tot de bouw van het Internationale Ruimtestation ISS en het wetenschappelijk onderzoek aan boord van het ruimtestation. In 2002 volgde hij de basis-astronautentraining van ESA, die wordt gegeven in het Europese Astronautencentrum EAC in Keulen en in het Yuri A. Gagarin Kosmonauten Training centrum, ook wel Sterrenstad genoemd, in de buurt van Moskou.
In december 2002 werd Kuipers geselecteerd als boordingenieur voor een vlucht naar het Internationale Ruimtestation. Op 4 november 2003 maakte de Nederlandse ministers van Economische Zaken en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen de naam van Kuipers vlucht bekend: missie DELTA. DELTA is een acroniem voor Dutch Expedition for Life science, Technology and Atmospheric research, maar verwijst ook naar de rivierdelta van Nederland. Kuipers is ruim een week gebleven aan boord van het ISS en heeft daar een aantal wetenschappelijke experimenten uitvoert op het gebied van biologie, geneeskunde, technologische ontwikkeling, natuurkunde en aardobservatie.
De lancering vond plaats op 19 april 2004 vanaf Baikonoer in Kazachstan om exact 05.19 uur. Hij ging samen met de Rus Gennadi Padalka en de Amerikaan Michael Fincke de lucht in.
De Stichting Het Vrije Universiteitsfonds heeft ESA-astronaut André Kuipers met ingang van 1 oktober 2004 benoemd tot bijzonder hoogleraar Ruimtevaart en geneeskunde bij de Faculteit der Exacte Wetenschappen.
Op 21 december 2011 vertrok André Kuipers met een Sojoezraket voor vijf maanden naar het ISS. Op 1 juli 2012 landde hij ’s morgens om 10:14 (Nederlandse tijd) op de steppen van Kazachstan. Hij verbleef iets meer dan 6 maanden in het ISS.
Kuipers is enige tijd na zijn eerste ruimtevlucht getrouwd en heeft drie dochters en één zoon.
L
Lagedruk gebied
Een lagedrukgebied is een gebied waarin de luchtdruk, relatief ten opzichte van de omgeving, laag is. Dit in tegenstelling tot een hogedrukgebied, waarin juist relatief hoge barometerstanden worden gemeten.
Op de nadering van een lagedrukgebied, ook wel depressie genoemd, draait de wind vaak naar zuidelijke richtingen. Voor Nederland betekent dat aanvoer van drogere en meestal ook warmere lucht. Het weer verbetert dus terwijl de luchtdruk daalt.
Pas wanneer de fronten van de depressie passeren, verslechtert het weer. Een front is een overgangsgebied naar een andere luchtsoort, bijvoorbeeld koudere lucht. In dat geval wordt ook wel gesproken van een koufront. De begrenzing van warmere lucht wordt een warmtefront genoemd.
De tegenstellingen in temperatuur, die in de omgeving van fronten voorkomen, kunnen aanleiding geven tot vorming van neerslag of buien. Achter een koufront kunnen sterke luchtdrukstijgingen voorkomen, waardoor de wind flink kan toenemen. Snelle luchtdrukveranderingen gaan vrijwel altijd gepaard met slecht weer. Het verband tussen luchtdruk en weer is echter niet zo simpel als de meeste barometers ons doen geloven.
Bron: De tekst op deze pagina of een eerdere versie daarvan is afkomstig van de website van het KNMI.
Larissa (Neptunusmaan)
Larissa is een maan van Neptunus. De maan is in 1981 ontdekt door H. Reitsema, W. Hubbard, L. Lebofsky en D. Tholen. Larissa is genoemd naar de dochter van Pelasgus uit de Griekse mythologie.
Lawine
Als er veel sneeuw ligt kan dat onder verschillende omstandigheden, zowel bij dooi als vorst, lawinegevaar opleveren. Grote sneeuwmassa’s komen dan van de hellingen omlaag met alle gevolgen vandien. Een sneeuwlawine kan verschillende oorzaken hebben. Als er een warme wind opsteekt zal vooral bij zonnig weer de bovenste laag van de sneeuw smelten en kan het sneeuwdek gaan glijden. Ook verse natte sneeuw en smeltende oude sneeuw kunnen lawines veroorzaken door de grote hoeveelheden water die deze massa’s bevatten.
Veel sneeuwlawines doen zich voor bij vorst en harde wind. Hevige sneeuwval kan bij lage temperaturen aanleiding geven tot lawines van poedersneeuw, waarbij een dichte wolk van sneeuw met zeer grote snelheden van soms 200 tot 300 kilometer per uur omlaag komt. Skiërs kunnen dergelijke lawines zelf op gang brengen door het veroorzaken van lichte trillingen. De vernietigende kracht van zo’n dichte sneeuwwolk is enorm vooral door de drukgolf die eraan voorafgaat en de wind die ermee gepaard gaat. Stoflawines zijn levensgevaarlijk omdat de longen vol sneeuw komen, waarna het slachtoffer door de smeltende sneeuw kan stikken. Natte- of grondlawines bij regen en dooi, die vaak in het voorjaar optreden, glijden of rollen van de hellingen of storten in het dal. Ze bewegen langzamer dan stofsneeuwlawines, maar de verplaatste massa en de aangerichte verwoestingen zijn vaak zeer groot.
Het lawinegevaar wordt in Europa aangegeven op een schaal van 1 tot 5. Bij waarschuwingsfase 1 op de gevarenschaal is de kans op lawines gering en het sneeuwdek stabiel en vast. Bij fase 2 is sprake van matig lawinegevaar, fase 3 betekent aanzienlijk gevaar, fase 4 staat voor groot lawinegevaar en bij fase 5 is het gevaar zeer groot. Bij die waarschuwingsfase is het sneeuwdek zeer instabiel en ontstaan spontaan talrijke grote lawines.
Bron: De tekst op deze pagina of een eerdere versie daarvan is afkomstig van de website van het KNMI.
Leda (Jupitermaan)
Leda is in afstand de tiende maan van Jupiter en is de kleinste erkende maan. Ze werd in 1974 ontdekt door Charles Kowal op het Mount Palomar observatorium. Ze is vernoemd naar de koningin van Sparta en is de moeder van Caster, Polydeuces, Clytemnestra en Helen van Troje. Leda heeft een lage dichtheid en draait in een vreemde baan om de planeet. Dit wijst er op dat Leda geen natuurlijke maan van Jupiter is, maar een ingevangen planetoïde. Over Leda is verder weinig bekend.
Lenticularis
Een lenticularis of lenswolk is een type wolk dat eruit ziet als een reusachtig luchtschip of een sigaar met gladgepolijste randen. Die opvallende vormen danken hun ontstaan aan wind of golfvormige beweging van lucht onder invloed van heuvels of bergen.
Wanneer de wind met een flinke kracht tegen de berg blaast wordt de lucht gedwongen te stijgen. Aan de achterzijde van de berg daalt de lucht dan weer.
Zo’n stijgbeweging plant zich voort tot hoog boven het niveau van de berg. Luchtlagen hoger in de atmosfeer koelen tijdens dat stijgproces af en raken soms verzadigd met waterdamp, waardoor zich wolken kunnen vormen. Daalt de lucht verderop, dan wordt de lucht weer warmer en raakt onverzadigd. De bewolking lost dan weer op.
Een lenswolk blijft daarom min of meer permanent boven dezelfde plaats hangen, terwijl de lucht gewoon verder stroomt. Vorming van lenswolken kan duiden op snelle stromingen in de hogere luchtlagen of plotseling toename van de wind op een bepaalde hoogte. Ballonvaarders worden in dergelijke situaties gewaarschuwd om niet te hoog te stijgen om te voorkomen dat ze plotseling in deze “snelle” luchtlagen terechtkomen. De plotselinge toename van de windsnelheid met de hoogte kan een ballon ineendrukken, waardoor deze zijn draagvermogen verliest en aan een vrije val begint.
Lensvormen doen zich in de bergen vaak voor bij föhnwinden en bij mooi-weersituaties. Ze zijn echter geen voorbode van mooi weer, vaak wordt het daarna minder fraai en kan er zelfs regen vallen.
Bron: De tekst op deze pagina of een eerdere versie daarvan is afkomstig van de website van het KNMI.
Lichtende Nachtwolken
Gedurende de maanden mei, juni en juli zijn er na middernacht aan een “heldere” hemel soms wolken te zien met een zilverachtige glans. Deze wolkenslierten met een fraaie vezelachtige structuur worden lichtende nachtwolken genoemd.
Ze zijn vrij zeldzaam en komen onregelmatig voor. Soms zijn enkele keren per maand te zien, maar meestal gaat de zomer voorbij zonder dat ze worden waargenomen. Lichtende nachtwolken komen voor op een hoogte van ongeveer 80 kilometer. Dit is veel hoger dan de ‘normale’ bewolking die een hoogte van maximaal 20 kilometer kan bereiken. Na zonsondergang weerkaatsen die hoge wolken nog een tijd zonlicht. De gewone wolken steken daar donker tegen af en kleuren na zonsondergang rood en vervolgens donkergrijs. De lichtende nachtwolken blijven wit, geel-oranje of lichtblauw! Sterren blijven zelfs door deze bewolking zichtbaar. Het ontstaan van deze prachtige nachtwolken hangt samen met microscopisch kleine deeltjes in de bovenste lagen van de atmosfeer die daar soms in grote getalen aanwezig zijn. De deeltjes alleen zijn niet voldoende, er is ook waterdamp nodig en een zeer lage temperatuur ergens tussen de -90°C en de -145°C. Op de deeltjes zet zich dan een laagje ijs af wat het zonlicht naar de aarde kan terugkaatsen.
Wie de lichtende nachtwolken een tijd lang observeert ziet dat de vormen snel veranderen. Op de hoogte waar deze wolken zich ophouden komen zeer sterke luchtstromingen voor. Windsnelheden van 600 km/h zijn niet ongewoon! De wolken krijgen hierdoor een bijzonder turbulent aanzien en de karakteristieke golven en ribbels verdwijnen weer even snel als ze gekomen zijn.
Lichtjaar
Een lichtjaar is de afstand die het licht in één jaar aflegt, ongeveer 9460 miljard kilometer.
De term wordt veel gebruikt voor afstandsmetingen in de astronomie, zij het vooral in populaire teksten. In wetenschappelijke teksten is de parsec meer gebruikelijk als afstandsmaat.
Lichtsnelheid
De lichtsnelheid in vacuüm is 299.792.458 meter per seconde. Deze waarde is zeer nauwkeurig bepaald. Het getal wordt vaak afgerond naar 300.000.000 meter per seconde, oftewel 300.000 kilometer per seconde. In natuurkundige formules wordt de lichtsnelheid meestal weergegeven met de letter c.
In de 17e eeuw deed Galileo Galilei al pogingen om de lichtsnelheid te berekenen maar slaagde daar niet in. In 1646 stelde Ole Rømer de lichtsnelheid vast op 225.000 km/s. In de 19e eeuw ontdekte men dat de snelheid van het licht in vacuüm altijd constant is. Dit bleek uit experimenten van Michelson en Morley. Ook als iemand zelf in beweging is met een lamp in zijn hand, gaan voor die persoon de lichtstralen in alle richtingen nog steeds met dezelfde snelheid. Dit geldt ook voor het licht dat vanuit een andere bron naar de persoon toe reist. De lichtsnelheid is in alle richtingen en onafhankelijk van de snelheid van de reiziger (vaak de waarnemer genoemd) gelijk. Dit strookt niet met de klassieke Newtoniaanse natuurkunde. Het is een van de uitgangspunten van de relativiteitstheorie van Albert Einstein.
De lichtsnelheid is de maximale snelheid voor deeltjes en informatie. Een deeltje dat in rust geen massa heeft, zoals het foton reist altijd met de lichtsnelheid, een deeltje met massa gaat altijd langzamer; er zou een oneindige hoeveelheid energie nodig zijn om het tot de lichtsnelheid te versnellen. De theorie van Einstein laat echter ook de mogelijkheid van tachyonen toe: deeltjes die altijd sneller gaan dan het licht, en oneindig veel energie nodig hebben om tot de lichtsnelheid af te remmen. Of ze daadwerkelijk bestaan is nog volledig onbekend, en kan ook in beginsel niet worden aangetoond.
De lichtsnelheid in stoffen, zoals glas is lager dan de lichtsnelheid in vacuum, zie bijvoorbeeld het effect in de Wet van Snellius. Het is deze vertraging die het effect van lichtbreking in een prisma veroorzaakt; het bijbehorende getal staat bekend als de brekingsindex.
De Deense Harvard natuurkundige Lene Hau slaagde er in 1998 in om de gemiddelde snelheid van het licht te verlagen. Zij deed dit door atomen af te koelen tot een miljoenste graad boven het absolute nulpunt. Atomen gaan zich dan gedragen als behorend tot een enkel superatoom. Deze toestand noemt men een Bose-Einstein condensaat. In 1999 slaagde de onderzoeksgroep erin om het licht zelfs volledig stil te laten staan. De tijdsduur dat het licht stil stond duurde slechts één milliseconde.
Recente proeven hebben ook aangetoond dat het mogelijk is om de groepsnelheid van licht boven c te brengen. Een experiment zorgde ervoor dat een laserstraal door een cesiumwolk vloog over een zeer korte afstand met een snelheid van 300 keer c. Maar spijtig genoeg is deze techniek niet mogelijk om informatie te verzenden sneller dan het licht.
Lysithea (Jupitermaan)
Lysithea is in afstand de twaalfde maan van Jupiter. Met een diameter van slechts enkele tientallen kilometers is ze één van de kleinste manen die tot nog toe zijn ontdekt. De maan werd voor het eerst waargenomen in 1938 door Seth Barnes Nicholson op het Lick observatorium, gezien de kleine afmetingen een opmerkelijke prestatie. Lysithea is vernoemd naar de dochter van Oceanus (mythologie).
Over Lysithea is zeer weinig bekend. Wel kunnen we zeggen dat vanwege de grote glooiingshoek de maan oorspronkelijk vermoedelijk afkomstig is uit een ander deel van het zonnestelsel.
M
Maan
Na de Aarde is de Maan het hemellichaam waar we het meest van afweten. Al vele duizenden jaren nemen mensen de maan waar, en maken ze er tekeningen van. Door het bestuderen van de maanfasen konden Griekse filosofen concluderen dat de aarde rond is. Galileï ontdekte met zijn primitieve telescoop dat de maan bedekt is met kraters. Bovendien is het -tot nu toe- de enige wereld buiten de Aarde waar al mensen zijn geweest. De Maan draait in 27 dagen en 7 uur om de aarde, en in ongeveer dezelfde periode om haar eigen as. Daardoor keert zij altijd dezelfde kant naar de Aarde. Dit heet een gekoppelde rotatie.
Door kleine schommelingen van de maan, libraties genoemd, kunnen we vanop de Aarde toch iets meer dan de helft van de Maan zien. Alles bij elkaar kenden we reeds 59 % van het maanoppervlak, voor de Russische satelliet Loenik III in 1959 de eerste foto van de achterkant van de Maan naar de Aarde doorzond.
Tijdens een maan-dag, die twee aardse weken duurt, kan de temperatuur oplopen tot meer dan 100 °C. ‘s Nachts daalt de temperatuur snel tot -160 °C: de Maan heeft immers geen atmosfeer die de warmte kan vasthouden en verdelen over het oppervlak.
Oppervlak (Maria)
Met het blote oog kan je al meteen zien dat de maan twee verschillende terreintypes heeft: het grootste deel van de maan is licht, maar er zijn een aantal grote donkere vlekken zichtbaar. Deze worden zeeën genoemd, in het Latijn: Mare, meervoud Maria, omdat men vroeger dacht dat het net zoals op aarde grote waterplassen waren.
In werkelijkheid zijn de zeeën enorme vlakten van basalt, ontstaan door uitvloeiend gesteente: toen ongeveer 3 miljard jaar geleden een aantal grote meteorieten op het maanoppervlak insloegen, ontstonden grote kraters. De inslagen waren zo krachtig dat de maankorst openscheurde, zodat vloeibaar gesteente uit de mantel naar de oppervlakte kon stromen. Daar koelde het dan weer af.
Achterkant van de Maan
De achterkant van de Maan ziet er anders uit dan de zijde die wij altijd zien. Zo is de achterkant veel grover met veel meer kraters. Dat we altijd maar één kant van de Maan zien, komt overigens niet doordat de Maan niet zou draaien – integendeel zelfs. Het hemellichaam heeft, in terminologie, een ‘gebonden rotatie’: hij draait net zo snel rond de Aarde als rond zijn eigen as. Zodoende zien we steeds zijn voorkant, alsof er iemand om je heen loopt die steeds zijn gezicht naar je toegekeerd houdt.
De maanbodem
Toen de Apollo 11 op de maan landde, was één van de moeilijkheden het inschatten van de stevigheid van de maanbodem. Sommige wetenschappers hadden gewaarschuwd dat de maanlander wel eens zou kunnen wegzinken in een laag stof van enkele meters diep. Dat was dan ook een grote bezorgdheid van Armstrong en Aldrin toen ze hun ruimtetuig neerzetten. Wanneer Armstrong de ladder van de maanlander begon af te dalen, hield hij nauwlettend de brede poten van het ruimtetuig in het oog. Gelukkig bleek dat de zware maanlander niet meer dan enkele centimeters was weggezakt, en dat de astronauten veilig over het maanoppervlak konden lopen. Het maanstof, ook regoliet genoemd, bestaat uit verpulverde stenen en mineralen. Soms vinden we dit regoliet ook in grotere brokken, aan elkaar geklit door glas dat is ontstaan door de verhitting van silicium bij een inslag. De laag regoliet is zo’n 8 meter dik, een beetje zoals de laag zand die de aarde bedekt.
Maanauto
De maanwagen (Engels: Lunar Rover Vehicle, LVR) is een elektrisch voertuig dat was ontworpen voor gebruik op de maan. Tijdens de laatste Apollo missies zijn er drie van deze voortuigen meegenomen naar de maan.
Grotere actieradius
De belangrijkste reden om de maanwagens naar de maan te sturen was om grotere afstanden af te kunnen leggen. Voorheen moesten astronauten altijd in de buurt van de maanlander blijven. Met de eerste maanwagen (Apollo 15) werd in ruim drie uur tijd een afstand van 27,8 km afgelegd. Tijdens de Apollo 16 missie werd een vergelijkbare afstand afgelegd. De Apollo 17 rover legde in 4 uur en 26 minuten in totaal 35,9 km af waarbij de maximale afstand tot de maanlander 7,6 km was. Tijdens deze rondreisjes over de maan werden er vooral stenen verzameld die later mee teruggenomen zijn naar aarde voor onderzoek.
Uitvouwbaar ontwerp
Op enkele kleine aanpassingen na waren alledrie de maanwagens identiek. Ze hadden een lengte van 3,1 m, een wielbasis van 2,3 m en een massa van 210 kg. Het chassis was grotendeels van aluminium en diende na het uitladen uit de maanlander te worden uitgevouwen. In opgevouwen toestand bedraagde de afmetingen 0,9 x 1,50 x 1,70 m. In 20 minuten kon het voertuig rij-klaar worden gemaakt en bood het naast de bestuurder plaats aan één extra passagier. Daarnaast was er ruimte voor communicatie apparatuur en te verzamelen maanstenen. Elk van de vier wielen had een eigen elektromotor (vermogen 0,18 KW) die werd aangedreven door een meegevoerde 36 V accu. De besturing vond plaats met een joystick en de maximale snelheid bedroeg ongeveer 13 km/uur. Het dashboard was voorzien van meters voor onder andere afgelegde afstand, snelheid, richting (zonschaduw, kompas werkt op de maan niet), acculading, temperatuur en een gyroscoop. De stoelen stonden in het midden van het voertuig en waren dusdanig ontworpen er met een ruimtepak aan op gezeten kon worden. De wielen hadden een diameter van 81,8 cm en de “banden” waren van gevlochten staaldraad en 23 cm dik. Luchtbanden zijn in het vacuum op de maan minder geschikt. De maanwagens werden gebouwd door Boeing in opdracht van NASA.
Nieuwe accu en ze rijden weer!
Alle drie de maanwagens zijn bij terugkeer van de astronauten op het maanoppervlak blijven staan. Als gevolg van de afwezigheid van weersinvloeden en menselijk activiteit, staan ze er anno 2004 nog exact zo bij als dat ze begin jaren ’70 zijn achtergelaten. Als er ooit weer mensen terugkeren naar de maan met een verse accu, zijn ze direct klaar voor gebruik.
Maansverduistering
Een maansverduistering doet zich (op aarde) voor wanneer de zon, de aarde en de maan op één lijn staan (met de aarde in het midden). Normaal weerkaatst de maan het licht van de zon naar de aarde, maar tijdens een maansverduistering staat de aarde in de weg en ontvangt de maan geen zonlicht: de maan bevindt zich in de schaduw van de aarde en is niet zichtbaar. Het zonlicht dat door de aardatmosfeer dringt is rood, wat een rode gloed op de verduisterde maan kan veroorzaken.
Een ‘penumbrale’ maansverduistering doet zich voor wanneer de maan door de bijschaduw van de aarde trekt en niet door de kernschaduw. In dat geval is de volle maan wat minder helder. Een totale maansverduistering doet zich voor wanneer de maan wel door de kernschaduw (umbra) van de aarde trekt; als slechts een gedeelte van de maan door de umbra gaat, is er sprake van een gedeeltelijke maansverduistering.
Maansverduisteringen doen zich alleen voor tijdens volle maan, wanneer de maan tegenover de zon staat. Er doet zich echter niet tijdens elke volle maan een verduistering voor, omdat de maan zich meestal iets boven of onder de ecliptica (het vlak waarin de aarde rond de zon draait) bevindt.
In tegenstelling tot zonsverduisteringen, die in een klein gebied van de aarde te zien zijn, zijn maansverduisteringen in principe overal op aarde waar het nacht is te zien.
Tijdens een maansverduistering op aarde doet zich op de maan een zonsverduistering voor: de aarde staat voor de zon.
De Oude Grieken concludeerden dat de aarde een bol was omdat tijdens maansverduisteringen de rand van de schaduw altijd rond was.
Maartse buien
Buien waarin naast regen ook sneeuw en hagel voorkomt worden winterse buien genoemd. In de maanden maart en april noemt men een weertype met buien afgewisseld door zon maartse buien. Onze zuiderburen spreken van voorjaarsbuien, terwijl de Engelse meteorologen het over “April showers” hebben. Het weerbeeld is guur met lage temperaturen, windvlagen en natuurlijk neerslag in de vorm van regen, sneeuw of hagel.
De koude lucht, afkomstig uit de poolstreken, wordt aan de achterkant van een depressie (lage drukgebied) naar de Noordzee gevoerd. In het vroege voorjaar is de zee en de lucht vlak daarboven warmer dan de poollucht op grote hoogte in de atmosfeer. Warme lucht is lichter dan koude lucht, zodat het warmere luchtlaagje vanaf de zee zal stijgen. Dit leidt uiteindelijk tot de vorming van talrijke buien. In de atmosfeer kunnen deze afzonderlijke buienwolken aaneengroeien tot gigantische buiencomplexen. De buien drijven het land in en kunnen tot laat in het voorjaar vooral in de kustgebieden nog voor een sneeuwdek zorgen.
Bij de zwaarste maartse buien kan het ook onweren. In het binnenland sterven de buien ‘s avonds uit wanneer het daar sterk afkoelt. Overdag, wanneer het land tijdens opklaringen sterk wordt opgewarmd door de zon, breidt de buienactiviteit zich verder landinwaarts uit. Over het algemeen valt er uit maartse buien weinig neerslag omdat ze door de harde wind snel overtrekken en dus van korte duur zijn. Tussen de buien door klaart het weer op en is de lucht diep blauw. Dat komt omdat de poollucht weinig verontreiniging bevat en ook erg droog is. Het zonlicht wordt dan veel minder verstrooid zodat de stapelwolken mooi afsteken tegen een blauwe hemel.
Kortom: Fantastisch Hollands weer!!
Maksutov-Cassegrain
De Maksutov-Cassegraintelescoop. Dit type telescoop is in de 2e wereldoorlog ontwikkeld. Een Rus, Maksutov en een Nederlander, Bouwer ontwikkelden onafhankelijk van elkaar dit type telescoop. Helaas is de naam van de Nederlander verloren gegaan zodat nu alleen de naam van Maksutov wordt gebruikt. De telescoop lijkt erg veel op een Schmidt-Cassegrain maar de correctielens heeft een andere vorm. De correctielens is bol en zorgt zo voor een groot brandpuntsafstand. Maksutov-telescopen zijn populair, ze zijn vaak als kleine telescoop verkrijgbaar. Dergelijke telescopen zijn zeer geschikt om ook als een flinke telelens te gebruikt te worden.
Mars
Afstand tot de zon: 227.940.000 km
Diameter: 6.794 km
Massa: 6,4219 * 10^23 kg
Mars is de bloedrode god van de oorlog. Dankzij de vele gelijkenissen met de Aarde is deze planeet vaak in verband gebracht met leven en water. De vele uitgesleten kanalen en delta’s wijzen er inderdaad op dat Mars ooit een behoorlijke hoeveelheid water had. Onlangs heeft NASA’s Marssonde Mars Oddysey een gedeelte van dit water getraceerd tot een aantal meter onder de Marsbodem. Wat is er op Mars gebeurd?
Mars heeft, net als Aarde, een gevarieerd landschap. Het mooiste voorbeeld hiervan is Olympus Mons, met 24 kilometer de hoogste berg van het zonnestelsel. Mars heeft twee kleine maantjes, Phobos en Deimos (resp. 12 en 23 kilometer in doorsnee). Deze maantjes zijn hoogstwaarschijnlijk twee passerende asteroïden die nooit aan de zwaartekracht van Mars hebben kunnen ontsnappen.
De grote hamvraag is uiteraard: Zal de mens ooit lopen op Mars? De technologie en de wil zijn beide aanwezig, dus het is eigenlijk meer de vraag wanneer de mens voet zal zetten op de rode planeet. Het recent ontdekte water onder het Mars-oppervlak maakt het bevoorraden van een bemande reis een stuk eenvoudiger. Een reis die veel tijd in beslag zal nemen en veel geduld en uithoudingsvermogen van de bemanning zal vergen…
Melkwegstelsel
Een ”Melkwegstelsel” is een grote verzameling sterren die een zeker verband met elkaar hebben. De sterren worden bij elkaar gehouden door de zwaartekracht. Melkwegstelsels hebben doorgaans een spiraalvormige of bolvormige structuur.
Als de nachtelijke hemel bekeken wordt, zien we ongeveer in het centrum een strook van dicht op elkaar staande sterren, dat is het melkwegstelsel waar wij van deel uitmaken, de Melkweg. Het geheel daarvan vormt een enorme schijf die we op deze manier op de zijde bekijken, waardoor de sterren dichter opeen lijken te staan. Helaas is de melkweg alleen goed te zien bij een donkere hemel, wat in Nederland door de lichtvervuiling vooral in de Randstad niet voorkomt. Daar het zonnestelsel zelf deel uitmaakt van onze Melkweg, kunnen wij daarvan slechts een deel zien.
De Andromedanevel in het gelijknamige sterrenbeeld geeft een goed totaalbeeld van de figuur zoals ook ons Melkwegstelsel er uitziet.
Mercurius
Afstand tot de zon: 57.910.000 km
Diameter: 4.880 km
Massa: 3,30 * 10^23 kg
Mercurius is de planeet die het dichtst bij de zon staat. Hierdoor kan de temperatuur op Mercurius extreem hoge waarden bereiken (aan de door de zon verlichte kant kan de temperatuur tot boven de 400°C oplopen!).
Omdat Mercurius bijna geen atmosfeer heeft, koelt de planeet snel af: aan de verduisterde zijde is het al snel -180°C!
Opvallend is dat Mercurius in slechts 87 aardse dagen om de zon draait, maar 58 aardse dagen nodig heeft voor één omwenteling om zijn eigen as! Even rekenen en je komt tot de conclusie dat één Mercurius-jaar ongeveer 1 1/3 mercurius-dag duurt!!
Mercury
Mercury is het eerste programma van de Verenigde Staten voor bemande ruimtevaart en had als doel de eerste Amerikaanse ruimtevaarders in een baan om de aarde te brengen, het bestuderen van functioneren en gedrag van de mens in die omgeving, en na afloop capsules en bemanning veilig op aarde te laten terugkeren.
In het kader van het Mercury ruimtevaartprogramma zijn een aantal bemande en onbemande ruimtevaarttuigen gelanceerd. De onbemande lanceringen betroffen testvluchten met in enkele gevallen dieren aan boord.
De Mercury capsule was een zeer kleine een-persoons ruimtevaarttuig. Er werd wel over gezegd dat je er niet instapte, maar dat je hem aantrok. Ze waren volledig vanaf de grond bestuurbaar voor het geval dat de bemanning onwel zou worden.
Voor de Mercury vluchten werden drie verschillende raketten gebruikt, de Little Joe, Redstone, en Atlas. De Little Joe en Redstone raketten werden gebruikt voor de ballistische vluchten, de Atlas raketten voor de vluchten in een baan om de aarde. De Atlas raketten waren oorspronkelijk bedoeld voor kernkoppen en moesten extra worden versterkt om de Mercury capsules te kunnen dragen.
Voor de bemande Mercury vluchten werden 7 voormalige test-piloten van de Amerikaanse luchtmacht geselecteerd. Ze werden bekend als de Mercury Seven: Alan Shepard, Virgil Grissom, John Glenn, Scott Carpenter, Walter Schirra, Leroy Cooper en Donald Slayton. Zes van de zeven hebben een Mercury vlucht uitgevoerd, Donald Slayton werd medisch afgekeurd maar heeft later gevlogen in het kader van het Apollo-Soyuz Test Project.
Daarnaast vonden 20 onbemande lanceringen plaats, die niet allemaal slaagden.
Messier catalogus
Charles Messier 1730-1817, heeft zich vooral toegelegd op het ontdekken van kometen. Het probleem was dat hij regelmatig neveltjes voor een komeet aanzag. In die tijd was er namelijk nog helemaal geen steratlas waarop neveltjes stonden aangegeven. Daarom besloot hij zelf een lijst te maken van dergelijke nevels. Zo had hij een overzicht bij de hand van neveltjes die bij het zoeken naar kometen verwarrend zouden kunnen werken.
Zijn lijst van 103 objecten publiceerde hij in 1794. Het was de eerste nevelcatalogus. Van de 103 objecten die in zijn catalogus voorkomen heeft hij er maar liefst 61 zelf ontdekt.
Later is zijn lijst uitgebreid tot 110 objecten. De laatste zeven nevels zijn ontdekt door Méchain, uitgezonderd M 110.
M 104 werd in 1921 door Camille Flammarion aan de Messier lijst toegevoegd op grond van een met de hand geschreven notitie die Messier in zijn eigen katalogus had opgenomen.
M 105, 106 en 107 werden in 1947 toegevoegd door H.S. Hogg; M 108 en 109 in 1960 door Owen Gingerich. K.G. Jones stelde in 1968 voor om NGC 205 (een van de begeleiders van de Andromedanevel) M 110 te noemen; het object is vrijwel zeker door Messier waargenomen.
De Messier-lijst is lange tijd de enige nevelcatalogus geweest. In 1888 verscheen een veel uitgebreidere catalogus.
Deze catalogus is samengesteld door Johan L.E. Dreyer die leefde van 1852 tot 1926. Zijn catalogus bevat maar liefst 7840 objecten. De naam van deze catalogus is wereldberoemd.
Het is de New General Catalogue of Nebulae and Clusters of Stars. Meestal wordt deze naam afgekort tot NGC.
De catalogus van Dreyer is in 1895 en 1905 nog eens uitgebreid met de Index Catalogue, meestal afgekort tot IC. Samen bevatten deze aanvullingen nog eens vijfduizend objecten.
Meteoren
Behalve planeten en planetoïden bevinden zich in het zonnestelsel gigantische hoeveelheden brokjes kosmisch gruis (meteoroïden), die tijdens hun baan om de zon de aarde passeren. Als zo’n brokje met grote snelheid tegen de atmosfeer van de aarde botst, verbrandt het door de wrijvingswarmte. We zien een “vallende ster” (meteoor).
Deze meteoren zijn meestal heel erg klein (enkele millimeters) en komen met een gangetje van ca. 70 km/sec! de atmosfeer van de aarde binnen. Grote meteoroïden kunnen extreem helder oplichten als ze de aardse atmosfeer binnendringen. Soms zijn ze helderder dan de volle maan! We noemen dit dan een bolide. Als de meteoroïde zo groot is dat er na de tocht door de atmosfeer nog materiaal over blijft komt het restant op aarde terecht (meteoriet). Heel af en toe is dit restant zo groot dat er op aarde een heuse krater geslagen wordt, denk maar aan de krater in Arizona.
Op bepaalde dagen van het jaar zijn er heel veel meteoren te zien. Op zo’n moment doorkruist de aarde de baan van een meteoroïde zwerm., afkomstig van bijvoorbeeld komeetresten. door vertekening, perspectief genaamd, lijken alle meteoren uit zo’n zwerm uit één punt te komen. Dit punt noemen we de radiant van de meteorenzwerm. De naam van de zwerm is afgeleid van het sterrenbeeld waarin de radiant zich bevindt. In de maanden juli en augustus beweegt de aarde door een gebied met restanten van de komeet Swift-Tuttle. Vanaf de aarde gezien lijken al die meteoren uit het sterrenbeeld Perseus te komen. De meteoren uit deze zwerm worden dan ook Perseïden genoemd. Ze zijn zichtbaar tussen 17 juli en 24 augustus.
Meteorenregen
Een komeet laat in zijn baan altijd een grote wolk stof en gruis achter. Als de aarde door zo’n stofveld passeert, komen veel van deze stofdeeltjes in aanraking met de dampkring van de aarde (voor meer info, zie meteoren).
Het lijkt vaak alsof de meteoren uit een meteorenregen allemaal vanuit één enkel punt komen. Dit punt heet de radiant. De meteorenregens worden vernoemd naar het sterrenbeeld waarin hun radiant lit. Zo hebben de Perseïden hun radiant in het sterrenbeeld Perseus. De intensiteit van de meteorenregen hangt samen met de grootte van de passerende komeet; he groter, hoe meer stofdeeltjes. De Perseïden zijn altijd een waar schouwspel, soms kunnen er meer dan 100 (!) meteoren per minuut gezien worden!!
Laten we over één ding duidelijk zijn: Er zijn maar weinig dingen spectaculairder dan een goede meteorenregen op een donkere avond!!
Metis (Jupitermaan)
Metis is de binnenste maan van Jupiter. Ze werd ontdekt in 1979 door de Voyager 1 ruimtesonde en werd vernoemd naar de mythologische figuur Metis, de eerste vrouw van Zeus. Metis ligt binnenin de hoofdring van Jupiter en kan de bron zijn van het materiaal waaruit deze bestaat. Omdat de baan van Metis zo dicht bij Jupiter ligt, ondervindt de maan extreme getijdekrachten. Maar omdat de maan zulke kleine afmetingen heeft, slechts 29 kilometer in diameter, is dat niet voldoende om de maan uiteen te rijten. De vorm van de maan is zeer onregelmatig; de getijdekrachten en periodieke inslagen hebben voorkomen dat de maan een bolvorm aanneemt.
De baan van Metis ligt binnenin de ‘synchronale baan’ van Jupiter en daardoor zal ze op den duur op Jupiter te pletter slaan.
Mimas (Saturnusmaan)
Mimas is een maan van Saturnus. De maan werd in 1789 ontdekt door William Herschel. Mimas’ lage dichtheid (1,17) is een aanwijzing dat de maan voor een groot deel uit bevroren water bestaat, met maar een kleine hoeveelheid steen. Het meest opvallende kenmerk van Mimas is een grote inslagkrater met een doorsnede van 130 km, genaamd Herschel, naar de ontdekker van de maan. Herschel beslaat bijna 1/3 deel van de diameter van de gehele maan. De rand is ongeveer 5 km hoog, de diepste delen zijn wel 10 km diep, en de centrale berg is 6 km hoog. Als er een krater van vergelijkbare grootte op de Aarde te vinden was, dan zou deze een diameter van 4000 km hebben, breder dan Canada. De inslag die deze krater veroorzaakte heeft waarschijnlijk Mimas bijna uiteengeslagen; aan de andere kant van de maan zijn scheuren te zien die mogelijk zijn veroorzaakt door schokgolven van de inslag die door de volledige maan zijn gegaan.
Het oppervlak is bedekt met kleinere inslagkraters, maar geen van deze zijn ook maar enigszins de grootte van Herschel. Minas wordt ook wel vergeleken met de Death Star uit de film Star Wars. Ondanks dat Minas bedekt is met kraters, is dit niet evenredig verdeeld over het oppervlak. Het grootste deel van het oppervlak is bedekt met kraters met een doorsnede van meer dan 40 km, echter in het zuidelijk poolgebied zijn kraters groter dan 20 km bijna niet te vinden. Dit is een aanwijzing dat in deze gebieden er een proces gaande is wat de grotere kraters heeft verwijderd.
MIR
De Russische Mir (Мир, wat in het Russisch zowel wereld als vrede betekent) was het eerste permanent bewoonde ruimtestation in een baan om de Aarde. Het bestond uit verschillende met elkaar verbonden modules, waarvan de eerste module op 19 februari 1986 werd gelanceerd en de laatste in 1996. Mir was gebaseerd op de al eerder door de Russen gelanceerde Saljoet ruimtestations. Gedurende de tijd dat Mir in een baan om de aarde cirkelde, is er veel wetenschappelijk onderzoek verricht.
Op een enkele uitzondering na, is Mir tot augustus 1999 continu bewoond geweest. Op 23 maart 2001 keerde Mir na 15 jaar terug in de Aardse atmosfeer om vervolgens in brokstukken in het zuiden van de Grote Oceaan neer te storten. Voor die tijd waren er nog vage plannen om Mir te gebruiken als televisie- of filmstudio, maar daarvoor bleek hij te onstabiel en te onveilig. Het zou eenvoudigweg te duur worden om Mir nog langer in gebruik te houden.
Modules
De Mir Core Module was de eerste module (gelanceerd in 1986) en beschikte over een besturingseenheid en woonruimte. De Kvant I (1987) en Kvant II (1989) beschikte over wetenschappelijke instrumenten en een ruimte voor persoonlijke verzorging. Met de in 1990 gelanceerde Kristall module werd het arsenaal aan wetenschappelijke apparatuur verder uitgebreid. De Spektr module (1995) leverde woon en werkruimte voor de Amerikaanse astronauten, die inmiddels ook regelmatig gebruik maakte van Mir. In 1996 werden de laatste twee modules aangekoppeld; Priroda (voor de bestudering van de aarde) en de Docking Module, waarmee de Space shuttle op een veilige en stabiele manier aan Mir gekoppeld kon worden.
Aan het eind van zijn levensduur was de omvang van Mir 33 x 31 x 27,5 m en de massa omstreeks 140 duizend kilo. In totaal zijn er ruim honderd ruimtevaarders aan boord geweest. Sinds de lancering van de eerste module heeft Mir ruim 360 duizend maal rond de aarde gedraaid op een gemiddelde hoogte van 375 kilometer.
Codenaam ‘Phase One’
De Amerikaanse president George H. W. Bush en zijn Russische collega Boris Jeltsin kwamen in juni 1992 overeen dat beide naties zouden samenwerken bij het verkennen van de ruimte. Het eerste resultaat daarvan was dat er een Amerikaan aan boord klom van Mir en er twee Russische kosmonauten aan boord van de Space Shuttle gingen. Deze samenwerking, waarbij de Amerikanen veelvuldig gebruik maakte van Mir, werd bekend onder de codenaam ‘Phase One’ (Eerste fase).
Ruim een jaar na de overeenkomst kondigen Al Gore en Viktor Tsjernomirdin in september 1993 de plannen voor een nieuw ruimtestation aan: Phase Two (Tweede fase). Hiermee was de basis voor het International Space Station (ISS) gelegd.
Problemen met Mir
De laatste jaren had Mir regelmatig problemen. Op 23 februari 1997 brak er brand uit aan boord en scheelde het weinig of de complete bemanning had het ruimtestation moeten verlaten (daarvoor was een Sojoez reddingsschip beschikbaar). Vier maanden later kwam Mir in botsing met een onbemand Progress vrachtschip, waarbij een gat in de romp sloeg en een deel van Mir moest worden afgesloten. Andere problemen waren de energievoorziening die regelmatig uitviel en de temperatuur, welke in de Kvant II module regelmatig opliep tot meer dan 40 graden Celsius. Gebrek aan vertrouwen, coördinatiestroringen en taalproblemen verergerden de problemen nog eens.
Terugkeer naar Aarde
Met behulp van een op 27 januari 2001 aangekoppeld Progress vrachtschip werd tussen 7 maart en 21 maart Mir in een lager gelegen baan gebracht op 220 kilometer. Plotseling trad er een nieuw probleem op; Mir begint langzaam te tollen. Omdat het stabieliseren erg veel brandstof zou kosten wordt dit uitgesteld tot de laatste dag voor de impact. In Japan, Nieuw-Zeeland en Australië ontstaat grote onrust over de schade die eventueel op land neerstortende brokstukken zouden aanrichten. Om deze onrust weg te nemen wordt er voor 2 miljoen dollar een verzekering afgesloten die eventuele schade dekt. Op 23 maart dook Mir met een snelheid van ongeveer 8 m/s de dampkring binnen. Door de grote plotselinge afremming door de toenemende luchtdruk en de hoge temperatuur breekt het schip in stukken en sommige onderdelen verbranden. Vanaf de Fiji eilanden waren de verbrandende delen goed zichtbaar. Over een gebied van zo’n 5000 kilometer lang en 200 kilometer breed op 4000 kilometer ten oosten van Nieuw-Zeeland kwamen de brokstukken neer in de Grote Oceaan.
Miranda (Uranusmaan)
Miranda is een maan van Uranus. De maan is in 1948 ontdekt door Gerard Kuiper. Miranda is genoemd naar de dochter van de tovenaar Prospero uit Shakespeare’s stuk The Tempest.
Miranda’s opmerkelijkste kermerken zijn de diepe canyons van soms wel 20 kilometer diep. Deze canyons zijn waarschijnlijk het gevolg van extreme tectonische activiteit door de nabijheid van Uranus. De temperatuur bedraagt slechts -187 °C.
Mist
Mist is beperking van het zicht door kleine in de lucht zwevende waterdruppeltjes. Er is in meteorologische termen pas sprake van mist als het zicht aan het aardoppervlak minder dan 1000 meter bedraagt. Bij dichte mist is het zicht minder dan 200 meter, bij zeer dichte mist minder dan 50 meter. Mist kan zich vormen door afkoeling van zeer vochtige lucht (tot onder het dauwpunt) of door menging van koude met warme vochtige lucht. De vorming van mist hangt af van veel factoren, zoals begroeiing, reliëf en de nabijheid van open water.
Mist kan ontstaan door afkoeling rond zonsondergang of vaak pas tegen zonsopkomst en vormt zich het eerst boven een weiland waarschijnlijk in de buurt van een sloot waar de lucht vochtig is. De eerste mist zien we dus meestal langs de weg en mistbanken die de weg opdrijven lossen daar in eerste instantie op door luchtbeweging en warmte van het verkeer. De mistvrije “tunnel” kan op sommige weggedeelten een tijdje standhouden, maar op andere plaatsen hangen de mistbanken meteen over de weg. Vooral zo’n situatie, met grote verschillen in zicht, is gevaarlijk voor verkeer dat pas in de mist snelheid mindert.
Soorten mist
De benamingen die in de meteorologie aan mist worden gegeven verraden de omstandigheden waaronder de mist ontstaat.
Grondmist of laaghangende mist is mist beneden ooghoogte.
Stralingsmist vormt zich boven een weiland door uitstraling bij helder weer, waarbij na zonsondergang het aardoppervlak afkoelt. De koudere en zwaardere lucht stroomt op een enigszins hellend weiland in de richting van een sloot, waar door menging met vochtige lucht slootmist ontstaat. De plaatselijke mist bereidt zich meestal snel uit, zodat de voor het verkeer zo verraderlijke mistbanken ontstaan.
Boven een sneeuwdek kan bij lage temperaturen tegen zonsondergang stralingsmist ontstaan, die zeer dicht kan worden en het zicht plaatselijk tot minder dan 10 meter kan beperken. Door aanvriezing van mist en bevriezing van natte weggedeelten kan het bovendien glad worden, zodat het voor het verkeer zeer gevaarlijk is. Ook bij invallende dooi vormt zich mist boven een sneeuwlaag, omdat de zachtere lucht dan over de koude sneeuw stroomt. De mist ontstaat bij aanvoer van de zachte lucht zodat er ook behoorlijk waait.
Zeemist ontstaat boven zee wanneer koude lucht over relatief warm zeewater stroomt of wanneer warme lucht in aanraking komt met een koude zee. In het voorjaar en het begin van de zomer kan bij aanvoer van warme lucht uit Zuid-Europa boven de koude Noordzee een uitgestrekt mistgebied ontstaan. Als de aflandige zuidoostelijke wind niet sterk is gaat langs de kust in de loop van de middag een wind van zee waaien, zodat de mist landinwaarts drijft. Deze plotseling van zee opkomende mist wordt zeevlam genoemd. Een oude benaming afkomstig van zeelieden die de mist in noordelijk gelegen arctische gebieden zagen onder het Noorderlicht. Ze dachten dat de zee in lichterlaaie stond en spraken ook wel van arctische zeerook.
Regenmist kan ontstaan als het regent uit warmere lucht die op enige hoogte in de atmosfeer wordt aangevoerd, terwijl het aan het aardoppervlak nog koud is. De warmere regen valt dan door de koude lucht waarin zich mist vormt. Regenmist ontstaat ook als na een hevige bui de zon doorbreekt en er weinig wind staat. In het felle zonlicht zien we dan de damp van straten en daken komen.
Mistmetingen
Het zicht door mist heen wordt gemeten met behulp van een transmissometer. Dit instrument bestaat uit een lamp, die een smalle lichtbundel richt op een fotocel. Bij mist wordt het licht door de waterdruppeltjes verstrooid, zodat de fotocel op enige afstand van de lamp minder licht ontvangt. Hoe minder licht er over blijft hoe dichter de mist en hoe slechter het zicht. De hoeveelheid ontvangen licht is dus een maat voor het zicht.
Dikke mistflarden laag bij de grond boven bijvoordeeld een weiland worden Witte wieven genoemd.
Bron: Grote delen van deze tekst zijn afkomstig van de website van het KNMI, http://www.knmi.nl
Motregen
Motregen is een vorm van regen waarbij de waterdruppels een kleinere diameter hebben dan 0,5 mm. Hierdoor vallen de druppels langzaam naar beneden. Motsneeuw is de sneeuwvariant.
Deze vorm van neerslag valt vaak tijdens de passage van een oud warmtefront of uit wolkenvelden, die overblijfselen zijn van oude lagedrukgebied. Het is vrijwel onmogelijk om motregen op een neerslagradar te zien, omdat de neerslaghoeveelheden uitermate klein zijn. Zeer sporadisch echter kan er sprake zijn van intensieve motregen.
N
Naiad (Neptunusmaan)
Naiad is een maan van Neptunus. De maan is in 1989 ontdekt door Voyager 2. Naiad is genoemd naar de nimfen uit de Griekse mythologie die geassocieerd werden met vers water zoals bronnen, putten en beekjes, de Naiads.
NASA
De National Aeronautics and Space Administration, afgekort tot NASA, is de federale organisatie in de Verenigde Staten, die verantwoordelijk is voor het Amerikaanse ruimtevaartprogramma. NASA voert ook onderzoek uit, en coördineert onderzoek op het gebied van luchtvaart- en ruimtevaarttechniek.
Geschiedenis van NASA
De voorganger van NASA was het National Advisory Committee on Aeronautics (NACA). Deze werd opgericht op 3 maart 1915 om onderzoek en ontwikkelingen op het gebied van luchtvaart te bevorderen. Op 1 oktober 1958 werd NACA omgevormd tot NASA, en werden enkele onderzoekinstuten daar aan toegevoegd: het Langley Aeronautical Laboratory, het Ames Aeronautical Laboratory, het Lewis Flight Propulsion Laboratory, en twee testfaciliteiten. NASA werd verantwoordelijk gesteld voor het ruimtevaartprogramma, dat daarvoor verdeeld was over elkaar beconcurrerende legeronderdelen.
Al gauw werd NASA uitgebreid met nog een aantal bestaande onderzoeksinstituten, onder andere de ruimtevaartafdeling van het Naval Research Laboratory in Maryland, het Jet Propulsion Laboratory dat werd bestuurd door het California Institute of Technology, en bovendien de Army Ballistic Missile Agency in Huntsville (Alabama) waar het team van Wernher von Braun werkte aan de ontwikkelingen van grote raketten.
NASA werd opgericht in een periode dat de Koude Oorlog in volle gang was. Deze werd gevoerd onder andere op het gebied van de ruimtevaart, wat zich uitte in een soort wedloop (de space race). De Sovjetunie lanceerde de eerste kunstmanen in een baan om de aarde, de Spoetnik 1 op 4 oktober 1957 en enkele weken later op 3 november de Spoetnik 2 met aan boord het hondje Laika. Dit voedde de angst onder de Amerikanen die vermoedden dat de Sovjetunie technisch superieur werd, of zelfs al was. Hun schrikbeeld was een Sovjetunie die met haar raketten de wereld in haar greep nam, en de wereldmacht over zou nemen.
Het was de taak van NASA om de wereld te laten zien dat de Verenigde Staten de Sovjetunie kon evenaren, en zelfs tot meer in staat was.
Het eerste grote project van NASA was Mercury, het programma dat tot doel had om de eerste Amerikanen in de ruimte te brengen. De Sovjetunie was NASA echter voor met het Vostok programma, en lanceerde als eerste een mens aan boord van een ruimtevaartuig. Toch slaagde NASA binnen enkele jaren om de space race te domineren. Het onbetwiste hoogtepunt was de eerste landing op de maan met Neil Armstrong en Edwin Aldrin tijdens de Apollo 11 vlucht. Hoewel de Sovjetunie destijds ontkende bemande maanlandingen te hebben nagestreefd, bleek later dat de Sovjetunie in het diepste geheim wel degelijk hard heeft gewerkt aan een eigen maanproject, totdat bleek dat de Amerikanen niet meer in te halen waren.
Nadat het Apollo programma was afgerond leek het er op dat NASA in een soort dal terecht kwam. Het had volgens velen het doel bereikt waar het voor was opgericht, en er was weinig interesse en weinig steun voor verdere ontwikkeling van de ruimtevaart. NASA boekte nog wat succesjes met onbemande ruimtevaartuigen zoals de Pioneer 10 en 11, de Voyagers en de Vikings, maar behalve de vier vluchten in het kader van het Skylab- en het Apollo-Soyuz Test Project vonden geen bemande vluchten meer plaats.
Dit moest veranderen met de Space Shuttle, het ruimteveer dat ruimtevaart goedkoop en bij wijze van spreken een alledaagse aangelegenheid moest maken. De vluchten met de Space Shuttle kregen echter bij lange na niet dezelfde hoeveelheid belangstelling als de Apollo-vluchten naar de Maan, ondanks dat de Space Shuttle een aantal bijzonder waardevolle en interessante missies heeft uitgevoerd.
Bovendien groeide de kritiek op NASA. Schattingen van projectkosten bleken meestal veel te laag, en de resultaten bleven achter bij de verwachtingen. De Space Shuttle bijvoorbeeld zou per kilogram nuttige lading vijftien keer zo goedkoop zijn als de Saturnus-raketten waarmee de Apollo-vluchten werden uitgevoerd. In werkelijkheid bleek de Space Shuttle drie keer zo duur te zijn. De Space Shuttle zou na landing binnen twee weken weer klaar zijn voor lancering, in de praktijk bleek dat drie tot zes maanden te zijn. Tot overmaat van ramp gingen twee Space Shuttles verloren, waarbij 14 ruimtevaarders om het leven kwamen.
Op 15 januari 2004 kondigde president George W. Bush ambitieuze plannen aan voor de ruimtevaart. Deze omvatten onder andere hervatting van bemande vluchten naar de Maan, gevolgd door bemande vluchten naar Mars. De plannen zouden NASA een mogelijkheid bieden om zich weer te profileren. De meningen van zowel het publiek als van de Amerikaanse volksvertegenwoordiging zijn sterk verdeeld, en het valt nog te bezien of ze zullen worden goedgekeurd.
Sommigen verwachten dat de rol voor NASA kleiner zal worden omdat de voortschrijdende techniek steeds meer mogelijkheden biedt om ruimtevaart economisch rendabel te maken, en het bedrijfsleven steeds meer initiatieven zal gaan ontplooien in de ruimtevaart. Daarbij wordt met name gedacht aan ruimtetoerisme en het winnen van energie en grondstoffen.
Natuurijs
Het ontstaan van natuurijs is een uiterst ingewikkeld proces, dat van diverse factoren afhankelijk is. Zo zijn uiteraard de temperatuur maar ook wind, bewolking en luchtvochtigheid belangrijke factoren. Tevens spelen de stroomsnelheid, diepte en ligging van het water een rol. Op stilstaand water vormt zich eerder ijs dan op een stromende rivier maar naarmate de waterplas dieper is duurt het langer voordat er ijsvorming optreedt. Onder bruggen gaat de ijsvorming langzamer, omdat dan de uitstraling minder sterk is, net als onder een wolkendek. Is de lucht droog, dan is ook de verdamping groot waardoor er veel warmte aan het water wordt onttrokken. Onder die omstandigheden zal het ijs ook bij een luchttemperatuur van iets boven het vriespunt aangroeien. In vochtigere lucht is dat niet het geval en zal, bij temperaturen boven nul, water op het ijs komen te staan.
Wind zal het bevriezingsproces in de regel versnellen, omdat de warmte die vrijkomt bij bevriezing dan snel wordt afgevoerd. Waait het echter hard, dan wordt bevriezing juist vertraagd omdat het water dan goed mengt en het warmere water van de bodem omhoog komt. Zo blijven de, voor schaatsers zo verraderlijke wakken bestaan, die tijdens een winderige vorstperiode dagenlang open kunnen blijven. Onder een laag sneeuw groeit het ijs in de regel minder snel aan. Het gewicht van een dik pak sneeuw kan het ijs onder water duwen. Vooral verse sneeuw is een slechte warmtegeleider, waardoor het ondergesneeuwde ijs nauwelijks warmte verliest en zodoende bevriezing wordt tegengegaan.
Tot slot: 8 cm dik ijs is voldoende om veilig overheen te schaatsen. Over 15 cm dik ijs kun je met een middenklasse auto over het ijs rijden en een grote groep mensen houdt het droog op een ijsvloer van een centimeter of dertig dikte.
Neptunus
Afstand tot de zon: 4.504.000.000 km
Diameter: 49.532 km (aan de equator)
Massa: 1,0247 * 10^26 kg
Na de ontdekking van Uranus was het een aantal geleerden opgevallen dat de baan van deze planeet niet klopte met berekeningen en theorieën. Men voorspelde daarom ook dat er verderop nog een planeet moest zijn die de baan van Uranus beïnvloedde. In 1846 werd Neptunus uiteindelijk, aan de hand van (incorrecte!) berekeningen, voor het eerst gelocaliseerd en waargenomen.
Omdat de baan van Pluto zo eccentriek is en deze op sommige punten de baan van Neptunus kruist (let op: kruisen is niet snijden, de planeten zullen elkaar nooit raken!), staat Neptunus op sommige momenten het verst van de zon. Neptunus heeft overduidelijk een interne energiebron; de planeet straalt twee keer zoveel energie uit dan dat hij ontvangt van de zon.
Neptunus heeft net als de andere gasplaneten ringen. Deze zijn echter zeer dun en er is weinig over bekend.
De atmosfeer van Neptunus verandert snel, wat deels te danken is aan de krachtigste winden van het zonnestelsel: 2000 kilometer per uur!!
Nereïde (Neptunusmaan)
Nereïde (Engels Nereid) is een maan van Neptunus. De maan is in 1949 ontdekt door Gerard Kuiper. Nereïde is genoemd naar de nimfen van de zee uit de Griekse mythologie. De Nereïden waren de vijftig dochters van Nereus en Doris.
Neutronenster
Neutronensterren zijn de overblijfselen van een supernova. Neutronensterren zijn ongeveer 10 kilometer in doorsnee, maar zijn even zwaar als de zon. De dichtheid van een neutronenster is dan ook onvoorstelbaar groot: Ongeveer 1.000.000.000.000 kilogram per kubieke centimeter!! Maar hoe komt een neutronenster zo dicht?
Na een supernova klapt de kern van een ster ineen. Als de oorspronkelijke ster groot genoeg was, blijft er een compacte kern over, die in blijft krimpen. Dit inkrimpen gaat alsmaar door en door. De atomen worden alsmaar verder en verder ineengedrukt totdat de elektronen en protonen in elkaar gedrukt worden en overgaan in ladingloze neutronen. De kern blijft inkrimpen, totdat deze ongeveer de dichtheid heeft van een atoomkern. Dan stabiliseert deze en vormt een zogenaamde neutronenster.
Een aantal weetjes over neutronensterren:
Neutronensterren hebben een enorm sterk magnetisch veld dat in sterkte wel kan oplopen tot 1 triljoen Gauss. In vergelijking: De sterkte van het magnetisch veld van de zon is 1 Gauss!!
Neutronensterren draaien tevens zeer snel om hun eigen as, sommige presteren het om 1000 keer per seconde om te wentelen!
Een neutronenster is een enorme energiebron: als je één kilo waterstof erop laat vallen komt er 30.000 triljoen Joule energie vrij! Dat is 40 keer zoveel energie dan wanneer je dezelfde waterstofatomen zou samensmelten tot heliumatomen (zoals gebeurt in een ster).
Pulsars
Sommige neutronensterren zenden met een zeer nauwkeurig interval stralings’flitsen’ uit. Deze neutronensterren worden ook wel pulsars genoemd. De rede dat de straling van een pulsar niet aanhoudend is, ligt hem in het feit dat een pulsar als een soort vuurtoren werkt. Onderstaand plaatje verklaart de vuurtoren-achtige aard van pulsars:
Nevels
Nevels zijn grote wolken interstellair gas. Nevels vind je in zowel de ‘kraamkamers’ als ‘graftomben’ van sterren. In de functie van kraamkamer zijn nevels enorme gaswolken die onder andere uit waterstof bestaan. Waterstof is de brandstof van de nieuwe, jonge sterren. Als graftombe bestaan de nevels uit iets zwaardere elementen, zoals zuurstof en koolstof. Er zijn verschillende soorten nevels, namelijk reflectienevels, emissienevels, planetaire nevels, supernovarestanten en absorptienevels.
Reflectienevels
Reflectienevels hebben hun zichtbaarheid te danken aan een nabije ster. Omdat deze ster door het gas heen ‘schijnt’, is het gas van de nevel waarneembaar.
Emissienevels
Emissienevels hebben, net als reflectienevels, hun zichtbaarheid te danken aan nabije sterren. Dankzij de energie van deze sterren ioniseert (ioniseren is het in hogere staat van energie brengen van materie) de omliggende gaswolk. Omdat de atomen in de gaswolk zoveel energie hebben gaan ze licht uitzenden, een verschijnsel dat we emissie noemen.
Absorptienevels
Een absorptienevel is een donkere gaswolk die al het doorgaande licht blokkeert (absorbeert). De rede dat we maar een klein deel van deze donkere wolken kunnen zien, is dat zij alleen zichtbaar zijn als ze een gedeelte van een grote lichtbron blokkeren. Zo is de zogenaamde ‘kolenzaknevel’ alleen zichtbaar dankzij de achterliggende melkwegband, die hij deels onzichtbaar maakt. Donkere stofwolken zijn tevens de reden dat we geen duidelijk beeld hebben van het centrum van de melkweg.
Het ontstaan van de planetaire nevels en supernova-restanten wordt uitgelegd in het hoofdstuk sterren.
Newton, Isaac
Sir Isaac Newton, (25 december 1642 – 20 maart 1727) Brits natuurkundige, filosoof, wiskundige en alchemist. Volgens de Gregoriaanse kalender, die in Engeland pas in 1752 werd ingevoerd, werd Newton geboren op 4 januari 1643 te Woolsthorpe, Lincolnshire en stierf hij op 31 maart 1727 te Kensington, Londen.
Newtons ouders hadden een boerenbedrijf. Zijn vader overleed reeds voor zijn geboorte. Op zijn achttiende jaar ging hij, na een vrij onregelmatige vooropleiding naar Cambridge en reeds voor zijn vijfentwintigste jaar had hij zijn drie fundamentele ontdekkingen gedaan: de universele gravitatie, differentiaal- en integraalrekening en dispersie. Ook had hij toen reeds de eerste spiegeltelescoop geconstrueerd.
Hij schreef van 1684-1686 de Philosophiae Naturalis Principia Mathematica, beter bekend als de Principia. Hierin beschrijft hij de zwaartekrachtwet en wetten van Newton, waarmee hij de grondlegger werd van de Klassieke mechanica. Ook werd hij bekend door zijn experimenten met lichtbreking.
Als wiskundige staat Newton bekend als de mede-ontdekker van de infinitesimaalrekening of differentiaalrekening (met Gottfried Wilhelm Leibniz). Ook is het binomium van Newton naar hem vernoemd. Behalve verschillende wetten is ook de eenheid van kracht, de Newton naar hem vernoemd.
Newton’s werk betekende een belangrijke aanzet tot de wetenschappelijke revolutie en Newton wordt dan ook algemeen erkend als één der zeer groten in de wetenschap, in dezelfde klasse als Archimedes en eigenlijk de belangrijkste natuurkundige tot Einstein. Interessant is daarom dat hij een groot deel van zijn leven meer bezig was met theologie en andere Bijbelse disciplines dan met excacte wetenschappen. Naar eigen zeggen lag daar zelfs zijn grootste liefde. Naar hedendaagse inzichten was Newton soms met zeer onwetenschappelijke zaken bezig, met name de alchemie. Overigens was dat in zijn tijd niet abnormaal want andere geleerden hadden vaak ook zeer uiteen lopende interesses. Ook in zijn persoonlijke leven was hij bepaald een zonderling.
Nimbostratus
De nimbostratus is een type wolk. Het is een uitgestrekt grijs wolkendek dat zich over de gehele hemel uitstrekt en waaruit onafgebroken neerslag valt. De zon gaat achter het dikke wolkenpakket volledig schuil. Vaak zitten er lage flarden onder (pannus), maar de neerslag houdt pas op wanneer er lichtere plekken in de wolken zichtbaar worden. De regenlucht wordt vaak voorafgegaan door altostratus.
Bron: De tekst op deze pagina of een eerdere versie daarvan is afkomstig van de website van het KNMI.
O
Oberon (Uranusmaan)
Oberon is een maan van Uranus. De maan is in 1787 ontdekt door William Herschel. Oberon is genoemd naar de elfenkoning uit “A Midsummer Night’s Dream” van Shakespeare.
Oberon bestaat voor ongeveer 50% uit bevroren water, voor 30% uit gesteente en voor 20% uit methaanverbindingen. Het uitstulpinkje linksonder op de foto, is een berg van maar liefst 6 kilometer hoog.
Ockels, Wubbo
Wubbo Ockels (Almelo, 28 maart 1946 – Amsterdam, 18 mei 2014) was een Nederlands ruimtevaarder. In 1985 maakte hij als eerste persoon met de Nederlandse nationaliteit een vlucht door de ruimte.
In 1978 werd de als buitengewoon hoogleraar aan de Rijksuniversiteit Groningen verbonden wetenschapper door de ESA (European Space Agency, de Europese organisatie voor ruimteonderzoek) geselecteerd om mee te werken aan het Spacelab-programma, een samenwerkingsproject van de ESA en de NASA.
In 1980 en 1981 volgde hij een astronautenopleiding in het Johnson Space Center in Texas in de VS. Tijdens de eerste Spacelabvlucht in 1983 onderhield hij vanuit het vluchtleidingscentrum contact met de wetenschappers onder de bemanning.
In 1985, van 31 oktober tot en met 6 november, mocht hij dan zijn eerste (en tot nu toe enige) ruimtevlucht maken met de Space Shuttle Challenger. Hij was tijdens die vlucht en het verblijf in het Spacelab D-1 verantwoordelijk voor de vele meetapparatuur, waarmee allerlei proeven moesten worden uitgevoerd.
Vanaf 1986 is Wubbo Ockels werkzaam bij ESTEC in Noordwijk. Tevens werd hij in 1992 als deeltijd hoogleraar aangesteld aan de faculteit Luchtvaart- & Ruimtevaarttechniek van de Technische Universiteit Delft. Met ingang van 1 september 2003 is zijn aanstelling gewijzigd tot voltijd hoogleraar Aerospace Sustainable Engineering and Technology (ASSET). Deze aanstelling vindt plaats in nauwe samenwerking met ESA.
Wubbo Ockels is lid van de Amerikaanse Vereniging voor Natuurkunde, de Nederlandse Natuurkundige Vereniging, Mensa, de Associatie voor Ruimteverkenners en de Associatie voor Europese Astronauten.
De Internationale Astronomische Unie heeft een planetoïde naar Wubbo Ockels vernoemd. Het kleine planeetje, dat voluit 9496 Ockels heet, draait tussen de planeten Mars en Jupiter om de zon en heeft een doorsnede van tussen de 4,8 en 11,4 kilometer. 9496 Ockels werd op 26 maart 1971 ontdekt door het Leidse astronomenechtpaar C.J. van Houten en I. van Houten-Groeneveld.
Overigens is Lodewijk van den Berg de eerste in Nederland geboren ruimtevaarder. In 1961 verhuisde hij naar de VS, in 1975 werd hij Amerikaans staatsburger. Tussen 29 april en 6 mei 1985 vloog Van den Berg mee aan boord van de Challenger, een half jaar voor Ockels.
Per maart 2004 is Ockels aan de RuG begonnen aan onderzoek naar de laddermolen.
In augustus 2005 kreeg hij een zware hartaanval en in 2008 werd er bij toeval een vergevorderde niertumor bij hem geconstateerd. De tumor werd succesvol verwijderd, maar op 29 mei 2013 maakte Ockels bekend dat er een maand eerder opnieuw niercelkanker bij hem is ontdekt. De kanker blijkt een agressieve vorm te hebben en is uitgezaaid naar zijn longvlies. Ockels laat zich behandelen in het MD Anderson Cancer Center in Houston. Ockels overleed op 68-jarige leeftijd in het Antoni van Leeuwenhoekziekenhuis in Amsterdam aan de gevolgen van de niercelkanker.
Oerknal of Big Bang
Oerknal of Big Bang is de populaire benaming van de kosmologische theorie die beschrijft hoe het heelal zo’n 15 miljard jaar geleden met een enorme explosie is ontstaan. De term ‘Big Bang’ werd voor het eerst door Fred Hoyle in 1950 gebruikt – als een sarcastische aanduiding om zijn afkeer van de theorie tot uitdrukking te brengen.
Onderzoek met de Wilkinson Microwave Anisotropy Probe heeft de leeftijd met een nauwkeurigheid van 1 procent op 13,7 miljard jaar weten te bepalen. Voordat de theorie van de Big Bang werd geformuleerd ging men uit van een statisch heelal: een heelal dat er altijd was en altijd zal zijn. Uit de zwaartekrachtwet van Newton volgt echter dat zo’n heelal zou instorten. Newton onderkende dat probleem, maar poogde dat in een briefwisseling met Richard Bentley te weerleggen door te stellen dat als de materie gelijkmatig in een oneindige ruimte verdeeld was er geen middelpunt zou zijn, waar het naar toe zou vallen.
Voorgeschiedenis
Einstein ging ook uit van een statisch heelal en postuleerde de kosmologische constante om die ineenstorting tegen te gaan. Het heelal van Einstein was statisch. De Nederlandse astronoom Willem de Sitter kwam met een ander model van het heelal en voorspelde in 1918 aan de hand daarvan een roodverschuiving die evenredig was met de afstand. Het theoretische model van De Sitter bevatte geen materie maar dijde wel uit. Het idee van Sitter is tegenwoordig weer actueel in de inflatietheorie van de oerknal.
Voortbordurend op het heelal van De Sitter, publiceert de Belgische pater jezuïet Georges Lemaître in 1926 de theorie dat het heelal met een geweldige explosie uit een oer-atoom moet zijn ontstaan. Lemaître kwam ook tot een schatting van het moment waarop het heelal zou ontstaan: ongeveer 15 miljard jaar geleden.
Aan het begin van de 20e eeuw, begon men met het meten van de spectra van sterrenstelsels.
Hierbij merkte men dat:
slechts enkele dichtbijgelegen stelsels, zoals de Andromedanevel, een blauwverschuiving hadden.
alle andere sterrenstelsels hadden een roodverschuiving
de roodverschuiving bleek toe te nemen naarmate het stelsel verder weg stond.
Uit de roodverschuiving concludeerde men dat het heelal uitdijt. Sterrenstelsels die verder van ons weg staan hebben een grotere snelheid ten opzichte van ons. Dit zijn echter relatieve snelheden, want vanaf zo’n ver sterrenstelsel gezien, verwijderen wij ons met grote snelheid. Dit gegeven betekent dat de sterrenstelsels vroeger dichter bij elkaar hebben gestaan en in een heel ver verleden zelfs in een punt.
De conclusie dat het heelal uitdijt werd door Edwin Hubble beschreven in een artikel dat in 1929 werd gepubliceerd. Met de Wet van Hubble kan de uitdijingssnelheid van melkwegstelsels berekend worden.
Dit was aanleiding voor de hypothese dat er een oerknal is geweest. In het verre verleden hebben de sterrenstelsels dus niet alleen dichter bij elkaar gelegen, maar is de uitdijing begonnen met een oerknal. Aan het begin van de oerknal was zelfs het hele heelal geconcentreerd in een enkel punt, met oneindige dichtheid. Dit punt noemt men een singulariteit.
Hete oerknal
In 1948 werd de hete oerknaltheorie door George Gamow samen Ralph Alpher en Robert Herman geformuleerd. De theorie beschrijft hoe het heelal is ontstaan uit een heet puntvormig begin (singulariteit).
De theorie beschrijft verder nauwkeurig welke elementen na 1 seconde, toen het heelal nog een temperatuur had van 10 miljard Kelvin, werden gevormd en in welke verhoudingen. De elementen die tijdens de oerknal werden gevormd zijn waterstof, helium en tritium, nauwkeuriger gezegd de isotopen waterstof, deuterium, tritium, helium-3, helium-4 en litium-7. De theorie voorspelde dat de gewichtsverhouding helium en waterstof 1:3 zou zijn, heel dicht bij de huidige waargenomen samenstelling.
Alpher en Herman voorspelden verder dat de straling van de oerknal nu nog aanwezig zou moeten zijn en een temperatuur zou moeten hebben van plm. 3K. Deze kosmische achtergrondstraling werd door Arno Allan Penzias en Robert Woodrow Wilson in 1964 ontdekt. Voor hun werk aan de achtergrondstraling ontvingen zij in 1978 de Nobelprijs voor de Natuurkunde.
Voor zeer ver verwijderde objecten, zoals quasars, wordt de roodverschuiving wel als afstandsmaat opgegeven.
Argumenten
Er zijn drie belangrijke argumenten waarom het heelal zou uitdijen:
Waarnemingen aan het heelal duiden erop dat het heelal uitdijt. Dit kan alleen verklaard worden als sterrenstelsels oorspronkelijk in een punt zijn ontstaan. De belangrijkste aanwijzing hiervoor is dat hoe verder sterrenstelsels van ons af staan hoe sneller ze zich van ons verwijderen. De roodverschuiving is de belangrijkste indicatie hiervan.
De kosmische achtergrondstraling die in 1992 door de COBE (Cosmic Background Explorer) satelliet -en in 2003 nog nauwkeuriger door de WMAP (Wilkinson Microwave Anisotropy Probe) – is waargenomen lijkt van alle kanten te komen. Alleen de Big Bang theorie kan deze straling verklaren.
De Big Bang theorie voorspelt nauwkeurig de verhouding van lichte elementen als waterstof en helium die tijdens de oerknal zijn ontstaan.
Tegenwoordig wordt algemeen aangenomen dat in het allereerste begin het heelal een korte periode van extreme expansie doormaakte. Deze periode wordt ook wel De Sitter inflatie genoemd. De theorie die dit beschrijft heet de inflatietheorie en werd in 1979 ontwikkeld door Alan Guth en Andrei Linde.
De oerknal is een theorie over het ontstaan van het heelal. Voor de toekomst ervan zijn er tal van mogelijkheden:
Het heelal zal eeuwig uitdijen.
De uitdijing van het heelal zal afgeremd worden door de zwaartekracht, en daardoor na verloop van tijd instorten, exact zoals bij de oerknal, maar dan achteruit.
Van Oerknal tot heden
Planck-tijd: 10-43 seconden na de Oerknal. Er kan niet gesproken worden over tijd of over ruimte of over de temperatuur. De fysica op dit niveau is onbekend.
Vlak hierna was een periode van inflatie. De ruimte expandeerde met een factor 1050 in een zeer korte periode. Theoretisch is het beschreven door Alan Guth. Inflatie geeft antwoord op een aantal fundamentele problemen van de klassieke hete oerknaltheorie.
Tussen 10-12 en 10-10 seconde. In deze periode is het eigenlijke begin. Het universum bevindt zich in een kleine hete dichte quantumtoestand. Uit de vacuumenergie ontstaan fotonen, gluonen en andere elementaire deeltjes. Het universum bestaat nagenoeg geheel uit stralings energie.
10-11 seconden. Het heelal is koud genoeg voor het ontstaan van deeltjes (quarks) en anti-deeltjes (anti-quarks), die elkaar annihileren. De verhouding deeltjes:anti-deeltjes was volgens Steven Weinberg 300.000:299.999. Dit verklaart waarom er nu geen antimaterie meer is. Baryongetal van het heelal: 1078
10-10 seconden. De temperatuurdaling maakt het nu mogelijk dat van bosonen (W-, W+ en Z) ontstaan. Die zijn verantwoordelijk voor het overbrengen van de zwakke wisselwerking. Bosonen zijn zware deeltjes, die de zwakke wisselwerking maar over een zeer kleine afstand kunnen overbrengen. Het ontstaan van de zwakke wisselwerking noemt men de spontane symmetriebreking.
10-4 seconden. Quarks en gluonen vormen grotere deeltjes: mesonen (quark+antiquark+gluon). en baryonen (protonen en neutronen) ontstaan. Volgens de Quantum Chromo Dynamica (QCD) kunnen quarks en gluonen los van elkaar bestaan, mits de temperatuur hoog genoeg is.
1 seconde. De verhouding protonen en neutronen wordt stabiel: 7 staat tot 1. Daarvoor konden protonen en neutronen in elkaar overgaan. Deze verhouding bepaalt ook de verhouding waterstof en helium.
100 seconden. Nucleosynthese. Waterstof en helium worden gevormd.
10.000 jaar. Materie begint te domineren over de straling. Fotonen gaan zwart lichaam straling afgeven. Die wordt tegenwoordig waargenomen als kosmische achtergrondstraling.
379.000 jaar. Nuclei en elektronen beginnen waterstof, helium en litium te vormen. Het heelal wordt doorzichtig.
200 miljoen jaar. De eerste sterren ontstaan uit waterstofgas.
200 miljoen-13,7 miljard jaar. Zwaardere elementen worden in de sterren gevormd. Supernova explosies maken het mogelijk dat ons zonnestelsel wordt gevormd, waar zwaardere elementen aanwezig zijn.
Baryongetal nog steeds 1078
Omrekenen van lengte eenheden
Voor het omrekenen van lengte eenheden in andere grootheden, kunt u naar de volgende site van Wikipedia.
http://jumk.de/calc/lengte.shtml
Onweer
Onweer is gekoppeld aan buienwolken, die we kunnen herkennen aan de karakteristieke aambeeldvorm aan de bovenzijde. Wanneer de “motor” in zo’n wolk goed gevoed wordt met warmte en vocht kan er een elektrische ontlading in de vorm van onweer volgen. In de wolk is het een gekrioel van hele kleine waterdruppeltjes en jskristalletjes. Door de sterke stijgwinden in dit soort wolken worden waterdruppeltjes en ijskristalletjes tegen elkaar aan gesmeten. Hierdoor krijgen de ijskristalletjes een positieve lading en gaan boven in de bui zitten. De waterdruppeltjes nemen een negatieve lading aan en gaan onder in de bui zitten.
Door deze ladingverdeling worden de elektronen, die er normaal voor zorgen dat de aarde negatief geladen is, in het aardoppervlak gedreven zodat de aarde vlak onder de bui positief geladen wordt. Op een gegeven moment is het ladingsverschil zo hoog opgelopen dat er een ontlading plaats vindt tussen de aarde en de wolk, tussen twee wolken onderling of tussen de wolk en de lucht.
Vaak is één bliksemflits niet voldoende om het ladingsverschil op te heffen, met als gevolg dat het bliksemkanaal meerdere keren achter elkaar wordt gebruikt. Na de bliksemflits volgt een al dan niet een oorverdovende knal of gerommel. De lucht rond het bliksemkanaal wordt in 1/10.000 van een seconde opgewarmd tot 30.000°C!! Als reactie zet de lucht “bliksemsnel” uit om vervolgens weer heel snel te krimpen. Dit krimpen gaat gepaard met veel herrie in de vorm van de donder. Per dag zijn er 50.000 onweersbuien actief waarbij het in totaal wel 100 keer per seconde tot een ontlading komt. Dit zijn wereldwijd meer dan 8 miljoen ontladingen per etmaal!!
Oort, Jan Hendrik
Jan Hendrik Oort 1900-1992.
De sterke internationale positie van de Nederlandse astronomie is voor een belangrijk deel te danken aan de Leidse astronoom Jan Hendrik Oort. Hij was de drijvende kracht achter de opkomst van de radiosterrenkunde, maar stond ook aan de wieg van de Europese Zuidelijke Sterrenwacht. Daarnaast liet hij in elk deelgebied van de astronomie zijn sporen na, van ons eigen zonnestelsel, via exploderende sterren, donkere materie en de kern van de Melkweg, tot de grootste structuren in het heelal.
Ophelia (Uranusmaan)
Ophelia is een maan van Uranus. De maan is in 1986 ontdekt door R. Terrile m.b.v. foto’s gemaakt door Voyager 2. Ophelia is genoemd naar de dochter van Polonius uit Shakespeare’s stuk “Hamlet”.
Orionnevel
Het sterrenbeeld Orion is heel gemakkelijk te herkennen, het heeft een de vorm van een reusachtige zandloper. In de maanden december en januari staat Orion rond een uur of tien pal in het zuiden. Onder Orion bevindt zich het sterrenbeeld Grote Hond met daarin de helderste ster van de noordelijke sterrenhemel, Sirius.
De uiteinden van de zandloper worden gemarkeerd door de sterren Betelgeuze en Bellatrix aan de bovenkant en Rigel en Saiph aan de onderkant. De sterren Alnitak, Alnilam en Mintaka vormen het midden van de zandloper ofwel de gordel van Orion. Deze sterren vormen het uitgangspunt om de Orionnevel te vinden. Vanuit de middelste gordelster, Alnilam, gaan we in een rechte lijn naar beneden tot we een drietal sterren tegenkomen: het zwaard van Orion.
Bij de middelste van deze sterren vinden we de Orionnevel. Wanneer we niet gehinderd worden door storende verlichting zoals de Maan of straatverlichting kunnen we de nevel met het blote oog onderscheiden. In een verrekijker zien we de nevel als een wazige wolk rond een aantal wat helderdere sterren. In een kleine telescoop wordt de lichtgroene kleur van de nevel zichtbaar. Door een telescoop zien we nevel in al haar pracht. In de grillige vorm zijn duidelijk lichte en donkere gebieden te onderscheiden evenals ijle sliertvormige uitlopers.
In deze nevel op een afstand van ruim 1500 lichtjaar is het geboorteproces van sterren in volle gang. Het is een kraamkamer van het heelal. De Nederlander Huygens ontdekte in de 17de eeuw als eerste in het centrum van de nevel een drietal sterren. We weten nu dat deze sterren inderdaad, kosmisch gezien, pas ‘geboren’ zijn. Later zijn nog drie sterren in de nevel ontdekt. Ze vormen gezamenlijk het bekende trapezium in de nevel. Vier van deze sterren zijn al met een 60 mm kijker te zien. Voor de andere twee is een groter instrument nodig.
Orkaan
Een orkaan is een zware storm (cycloon) die men het vaakst tegenkomt in de gebieden juist ten noorden en ten zuiden van de evenaar, de keerkringen. Ze ontstaan doordat relatieve koude luchtstromingen in aanraking komen met de hete luchtstroom op de evenaar. Een orkaan heet hurricane in de Verenigde Staten, tyfoon of cycloon in Azië en willy-willie in Australië.
Tropische stormen zijn kleinschalige depressies die vergezeld gaan van veel wind, overvloedige regenval, hoge zeegolven en vloedgolven. Bereikt de wind orkaankracht (windkracht 12), dan spreekt met van een tropische cycloon.
Gerekend over de gehele aardbol zijn er elk jaar 80-90 tropische stormen; ongeveer 2 op de 3 stormen ontwikkelen zich tot een orkaan. Op de Noord-Atlantische Oceaan loopt het aantal tropische stormen per jaar uiteen van 4 (1983) tot 21 (1933); gemiddeld zijn het er ongeveer 10.
Sommige, naar het noorden afgebogen, tropische cyclonen komen terecht in de westelijke stroming van de gematigde breedten. Ze gaan dan over in een ‘normale’ depressie en worden in de richting van Europa gevoerd. Voor zover bekend maakte een tropische cycloon slechts éénmaal de oceaanoversteek af en kwam terecht aan de Ierse westkust, waar hij veel schade aanrichtte; dat was Debbie in 1961. In onze omgeving wordt gemiddeld eens per jaar een ex-cycloon gesignaleerd; vaak gaat het dan om actieve depressies die veel regen en wind met zich meebrengen.
Ozongat
De aardatmosfeer beschermt het leven op aarde door een gedeelte van de schadelijke straling die afkomstig is van de zon tegen te houden. Zo wordt het schadelijkste deel van de ultraviolette straling tegengehouden door de ozonlaag die zich op ongeveer 10-15 kilometer hoogte bevindt.
De ozonlaag wordt aangetast door bepaalde drijfgassen uit bijvoorbeeld spuitbussen en oudere types koelkasten. Deze drijfgassen zijn sinds enige jaren verboden. De aantasting van het ozongat komt het sterkst tot uiting in het ozongat dat elk voorjaar boven de zuidpool optreedt.
De Nederlander Paul J. Crutzen kreeg in 1995 samen met Mario J. Molina en F. Sherwood Rowland de Nobelprijs voor de Scheikunde voor “hun bijdragen aan de chemie van de atmosfeer en in het bijzonder de aanmaak en de afbraak van ozon”.
Waarom zit het gat boven de zuidpool?
Er zijn hier twee theorieen over, de chemische en de meteorologische:
De chemische theorie: Boven in de stratosfeer boven Antarctica zitten soms dunne ijle wolkenlaagjes. Deze kunnen ontstaan bij hele lage temperaturen. Op de ijskristallen kunnen stikstofverbindingen condenseren zoals HN03 (salpeterzuur) of N02 (stikstofdioxide). Normaal kunnen deze stikstofverbindingen een chloor (Cl) atoom onschadelijk maken door er een stof van te maken die niet meewerkt aan de vermindering van ozon. Wanneer de stikstofverbindingen op het ijs afgezet wordt zal er echter meer chloor overblijven. Dit chloor kan ozon (03) omzetten in Cl0 en 02 zodat er een vermindering van ozon is opgetreden. Als CFK’s die ook chloor bevatten in aanraking met licht komen kunnen deze zich splitsen (deze chemische reactie wordt fotodissociatie genoemd) zodat er chloor vrijkomt met als gevolg dat er nog meer ozon zal verdwijnen.
De meteorologische theorie: De verdeling van ozon in de lage stratosfeer boven Antarctica wordt in de eerste plaats bepaald door transport. Het transport komt door luchtstromen in de stratosfeer. Deze luchtstromen zorgen ervoor dat grote hoeveelheden ozon van de tropen naar de polen wordt verplaatst. Zonder dit transport zou er namelijk helemaal geen ozon zijn boven de polen. In de winter en in het begin van het voorjaar bereikt deze stroming het continent niet. De grote ijsbedekkingen en de uitgestrekte oceanen om het poolgebied zorgen ervoor dat de lucht als het ware geïsoleerd is. Deze lucht is afkomstig van grotere hoogte en gaat in een draaiende beweging om de Zuidpool heen. In het voorjaar breekt de zon weer boven Antarctica door en dan geldt dat proces niet meer, en kan er weer lucht met ozon naar binnen stromen. De meteorologische theorie wijst er op dat er in het begin van het voorjaar voordat de geïsoleerde luchtstroom doorbreekt, er een opwaartse stroming is die vanuit de troposfeer wordt aangevoerd. Over de vraag hoe deze kan verschijnen is een aantal suggesties gedaan. De verhoogde absorptie van zonnestraling door de toename van de ijskristallen. Of door de stijging van de zeewatertemperatuur.
Ontdekking
Reeds in 1970 wees Paul Crutzen erop dat stikstofoxides uit mest en supersonische vliegtuigen de ozonlaag kunnen aantasten. Enige tijd later, in 1974 realiseerden Frank Sherwood Rowland en Mario J. Molina zich dat de choorfluorkoolwaterstofen die die industrie uitstootten en uiteindelijk in de stratosfeer terecht zouden komen. Onder invloed van ultraviolet licht zouden zij vervolgens de ozonlaag aantasten. In die tijd was het niet zondermeer mogelijk de ozonlaag te meten, de technologie daarvoor ontbrak. Omdat uit de wetenschap echter steeds verontrustender geluiden kwamen, werd de Nimbus-7 satteliet gelanceerd. De metingen van de satteliet gaven aan dat er niets aan de hand was.
In 1984 deden Britse wetenschappers op Antarctica echter een meting vanaf de grond. Zij moeten zich rot geschrokken zijn dat de concentraties ozon in de stratosfeer 35% lager waren dan gewoonlijk. Kort daarna werd het bestaan van het ozongat door NASA bevestigd. De gegevens in de Nimbus-7 satteliet werden namelijk gefilterd voor extreme meetwaarden. Omdat het gat zich alleen boven Anarctica bevond en de situatie veel ernstiger was dan men had kunnen dromen, waren de gegevens boven Antarctica automatisch weggegooid. Omdat men de ruwe data bewaard had, kon men de gegevens opnieuw nagaan en bevestigen dat er een probleem was.
In 1995 kregen Paul Crutzen, Frank Sherwood Rowland en Mario J. Molina de nobelprijs voor de scheikunde voor hun werk.
P
Pan (Saturnusmaan)
Pan is het kleinste maantje van Saturnus en heeft de kortste omlooptijd. Het is vernoemd naar de Griekse god Pan, een herdersgod. Het Engelse woord voor herder is shepherd en Pan is een zogenaamde shepherd satellite (herdermaan) van Saturnus. Dit is een maan die een baan om een planeet met ringen heeft en zich aan de uiterste randen van deze ringen of in het gat van zo’n ring beweegt. Om precies te zijn, bevindt Pan zich binnen de Enckescheiding in de A-ring van Saturnus en zorgt er voor dat het gat open kan blijven. De zwaartekracht van Pan veroorzaakt golfpatronen in de A-ring. Op basis van deze golfpatronen zijn de plaats en de grootte berekend. Er werd besloten om de foto’s van de Voyager opnieuw te bekijken en Pan werd hierop inderdaad ontdekt. Het is mogelijk dat er nog meer onontdekte manen binnen de ringen van Saturnus aanwezig zijn.
Pandora (Saturnusmaan)
Pandora is de vierde maan van Saturnus. Deze maan werd in 1980 ontdekt door foto’s van Voyager 1. De diameter van Pandora is 87 kilometer en zijn afstand tot Saturnus bedraagt 141.700 kilometer.
Uit de Griekse mythologie kennen we de doos van Pandora.
Parelmoerwolken
Parelmoerwolken zijn gekleurde wolken die ontstaan in de ozonlaag, die nauwelijks vocht bevat. Dit vocht condenseert pas bij temperaturen van -80 graden, waardoor dunne wolkenflarden ontstaan. Doordat de wolken bestaan uit zeer kleine ijskristallen wordt het zonlicht sterk gebroken en ontstaat een kleurenpracht.
Parhelion
Een parhelion of bijzon is een halo-verschijnsel in de aardatmosfeer. Je ziet een bijzon wanneer een laag staande zon door losse cirruswolken schijnt. Het zonlicht wordt gereflecteerd en gebroken door ijskristallen en wordt gesplitst in verschillende kleuren. Een bijzon staat aan één of beide kanten van de zon, rond een hoek van 22 graden. Je ziet een bijzon als een bijna horizontale gekleurde vlek of staaf.
Parsec
De parsec (meervoud: parsecs, afkorting: pc) is een afstandsmaat die gebruikt wordt in de astronomie. Een parsec is afgeleid van de termen PARallax en boogSEConde.
Definitie
De parsec is de afstand die men vanaf de Aarde de ruimte moet ingaan,opdat men van die afstand de gemiddelde afstand Aarde -zon onder een hoek van één boogseconde ziet.
Vanuit de aarde gezien zal een ster dus oscilleren aan de hemel. Elke zes maanden ‘beweegt’ een ster op een afstand van één parsec zich schijnbaar over een hoek van twee boogseconden.
Waarde van de parsec
De gemiddelde afstand van de aarde tot de zon is gelijk aan 1 AE (astronomische eenheid) = bijna 150 miljoen km. Deze afstand wordt onder een boogseconde gezien vanop een afstand van één parsec = 3,085 677 580 666 31 × 1016 m, oftewel 3,26 lichtjaar = ongeveer 206.264,8062 AE
Gebruik van de parsec
Om historische redenen gebruiken astronomen vaker de parsec dan het lichtjaar om afstanden aan te duiden. De parsec is ook, in tegenstelling tot het lichtjaar, een toegelaten niet-SI eenheid.
Pasiphae (Jupitermaan)
Pasiphae is een maan van Jupiter. Ze is vernoemd naar Pasiphae uit de Griekse mythologie, de moeder van de Minotaurus van wie Minos de vader was.
De naam Pasiphae kreeg de maan pas in 1975. Tot die tijd ging de maan door het leven met de naam Jupiter VIII.
Omdat de maan vanaf aarde is ontdekt met behulp van sterke telescopen en de maan nooit is onderzocht door een ruimtesonde is er weinig over bekend.
Perseïden
De Perseïden is zo’n zwerm die elk jaar rond 13 augustus terugkeert. De week ervoor en erna zijn er ook (in mindere mate) vallende sterren te zien, en juist in de nachten rondom 13 augustus is de meteorenzwerm op haar hoogtepunt. Het is een zwerm deeltjes, achtergelaten door komeet Swift-Tuttle. Om de meteoren te kunnen zien, moet het weer wel meewerken.
Phobos (Marsmaan)
Phobos is de grootste van de twee manen van Mars : Deimos en Phobos. Phobos is het dichtst bij Mars van de twee manen, op zo’n 6000 km boven het oppervlak van Mars. Met een diameter van ongeveer 22,2 km en een massa van 1.08×1016, is het een van de kleinste maantjes in ons zonnestelsel en lijkt ook op een aardappel. Het probleem is echter wel dat Phobos zich onder het minimum van de geschikte synchronisatiehoogte bevindt en elke eeuw 1,8 meter dichter bij Mars komt te liggen. Binnen zo’n 50 miljoen jaar zou Phobos hierdoor op Mars kunnen botsen en enkel een grote krater achter laten, maar vermoedelijk zal Phobos voor de inslag uit elkaar spatten en een planetaire ring vormen rond Mars. De naam is afkomstig uit de Griekse mythologie. Phobos was de zoon van Mars en Venus. De naam komt terug in de woorden “phobia” en “fobie”, wat angst betekent. Phobos werd, evenals Deimos, de tweede maan van Mars, ontdekt door Asaph Hall op 18 augustus 1877 en is gefotografeerd door Mariner 9 in 1971, Viking 1 in 1977 en door het ruimtevaartuig Phobos in 1988.
Phobos en ook zijn broertje Deimos zijn waarschijnlijk twee ingevangen planetoïden. De Mars Global Surveyor ontdekte echter dat Phobos bestond uit een gedeelte ijs en een gedeelte steen en dat, hij net zoals onze maan, bedekt is met een stoflaag van ongeveer een meter dik. Het ruimtevaartuig Phobos 2 nam ook gassen waar, die aan het oppervlak van de maan ontsnapten. Het ruimtevaartuig Phobos 2 stopte te snel met functioneren om de gassen nog te kunnen identificeren. Men denkt dat deze gassen waterdamp zijn.
Phoebe (Saturnusmaan)
Phoebe is een maan van Saturnus. Phoebe was meer dan 100 jaar lang de verst verwijderde bekende maan van Saturnus, totdat er in 2000 enkele kleine manen ontdekt werden. Phoebe is bijna 4 keer verder verwijderd van Saturnus dan de voorgaand verste maan van redelijke grootte (Iapetus), en een stuk groter dan de andere manen in banen op vergelijkbare afstand. De maan is ontdekt in 1898 door William Henry Pickering. De meeste manen van Saturnus hebben een helder oppervlak maar Phoebe is, met een weerkaatsingsvermogen (albedo) van 0,08, erg donker. Phoebe is, samen met Iapetus, de enige grote maan van Saturnus met een baan die niet in het vlak van de evenaar van Saturnus ligt. Phoebe draait bovendien in tegengestelde richting om Saturnus (“rechtsom” in plaats van “linksom”), onder een hoek van bijna 175°. De baan is ook zeer excentrisch. Al deze kenmerken zijn aanwijzingen dat de maan een gevangen planetoïde is, met een samenstelling die niet is veranderd sinds hun vorming in de buitenste regionen van het zonnestelsel. Phoebe lijkt op de koolstofhoudende planetoïden, die chemisch zeer primitief zijn en waarschijnlijk bestaan uit de originele vaste stoffen die uit de zonnenevel zijn gecondenseerd. Ze zijn nooit voldoende verhit om van chemische samenstelling te veranderen. Als dit het geval is dan is Phoebe het eerste object dat van dichtbij genoeg is gefotografeerd om de vorm en oppervlakte te kunnen onderscheiden. Sommige wetenschappers vermoeden dat Phoebe een gevangen Centaur is.
Materiaal dat van Phoebe’s oppervlak is gestoten door microscopische inslagen van meteoren is mogelijk verantwoordelijk voor de donkere oppervlakte van Hyperion en het voorste halfrond van Iapetus. Het Cassini-Huygens ruimtevaartuig is Phoebe op een afstand van enkele duizenden kilometers voorbij gevlogen op 11 juni 2004.
Phoenix
De Phoenix is een ruimtesonde die op 4 augustus 2007 werd gelanceerd vanaf Cape Canaveral door de Amerikaanse ruimtevaartorganisatie NASA om de noordpool van Mars te onderzoeken. Het is een van de meest geteste ruimtesondes die naar Mars zijn gelanceerd. Op 25 mei 2008 om 4u53 p.m. PDT, ofwel op maandag 26 mei om 1u53 MEZT kwamen de radiosignalen binnen die bevestigden dat de Phoenix 15 minuten eerder op het oppervlak van Mars was geland. De Phoenix zal onderzoek gaan doen aan één van de poolkappen van de planeet in Vastitas Borealis waar Mars Odyssey water vond. Zo zal onder meer gekeken worden of zich onder het ijs leven bevindt of heeft bevonden. Het project wordt geleid door de Universiteit van Arizona. De sonde zelf werd gebouwd door Lockheed Martin.
Om onderzoek te doen is de Phoenix uitgerust met de volgende onderdelen:
Een robotarm die 2,35 meter ver reikt. Deze heeft de mogelijkheid om een halve meter diep te graven. Deze is ook voorzien van een camera.
Een camera met stereovisie.
Een gasanalysator (massaspectrometer).
Een camera aan de onderzijde om de landing te filmen.
Een MECA-unit (Mars Environmental Compatibility Assessment) of Microscopy, Electrochemistry, and Conductivity Analyzer.
Een meteorologisch station.
Planetaire nevel
Planetaire nevels behoren tot de groep lichtende nevels. De naam planetaire nevel is afkomstig van William Herschel (1738-1822) die in 1785 deze naam aan dit type nevel gaf.
Planetaire nevels lijken in een kijker een beetje op een een schijfje. Net als een planeet. Maar ze hebben met planeten natuurlijk helemaal niets te maken.
Planetaire nevels zijn ronde of bolvormige gasmassa’s. In het midden vinden we meestal een zwak sterretje. Die noemen we daarom de centrale ster. Hij staat immers in het centrum van de nevel. De centrale ster heeft het gas van de nevel tijdens een nova-uitbarsting de ruimte ingeblazen. Hoe dat kan staat beschreven bij het trefwoord nova.
Een planetaire nevel heeft gemiddeld een diameter van 40.000 astronomische eenheden. Eén astronomische eenheid (AE) is gelijk aan de gemiddelde afstand van de aarde tot de zon (afgerond 150 miljoen kilometer). 40.000 AE is ongeveer 0,2 lichtjaar. De massa van een planetaire nevel ligt tussen 0,05 en 0,20 keer de massa van de zon. De gasschillen bestaan voornamelijk uit waterstof. De dichtheid erin is ongeveer duizend keer zo groot als die in de ruimte tussen de sterren.
Planetaire nevels worden groter doordat ze nog steeds uit zetten. Dat uitzetten noemen we expanderen. De snelheid waarmee ze expanderen ligt meestal tussen de 10 en 50 kilometer per seconde. Dat hebben sterrenkundigen kunnen berekenen uit metingen van de Dopplerverschuivingen van de spectraallijnen. Uit deze snelheden en de totale massa van de nevel kan bovendien berekend worden hoe lang planetaire nevels kunnen bestaan. Dat blijkt ten hoogste honderdduizend jaar te zijn. Het zijn daarom, astronomisch gezien, kort durende verschijnselen.
De reden waarom een planetaire nevel licht geeft, is precies hetzelfde als bij een emissienevel. In het centrum van de nevel staat een ster van spectraaltype O. De temperatuur aan het oppervlak van zo’n ster bedraagt 30.000 tot 100.000°C.
De ster straling uit van een zeer korte golflengte en een zeer hoge energie. Die straling noemen we röntgenstraling. Ook zendt de ster ultra-violette straling uit. Door deze energie rijke straling worden de atomen gescheiden waardoor geïoniseerde waterstof gaat oplichten. De delen van de nevel die het dichtstbij de centrale ster staan, ontvangen ook de meeste straling van die ster. Die worden dan ook het sterkst verhit.
Planetoïde
Planetoïden (ook wel asteroïden genoemd) zijn eigenlijk zwevende rotsblokken. Ze komen in allerlei soorten en maten en zijn eigenlijk restanten van een mislukte planeet of grote botsing. Veruit het grootste gedeelte van de asteroïden is te vinden in de asteroïdengordel tussen Mars en Jupiter.
Sommige asteroïden staan bekend als zogenaamde ‘Near Earth Asteroids’, omdat zij de baan van de Aarde snijden. Overal ter wereld worden asteroïden nauwlettend in de gaten gehouden, want mocht een grote asteroïde op aarde inslaan, dan zal dit leiden tot een enorme catastrofe!!
Gelukkig zijn er geen asteroïden bekend die een echt gevaar vormen voor de Aarde.
Pluto
Afstand tot de zon: 5.913.520.000 km (gemiddelde)
Diameter: 2.274 km (onzeker)
Massa: 1,27 * 10^22 kg (onzeker)
Pluto werd bij toeval (lees: op basis van incorrecte berekeningen!) in 1930 ontdekt door Clyde W. Tombaugh.
Omdat deze planeet zo klein en ver weg is, weet men er erg weinig vanaf. Pluto is vanaf de Aarde met het blote oog niet te zien. Zelfs met een van de allersterkste telescopen op Aarde is Pluto nog altijd niet meer dan een stipje, niet veel groter dan een ster. De details op bovenstaande afbeelding heeft men verkregen door zeer nauwkeurig te kijken naar de overgangen van Pluto’s maan Charon.
De baan van Pluto is zeer excentriek en ligt in een ander vlak dan alle andere planeten. Deze baan brengt Pluto op sommige momenten dichter bij de zon dan Neptunus. Men vermoedt dat de atmosfeer van Pluto op het verste punt van zijn baan simpelweg bevriest en neerslaat, om later weer te verdampen.
Helaas zullen we voorlopig weinig weten over deze planeet. Een missie is in de maak, maar zelfs na de lancering hiervan zal het nog lang duren voordat Pluto bereikt is!
Pluto is niet langer de kleinste planeet van ons zonnestelsel. Wetenschappers van de Internationale Astronomische Unie (IAU) degradeerden Pluto donderdag 24 augustus 2006 in de Tsjechische hoofdstad Praag tot niet meer dan een flinke ijzige rots die om de zon draait. De sterrenkundigen stemden over een nieuwe definitie voor het woord ‘planeet’. Pluto valt niet langer onder die definitie.
De kwestie-Pluto speelt al sinds de planeet in 1930 werd ontdekt. Het nieuwe hemellichaam werd aangemerkt als de negende planeet, hoewel sommigen het daarvoor eigenlijk te klein vonden. De internationale sterrenkundige gemeenschap ‘gedoogde’ Pluto jarenlang als planeet, totdat enkele nieuwe objecten werden gevonden die ongeveer net zo groot of zelfs groter zijn. De discussie over wat nou precies een planeet is, laaide opnieuw op. Tot vorige week probeerden de astronomen van de IAU tot een heldere definitie te komen die aan al het gekibbel een einde moest maken. Dat viel niet mee, want de wetenschappers bleken tot op het bot verdeeld. De afgelopen dagen zijn verschillende voorstellen besproken maar geen ervan kreeg voldoende steun.
Poollicht
Poollicht hangt samen met uitbarstingen op de zon waarbij grote hoeveelheden geladen deeltjes het heelal ingeslingerd worden. Het aardmagnetisch veld zorgt ervoor dat de deeltjesstroom in de omgeving van de aarde wordt afgebogen en in de buurt van de noord- en zuidpool met verhoogde snelheid de atmosfeer binnendringt. De van de zon afkomstige deeltjes bevatten veel energie die in de bovenste kilometers van de atmosfeer door botsingen wordt overgedragen op atomen zuurstof en stikstof. Die energie komt uiteindelijk weer vrij en wordt op 800 tot 1000 kilometer hoogte uitgestraald in de vorm van het kleurrijke poollicht.
Als het poollicht zich voordoet zien we vaak een lichte gloed of is het licht zichtbaar als bewegende bogen, stralenbundels of gordijnen van licht en heel zelden is het zelfs vlammend. Soms staat aan de noordelijke horizon een boog waaruit de lichtstralen als zoeklichten omhoog schieten.
De kans op poollicht is het grootst in jaren met grote activiteit op het oppervlak van de zon. Om de elf jaar maakt de zon zo’n “actieve” periode door, wat zich uit in een groter aantal zonnevlekken. Wanneer zo’n zonnevlek naar de aarde is gericht kunnen de geladen deeltjes die bij de uitbarsting vrijkomen de aardse atmosfeer bereiken en poollicht veroorzaken. Radiozenders op de kortegolf worden enige uren tevoren ernstig gestoord.
In Nederland wordt jaarlijks op gemiddeld ongeveer zeven dagen poollicht waargenomen, het vaakst in jaren met veel zonneactiviteit. Omdat het verschijnsel in noordelijke richting wordt waargenomen wordt het ook wel noorderlicht genoemd. Op het zuidelijk halfrond is het poollicht ook te zien en spreekt men van zuiderlicht.
Bron: De tekst op deze pagina, of een oudere versie ervan, is gekopieerd van de website van het KNMI.
Portia (Uranusmaan)
De maan is in 1986 ontdekt door Voyager 2. Portia is genoemd naar de heldin uit Shakespeare’s stuk “The Merchant of Venice”.
Precessie
Precessie is wat er gebeurt als wordt geprobeerd de richting van de draaias van een roterend voorwerp te veranderen. Vanwege de wet van behoud van impuls zal in zo’n geval de werkelijke verandering van de draaias loodrecht staan op het krachtmoment dat erop wordt uitgeoefend. Het eenvoudigste voorbeeld van precessie kan men zien aan een draaiende tol. Als de tol niet precies rechtop staat, zal de zwaartekracht proberen om de rotatieas om te laten vallen. Dat gebeurt echter niet: in plaats daarvan draait de rotatieas rond om de verticaal.
Precessie van de aard-as.
Ook de aarde is te vergelijken met een tol die niet precies rechtop staat. De aardequator maakt een hoek van 23,5 graden met de ecliptica. De zon oefent daardoor een kracht uit op het massaoverschot dat door de afplatting der aarde zich rondom de evenaar bevindt. Deze kracht zal proberen de aardas loodrecht op de ecliptica te stellen. Omdat de aarde om haar as draait, is het resultaat dat de aardas zelf een kegel rondom de pool van de ecliptica beschrijft. Dit uit zich in een verandering van de noordpool aan de hemel, zij beschrijft een cirkel van 23,5 graden rondom de pool van de ecliptica.
Op het ogenblik is de noordelijke hemelpool 1 graad 2 minuten van de ster alpha Ursae Minoris verwijderd; deze ster noemen we daarom (noord)poolster. Omstreeks 2800 v. Chr. was alpha Draconis noordpoolster en over 25 770 jaar zal de hemelpool weer ongeveer met onze tegenwoordige poolster samenvallen. De toekomstige zuidelijke poolsterren zullen zijn: Omega Carinae (in 5770), Upsilon Carinae (6850), Iota Carinae (8075) en Delta Velorum (9240).
De verandering van de plaats van de hemelpolen brengt ook een verschuiving van het lentepunt en het herfstpunt met zich mee: elk jaar gaat het lentepunt de zon 50 boogseconden tegemoet. Daardoor veranderen ook de declinatie en rechte klimming van de sterren. Om de juiste plaats van een ster te kennen, moet men weten voor welk tijdstip (Epoche) de opgegeven declinatie en rechte klimming (coördinaten) gelden en deze zonodig met behulp van de precessie-tabellen corrigeren.
Prometheus (Saturnusmaan)
Prometheus is een maan van Saturnus en vernoemd naar de Titaan Prometheus uit de Griekse mythologie.
In 1980 werd Prometheus ontdekt aan de hand van de Voyager foto’s. Het is een kleine herdermaan in de F-ring en is erg uitgerekt (148 × 100 × 68 kilometer). Het heeft veel kraters, maar lang niet zoveel als Pandora, die zich ook in de F-ring bevindt. Ook Epimetheus en Janus hebben meer kraters. Deze vier manen zijn waarschijnlijk zeer poreuze ijsmanen.
Prospero (Uranusmaan)
De maan is in 1999 ontdekt door Matthew J. Holman. Prospero is genoemd naar de hoofdpersoon uit Shakespeare’s stuk “The Tempest”.
Proteus (Neptunusmaan)
Proteus is een maan van Neptunus. Proteus is ontdekt door H. Reitsema, W. Hubbard, L. Lebofsky en D. Tholen in 1982.
In de Griekse mythologie is Proteus een zoon van Poseidon en Oceanus.
Proton raket
De Proton is een onbemande Russische draagraket die voor het eerst werd gelanceerd in 1965 en in 2004 nog steeds in gebruik.
Ontwikkeling
Oorspronkelijk is de Proton bedoeld als intercontinentale ballistische raket voor zware (nucleaire) ladingen met een bereik van 12.000 km. Voor dat doeleinde is de Proton echter nooit ingezet, maar wel voor het lanceren van satellieten en ruimtestations. Na de ombouwing tot draagraket blijkt de Proton tijdens de eerste vluchten tussen 1965 en 1970 onbetrouwbaar en veel kostbare ruimtevaartuigen gaan verloren. Halverwege de jaren ’70 worden de kinderziektes verholpen en groeit de Proton uit tot een zeer betrouwbare draagraket.
Types
De eerste versie van de Proton bestaat uit twee trappen en is in 1965 en 1966 slechts vier maal gebruikt voor het lanceren van kleine satellieten, alvorens uit gebruik te worden genomen. De twee opvolgers bestaat uit drie (SL-13) en vier (SL-12) trappen waardoor ze zwaardere ladingen in hogere banen kunnen brengen.
In maart 2001 wordt voor het eerst een testvlucht gemaakt met de Proton-M. Dit type is gebaseerd op de oorspronkelijk Proton, maar er zijn verbeteringen in doorgevoerd. Oorspronkelijk was deze test gepland voor juli 2000, maar door technische en financiële problemen werd er vertraging opgelopen.
Missies
In de beginjaren van de Proton worden de draagraketten voornamelijk gebruikt om satellieten in een baan om de aarde te brengen. Later worden de Protons ook ingezet voor het lanceren van de Saljoet ruimtestations, Mir modules en de Zarya en Zvezda module van het Internationaal ruimtestation ISS.
Protuberans (Zonnevlam)
Bij een totale zonsverduistering, of met speciale instrumenten, kan men protuberansen op de zon waarnemen, een van de mooiste astronomische fenomenen. Iemand die ooit een opstijgende protuberans heeft gezien zal dit nooit vergeten. Protuberansen zien wij aan de rand van de zon, waar ze zich aftekenen tegen de donkere achtergrond van de hemel. Het zijn uitbarstingen van heet gas, die in het midden 20.000 tot 40.000 kilometer boven het oppervlak van de zon uitstijgen, soms echter nog veel verder in de ruimte reiken en zelfs het gebied van de zon geheel kunnen verlaten.
Over het algemeen echter vallen de gassen op de zon terug, waarbij de materie die in de protuberansen omhoog is gewerveld zich prachtig volgens de magnetische krachtlijnen, die van de activiteitscentra uitgaan, naar de zon terugbeweegt.
Met spectroscopische methoden is het sinds enige jaren ook mogelijk, protuberansen waar te nemen wanneer zij zich niet aan de zonrand maar in het midden voor de zonneschijf voordoen. Past men dergelijke methoden toe, dan steken de protuberansen niet licht af tegen een donkere achtergrond, maar liggen zij als donkere, langgerekte banden voor de lichtende zonneschijf. Men noemt ze dan geen protuberansen, maar filamenten, hoewel het om precies hetzelfde verschijnsel gaat. In vele gevallen is het zelfs mogelijk, een protuberans, die ten dele voor de lichtende zonneschijf staat en voor het overige tegen de donkere achtergrond afsteekt, tegelijkertijd zowel als protuberans en als filament waar te nemen.
Men heeft telkens weer getracht, de talrijke vormen van de protuberansen in groepen of klassen in te delen. Dit is echter bepaald niet eenvoudig. Men kan in hoofdzaak twee typen onderscheiden. De ene soort zweeft lange tijd rustig en nagenoeg zonder te veranderen boven een bepaald deel van het zonsoppervlak, de andere verandert bijzonder snel van vorm, soms zelfs spatten zij als een explosie de ruimte in. De laatste jaren is het gelukt, versnelde films te maken van de bewegingen van protuberansen. Deze protuberansfilms behoren tot de indrukwekkendste natuurdocumenten die wij bezitten. Wanneer men ze ziet, moet men natuurlijk niet vergeten dat de tijdsduren waar het om gaat zeer sterk verkort zijn. Wat men in zo’n film in tien seconden ziet afspelen duurt in werkelijkheid langer dan een uur.
Puck (Uranusmaan)
De maan is in 1985 ontdekt door Stephen Synnott. Puck is genoemd naar een boosaardige fee uit Shakespeares stuk “A Midsummer Night’s Dream”.
Puck is de op een na grootste van de kleine satellieten van Uranus. De foto die rechtsboven is weergegeven is genomen op een afstand van 493.000 km door de Voyager 2 op 24 januari 1986.
Pulsar
Het pulserende gedrag van een pulsar ontstaat door de zeer snelle rotatie van een neutronenster. Door deze snelle rotatie hebben neutronensterren een enorm sterk magnetisch veld. Door deze magneetvelden worden ook sterke elektrische velden opge wekt welke de nog op de neutronenster aanwezige protonen en elektronen van het oppervlak wegsleuren. Het is dan aan te tonen dat de enige twee «uitgangen» voor deze elektrisch geladen deeltjes de magnetische noord- en zuidpool van de neutronenster zijn. De tot bijna lichtsnelheid versnelde elektronen zorgen er dan voor dat elektromagnetische straling vrijkomt die slechts in een zeer nauwe bundel wordt uitge zonden. Bij een gunstige stand van de neutronenster kan de aarde bij elke rotatie van de ster door één van die bundels bewegen.
Q
Quasar
Een quasar (Engelse afkorting voor quasi-stellar radio source), is een astronomisch object, dat in optische telescopen op een ster lijkt (dat wil zeggen een puntbron is), maar door zijn grote afstand van miljarden lichtjaren een zeer hoge roodverschuiving heeft. Vanwege deze afstand zien wij quasars zoals ze er miljarden jaren geleden, toen het heelal nog jonger was, uitzagen.
Ondanks deze afstanden, is de straling van quasars goed waarneembaar, waardoor ze de grootste absolute helderheid in het universum hebben. Quasars stralen een hoeveelheid energie uit die vergelijkbaar is met 1000 of meer melkwegstelsels, terwijl de omvang van een quasar slechts een miljoenste deel van een melkwegstelsel is. Slechts kortdurende fenomenen als gammaflitsen en supernova’s zijn soms nog helderder. Dit is des te opvallender omdat snelle helderheidsvariaties in zeer korte tijd plaatsvinden (een object kan niet sneller veranderen dan de tijd die het licht erover doet om zich over een afstand gelijk aan de grootte van het object te verplaatsen).
De eerste quasars werden ontdekt als sterke radiobronnen in de jaren ’50. Het eerste spectrum van een quasar, dat hun grote afstand verraadde, werd in 1963 verkregen, door Maarten Schmidt, een Amerikaanse astronoom van Nederlandse afkomst.
Achteraf blijken ze al op fotografische platen uit de 19e eeuw te staan, echter zonder als bijzonder object herkend te zijn. Een tweede, kleinere groep objecten, die sterk met quasars verwant zijn, zijn QSO’s (quasi-stellar object). In zichtbaar licht zijn ze vergelijkbaar, maar QSO’s zenden geen ongewoon hoge hoeveelheid radiostraling uit. Deze objecten heten daarom ook wel ‘radiostille quasars’.
Men gaat ervan uit dat het centrum van een quasar gevormd wordt door een superzwaar zwart gat, gelegen in het centrum van een actief sterrenstelsel, dat materie uit zijn omgeving aantrekt. Rond het zwarte gat vormt zich een accretieschijf, een afgeplatte, draaiende schijf van materie, waarin door botsingen de materie voortdurend wordt afgeremd. Hierdoor komt het steeds dichter bij het gat, totdat het er uiteindelijk invalt. De materie die in het gat valt, zendt hierbij grote hoeveelheden straling uit. Loodrecht op het vlak van de schijf, wordt materie met grote snelheid het heelal in geschoten, en vormt daardoor twee zogenaamde ‘jets’.
De reden dat quasars veel voorkomen in het vroege heelal, en op nabijere afstanden zeldzaam of afwezig zijn, is waarschijnlijk dat na verloop van tijd het gas uit de directe omgeving van het zwarte gat is verdwenen, de ‘brandstof’ van het zwarte gat is op.
R
Reflector
De eerste reflector is door de Engelsman Isaac Newton in 1668 in elkaar gezet. Aanvankelijk gebruikte men holle, metalen spiegels die van slechte kwaliteit waren en snel versleten, ze vertoonden veel beeldfouten. Op een gegeven moment had men de kunst van het slijpen en polijsten van dergelijke metalen spiegels onder de knie en zijn er met dergelijke metalen spiegels vele grote ontdekkingen gedaan.
Tegenwoordig zijn de spiegels gemaakt van glas. Op het glas wordt een metaallaagje gedampt. Vroeger gebruikte men hiervoor zilver maar zilver heeft als nadeel dat het snel dof wordt. Daarom gebruikt men nu maak legeringen met als hoofdbestanddeel aluminium. Om veroudering tegen te gaan en de kwaliteit van de spiegel verder te verhogen wordt de metaallaag afgedekt met een coating van kwarts.
Newton-telescopen zijn onder amateur-astronomen mateloos populair omdat ze relatief gemakkelijk te maken zijn. Vergeleken met een refractor van dezelfde grootte zijn ze veel goedkoper te produceren. Ze zijn lichter en gemakkelijker te transporteren. Nadelen van reflectoren zijn hun kwetsbaarheid en hun geringere beeldcontrast waardoor fotograferen vaak moeilijker is vergeleken met een refractor.
Een Newton-telescoop is moeilijker te bedienen als een refractor. Het vergt enige gewenning om objecten aan de hemel te kunnen vinden omdat het oculair zich haaks op de kijker bevindt in plaats van in het verlengde van de buis.
Refractor
De refractor is de oudste telescoop die we kennen. Hij is door een Nederlander uitgevonden. De eerste refractors waren zo gemaakt dat ze het object zo vergroten, dat het in dezelfde stand gezien wordt als waar het in staat: het beeld staat dan recht en niet op zijn kop. De telescoop die Galileo Galileo in 1609 gebruikte voor zijn ontdekkingen was zo geconstrueerd. Ook Christiaan Huygens die de ringen van Saturnus ontdekte gebruikte een dergelijke telescoop. Dergelijke kijkers worden dan ook “Hollandse kijkers” genoemd. Door hun constructie kenden zo enkele beperkingen die de kwaliteit negatief beïnvloeden.
De refractor zoals we die nu kennen werd uitgevonden door de Engelsman John Dollond. In deze refractors staat het beeld op zijn kop en zijn links en rechts omgekeerd.
Refractors worden door beroepsastronomen nauwelijks nog gebruikt: hoe groter de lens hoe zwaarder en duurder de constructie. Bovendien gaat een hele grote lens op een gegeven moment doorbuigen. Ze zijn dus aan een maximale grootte gebonden. Refractors zijn wel nog populaire kijkers onder amateur-astronomen door hun eenvoudige en degelijke constructie. Een refractor is gemakkelijk op een hemellichaam te richten en ze geven een mooi en contrastrijk beeld. Nadeel van een refractor is zijn grootte, het is een instrument dat, vooral bij een groter model, moeilijk is te verplaatsen.
Vooral de kleinere telescopen die aan amateurs worden verkocht zijn refractors. Om een beetje van een refractor te kunnen genieten moet deze een brandpunt hebben van minimaal 800 mm en een objectiefdiamater van 70 mm of groter.
Regen
Regen is een vorm van neerslag net als sneeuw en hagel. Regen wordt gevormd wanneer waterdruppels uit wolken op de aarde neervallen. Buiten de poolgebieden is regen de meest voorkomende vorm van neerslag.
Vallende regendruppels worden vaak afgebeeld met de vorm van tranen of peren. Dit is echter geen juiste voorstelling. Kleine regendruppels zijn vrijwel bolvormig. Als ze iets groter zijn, worden ze door de luchtweerstand aan de onderkant afgeplat. Bij hele grote druppels kan zelfs een soort paraplu-vorm voorkomen. Grote regendruppels vallen sneller dan kleine, dit komt niet door de versnelling van de zwaartekracht, die versnelling is voor alle druppels even groot. Het wordt veroorzaakt doordat de luchtweerstand voor de kleine druppels relatief groter is.
Regenboog
Rond het jaar 1670 kwam er pas een wetenschappelijke verklaring voor het verschijnsel regenboog. Isaac Newton liet met een experiment zien dat een lichtstraal breekt en uiteenvalt in de ‘kleuren van de regenboog’ als hij door een prisma gaat. Hieruit concludeerde hij dat wit licht samengesteld was uit alle kleuren van zichtbare spectrum. De regenboog ontstaat op dezelfde wijze. Regendruppels werken als miljoenen kleine prisma’s die het zonlicht uit elkaar rafelen waardoor de regenboog ontstaat.
Regenbogen kun je in principe het hele jaar door zien. Het weertype, buien met felle opklaringsgebieden waarin de zon uitbundig schijnt, is het meest ideale. De grootste regenbogen zijn ‘s ochtends vroeg of aan het eind van de middag te zien, wanneer de zon laag staat. Hoe lager de zon aan de hemel staat, hoe meer er van de regenboog te zien is. Als de zon vlak boven de horizon staat zien we de regenboog als een halve cirkel. Vanuit een vliegtuig is soms de volledige cirkel te zien. Als de zon hoog aan de hemel staat is er maar een klein deel van de regenboog zichtbaar. Soms staat de regenboog geheel onder de horizon en is dan dus helemaal niet zichtbaar. Soms zien we door dubbele terugkaatsing van zonlicht in de regendruppels een tweede zwakkere bijregenboog. De kleuren staan in omgekeerde volgorde van de hoofdboog. Beide regenbogen zitten niet aan elkaar vast, maar zijn gescheiden door een donker gedeelte: “de band van Alexander genaamd”.
Ook bij de volle maan zien we soms een regenboog verschijnen. Deze regenboog lijkt alleen uit de kleur wit te bestaan. Dit lijkt alleen maar zo omdat ons oog bij nacht vrijwel geen kleuren kan onderscheiden. Op een kleurenfoto’s zijn de kleuren wel degelijk te zien!
Regencyclus
Regen speelt een belangrijke rol bij de water-cyclus op aarde: water uit de oceanen verdampt, condenseert in de vorm van wolken, valt op het aardoppervlak neer in één van de vormen van neerslag, en komt uiteindelijk terug in de oceaan via stromen en rivieren om opnieuw aan de cyclus te beginnen.
Regenmeter
Een regenmeter, ook wel pluviometer genoemd, meet de hoeveelheid gevallen neerslag. De hoeveelheid regen die valt wordt gemeten met een regenmeter: een soort trechter die de neerslag opvangt en die uitloopt in een cilinder waarin het water wordt verzameld. De hoeveelheid wordt tot op 0.1 mm nauwkeurig gemeten. 1 mm regen komt precies overeen met 1 liter water per vierkante meter. Traditioneel worden neerslaghoeveelheden over de hele wereld om 8 uur ‘s morgens gemeten om de vergelijkbaarheid van metingen te waarborgen. De eenvoudigste is een meestal glazen of doorzichtige kunststoffen maatbeker. De doorsnede van de opening aan de bovenzijde moet representatief zijn voor het aantallen gevallen millimeters neerslag.
Regen in Nederland
In de zomer valt de regen in de regel met grotere hoeveelheden dan in de winter. Door de warmte kunnen fikse buien ontstaan, waardoor dan in korte tijd meer regen valt dan in de koude periode van het jaar. In de nazomer en herfst vallen de zwaarste buien vaak in de kustprovincies, omdat het warme zeewater de buien dan activeert.
Gemiddeld over de drie zomermaanden juni, juli en augustus lopen de totale hoeveelheden neerslag uiteen van ongeveer 180 millimeter langs de Noordhollandse kust tot 215 millimeter in het binnenland. Aan de kust valt in de herfst omstreeks 250 millimeter. Zware buien leveren soms meer dan 20 millimeter in een kwartier op, wat gemakkelijk tot wateroverlast kan leiden. De grootste hoeveelheden vallen tijdens onweersbuien en op buiige dagen zijn etmaalhoeveelheden van enkele tientallen millimeters zeker in de warme periode van het jaar geen uitzondering.
Bron: Een gedeelte van de tekst op deze pagina of een eerdere versie daarvan is afkomstig van de website van het KNMI.
Rhea (Saturnusmaan)
Rhea is de op één na grootste maan van Saturnus. De maan is in 1672 ontdekt door Giovanni Cassini. Rhea is een ijzig object met een dichtheid van ongeveer 1.240 kg/m3. Deze lage dichtheid is een aanwijzing dat de kern van steen minder dan 1/3e deel van de massa van de maan is, en de rest uit bevroren water bestaat. Rhea lijkt op Dione, met verschil tussen het voorste en het achterste halfrond, iets wat waarschijnlijk betekent dat ze een vergelijkbare samenstelling en geschiedenis hebben. De temperatuur op Rhea is -174 °C in de zon en tussen -200 °C en -220 °C in de schaduw. Rhea is bedekt met inslagkraters en heeft heldere slierten op het oppervlak. Het oppervlak kan op basis van de dichtheid van kraters worden verdeeld in twee geologisch verschillende gebieden; het eerste deel bevat kraters met een diameter groter dan 40 km, en het tweede deel, te vinden in de pool- en equatoriale gebieden, kraters heeft die kleiner dan 40 km zijn. Dit is een aanwijzing dat er ooit een nieuw deel aan het oppervlak is gekomen.
Het voorste halfrond is het zwaarste gevuld met kraters, en heeft een uniforme helderheid. Net zoals op Callisto hebben de kraters nauwelijks reliëf, zoals op de Maan en op Mercurius het geval is. Op het achterste halfrond is een netwerk van heldere stroken op een donkere achtergrond, met enkele zichtbare kraters te zien. Er wordt verondersteld dat deze stroken materiaal zijn dat door ijsvulkanen is verspreid vroeg in de geschiedenis van Rhea, toen deze nog vloeibaar van binnen was.
Rosalind (Uranusmaan)
De maan is in 1986 ontdekt door Voyager 2. Rosalind is genoemd naar de dochter van een hertog en een van de hoofdperonages uit Shakespeare’s stuk “As You Like It”.
Ruimtevaarder
Een ruimtevaarder is een persoon die in de ruimte is of in de ruimte is geweest. In de praktijk is dat iemand die in een ruimtevaartuig of in een vliegtuig door de ruimte reist of gereisd heeft. Volgens de definitie van de Amerikaanse luchtmacht begint de ruimte vanaf een hoogte van 80,5 kilometer (50 mijl), volgens de Fédération Aéronautique Internationale (FAI) vanaf een hoogte van 100 kilometer. Consequentie hiervan is dat de Amerikaanse luchtmacht een aantal piloten die in de periode 1962-1968 met X-15-vliegtuigen hebben gevlogen als ruimtevaarders beschouwt. De FAI erkent deze piloten niet als ruimtevaarders, met uitzondering van Joseph Walker, die tweemaal boven de 100 kilometer uit kwam.
Synoniemen:
astronaut, kosmonaut, taikonaut, yuhangyuan…
De woorden astronaut en kosmonaut worden gebruikt om onderscheid te maken tussen ruimtevaarders uit de Verenigde Staten respectievelijk de Sovjet-Unie/Rusland. Het Amerikaanse ‘astronaut’ is afgeleid van de Griekse woorden astron (ster) en nautes (zeevaarder). Het Russische ‘kosmonaut’ is afgeleid van de Griekse woorden kosmos (ruimte) en eveneens nautes. In het Nederlands wordt naast ruimtevaarder vooral astronaut gebruikt.
Het gebruik van de begrippen ‘astronaut’ en ‘kosmonaut’ lag ten tijde van de Koude Oorlog zeer gevoelig in de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. Beide landen wilden duidelijk onderscheid maken tussen hun eigen ruimtehelden en de ruimtevaarders van de vijand, en dat werd ook van de bevriende naties verwacht. Het werd als een grote misser beschouwd als je als Nederlander of Belg tegen een Amerikaan sprak over “Russian astronauts”.
Toen de eerste ruimtevaarders met een andere nationaliteit dan Amerikaans of Russisch werden gelanceerd, werden deze astronaut genoemd als ze aan boord van de Amerikaanse Space Shuttle vlogen, en kosmonaut als ze aan boord van de Russische Sojoez vlogen. Voor de eerste Franse ruimte-vaarders werd soms de benaming spationaut gebruikt. De verwarring werd compleet toen in 1995 de Amerikaan Norman Thagard werd gelanceerd aan boord van een Sojoez, en later Russische ruimtevaarders meevlogen met de Space Shuttle. Het is inmiddels al meerdere keren gebeurd dat ruimte-vaarders met een Sojoez werden gelanceerd, en na verblijf in een ruimtestation naar de aarde terugkeerden in de Space Shuttle, en omgekeerd. In het Nederlands is het daarom het meest praktisch om het woord ‘ruimtevaarder’ te gebruiken.
De term taikonaut wordt soms gebruikt voor Chinese ruimtevaarders, en is bedacht door Chiew Lee Yih uit Maleisië. Dit werd direct overgenomen door Chen Lan, beheerder van een website over Chinese ruimtevaart. Taikonaut is afgeleid van het Chinese woord taikong (太空), dat ruimte betekent. De lettergreep naut hebben ze niet vertaald, anders zou het resultaat waarschijnlijk taikongren of taikongyuan zijn geworden, hetgeen in het Chinees “buitenaards wezen” betekent.
In China gebruiken officiële organen en de officiële pers het woord yuhangyuan (宇航員), wat grofweg kan worden vertaald als “ruimtereiziger”. Deze term wordt in de internationale pers verder weinig gebruikt, waarschijnlijk vanwege de lastige uitspraak en spelling.
In China zal men er echter geen bezwaar tegen hebben wanneer je in het Engels of Russisch spreekt over “Chinese astronauten”, respectievelijk “Chinese kosmonauten”. In de Nederlandstalige berichtgeving door de pers lijkt het er op dat men de term taikonaut vooral als curiositeit beschouwt, en verder spreekt over Chinese ruimtevaarder of Chinese astronaut.
S
Saljoet
Het Saljoet (Салют, wat in het Russisch Groet of Vuurwerk betekent) programma was een serie ruimtestations welke in de jaren ’70 werden gelanceerd door de Sovjetunie.
Achterliggende reden
Toen Neil Armstrong op 20 juli 1969 voet op de maan zette, had de Sovjetunie de race om als eerste een mens op de maan te zetten definitief verloren. Enkele dagen eerder was de de Russische N1 raket op het lanceerplatform al ontploft, terwijl de maan het doel was. Daarop besloot Vasily Mishin van de Sovjet ruimtevaart organisatie op zoek te gaan naar een nieuw prestigeproject. Sinds 1965 werd er al ontwikkeld aan een uit meerdere modules bestaand ruimtestation (MKBS). Om deze te lanceren was echter een grote raket nodig en die was op dat moment niet beschikbaar.
Om toch van start te kunnen gaan werd er in samenwerking het leger in hoog tempo een relatief eenvoudige constructie in elkaar gezet. Hiervoor werd het al reeds bestaande raamwerk van een in ontwikkeling zijnd militair ruimtestation gecombineerd met onderdelen van Sojoez capsules. Na een jaar stevig sleutelen en testen resulteerde dat in de Saljoet 1.
Het ruimtestation blonk uit in eenvoud en bestond uit slechts één module. Omdat het gevaarte slechts 18 ton woog, was er geen zware N1 raket nodig voor de lancering, maar kon worden volstaan met een kleinere Proton UR-500K raket. Er zaten echter ook nadelen aan het simpele ontwerp. Nadat het ruimteschip zich eenmaal in een baan om de aarde bevond, waren er geen grote wijzigingen meer mogelijk in de hoogte waardoor als gevolg van de aantrekkingskracht van de aarde, de Saljoet na verloop van tijd terug zou vallen in de dampkring.
Totaal zeven Saljoets
De Saljoet 1 werd gelanceerd op 19 april 1971 en was daarmee het eerste ruimtestation dat in een baan om de aarde werd gebracht. De Saljoet 2 en Saljoet 3 maakten – net als de Saljoet 5 – geen deel uit van het reguliere Saljoetprogramma, maar van het ultrageheime militaire Almaz-programma. De Saljoet 4 was vrijwel een kopie van de Saljoet 3 en werd gelanceerd op 26 december 1974.
De Saljoet 6 was de eerste van een nieuwe generatie. Vergeleken met de eerdere uitvoeringen waren er veel vernieuwingen en verbeteringen. Zo beschikte de nieuwe Saljoet over twee koppelingsmogelijkheden. Voordeel daarvan was dat er tijdens het verblijf van een bemanning een onbemand Progress bevoorradingschip kon aanmeren. Het laatste ruimtestation, dat op 19 april 1982 met een Proton gelanceerd werd, voordat de Sovjetunie begon met de bouw van Mir, was de Saljoet 7.
Satelliet
Een satelliet is een object in een baan om een hemellichaam en wordt ook wel maan genoemd. Kunstmanen zijn onbemande toestellen die door de mens in een baan zijn gebracht. Natuurlijke manen zijn meestal objecten met de structuur van een kleine planeet of asteroïden die zijn ingevangen door de zwaartekracht van de planeet.
Historie
De eerste succesvol in een baan om de aarde gebrachte satelliet is de Russische Spoetnik 1 op 4 oktober 1957. Vaak wordt deze datum gezien als het begin van het moderne ruimtevaarttijdperk. De eerste Amerikaanse satelliet die in een baan om te aarde gebracht werd was de Explorer 1.
Klassificatie van satellieten
Afhankelijk van de toepassing kunnen satellieten als volgt worden geklassificeerd:
Communicatiesatelliet: verzorging van telefoon, radio, TV, internet over lange afstanden
Navigatiesatelliet: voor plaatsbepaling op aarde met bijvoorbeeld Global Positioning System (GPS)
Observatiesatelliet: observatie van bijvoorbeeld milieuverontreiniging, maken van landkaarten en observeren van het helaal
Spionagesatelliet: veelal militaire toepassingen
Weersatelliet: toegepast bij het doen van weersvoorspellingen
Een aparte categorie vormen de ruimtestations die in zekere zin ook satellieten zijn.
Plaatsing van satellieten
Een satelliet kan in een geostationaire of niet geostationaire baan om de aarde worden gebracht. Een geostationair geplaatste satelliet hangt op een hoogte van ongeveer 34.000 km op een vast punt boven het aardoppervlak. Door de grote afstand wordt de zwaartekracht die op de kunstmaan werkt exact gecompenseerd door de middelpuntvliedende kracht die hij ondervindt doordat hij samen met de aarde roteert. Het idee van geostationaire kunstmanen werd oorspronkelijk door de sciencefictionschrijver Arthur C. Clarke geopperd. Geostationaire satellieten zijn bij uitstek geschikt voor observatie en telefoon- en andere communicatieverbindingen. Nadeel is dat door de grote afstand die de radiosignalen moeten afleggen (twee maal 34.000 km) een grote vertraging (1 tot 2 seconden) interactieve gegevensuitwisseling of gesprekken moeizaam verlopen. Voordeel is dat antennes op aarde naar een vast punt gericht kunnen blijven.
Een niet-geostationair geplaatste satelliet beweegt met een bepaalde snelheid over het aardoppervlak. Deze extra snelheid geeft hem een grotere middelpuntvliedende kracht, waardoor hij op lagere hoogtes (enkele honderden kilometers) boven het aardoppervlak de zwaartekracht kan compenseren.
Saturnus
Afstand tot de zon: 1.429.400.000 km
Diameter: 120.536 km (aan de equator)
Massa: 5,68 * 10^26 kg
In 1610 keek Gallileo Gallilei naar Saturnus en het viel hem op dat de planeet zo’n vreemde vorm had. De telescoop van Gallilei was niet sterk genoeg om de ringen van de planeet te kunnen onderscheiden, dus Gallilei begreep er niet veel van. In 1659 interpreteerde Christiaan Huygens de rare ‘uitsteeksels’ correct als ringen.
Sinds dit tijdperk hebben we veel dingen geleerd over de ringen van Saturnus. Zo weten we dat ze bestaan uit ontelbaar veel kleine deeltjes die het zonlicht weerkaatsen. De ringen zijn zeer groot, meer dan 250.000 kilometer in diameter, maar extreem dun (minder dan een kilometer!). Hoe de ringen ontstaan zijn is een raadsel, maar men vermoedt dat ze de restanten zijn van één of meerdere manen die door de getijdenkracht uiteen gevallen zijn.
Wat verder opvalt aan Saturnus is dat de planeet enorm afgeplat is; van pool tot pool gemeten is de planeet 10% kleiner dan aan de equator gemeten! Dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt door een combinatie van de lichte composite van Saturnus (de dichtheid van Saturnus is zo laag dat de planeet op water zou drijven!) en de snelle rotatie (een dag duurt slechts 10,6 uur).
Op Saturnus zijn geen duidelijke banden en wolken herkenbaar als op Jupiter. Dit komt door de enorm krachtige winden op de planeet die al deze tekenen ‘uitsmeren’. NASA’s Voyager-ruimtesondes hebben aan de evenaar winden gemeten met een snelheid van rond de 1700 km/uur!!
Schijngestalten
De binnenplaneten, onze Maan en de manen van de andere planeten, vertonen schijngestalten, d.w.z. zij laten zich gedurende hun omloop in verschillende gedaanten zien.
Dit wordt veroorzaakt door het feit dat het lichaam vanuit verschillende richtingen door de zon bestraald wordt. Men ziet dan de terminator (d.i. de scheiding van licht en donker) zich verplaatsen over het oppervlak van de maan of planeet, waardoor zij te zien is als een sikkelvormig of rond lichaam.
Benamingen:
Nieuwe Maan
Eerste Kwartier
Volle Maan
Laatste Kwartier
Wassende en afnemende maan
De periode tussen nieuwe maan en volle maan heet: wassende maan. Die tussen volle maan en nieuwe maan: afnemende maan
Schmidt-Cassegrain
Catadioptrisch systeem.
Dit type is tegenwoordig bijzonder populair onder de wat gevorderde amateur-astronomen. De kijker bestaat uit een sferische spiegel en een corrigerende lens aan de voorzijde. Dergelijke telescopen hebben een korte bouwlengte: een telescoop met een brandpunt van 2 meter kan zo in een buis van nog geen 50 cm geconstrueerd worden. Schmidt-Cassegrain-telescopen worden in grote aantallen geproduceerd en zijn daarom, ondanks hun ingewikkelde constructie, relatief goedkoop.
Schrikkeldag
Slechts een keer in de vier jaar komt een schrikkeldag voor op de kalender. Dat komt doordat de Aarde niet in exact 365 dagen rond de Zon draait.
Waarom hebben we eens in de vier jaar een schrikkeldag?
Dat kun je nagaan met een eenvoudig rekensommetje. De Aarde draait (afgerond op zeven decimalen) in 365,2421875 dagen rond de Zon. Dat is ongeveer 365 en een kwart dag. Als je vier jaar achter elkaar een kwart dag te weinig rekent, loop je dus een volle dag voor op de beweging van de Aarde. Daarom schuiven we eens in de vier jaar een dag extra in de kalender.
Dan komt het toch nog niet uit?
Klopt. Eens in de vier jaar een schrikkeldag betekent dat een kalenderjaar gemiddeld 365,25 dagen duurt. Dan loop je elk jaar 365,25 – 365,2421875 = 0,0078125 dag achter op de Aarde. Dat komt neer op elf en een kwart minuut. Geen ramp dus, maar na verloop van jaren tikt dat wel aan.
Daarom is een extra regel ingevoerd: eeuwjaren tellen niet als schrikkeljaren. Dan heb je dus eens in de honderd jaar een dag minder, oftewel elk jaar duurt gemiddeld een honderdste dag korter. 365,25 – 0,01 = 365,24 dag.
Dat zit alweer een stuk dichter bij de echte waarde, maar het klopt nog steeds niet helemaal. Nu loopt de kalender 365,2421875 – 365,24 = 0,0021875 dag voor op de Aarde. Dat komt neer op drie minuten en negen seconden per jaar.
Daarom is er nog een extra regel: eeuwjaren tellen wel als schrikkeljaren als ze deelbaar zijn door 400. Het jaar 2000 was dus wel een schrikkeljaar, in tegenstelling tot 1900 en 2100. Nu heb je eens in de vierhonderd jaar weer een schrikkeldag erbij, oftewel een vierhonderdste dag per jaar. En 365,24 + 0,0025 = 365,2425.
Nu loopt de kalender jaarlijks nog maar 365,2425 – 365,2421875 = 0,0003125 dag achter op de Aarde. Dat staat gelijk aan 27 seconden per jaar. Daar hoeft voorlopig niet voor gecorrigeerd te worden.
Wanneer wel?
In principe over een paarduizend jaar. Een dag telt 24 x 60 x 60 = 86400 seconden. Dat delen door de afwijking van 27 seconden per jaar geeft 3200: eens in de 3200 jaar loopt de kalender weer een volle dag achter. Dan zou je dus een schrikkeldag moeten overslaan. In onze gregoriaanse kalender is daar echter niets over vastgelegd.
Hoe zit het dan met schrikkelseconden?
Schrikkelseconden bestaan ook, maar die hebben niets te maken met bovenstaand rekensommetje. De schrikkelseconde komt voort uit de definitie van de seconde. De seconde was oorspronkelijk gedefinieerd als een 60e van een 60e van een 24e van een dag. Dit was echter een onhandige definitie, omdat de precieze duur van een aardomwenteling moeilijk is vast te leggen en bovendien niet altijd exact even groot is.
Daarom is de seconde tegenwoordig gedefinieerd aan de hand van de trilling van een cesiumatoom. De waarde die hieruit volgt, is echter op een gemiddelde dag net iets kleiner dan de waarde uit de oorspronkelijke definitie. Als het resulterende verschil oploopt tot een seconde, bepaalt de International Earth Rotation and Reference Systems Service dat alle tijdssystemen wereldwijd een schrikkelseconde moeten invoeren. Sinds de invoering van dit systeem in 1972 is dat in totaal 26 keer gedaan.
Setebos (Uranusmaan)
De maan is in 1999 ontdekt door J.J. Kavelaars, B.J. Gladman, P.D. Nicholson en J.A. Burns.
Setebos is genoemd naar de god die aanbeden werd door Caliban en Sycorax uit Shakespeares stuk “The Tempest”.
Sinope (Jupitermaan)
Ze is vernoemd naar Sinope uit de Griekse mythologie. De naam Sinope kreeg de maan pas in 1975. Tot die tijd ging de maan door het leven met de naam Jupiter IX.
Omdat de maan vanaf aarde is ontdekt met behulp van sterke telescopen en nooit is onderzocht door een ruimtesonde is er weinig over bekend.
Sirius
Sirius, systematische naam alpha Canis Majoris is (na de Zon) de helderste ster aan de hemel. Het is ook een van de dichtstbijstaande sterren. De ster maakt deel uit van het sterrenbeeld Grote Hond en wordt ook wel de Hondsster genoemd. Als Sirius niet te zien is aan de hemel, zijn er de hondsdagen.
In 1834 merkte Bessel op, dat Sirius geen rechte baan aan de hemel beschrijft, maar een golflijn. Hij nam aan dat Sirius een onzichtbare begeleider bezit: beide sterren wentelen om elkaar heen, waardoor de baan van Sirius golvingen vertoont. Later werden de banen zelfs berekend, zonder dat de begeleider ooit was waargenomen.
Deze component werd in 1862 door Clark voor het eerst gezien. Het bleek dat ze van de 7e grootte was en dus theoretisch gemakkelijk met een zeer kleine kijker waar te nemen moest zijn. Dit is niet het geval, omdat het sterke licht van Sirius de begeleider overstraalt. Sirius B was de eerste witte dwerg die gevonden werd: de diameter (zon=1) is slechts 0,022, de massa echter (zon=1) 0,99. De gemiddelde afstand A-B is 20 A.E., de periode is 49,9 jaren, schijnbare magnitude 8,4, absolute magnitude 11,3.
Sirius A: massa (zon=1) 2,35, diameter (zon=1) 1,9. Afstand 7,8 lichtjaren, schijnbare magnitude -1,6, absolute magnitude 1,3, spectrum Ao, visuele lichtsterkte (zon=1) 23.
Skylab
Skylab was het eerste Amerikaanse ruimtestation in een baan om Aarde en bestond voornamelijk uit onderdelen die waren overgebleven uit het Apollo programma. Het 75 ton wegende gevaarte werd 14 mei 1973 gelanceerd met een Saturn V raket. Het was tevens de laatste lancering met dat type raket. Tijdens de lancering liep Skylab schade op waarbij één zonnepaneel volledig verloren ging, een ander vast bleef zitten en er een hitteschild ernstig beschadigde.
Tijdens de eerste missie van 25 mei werd Skylab geroteerd om de stroomvoorziening op een aanvaardbaar peil te brengen en gedurende de tweede missie werden de nodige reperaties uitgevoerd. Tijdens de latere missies kon Skylab worden gebruikt waarvoor het bedoeld was: onderzoeken of mensen gedurende langere tijd konden wonen en werken in de ruimte.
Er werden technische en medische experimenten uitgevoerd waarvoor zwaartekracht afwezig moest zijn. De laatste missie vertrok op 16 november 1973 en kwam op 8 februari 1974 weer terug naar Aarde. Na een aantal jaar onbemand rondgecirkeld te hebben keerde Skylab in 1979 vervroegd terug naar de aarde.
Missies
In totaal zijn er vier missies naar Skylab geweest. Voor al deze missies werd gebruik gemaakt van Apollo capsules welke werden gelanceerd met de Saturn IB raket. De eerste missie was onbemand. Bij de andere drie missie’s bestond de bemanning altijd uit drie leden. Over de naamgeving van de missies bestaat veel verwarring. Soms wordt de eerste onbemende missie aangeduid als Skylab-1 en soms wordt de eerste bemande missie Skylab 1 genoemd. In dit artikel wordt de eerste onbemande missie Skylab-1 genoemd en de laatste Skylab-4.
Skylab-1
Tijdens de onbemande Skylab-1 missie werd het ruimtetuig met behulp van een aangekoppelde Apollo capsule geroteerd om de resterende zonnepanelen zo veel mogelijk zonlicht op te laten vangen. Een nadeel hiervan was dat de temperatuur binnen erg hoog opliep. De lancering van de volgende missies werd hierdoor met tien dagen uitgesteld.
Skylab-2
Op 25 mei 1973 vertrok de eerste driekoppige bemande missie. De tijdens de lancering opgelopen schade werd grotendeels hesteld en er werd een parasol uitgeklapt waardoor de temperatuur in de woon- en werkruimtes niet te hoog kon oplopen. Op 22 juni keerde de bemanning weer terug naar Aarde.
Skylab-3
De tweede bemande missie vertrok op 28 juli 1973. Gedurende deze 59 dagen durende missie werden er veel wetenschappelijke experimenten uitgevoerd. Ook werd er een tweede zonnepaneel gemoteerd. Behalve de menselijke bemanning waren er op deze vlucht ook een tweetal spinnen mee; Arabella en Anita. Deze twee “astronauten” bewezen dat ze ook bij volledig onbreken van zwaartekracht een web konden maken. Verder maakten zes muizen, 720 fruitvliegjes en twee vissen deel uit van de bemanning.
Skylab-4
Op 16 november 1973 vertrok de derde en laatste bemande missie en werden er net als bij de voorgaande missie veel experimenten uitgevoerd. Daarnaast werd ook de komeet Kohoutek uitgebreid geobserveerd. Na een verblijf van 84 dagen keerde de bemanning op 8 februari 1974 terug naar aarde.
Het was de bedoeling om Skylab na het laatste bezoek in een stabiele baan om de aarde te brengen waar het vervolgens minimaal acht jaar zou moeten blijven. In 1977 bleek daar weinig van terecht te zijn gekomen; Skylab was een onbestuurbaar projectiel geworden dat langzaam naar een steeds lagere baan zakte. Op 11 juli 1979 verbrandde het station grotendeels in de atmosfeer, maar desondanks kwamen er grote brokstukken terecht in de Indische Oceaan en op West-Australië.
Sneeuw
In Noord Europa is sneeuw in de wintermaanden een normaal verschijnsel. Vele bergtoppen over de gehele wereld zijn er permanent mee getooid. De Kilimanjaro in Tanzania heeft een permanente sneeuwkap, terwijl de berg slechts 3 graden ten zuiden van evenaar ligt.
Sneeuwvlokken beginnen als hele kleine ijskristallen in wolken op middelbaar en hoog niveau in onze atmosfeer. De afzonderlijke ijskristalletjes groeien geleidelijk aan elkaar en vormen zo sneeuwvlokken. Zodra de sneeuwvlokken groot genoeg zijn vallen ze naar de grond. IJskristallen nemen afhankelijk van de temperatuur en de vochtigheid van de omringende luchtmassa vele vormen aan. De Amerikaanse boer William Bentley maakte duizenden foto’s van sneeuwvlokken. Hij constateerde dat er geen twee vlokken gelijk zijn! Vrijwel alle neerslag die in Nederland valt begint als sneeuw. Meestal smelt de sneeuw onderweg en valt uiteindelijk als regen op de aarde. Het smeltproces onttrekt echter warmte aan de omringende lucht, waardoor de luchttemperatuur daalt. De kans dat de sneeuw die daarna nog valt de grond bereikt wordt dus groter.
Sneeuw kan in veel verschillende vormen de grond bereiken. Dit is sterk afhankelijk van de wind, de luchttemperatuur en de luchtvochtigheid. Bij luchttemperaturen beneden het vriespunt ontstaan kleine poederachtige vlokken die ideaal zijn voor de wintersport. Sneeuwvlokken die bij temperaturen rond het vriespunt worden gevormd zijn groter en natter en blijven vaak aan koude oppervlakten kleven. Als de sneeuw eenmaal is gevallen kan ze gedeeltelijk smelten en weer opnieuw bevriezen, waardoor de sneeuw harder en compacter wordt.
Sojoez
De Sojoez (Союз, Russisch voor “unie”) is een ruimtevaartuig dat voor het eerst op 23 april 1967 door de Sovjetunie werd gelanceerd, en biedt in de huidige vorm plaats aan drie mensen. De Sojoez is 7,8m lang en heeft een gewicht van 6.400 kg.
De eerste vlucht van de Sojoez liep uit op een ramp, omdat de parachute niet openging en het toestel te pletter sloeg. De kosmonaut Vladimir Komarov kwam hierbij om het leven. Na ongeveer een jaar werd de volgende vlucht uitgevoerd, die goed verliep. Helaas sloeg het noodlot bij de Sojoez-11 opnieuw toe. Na een succesvolle vlucht naar het ruimtestation Saljoet 1 ging het bij de landing mis. De luchtdruk viel weg en de drie kosmonauten stikten omdat ze geen drukpak aan hadden.
De daarop volgende vluchten van de Sojoez werden uitgevoerd met een bemanning van twee personen. De vluchten hadden vooral als doel om ruimtestations van het type Saljoet te bemannen. De Russen waren hierin zeer succesvol. Eén van de meest historische Sojoez-vluchten is de Sojoez-19. Deze koppelde in de ruimte met een Amerikaans Apollo-ruimtevaartuig. De nieuwe versie van de Sojoez, de Sojoez-T, kon weer drie personen meenemen.
Space Shuttle
Een Space Shuttle of ruimteveer is een ruimtevaartuig van de NASA. Hoewel het ruimteveer geen bouwwerk of kunstwerk in de strikte zin van het woord genoemd kan worden, beschouwen velen het toch als een van de moderne wereldwonderen, een voortbrengsel van de mens dat bewondering oproept.
Het idee van een herbruikbaar ruimtevaartuig dateert van de jaren zestig en zeventig van de twintigste eeuw. De Space Shuttle is belangrijk voor het Internationale ruimtestation ISS. In tegenstelling tot andere raketten kan de Space Shuttle bemanning van het ISS gemakkelijk afzetten en ophalen, en met relatief hoge frequentie het ruimtestation bezoeken. Voor het ontwerp en de fabricage van de Space Shuttle is de NASA verantwoordelijk, maar zij hebben veel van het werk uitbesteed aan een consortium van Lockheed Martin en Boeing.
De allereerste Space Shuttle van de V.S. Columbia begon zijn eerste ruimtereis op 12 april 1981 vanaf Cape Canaveral in de Amerikaanse staat Florida. Deze shuttle verongelukte bij de landing op 1 februari 2003.
De Space Shuttle wordt gelanceerd met een zeer grote afkoppelbare externe brandstoftank voor de raketmotoren en de lancering wordt daarnaast nog gesteund door twee hulpraketten die op vaste brandstof werken. Bij het terugkeren in de atmosfeer remt de shuttle af door de wrijving met de lucht, waarbij veel warmte vrijkomt. Het ruimteveer landt als een zweefvliegtuig zonder eigen motoren. Bij het laatste deel van de landing wordt een remparachute gebruikt.
Spitzer Space Telescope
De Spitzer Space Telescope is een met vloeibaar helium gekoelde telescoop, die in een heliocentrische baan achter de aarde aan om de zon draait en gebruikt wordt voor observatie van het heelal in het infrarode golflengte gebied. Tot 18 december 2003 droeg deze ruimtetelescoop de naam Space Infrared Telescope Facility, kortweg SIRTF.
De Spitzer Space Telescope is op 25 augustus 2003 vanaf Cape Canaveral te Florida gelanceerd met een Delta II raket. Het duurde ruim drie maanden om de satelliet in de gewenste baan te plaatsen en om alle systemen te testen. In december 2003 is de telescoop begonnen met het doen van waarnemingen. De missie zou oorspronkelijk 2,5 jaar duren, maar in 2006 bleek dat de missie kan worden verlengd tot het einde van 2008.
Tijdens de missie maakt de ruimtetelescoop afbeeldingen en spectra van door hemelse objecten uitgestraalde infrarode straling (ieder object met een temperatuur boven het absolute nulpunt straalt deze energie uit). De golflengte van de te onderzoeken elektromagnetische straling is gelegen tussen de 3 en 180 micrometer (een micrometer is één miljoenste meter). Het grootste deel van deze straling kan niet vanaf de aarde gemeten worden omdat de atmosfeer een groot deel van het infrarode licht tegenhoudt.
De keuze van de naam Spitzer is het resultaat van een wedstrijd. Deelnemers van over de hele wereld mochten een suggestie doen voor een naam, onderbouwd met een toelichting. Uit de meer dan 7000 inzendingen, waarvan 38% afkomstig waren van buiten de Verenigde Staten, kozen medewerkers van het SIRTF Science Center 161 kandidaten. Een comité van deskundigen koos 11 finalisten, en tenslotte koos NASA de winnaar: Jay Stidolph uit Brits-Columbia, Canada, die voorstelde om de ruimtetelescoop te vernoemen naar Dr. Lyman Spitzer. Spitzer (1914-1997) was een wetenschapper die reeds in 1946 als eerste voorstelde om telescopen in de ruimte te plaatsen, om zodoende het vertroebelende effect van de atmosfeer te vermijden. Hij droeg bij aan het tot stand komen van de Hubble Space Telescope en een andere ruimtetelescoop, de Copernicus satelliet.
Spitzer Space Telescope is de vierde van NASA’s Great Observatories, een ruimtevaartprogramma van ruimtetelescopen waartoe ook de Hubble Space Telescope, Chandra X-ray Observatory en de Compton Gamma Ray Observatory behoren.
Spoetnik
Het Russische ruimtevaartprogramma Spoetnik (“Спутник”, Russisch voor metgezel) had als doel om de eerste kunstmatige satellieten (kunstmanen) om de aarde te realiseren.
Spoetnik 1 werd gelanceerd op 4 oktober 1957. Deze datum wordt vaak gezien als de officiële start van het ruimtevaarttijdperk. De Spoetnik 1 was een bol met een gewicht van bijna 84 kilogram en een diameter van 58 cm, 4 antennes en een ingebouwde zender met een vermogen van 1 Watt. De zender zond regelmatig een pieptoon uit totdat na 21 dagen de batterijen waren uitgeput. Op 4 januari 1958 viel de Spoetnik 1 terug naar de aarde en verbrandde in de atmosfeer.
Het nieuws sloeg in als een bom, vooral in de Verenigde Staten, waar men in de veronderstelling leefde voorop te lopen op het gebied van de ruimtevaart.
Spoetnik 2 werd gelanceerd op 3 november 1957. Deze kunstmaan woog ruim 500 kilogram. Aan boord bevond zich het eerste levende wezen in de ruimte, het hondje Laika. Het hondje schijnt de lancering te hebben overleefd, maar stierf later aan oververhitting.
Ondertussen deden de Amerikanen verwoede pogingen om hun eerste kunstmaan in de ruimte te krijgen. Op 6 december 1957 werd een poging gedaan de Vanguard te lanceren. Onder het toeziend oog van miljoenen tv-kijkers kwam de raket een paar meter van de grond, zakte weer en explodeerde. Vol leedvermaak kopte de Russische krant Pravda: “O, WAT EEN FLOPNIK!”, met daaronder een foto van de raket die op het lanceerplatform in gereedheid werd gebracht, en daarnaast een foto van de explosie. Daaronder het commentaar “Reclame en werkelijkheid”.
De lancering op 3 februari 1958 van de eerste versie van Spoetnik 3 mislukte, de raket kwam niet hoger dan een kilometer of 12. De lancering op 15 mei 1958 van de tweede versie was succesvol. De Spoetnik 3 zat vol wetenschappelijke instrumenten en deed metingen onder andere aan de buitenste atmosfeer, kosmische straling, micro-meteorieten en dergelijke. De recorder die de meetgegevens op moest nemen deed het echter niet. Daarom moest men het stellen met de meetgegevens die men via de zender rechtstreeks van de satelliet ontving.
Kort daarvoor, op 31 januari waren de Amerikanen er in geslaagd om hun eerste satelliet, de Explorer 1 in een baan om de aarde te krijgen.
Stephano (Uranusmaan)
De maan is in 1999 ontdekt door B.J. Gladman, P.D. Nicholson, J.A. Burns en J.J. Kavelaars. Stephano is genoemd naar de alcoholistische butler uit Shakespeare’s stuk “The Tempest”.
Sterren
Een ster is een gloeiende gasbol met in de binnenste kern een enorme druk. Binnen een ster wordt door het proces van kernfusie waterstof omgezet in helium. Daar komt energie bij vrij en daardoor straalt een ster licht uit. Als de waterstof op raakt, stopt de energieproductie. Wat dat betreft hebben sterren zeker van doen met de dood en geboortes. Een stervende ster klapt namelijk uit elkaar. Die uitgestoten deeltjes gaan weer samenklonteren en zo kunnen nieuwe sterren ontstaan.
Sterren kunnen alle mogelijke kleuren hebben. De kleur is gerelateerd aan de temperatuur. Er zijn dus rode, gele, blauwe en witte sterren. Een gele ster heeft een temperatuur van ongeveer 6.000 graden Celsius. Dat komt dicht in de buurt van de temperatuur van de Zon. Dat is niet zo gek, want de Zon is een gele ster. Overigens is de Zon ‘slechts’ een middelgrote ster, maar vanwege de relatieve korte afstand tot de Aarde ziet de Zon er zo groot uit.
Sterrenbeelden
De International Astronomical Union heeft de sterrenhemel opgedeeld in 88 sterrenbeelden. Een sterrenbeeld is een verzameling sterren die een mythologisch of historisch object of persoon aanduiden.
Sterrenbeelden zijn een grote hulp bij het vinden van een bepaald object en duidden de verschillende jaargetijden aan. Door de baan van de aarde om de zon verandert ons uitzicht op het heelal en daarmee de zichtbare sterrenbeelden in de loop van het jaar.
Aan de sterrenwacht hebben we mooie kaarten van de sterrenhemel van het Noordelijk en het Zuidelijk halfrond, waarop alle sterrenbeelden met LED-tjes zichtbaar te maken zijn. Op deze kaarten kan men natuurlijk ook zijn of haar eigen sterrenbeeld vinden.
Sterrennamen
De meeste heldere sterren en verschillende niet zo heldere hebben soms wat vreemd klinkende namen. Een aantal van deze sterrennamen dateert uit de tijd van de Grieken en Romeinen. Bijvoorbeeld de naam van de helderste ster aan de noordelijke sterrenhemel, Sirius, komt van het Griekse woord voor schitteren of schroeien. Dit is een verwijzing naar de schittering van deze ster.
De naam van een andere heldere ster, Antares, is Grieks voor “rivaal van Mars”. Dit in verband met zijn opvallende rode kleur die lijkt op de kleur van Mars. De helderste ster uit het sterrenbeeld Maagd wordt Spica genoemd wat in het Latijn “korenaar” betekent. De Maagd, ook wel de oogstgodin genoemd, wordt vaak afgebeeld met een korenaar in haar hand. Maar de meeste van onze sterrennamen hebben een Arabische oorsprong en werden in de middeleeuwen in Europa geïntroduceerd.
Aldebaran bijvoorbeeld uit het sterrenbeeld Stier betekent in het Arabisch “de volger”. De naam houdt verband met het feit dat hij de sterrenhoop de Plejaden aan de hemel volgt.Fomalhaut komt van het Arabische woord “vissenbek” in verband met zijn positie in het sterrenbeeld Zuider Vis. Betelgeuze is een verbastering van het Arabische “Yad al-jawza”, wat “de hand van Orion” betekent. Alles bij elkaar hebben een kleine driehonderd sterren een eigen naam. Slechts enkele tientallen worden nog regelmatig door astronomen gebruikt.
Tegenwoordig krijgen sterren een Griekse letter in combinatie met de tweede naamval van de Latijnse benaming van het sterrenbeeld. Betelgeuze bijvoorbeeld heet dan ineens Alpha (a) Orionis.
Stofhoos
Een stoofhoos is een kleine wervelwind die op warme dagen kan ontstaan.
Op warme zonnige dagen in het zomerhalfjaar met weinig wind kunnen boven sterk verhitte oppervlakken wervelwindjes ontstaan. Ze doen zich vooral voor boven zandgrond, maar soms ook boven de stenen van een plein of boven hooi. Meestal is er dan een draaiende zuil van stof of zand te zien en daarom worden deze wervelwindjes stof- of zandhozen (in de Verenigde Staten dust devils) genoemd. In een vuurzee worden ook wel eens (vuur)hoosjes gezien en ook boven de hete lava van een vulkaan zijn hoosjes waargenomen.
Het verschijnsel heeft dus alles met hitte te maken en aan de grond moet het minstens enkele tientallen graden warmer zijn dan op zo’n honderd meter hoogte. Er vormt zich dan een hete luchtbel die opstijgt, waardoor aan het aardoppervlak lucht toestroomt uit de naaste omgeving. Net als bij water in een leeglopend bad kan de toestromende lucht dan een roterende beweging krijgen.
In tegenstelling tot windhozen, die samenhangen met wolken op enkele honderden meters hoogte, doen stof- of zandhozen zich alleen aan het aardoppervlak en bij rustig weer voor. Stofhoosjes worden meestal maar enkele tientallen meters hoog, maar kunnen soms een hoogte bereiken van honderd meter. De levensduur is doorgaans niet langer dan enkele minuten. De windkracht van stofhozen kan daarom nooit in de schaal van Beaufort worden uitgedrukt, die gebaseerd is op gemiddelden van minstens tien minuten.
Stof- en zandhozen zijn minder heftig en veel onschuldiger dan windhozen bij wolken. Toch veroorzaken stofhozen soms schade of verwondingen. Dergelijke hoosjes zijn vaak krachtig genoeg om kussentjes, strandstoelen of parasols op te tillen. In de binnenstad van Utrecht zijn begin augustus 1996 zelfs bomen omver geblazen en op geparkeerde auto’s terechtgekomen. Zulke krachtige stofhozen zijn zeldzaam en de meeste richten geen schade aan.
In Twente worden stofhozen ook wel windheksen genoemd. Op de warme 2e augustus 2003 zorgde een windheks ervoor dat boeren die bezig waren met het inkuilen van gras hun theepauze in scherven zagen gaan. Het blad met theekan en kopjes dat de boerin op een baal stro had neergezet werd plotseling door een windheks opgetild en een eind verder neerkwakte. Alles wat overbleef was een blad met scherven en natuurlijk een lege theepot.
Op Mars zijn ook stofhozen waargenomen met satellietfoto’s.
Bron: De tekst op deze pagina of een eerdere versie daarvan is grotendeels afkomstig van de website van het KNMI.
Storm
Storm, of windkracht 9 op de schaal van Beaufort, betekent dat de wind gemiddeld over 10 minuten een snelheid bereikt van minstens 75 km/u. Haalt de wind gemiddeld over 10 minuten een snelheid van zeker 90 km/u dan wordt gesproken van zware storm, kracht 10, terwijl een gemiddelde snelheid van 103 km/u staat voor zeer zware storm, windkracht 11. Tijdens windstoten liggen de snelheden bij een storm in het algemeen enkele tientallen km/u hoger. Windstoten duren echter kort en kunnen daarom niet worden benoemd volgens de schaal van Beaufort, die uitgaat van gemiddelde windsnelheden.
Bij windkracht 10 of meer geeft het KNMI een weeralarm uit, zo mogelijk voorafgegaan door een voorwaarschuwing. Als de wind bovendien vlagerig is wordt aparte waarschuwing gegeven voor zware windstoten (meer dan 75 km/u) of een weeralarm voor zeer zware windstoten (meer dan 100 km/u).
Storm kan in Nederland en België het hele jaar door voorkomen, maar de kans op een flinke storm die geruime tijd woedt is het grootst in de periode oktober tot en met maart. De temperatuurverschillen tussen het noordelijke en zuidelijke deel van het Noordelijk Halfrond zijn dan het grootst, waardoor ook de luchtdrukverschillen groot zijn en actieve depressies ontstaan. Wanneer de atmosfeer eenmaal onrustig is kan met een krachtige westelijke luchtstroom op 9 tot 10 kilometer hoogte in de atmosfeer (straalstroom) de ene stormdepressie na de andere onze kusten bereiken. Het kan dan soms twee weken achtereen herhaaldelijk tot stormachtig weer komen.
Hoe zwaar een storm wordt is niet zozeer afhankelijk van de luchtdruk die de depressie in zijn centrum bereikt, maar wordt bepaald door de grootte van de luchtdrukverschillen in zijn omgeving. Een lage barometerstand zal daarom niet altijd leiden tot storm, maar bij een snelle verandering van de druk neemt de wind meestal wel flink toe. Het gebied met de grootste luchtdrukverschillen en de krachtigste wind ligt meestal ten zuidwesten of westen van de stormdepressie. De zwaarste stormen, in onze streken, meestal uit richtingen tussen zuidwest en noordwest, worden dan ook veroorzaakt door depressies die over de Noordzee koersen. Trekt de kern van de depressie juist ten zuiden langs ons dan passeert het windveld ook ten zuiden en blijft de zuidwesterstorm uit. Door een kleine koersverandering van de depressie kan de storm ons op het laatste moment missen. Een dergelijke wijziging of een toename van de storm worden vaak pas op het laatste moment duidelijk. De meteorologen volgen de ontwikkelingen op de voet en passen de weersverwachtingen aan als daar aanleiding toe is.
Bron: http://www.knmi.nl/voorl/nader/stormwatis.htm
Straalstroom
Op 9 à 10 kilometer hoogte waait in de regel een zeer sterke wind, die de straalstroom wordt genoemd. Weerkundigen spreken van een straalstroom als de wind op die hoogte een snelheid heeft van meer dan 100 kilometer per uur (windkracht 11 of meer). Regelmatig worden echter hogere windsnelheden bereikt van soms zelfs meer dan 350 kilometer per uur.
De straalstroom is gemiddeld enkele duizenden kilometers lang, enkele honderden kilometers breed en slechts een paar kilometer hoog. Het is dus een zeer langgerekte maar smalle band met hoge windsnelheden, die door de atmosfeer kronkelt als een rivier in het landschap. Meestal is de stroming van west naar oost gericht, maar door de vele kronkels kan de luchtstroming op bepaalde plaatsen ook naar zuid of noord gericht zijn.
Niet alleen in onze omgeving komt een straalstroom voor, maar bijvoorbeeld ook bij de evenaar of in het poolgebied. Verspreid over de wereld komen er meestal verscheidene straalstromen op hetzelfde moment voor, die ook wel polaire of arctische straalstroom worden genoemd.
De richting en de plaats van de straalstroom is van groot belang voor het weer. Vanuit noordelijke richting voert een straalstroom in onze omgeving in de regel koudere lucht aan dan vanuit het westen of zuiden. De straalstroom fungeert bovendien als aanvoerroute voor depressies. Wanneer de straalstroom over of vlak langs Nederland loopt krijgen we in de regel de ene na de andere depressie te verwerken met herhaaldelijk regen en wind.
De straalstroom is soms te herkennen aan de wolkenlucht. Karakteristiek zijn de zeer langgerekte banden van hoge bewolking, vaak in de vorm van windveren. Deze wolkenvormen wijzen meestal op snelle veranderingen in het weerbeeld.
Supernova
Supernova’s zijn het spectaculaire, explosieve einde van massieve sterren. Wanneer de explosie zelf plaatsvindt, kan deze net zo sterk schijnen als een geheel sterrenstelsel! Er zijn twee soorten supernova’s:
Type 1
Het eerste type supernova’s heeft betrekking op een dubbelster-systeem. Eén van deze sterren is een witte dwerg (zie sterren voor meer informatie), welke een grote zwaartekracht uitoefent op de andere, nog ‘levende’ ster. Door deze zwaartekracht wordt er materiaal van de ster overgedragen naar de witte dwerg in een soort van ‘materie-slurf’. De materie blijft zich ophopen op de witte dwerg, waardoor deze in een staat van thermonucleaire instabiliteit komt. Dit veroorzaakt een enorme explosie, wat voor beide sterren een wisse dood betekent.
Type 2
Een type 2 supernova vindt plaats wanneer een grote ster niet meer ondersteund wordt door nucleaire energie. Als de waterstof van een ster ‘op’ is, gaat de ster over tot het samensmelten van heliumkernen tot zuurstof en koolstof. Als de ster groot genoeg is, stijgt vanwege de gravitatiekrachten de interne temperatuur tot een temperatuur waarbij het voor de ster mogelijk wordt deze elementen weer samen te voegen tot magnesium, neon en zuurstof. Bij deze reactie komt energie vrij. De druk en temperatuur stijgen verder, waardoor de elementen zwavel en silicium gevormd kunnen worden. Deze twee elementen samen vormen onder grote druk het element ijzer. Ook hier komt nog energie vrij.
Hier stopt de kernfusie, want als ijzer gefuseerd wordt komt er geen energie meer vrij, maar kost dit energie! Door de aanhoudende krachten wordt de kern instabiel en deze klapt ineen. Dit veroorzaakt een enorme explosie (met bijbehorende schokgolven) welke de buitenste lagen van de ster de ruimte in blaast. Deze explosie kan tijdelijk even helder ‘schijnen’ als een heel sterrenstelsel!!
In sommige gevallen krimpt de overgebleven ijzerkern verder ineen en vormt een zogenaamde neutronenster.
Sycorax (Uranusmaan)
De maan is in 1997 ontdekt door Brett Gladman, Phil Nicholson, Joseph Burns, and JJ Kavelaars met behulp van de 200-inch Hale telescoop. Sycorax is genoemd naar een heks uit Shakespeares stuk “The Tempest”; tevens is zij daarin de moeder van Caliban.
Sycorax is waarschijnlijk de grootste van de kleine satellieten van Uranus. De diameter is namelijk geschat op basis van de helderheid bij een aangenomen weerkaatsingsvermogen van 0,07.
T
Taikonaut
Een ruimtevaarder is een persoon die in de ruimte is of in de ruimte is geweest. In de praktijk is dat iemand die in een ruimtevaartuig of in een vliegtuig door de ruimte reist of gereisd heeft. Volgens de definitie van de Amerikaanse luchtmacht begint de ruimte vanaf een hoogte van 80,5 kilometer (50 mijl), volgens de Fédération Aéronautique Internationale (FAI) vanaf een hoogte van 100 kilometer. Consequentie hiervan is dat de Amerikaanse luchtmacht een aantal piloten die in de periode 1962-1968 met X-15-vliegtuigen hebben gevlogen als ruimtevaarders beschouwt. De FAI erkent deze piloten niet als ruimtevaarders, met uitzondering van Joseph Walker, die tweemaal boven de 100 kilometer uit kwam.
Synoniemen:
astronaut, kosmonaut, taikonaut, yuhangyuan…
De woorden astronaut en kosmonaut worden gebruikt om onderscheid te maken tussen ruimtevaarders uit de Verenigde Staten respectievelijk de Sovjet-Unie/Rusland. Het Amerikaanse ‘astronaut’ is afgeleid van de Griekse woorden astron (ster) en nautes (zeevaarder). Het Russische ‘kosmonaut’ is afgeleid van de Griekse woorden kosmos (ruimte) en eveneens nautes. In het Nederlands wordt naast ruimtevaarder vooral astronaut gebruikt.
Het gebruik van de begrippen ‘astronaut’ en ‘kosmonaut’ lag ten tijde van de Koude Oorlog zeer gevoelig in de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. Beide landen wilden duidelijk onderscheid maken tussen hun eigen ruimtehelden en de ruimtevaarders van de vijand, en dat werd ook van de bevriende naties verwacht. Het werd als een grote misser beschouwd als je als Nederlander of Belg tegen een Amerikaan sprak over “Russian astronauts”.
Toen de eerste ruimtevaarders met een andere nationaliteit dan Amerikaans of Russisch werden gelanceerd, werden deze astronaut genoemd als ze aan boord van de Amerikaanse Space Shuttle vlogen, en kosmonaut als ze aan boord van de Russische Sojoez vlogen. Voor de eerste Franse ruimte-vaarders werd soms de benaming spationaut gebruikt. De verwarring werd compleet toen in 1995 de Amerikaan Norman Thagard werd gelanceerd aan boord van een Sojoez, en later Russische ruimtevaarders meevlogen met de Space Shuttle. Het is inmiddels al meerdere keren gebeurd dat ruimte-vaarders met een Sojoez werden gelanceerd, en na verblijf in een ruimtestation naar de aarde terugkeerden in de Space Shuttle, en omgekeerd. In het Nederlands is het daarom het meest praktisch om het woord ‘ruimtevaarder’ te gebruiken.
De term taikonaut wordt soms gebruikt voor Chinese ruimtevaarders, en is bedacht door Chiew Lee Yih uit Maleisië. Dit werd direct overgenomen door Chen Lan, beheerder van een website over Chinese ruimtevaart. Taikonaut is afgeleid van het Chinese woord taikong (太空), dat ruimte betekent. De lettergreep naut hebben ze niet vertaald, anders zou het resultaat waarschijnlijk taikongren of taikongyuan zijn geworden, hetgeen in het Chinees “buitenaards wezen” betekent.
In China gebruiken officiële organen en de officiële pers het woord yuhangyuan (宇航員), wat grofweg kan worden vertaald als “ruimtereiziger”. Deze term wordt in de internationale pers verder weinig gebruikt, waarschijnlijk vanwege de lastige uitspraak en spelling.
In China zal men er echter geen bezwaar tegen hebben wanneer je in het Engels of Russisch spreekt over “Chinese astronauten”, respectievelijk “Chinese kosmonauten”. In de Nederlandstalige berichtgeving door de pers lijkt het er op dat men de term taikonaut vooral als curiositeit beschouwt, en verder spreekt over Chinese ruimtevaarder of Chinese astronaut.
Telesto (Saturnusmaan)
Telesto is ontdekt door Smith, Reitsema, Larson en Fountain in 1980 door observatie vanaf de Aarde. Telesto deelt dezelfde baan als Tethys, en bevindt zich in het leidende Lagrangepunt (L4). De maan Calypso bevindt zich in het achtervolgende Lagrangepunt.
Tereshkova, Valentina
Valentina Vladimirovna Tereshkova (Cyrillisch: Валентина Владимировна Терешкова, 6 maart 1937), vloog als Russische ruimtevaarder aan boord van de Vostok 6 en werd daarmee de eerste vrouw in de ruimte.
Tereshkova werd geboren in Maslennikovo, Yaroslavl, Rusland.
Na haar schooltijd werkte ze in een bandenfabriek, en ging daarna techniek studeren. Ze leerde parachute springen bij de lokale vliegclub.
Uit meer dan 400 gegadigden werd ze met vier andere vrouwen geselecteerd voor de vrouwelijke kosmonauten groep. Van deze groep heeft tot op heden alleen Tereshkova in de ruimte gevlogen.
Tereshkova werd op 16 juni 1963 aan boord van de Vostok 6 gelanceerd, en werd daarmee de eerste vrouw en tevens eerste burger in de ruimte. Twee dagen eerder was de Vostok 5 gelanceerd. Tijdens de vlucht naderden de Vostok 5 en 6 elkaar tot op minder dan vijf kilometer en hadden ze onderling radiocontact. Tereshkova landde op Aarde na een vlucht van bijna drie dagen. Plannen voor verdere vluchten met vrouwen werden afgelast. 19 jaar bleef Tereshkova de enige vrouw die in de ruimte had gevlogen, totdat op 19 augustus 1982 de Russsische Svetlana Savitskaya haar volgde in de Soyuz T-7.
Na haar ruimtevlucht studeerde Tereshkova aan de Shukowski Luchtmacht Academie, waar ze in 1969 afstudeerde als Kosmonaut-ingenieur. In 1977 promoveerde ze in de technische wetenschappen.
Tereshkova bekleedde diverse politieke functies. Van 1966 tot 1974 was ze lid van de Opperste Sovjet, van 1974 tot 1989 was ze lid van het presidium van de Opperste Sovjet, van 1969 tot 1991 zat ze in het Centrale Comité van de Communistische Partij.
Ze ging in 1997 met pensioen.
Op 3 november 1963 trouwde Tereshkova met ruimtevaarder Andrian Nikolajev. Ze kregen één dochter (Elena Andrionova), en scheidden in 1982. Tereshkova trouwde later met Dr Shaposhnikov; deze overleed in 1999.
Tethys (Saturnusmaan)
Tethys is een maantje van Saturnus dat vernoemd is naar de Griekse figuur Tethys, vrouw van Oceanus en ook een Titaan. De maan is ontdekt in 1684 door Giovanni Cassini. Tethys is net als de manen Dione en Rhea een ijslichaam. Dit is af te leiden uit de dichtheid, die 1,21 g/cm3 bedraagt. Het oppervlak is sterk gekraterd door ingeslagen meteorieten. De gemiddelde temperatuur is -187°C aan het oppervlak. Op het westelijk halfrond bevindt zich een ernome krater genaamd Odysseus, met een diameter van 400 kilometer. De bodem van de krater is vrij vlak, beter gezegd het loopt gelijk met de kromming van de maan die zelf een diameter heeft van 1600 kilometer. Een tweede grote geologisch fenomeen is de vallei Ithaca Chasma, met een diepte van 3 tot 5 kilometer een breedte van 100 kilometer. De vallei heeft een lengte van 2000 kilometer. Er wordt aangenomen dat de vallei is ontstaan tijdens het bevriezen van de kern van de maan. Het ijs zette uit en deed de mantel scheuren. Ook is het mogelijk dat de inslag die Odysseus veroorzaakt een schokgolf veroorzaakte die aan de andere zijde van de maan Ithaca Chasma deed ontstaan.
The Cassini ruimte sonde heeft op 23 september 2005 van nabij foto’s van Tethys genomen.
Thalassa (Neptunusmaan)
De maan is in 1989 ontdekt door R. Terrile m.b.v. foto’s gemaakt door Voyager 2. Thalassa is genoemd naar de oergodin van de zee uit de Griekse mythologie. Zij was de dochter van Aether en Hemera.
Thebe (Jupitermaan)
Thebe (spreek uit “Teebú”) is de naar afstand gemeten vierde maan van Jupiter (planeet).
Ze werd ontdekt door de Voyager 1 ruimtesonde en kreeg aanvankelijk de tijdelijke naam 1979J2. Later werd ze vernoemd naar een nimf die de dochter was van de god Asopus. Er worden drie á vier inslagkraters op de maan waargenomen, welke vrij groot zijn in de zin dat elk van deze kraters in afmeting ongeveer overeenkomt met de straal van Thebe). Er is verder weinig bekend over de maan.
Thermometer
Een thermometer is een meetinstrument dat gebruikt wordt om temperaturen te meten.
Er zijn verschillende types thermometer in gebruik:
Vloeistofthermometer – deze werkt met een dunne glazen buis naast een schaalverdeling. Vaak wordt kwik of gekleurde alcohol gebruikt. Door de uitzetting van de vloeistof stijgt de kolom als de temperatuur hoger wordt.
Thermokoppel. Deze bestaat uit twee draden van verschillend metaal. Op het contactpunt ontstaat een elektrische spanning die afhankelijk is van de temperatuur.
Infrarood thermometers. Deze meet de infrarode straling van het object. Hoe heter het object, des te hoger is de frequentie van het uitgestraalde infrarode licht. Zie ook elektromagnetische straling.
Temperatuurgevoelige weerstand. Dit is een elektrische weerstand waarvan de grootte van de weerstand toe- (positieve temperatuurcoëfficiënt) of afneemt (negatieve temperatuurcoëfficiënt) met de temperatuur. Door na ijking de weerstand te meten komt men de temperatuur te weten. Deze worden in elektronische thermometers gebruikt.
Koortsthermometers met kwik hebben een extra dun stukje capillair aan het begin van de stijgbuis, waardoor de kwikkolom bij het weer afkoelen afbreekt, zodat de bereikte maximale temperatuur blijft staan en kan worden afgelezen tot de thermometer wordt ‘afgeslagen’. Het bereik van normale koorsthermometers is gering, van 35 tot 42 °C, maar de nauwkeurigheid groot.
Bimetaalthermometers die gebruik maken van de verschillende uitzettingscoëfficiënt van twee strips metaal die op elkaar vast zijn gelast of gesoldeerd. Als de temperatuur verandert trekt het bimetaal krom. Deze worden gebruikt in eenvoudige kamerthermostaten.
Gasthermometers. Deze werken op grond van de variaties van druk als het gas wordt verwarmd of afgekoeld. Als regel wordt waterstof, helium of stikstof gebruikt. Dit zijn de nauwkeurigste en gevoeligste thermometers, maar ze zijn moeilijk in het gebruik.
Geschiedenis
Een van de eersten die temperaturen wilden meten met behulp van een temperatuurschaal was Galenus (circa 170).
Thermoscoop
De eerste temperatuurmetingen werden uitgevoerd met een thermoscoop. Deze bestaat uit een kom met vloeistof en een glazen bol die uitmondt in een lange glazen buis en in de vloeistof wordt gestoken. In 1610 maakte ook Galileo Galilei zo een instrument. Vóór de meting wordt wat lucht uit de bol gezogen. Vervolgens wordt de bol omgekeerd met het uiteinde van de buis in de vloeistof gestoken. De onderdruk zuigt de vloeistof omhoog de buis in.
Als de lucht in de glazen bol wordt verwarmd, zal het niveau van de vloeistofkolom in de buis dalen, omdat de hogere luchtdruk de vloeistof terugduwt. Het omgekeerde gebeurt met afkoelen. Met een op de buis aangebrachte schaalverdeling kan de thermoscoop worden afgelezen. De eerste thermoscopen waren onnauwkeurig en er ontbrak een echte ijking.
Rond 1630 wordt de vloeistofthermometer uitgevonden door de Franse arts Jean Rey. Daarmee worden veranderingen van de temperatuur aangegeven door middel van de thermische uitzetting van de vloeistof.
Kwikthermometer
Daniel Gabriel Fahrenheit vervolmaakt de thermometer. In 1709 maakt hij een vloeistofthermometer op basis van alcohol. In 1724 gebruikte hij voor het eerst kwik. Het voordeel van kwik is dat de thermische uitzettingscoefficiënt groot is en bovendien vrijwel constant over een groot temperatuurbereik. Een kwikkolom is ook makkelijk af te lezen. Kwik blijft niet aan de glaswand hangen en heeft een groot temperatuurbereik. Kwik bevriest bij -38,9 °C en kookt pas bij 356,9 °C. De kwikthermometer heeft daarom voor dagelijks gebruik ruim voldoende bereik.
Fahrenheit koos als laagste temperatuur de temperatuur van een mengsel van ijs, water en keukenzout. Dit was de laagste temperatuur die destijds bereikbaar was. Het smeltpunt van ijs is het tweede vaste punt, dat zet hij op 32 graden Fahrenheit. Het derde ‘ijkpunt’ is de lichaamstemperatuur, voor Fahrenheit 96 graden. Met deze ijking meet hij het kookpunt van water als 212 graden Fahrenheit.
Schaalverdeling
De schaalverdeling voor temperatuur is lang onder discussie geweest. Nog steeds (2003) worden verschillende schaalverdelingen gebruikt:
Kelvin – De in het SI systeem vastgestelde eenheid voor temperatuur. Het absolute nulpunt heeft in deze schaal de waarde 0. Smeltend ijs heeft een temperatuur van ongeveer 273,15 K (de exacte waarde is afhankelijk van de luchtdruk), het tripelpunt van water 273,16 K (per definitie).
Celsius – De schaalverdeling van de temperatuur die door Zweedse astronoom Anders Celsius in 1742 is gedefinieerd. 0 graden is de temperatuur van smeltend ijs, 100 graden de temperatuur van kokend water.
Fahrenheit – Nog steeds in Engelstalige landen veel gebruikt, gebaseerd op de minimum temperatuur op aarde (een mengsel van ijs, water en zout). Deze wordt gesteld op 0, en de maximum temperatuur op aarde van ongeveer 40 °C die op 100 wordt gesteld.
Réaumur – Deze loopt van 0 (smeltend ijs) tot 80 (kokend water).
Rankine – Het absolute nulpunt staat op 0, het vriespunt van water is 491,7.
Titan (Saturnusmaan)
Titan (of Titaan) is de grootste maan van Saturnus en zelfs groter dan de planeten Mercurius en Pluto. Hoewel lange tijd gedacht werd dat Titan de grootste maan van ons zonnestelsel was, is de maan Ganymedes van Jupiter groter. Titan is de enige maan in ons zonnestelsel met een atmosfeer en de atmosferische druk aan het oppervlak bedraagt 1,5 bar. De atmosfeer bestaat, net zoals die van de aarde, voornamelijk uit stikstof (95%). Verder bestaat deze atmosfeer ook uit methaan en mogelijk ook argon. De dikke atmosfeer van Titan zorgde ervoor dat de diameter lange tijd overschat is. De Amerikaans-Europese ruimtesonde Cassini, die in 1997 werd gelanceerd en op 1 juli 2004 in een baan om Saturnus gekomen is, heeft een kleinere sonde Huygens aan boord, die op 14 januari 2005 geland is op Titan.
Titania (Uranusmaan)
De maan is in 1787 ontdekt door William Herschel. Titania is genoemd naar de koningin uit “A Midsummer Night’s Dream” van Shakespeare.
Titania bestaat voor ongeveer 50% uit bevroren water, 30 % uit gesteente en 20% uit methaanverbindingen.
Met een diameter van bijna 1600 km is Titania de grootste maan van Uranus.
Chriet Titulaer (9 mei 1943 – 23 april 2017)
C.L.M.G. (Chriet) Titulaer was een Nederlands sterrenkundige, televisiepresentator en populair-wetenschappelijk schrijver.
Titulaer doorliep de middelbare school op het Venlose St.-Thomascollege. Hij studeerde vervolgens aan de Universiteit Utrecht wiskunde en natuurkunde met als hoofdvak sterrenkunde, en was daarnaast lid van studentenvereniging C.S. Veritas. Zijn afstudeerscriptie betrof de Maan. Tijdens zijn studie richtte hij, samen met Ton Smit, op 18 april 1965 de afdeling Venlo van de Nederlandse Vereniging voor Weer- en Sterrenkunde op en organiseerde het jaar daarop de expositie “Mens en het Heelal”, indertijd de grootste weer-, sterren- en ruimtevaartkundige manifestatie die ooit in Nederland gehouden was. Na een tweetal jaren in de VS en daarna twee jaar in Frankrijk als astronoom gewerkt te hebben, werd hij een bekende presentator van televisie- en radioprogramma’s over wetenschap en techniek.
TMT Telescoop
Noordamerikaanse astronomen willen in 2007 beginnen met de bouw van de Giant Segmented Telescope, die honderd keer zo diep in het heelal kan kijken als de Hubble Space Telescope. De Thirty Meter Telescope (TMT) zal volgens de Amerikaanse National Academy of Sciences de eerste zijn van de Giant Segmented Mirror Telescopes, waarmee in de toekomst het heelal zal worden geobserveerd. TMT wordt ontwikkeld in een samenwerkingsverband van Canadese en Californische universiteiten en zal op grote hoogte worden gebouwd op Hawaii of in Chili door het Canadese ingenieursbureau AMEC. TMT zal bestaan uit 780 hexadiagonale spiegeltjes, die samen een spiegelparabool vormen met een diameter van 30 meter. De TMT zal gebruik maken van adaptive optics om de effecten van de atmosfeer (zwaartekracht, wind en thermische energie)uit te filteren. De positie van ieder spiegeltje zal 750 keer per seconde worden gecorrigeerd door een clustercomputer bestaande uit 1700 servers, zodat de parabool optimaal licht opvangt.
Om de stand van de spiegeltjes te optimaliseren, gebruikt de telescoop een referentiester. De TMT zal waarschijnlijk met behulp van een laser zijn eigen referentiester creeren op een hoogte van 50 tot 80 kilometer. Wanneer deze laserster helder in beeld is, staan alle spiegeltjes in de optimale stand. De spiegeltjes kunnen ook flexen (vervormen), om een optimale stand in te nemen. In Europa bestaan plannen voor twee ELT’s (Extreme Large Telescopes). Het gaat om de EURO 50 en de OWL (Overwhelmingly Large Telescope). De hexagonale elementen van de OWL zullen samen niet een parabool maar een sferische spiegel vormen, met een diameter van zo’n honderd meter. Het zou gemakkelijker en goedkoper zijn om de elementen van zo’n sferische spiegel en masse te produceren. Het nadeel is dat een sferische spiegel niet gefocust kan worden, waardoor meer correcties nodig zijn.
Tornado
Een Tornado is een wervelwind met zeer grote windsnelheden tot enkele honderden kilometers per uur en een diameter van enkele tientallen meters tot een paar kilometer, die meestal zichtbaar is doordat waterdamp condenseert in de wervel of doordat materiaal van het aardoppervlak wordt opgetild.
Tornado’s zijn gevaarlijk. Het gebied met hoge windsnelheden is doorgaans kleiner dan een kilometer, aanzienlijk minder dan de ruim honderd kilometer van tropische stormen en orkanen. Tornado’s komen meestal voor bij krachtige onweersbuien, hoewel ze zich ook bij kleinere ontwikkelende stapelwolken kunnen vormen. In het laatste geval zijn ze vaak niet zo krachtig en worden ze windhoos genoemd.
De krachtigste tornado’s komen voor bij zogenaamde supercell buien. Deze buien bezitten een roterende stijgstroom en vormen zich meestal wanneer de wind in de atmosfeer sterk toeneemt met de hoogte. Meestal vormen deze – en andere felle onweersbuien – zich ook wanneer de temperatuur sterk afneemt met de hoogte, terwijl er bij het aardoppervlak vochtige lucht aanwezig is. Wanneer de waterdamp in de stijgstroom van de bui condenseert tot waterdruppels, komt warmte vrij die ervoor zorgt dat de stijgstroom warmer blijft dan zijn omgeving en dientengevolge de neiging heeft om door te groeien.
Tornado’s komen relatief vaak in het centrale deel van Verenigde Staten voor, gemiddeld zo’n duizend per jaar. De meeste zijn niet sterk, maar sommige wel. Vooral de Tornado Alley, van midden-Texas tot het oosten van Nebraska en Iowa heeft er last van, voornamelijk in april, mei en juni. Vochtige warme lucht stroomt vanuit de Golf van Mexico noordwaarts en schuift over Tornado Alley onder een luchtlaag afkomstig uit Mexico en het Rotsgebergte, waarin de temperatuur sterk afneemt met de hoogte.
Vergelijkbaar met de Beaufortschaal voor wind worden tornado’s ingedeeld volgens de schaal van Fujita.
De laagste klasse is F0, een tornado met windsnelheden tussen 64 en 117 km/h en lichte schade. Bij wervelwinden tot 180 km/h is het een F1 tornado, tot 251 km/h F2, tot 330 km/h F3 en tot 417 km/h F4. Catastrofaal zijn F5 tornado’s met winden boven 418 km/h. De schade die tornado’s veroorzaken hangt niet alleen samen met de sterke wind maar ook met ronvliegende objecten.
Op 10 en 11 november 2002 werd het midden van de VS getroffen door 70 tornado’s waarbij 36 mensen omkwamen. Op 3 en 4 mei 1999 ontstonden er in Oklahoma en Kansas 60 tornado’s, waarbij zeker 45 mensen de dood vonden. Sommige tornado’s hadden een grote doorsnede van 800 meter. Op 4 april 1974 vond een “super outbreak” plaats waarbij in het midden westen van de VS 148 tornado’s ontstonden en 300 mensen omkwamen.
In Nederland komen slechts zelden tornado’s voor, en als ze voorkomen zijn het voornamelijk kleine, die meestal windhozen genoemd worden. Een enkele keer bereikt ook in Nederland een windhoos de kracht van een sterke (Amerikaanse) tornado, zoals op 1 juni 1927 bij Neede (F4) en op 25 juni 1967 bij Chaam en Tricht (F3). Ook in Oostmalle (België) vond op deze laatste datum een tornado plaats. Op 6 oktober 1981 vonden 17 mensen de dood, toen een vliegtuig op weg van Rotterdam Airport naar Hamburg in de buurt van de Biesbosch in een tornado vloog. Alle 16 inzittenden en een getuige aan de grond kwamen om het leven. Op 1 oktober 2001 (F2) werd een automobiliste nabij het Zeeuwse Graauw met auto en al opgetild, waarbij zij zware verwondingen opliep.
Bronnen: Het weer nader verklaard van het KNMI: http://www.knmi.nl/voorl/nader/tornado.htm
Trinculo (Uranusmaan)
De maan is in 1999 ontdekt door M.J. Holman, J.J. Kavelaars en D. Milisavljevic. Trinculo is genoemd naar de nar uit Shakespeare’s stuk “The Tempest”.
Triton (Neptunusmaan)
Triton is de eerst ontdekte en de grootste maan van Neptunus. Triton is ontdekt door William Lassell in 1846 en vernoemd naar Triton, de zoon van Poseidon en Amphitrite.
Triton heeft, als enige grote maan in ons zonnestelsel, een retrograde baan d.w.z. de maan draait tegen de draaiing van Neptunus in. Daarnaast heeft de baan van Triton een opmerkelijk grote hoek (21°) ten opzichte van de evenaar van Neptunus. Hieruit besluit men dat Triton niet is ontstaan rond Neptunus, maar later is ingevangen door Neptunus. Het lijkt dan ook goed mogelijk dat Triton vroeger deel uitmaakte van de Kuipergordel. Na de invang van Triton door Neptunus zou de baan geleidelijk aan zijn geëvolueerd van een sterk excentrische baan naar de huidige bijna cirkelvormige baan. Tijdens dit proces zouden de getijdekrachten een belangrijke rol gespeeld hebben bij de differentiatie en de landschapvorming. Door de hoek tussen de rotatieas van Triton ten opzicht van het baanvlak van Neptunus wordt, gedurende de omloop van Neptunus (en daarmee van Triton), telkens een andere pool beschenen. Triton kent dus extreme seizoenen. Op het moment dat Voyager 2 de maan passeerde in 1989 werd de zuidpool van Triton beschenen en was het lente op het zuidelijke halfrond. Bijna het gehele zuidelijke halfrond was bedekt door een dunne ijskap. Er zijn aanwijzingen dat de ijskap met de seizoenen verschuift.
De atmosferische druk op Triton is slechts 14 microbar. Stikstof is het voornaamste bestanddeel van de atmosfeer die verder ook nog methaan bevat. Het is mogelijk dat de atmosfeer eigenlijk het gesublimeerde ijsmateriaal is van de zuidelijke poolkap die nu aan het verdwijnen is. Dit materiaal zou dan later terug worden afgezet in een ijskap op het noordelijke halfrond. Nietegenstaande de ijlheid van de atmosfeer vertoont deze ook wolken op enkele kilometers boven de ijskap. Waarschijnlijk bestaan deze uit gecondenseerde stikstofijsdeeltjes. Met een temperatuur van -235 graden Celsius is Triton het koudste hemellichaam in het zonnestelsel. Door de periode van sterke getijdewerking bij het verkrijgen van zijn baan heeft Triton een differentiatie ondergaan. Hierbij ontstond een kern bestaande uit gesteenten en een korst en mantal bestaande hoofdzakelijk uit waterijs. Men neemt aan dat er zelfs een periode is geweest waar er zich, onder de ijskorst, een vloeibare oceaan bevond (zoals men aanneemt dat thans nog het geval is bij de Jupitermaan Europa).De ijskap van Triton bestaat uit bevroren stikstof en methaan. Eigenlijk is het woord ‘ijskap’ misschien ongepast daar het waarschijnlijk eerder om een dunne ijslaag gaat. Op vele plaatsen ziet men immers het onderliggende relief doorkomen.
Inslagkraters
Het oppervlak telt slechts weinig inslagkraters. Dit wijst op een geologisch actieve wereld. Op Triton treft men ook verschillende lineaire ruggen en smallere kloven aan. Deze worden geïnterpreteerd als slenken die ontstonden ten gevolgen van expansietektoniek toen het oppervlak van Triton steeds dieper stoolden. Daar dit oppervlak voor een belangrijk deel uit water bestaat, zet dit uit wanneer het bevriest, waardoor er spanningen ontstonden op de bovenliggende korst. Men heeft dan ook vele sporen van cryovulkanisme gevonden. Hierbij komt geen gewone lava, maar ijsmagma dat bestaat uit een mengsel van water en ammoniak. Voor een ijsmagma van gewoon waterijs is het Triton te koud. De energie nodig om dit ijsmagma ‘warm’ te maken komt vermoedelijk van de getijdekrachten die Triton ondervond wanneer de maan door Neptunus werd gedongen om haar huidige ban aan te nemen. Indien dit inderdaad de oorsprong is van het vulkanisme op Triton, dan is dit vulkanisme waarschijnlijk nu gestopt. Tritons vulkanisme uit zich in de vorming van uitgestrekte ijsvlakten waarop verschillende individuele vloeistructuren te zien zijn.
Het meest opmerkelijke zijn de uitbarstingen van actieve geiserachtige structuren. Op de opnamen van Voyager 2 heeft men twee van deze uitbarstingen waargenomen die donker materiaal tot 8 kilometer hoog stuurden. Daarna worden ze door de wind afgevoerd in westelijke richting. Over de verklaring van deze ‘geisers’ is men het nog niet eens. De meest voor de hand liggende verklaring is dat het inderdaad geisers zijn die van binnenuit worden opgewarmd en dan periodiek materiaal uitspuiten. Een alternatieve verklaring ligt in een soort broeikaseffect. De zon warmt donker materiaal dat onder het ijs ligt op, waardoor dit het stikstofijs doet sublimeren. Onder het ijs bouwt zich dan een voorraad gas op dat steeds meer druk uitoefent op het bovenliggende ijs. Uiteindelijk wordt de druk te groot en spuit het gas (en een deel van het donkere materiaal) met kracht naar boven.
U
Ulysses
De Ulysses is een ruimtesonde die op 6 oktober 1990 werd gelanceerd om de zonnewind te onderzoeken. Deze bleek bij de polen een veel hogere snelheid (7,5 × 105 m/s) te hebben dan bij de zonne-evenaar.
In 1992 werd de ruimtesonde in een baan loodrecht op het vlak van de aardbaan gebracht. In 1994 werd de zuidpool van de zon onderzocht en in 1995 de noordpool. Het was de eerste ruimtesonde die de poolgebieden van de zon bestudeerde. Dit leverde unieke beelden op, omdat vanaf de aarde alleen de zijkant van de zon bekeken kan worden.
In 1999 en 2000 werden de poolgebieden nogmaals gepasseerd. In die jaren was de activiteit van de zon flink toegenomen en de corona onrustiger geworden, waardoor het magnetische veld een ingewikkelde structuur had gekregen.
De Ulysses is een samenwerkingsverband tussen de Europese ruimte-organisatie ESA en het Amerikaanse NASA.
Umbriel (Uranusmaan)
De maan is in 1851 ontdekt door William Lassell. Umbriel is genoemd naar een karakter uit Alexander Pope’s gedicht ‘The Rape of the Lock’.
Umbriel bestaat voor ongeveer 50% uit bevroren water en voor 50% uit gesteente. Het oppervlak van Umbriel is bezaaid met grote kraters.
Het is onduidelijk waar de lichte vlek aan de pool van Umbriel uit bestaat, maar er wordt aangenomen dat het ijs in een grote krater is.
Uranus
Afstand tot de zon: 2.870.990.000 km
Diameter: 51.118 km (aan de equator)
Massa: 8,683 * 10^25 kg
Uranus is in de geschiedenis vaak afgedaan als een doodnormale ster. Pas in 1781 werd Uranus als planeet herkend door William Herschel.
Het meest opvallende aan Uranus is dat de planeet op zijn kant draait, iets wat voor een vreemd klimaat zorgt. De poolgebieden krijgen dankzij de stand van de as meer zonlicht te verduren, maar toch is het er kouder dan aan de evenaar! Hoe de planeet aan zijn rare draaiing komt is onbekend, maar men vermoedt dat de planeet ooit door een object ter grootte van de aarde is geraakt en door de klap op zijn kant gegooid is.
Uranus heeft ook ringen, maar deze zijn erg dun en ijl en niet met een conventionele telescoop waarneembaar. De blauwe kleur van Uranus is bedrieglijk: Door de aanwezigheid van methaan in de bovenste laag van de atmosfeer wordt het rode licht geabsorbeerd, wat voor een mooie, uniforme blauwe kleur zorgt. Onder dit blauwe ‘gordijn’ zijn mogelijk Jupiter-achtige wolkbanden te vinden.
V
Vallende sterren
Het mysterie van vallende sterren heeft niets te maken met sterren, maar met kometen. Een komeet bestaat niet alleen uit gas en stof, maar ook uit ijs. Als een komeet zich richting de Zon beweegt, dan gaat het oppervlak deels over in gasvorm. Dat vormt een zichtbare staart: de gasstaart. Maar ook de stofdeeltjes uit de komeet komen vrij. Op het moment dat deze stofdeeltjes de dampkring van de Aarde binnendringen, verbranden ze en vormen ze een spoor. Dat is precies wat wij zien, als we naar een ‘vallende ster’ kijken. Het heeft dus vrij weinig te maken met werkelijke sterren. Mocht het een groot deel zijn, dan verbrandt niet altijd alles. Zo kan er dan een meteoriet op Aarde terecht komen.
Venus
Afstand tot de zon: 108.200.000 km
Diameter: 12.103,6 km
Massa: 4,869 *10^24 kg
Venus is, op de zon en de maan na, het helderste object aan de hemel. Dit heeft de planeet te danken aan de enorm dikke atmosfeer, bestaande uit koolstofdioxide, die een groot gedeelte van het ontvangen zonlicht terugkaatst. Venus is een goed voorbeeld van de gevolgen van een broeikaseffect: De temperatuur loopt overdag op tot 450°C en de druk op het oppervlak is meer dan 90 atmosfeer (gelijk aan 1 kilometer onder zee).
Venus lijkt in een aantal opzichten erg veel op Aarde:
Venus is slechts 5% kleiner dan aarde en 20% lichter
Venus heeft een ongeveer gelijke dichtheid
Venus bestaat uit ongeveer dezelfde materialen en heeft, net als Aarde, weinig inslagkraters
Meest opvallend: Uit radaropnamen van de NASA-sonde Magellan blijkt dat Venus ooit water heeft gehad, maar dit water is allemaal weggekookt door de enorme hitte. Wijze les: Kijk uit met het broeikaseffect!!
Vorst
Vorst treedt volgens de definitie uit de meteorologie op als de temperatuur op een hoogte van anderhalve meter boven de grond onder het vriespunt komt.
Daalt de temperatuur op 10 centimeter hoogte onder het vriespunt dan noemen de weerkundigen dat vorst aan de grond of nachtvorst. Om de mate van de vorst aan te geven worden voor vorst op de waarnemingshoogte van anderhalve meter bovendien aanduidingen gegeven als lichte, matige of strenge vorst.
Hoe hard het in Nederland gaat vriezen is tevoren soms moeilijk precies aan te geven. Onder een heldere hemel kan de temperatuur heel snel dalen en kunnen verspreid over het land grote verschillen optreden. Als er bovendien sneeuw ligt zal het onder een onbewolkte hemel door afkoeling in het algemeen nog sterker afkoelen. Wanneer blijkt dat het meer afkoelt dan zich tevoren liet aanzien dan worden de verwachtingen voor de minimumtemperatuur op het laatste moment aangepast.
Vorsttermen in het weerbericht op anderhalve meter hoogte:
temperatuur rond het vriespunt -2 tot +2 graden
lichte vorst -1 tot -5 graden
matige vorst -5 tot -10 graden
strenge vorst -10 tot -15 graden
zeer strenge vorst -15 graden en lager
Een dag waarop het vriest (minimumtemperatuur onder nul) wordt een vorstdag genoemd. Blijft de temperatuur het hele etmaal onder nul (ook maximumtemperatuur onder het vriespunt) dan is dat een ijsdag. In een normale winter loopt het aantal vorstdagen uiteen van 23 in Vlissingen tot 46 in Eelde.
In de winter van 1995/1996 vroor het vooral in de noordelijke helft van het land op bijzonder veel dagen: de aantallen liepen uiteen van 55 in Vlissingen tot 77 vorstdagen op diverse plaatsen in het oosten en noordoosten. Opmerkelijk aan de winter van 1995/1996 was vooral de langdurige kou, waardoor het aantal vorstdagen tussen november 1995 en april 1996 in Twente opliep tot 121 en in Eelde tot 119, een nieuw record. In de barre winter van 1963 leverde dezelfde periode in Eelde 108 vorstdagen op. De winter van 2000/2001 telde in De Bilt 40 vorstdagen, wat vrijwel normaal is. Het voor- en naseizoen met de maanden november, maart en april meegerekend kwam het aantal uit op 53 vorstdagen.
Bron: De tekst op deze pagina of een eerdere versie daarvan is afkomstig van de website van het KNMI.
Voyager
Het Voyagerprogramma is een Amerikaans ruimtevaartprogramma van twee onbemande ruimtevaartschepen.
In 1961 werkte de 25-jarige wiskundestudent Michael Minovitch als vakantiewerker bij het Jet Propulsion Laboratory. Hij berekende dat het zwaartekrachtveld van een planeet niet het eind van een missie betekent, maar een ruimtetuig kon versnellen. Versnellen in het zonnestelsel betekent verder van de zon af en dat betekende dat missies naar de buitenste planeten mogelijk waren door het enorme zwaartekrachtveld van Jupiter te gebruiken.
In 1965 ontdekte Gary Flandro dat Jupiter, Saturnus, Uranus en Neptunus eens in de 176 jaar zo aan de hemel stonden dat het met één missie mogelijk was alle vier de planeten te bezoeken. De eerstvolgende keer dat deze planeetstand zou voorkomen was in 1977.
Men begreep onmiddellijk dat deze kans niet gemist kon worden en ging aan de slag. De Pioneer 10 missie testte of het mogelijk was voorbij Jupiter te vliegen, de Pioneer 11 testte of het mogelijk was voorbij Saturnus te vliegen. Vervolgens werden twee ruimtesondes die gebouwd waren voor het Mariner programma omgedoopt tot Voyager 1 en Voyager 2.
Voor het communiceren met de Voyager-sondes was niet voldoende infrastructuur aanwezig. Dit leidde tot de bouw van het Deep Space Network, bestaande uit schotelparken in Goldstone te Californië, Madrid en Canberra te Australië. De locaties zijn zorgvuldig gekozen zodat altijd één van de stations de Voyager-sondes in ontvangst kon hebben. Het was de bedoeling meerdere ruimtetuigen met het Deep Space Network te bedienen dus werden op de locaties 34-meter en 70-meter radiotelescopen neergezet, waarbij de 34-meter telescopen voornamelijk dienen voor communicatie tot aan Jupiter en de 70-meter telescopen gebruikt worden voor communicatie met verderweg gelegen sondes. Vandaag de dag is het Deep Space Network sterk uitgebreid.
Naarmate de lanceerdatum dichterbij kwam werd NASA flink gekort in haar budgetten. Aldus werd de missie flink ingekort. Van de oorspronkelijke 4 trajecten die men met een Voyager sonde wilde verkennen, werden er twee geschrapt. Van de twee overgebleven trajecten ging er een langs de maan Titan, wat betekende dat de Voyager 1-sonde na Titan uit het planetaire vlak zou worden geduwd en de missie ten einde zou brengen. Ook de Voyager-2 missie zou na Saturnus ten einde zijn; echter er werd een traject gekozen dat een reis naar Uranus en Neptunus mogelijk zou maken, mocht het tij keren.
In 1977 werd op 20 augustus 1977 de Voyager 2 gelanceerd kort daarop gevolgd door de Voyager 1 op 5 september 1977. De Voyagers hadden een voor die tijd geavanceerde fotocamera aan boord en stuurden nog nooit eerder geziene foto’s terug naar de aarde. Toen Saturnus bereikt zou worden trokken grote mensenmassa’s naar het Jet Propulsion Laboratory om als eerste de foto’s van Saturnus te kunnen zien. Omdat zowel publiek als wetenschappers bijzonder enthousiast en vooral ook verrast waren over de foto’s die teruggestuurd werden, werd de toestemming om de Voyager 2 verder te laten vliegen uiteindelijk een formaliteit.
Vulkaanuitbarsting
Een vulkaan is een geologische structuur, veelal in de vorm van een (kegelvormige) berg, waardoor magma uit de mantel het oppervlak van een planeet kan bereiken. Wanneer dit magma onder hoge druk en met hoge temperatuur de oppervlakte bereikt, wordt dat een eruptie genoemd.
Op aarde worden vulkanen vooral aangetroffen in gebieden waar continentale platen aan elkaar grenzen. Een uitzondering hierop vormen hotspots. Dit zijn gebieden waar zeer hete magma dwars door de aardkorst heenbrandt. Ook op andere steenachtige planeten en manen binnen ons zonnestelsel komen vulkanen voor. De wetenschap waarbij vulkanen en vulkanisme wordt bestudeerd is vulcanologie.
Soorten vulkanen
Een veelgebruikte klassificatie voor vulkanen is op basis van de samenstelling van het materiaal dat ze uitspuwen. Als het magma een hoge concentratie siliciumdioxide bevat (meer dan 65%) wordt het stroperig en zal de eruptie explosief verlopen. Na de eruptie stolt het magma, dat in dat stadium lava genoemd wordt, relatief snel. De Lassen Peak in Californië is hiervan een goed voorbeeld. Bij lage concentraties siliciumdioxide wordt de magma meer vloeibaar en zal de eruptie minder explosief verlopen. De uitgespuuwde lava kan door de hoge vloeibaarheid langere afstanden afleggen. Vulkanen van dit type worden onder andere aangetroffen op IJsland.
Bij een andere klassificatiemethode wordt naar de vorm van de vulkaan gekeken. Schildvulkanen zijn gevormd door soepel vloeiende lava, waardoor ze over een breed en langzaam verlopend profiel beschikken. Deze vulkanen zijn vaak al zeer oud en zijn het resultaat van vele uitbarsingen. De grootste vulkanen op aarde zijn van dit type. De Mauna Loa op Hawaï met een doorsnede van 120 km is hiervan een duidelijk voorbeeld. Kegelvulkanen ontstaan als veelal kleine rotsblokken door de vulkanische opening worden uitgeworpen en zich daaromheen ophopen. Hierdoor onstaat er een kegel met in het midden een krater. Stratovulkanen zijn het tegenovergestelde van schildvulkanen omdat ze ontstaan uit zeer kleverige lava die hard wordt voordat het zich ver kan uitspreiden. Het gevolg hiervan is een vulkaan met steile wanden. De Fuji in Japan is een bekend stratovulkaan. Het laatste type vulkanen vormen de supervulkanen. Deze vulkanen zijn geen bergen, maar kloven of gaten in het terrein.
Gedrag van vulkanen
Vulkanische activiteit gaat vaak gepaard met aardbevingen. Lichte aardbevingen in de buurt van vulkanen wijzen vaak op een naderende eruptie. Ook gas-emissie kan wijzen op verhoogde activiteit. Maar het is ook mogelijk dat vulkanen jarenachtereen roken, zonder tot eruptie te komen. Aan de andere kant kunnen vulkanen ook zonder voorafgaande aanwijzingen ineens actief worden.
Dode vulkanen zijn vulkanen waarbij de aardkorst in de loop der tijd dusdanig is dichtgegroeid dat er geen magma meer doorheen kan komen. Vulkanen die al lange tijd (enkele eeuwen, over precieze tijdsduur zijn de meningen verdeeld) geen activiteit vertonen worden slapende vulkanen genoemd. Tenslotte zijn er de actieve vulkanen die hooguit enkele jaren geen activiteit vertonen. Maar ook slapende vulkanen kunnen onverwacht tot uitbarsting komen.
In de omgeving van vulkanen worden soms ook geisers en warmwaterbronnen aangetroffen omdat de aardkorst daar dunner is dan op ander plaatsen.
W
Waterhoos
Een waterhoos is een klein trechtervormig slurfje veroorzaakt door snel draaidende luchtbewegingen die soms onder de wolken zichtbaar zijn boven de Noordzee, de Waddenzee en het IJsselmeer. Als zo’n slurf het wateroppervlak raakt en water opzuigt wordt dat een waterhoos genoemd. Een waterhoos is doorgaans een betrekkelijk onschuldige vorm van een windhoos. Boven land verliest de hoos meestal zijn kracht. Alleen in zeldzame gevallen behoudt de waterhoos voldoende kracht langs de kust om ongelukken te veroorzaken en schade aan te richten.
Waterhozen komen vooral in de tweede helft van de zomer en het najaar voor, wanneer het relatief warme zeewater de vorming van buien bevordert. Die buien ontstaan vooral in koude uit de poolstreken afkomstige lucht waarbij grote temperatuurverschillen optreden tussen het zeewater en de lucht daarboven. Jaarlijks worden voor de Nederlandse kust en boven het IJsselmeer een tiental waterhozen gezien. Waarschijnlijk komen er in werkelijkheid meer voor, maar niet alle hozen worden opgemerkt. Op 17 augustus 1953 zijn boven het IJsselmeer in anderhalf uur tijd 18 waterhozen waargenomen.
Waarschuwing
Vooral wie zich op het water bevindt moet bedacht zijn op waterhozen. Het windveld is in de regel veel minder sterk dan bij windhozen, maar sterk genoeg om voorzichtigheid in acht te nemen. Meer algemeen: watersporters doen er verstandig aan om wanneer een flinke bui in aantocht is zo snel mogelijk de kant op te zoeken en het water te verlaten. Afgezien van hozen gaan zware buien vaak vergezeld van windstoten en onweer.
Bron: De tekst op deze pagina of een eerdere versie daarvan is afkomstig van de website van het KNMI
Weerhut
Op meteorologische stations wordt de temperatuur van de lucht volgens internationale afspraak gemeten in graden Celsius op een hoogte van anderhalve meter boven een open grasvlakte. De thermometer of de sensor, waarmee de temperatuur wordt waargenomen, staat in een wit kastje met wanden die de vorm hebben van een open jaloezie. Daardoor heeft de wind vrij spel, maar zon en neerslag kunnen niet tot de instrumenten doordringen.
Weerhutten behoren officieel een dubbele laag van open jaloezieën te hebben. Bij veel weeramateurs ontbreekt die dubbele laag.
Ook andere meetinstrumenten kunnen zich in een weerhut bevinden, zoals een hydrometer en aparte thermometers voor bijvoorbeeld de minimum temperatuur en de maximum temperatuur.
Bron: Een deel van de tekst op deze pagina of een eerdere versie daarvan is afkomstig van de website van het KNMI (http://www.knmi.nl).
Weerradar
Een weerradar is een rondzoekradar voor het waarnemen van neerslag. De antenne zendt een pulsvormig radiosignaal uit dat voor een deel door neerslag wordt weerkaatst. Uit de richting van de antenne en uit de tijd die verloopt tussen het uitzenden van de puls en de ontvangst van de echo’s volgt de positie van neerslaggebieden. Op een beeldscherm worden die gebieden getoond met een landkaart als achtergrond. Lichte en zwaardere neerslag worden onderscheiden door verschilende kleuren te gebruiken.
Een serie radarbeelden met tussenpozen van bijvoorbeeld een kwartier laat zien of de buien zwaarder worden en hoe ze zich verplaatsen. De bewegende radarbeelden zijn vaak te zien in de weerberichten van televisie. Deze informatie wordt gebruikt voor neerslagverwachtingen tot enkele uren vooruit. Zo kan men soms tot op enkele minuten nauwkeurig aangeven wanneer het ergens gaat regenen of wanneer de regen ophoudt. Het gebruik van weerradar kwam in de tweede helft van de twintigste eeuw tot ontwikkeling.
Weerradar van het KNMI
Het KNMI kreeg in 1959 zijn eerste weerradar op de luchthaven Schiphol, in 1962 gevolgd door De Bilt. In de jaren tachtig werden dat digitale radars en sinds 1989 verloopt de waarneming automatisch. Radarbeelden op PC worden nu (2004) gebruikt door diverse instanties op het gebied van luchtvaart, scheepvaart, recreatie, landbouw, verkeerspolitie en waterstaat. De Nederlandse radargegevens worden sinds 1990 opgenomen in een Europees radarbeeld.
In 1996 en 1997 zijn nieuwe radars geinstalleerd op een gebouw van de Koninklijke Marine in Den Helder en op de toren van het KNMI in De Bilt. Dit moderne radarsysteem maakt gebruik van het Dopplereffect. Cristiaan Doppler beschreef in 1842 dat een door een bron uitgezonden trilling anders wordt waargenomen als de bron beweegt. Denk maar aan de verandering van de toon van een sirene van een passerende ambulance. Buys Ballot, de oprichter van het KNMI, heeft het Dopplereffect aangetoond door een proef met een rijdende trein en hoornisten. De Dopplerradar heeft het voordeel dat ook windsnelheden in buien kunnen worden gemeten, een toepassing die sinds 2004 operationeel is. Deze gegevens maken het mogelijk om beter te waarschuwen voor zware buien met windstoten. Het in 2004 in gebruik genomen radarnetwerk met antennes in Den Helder – als vervanging van Schiphol – en in De Bilt biedt een optimale dekking van Nederland: de radars brengen heel Nederland en het zuiden van de Noordzee in beeld.
Voordat Dopplerradar in gebruik genomen werd, werden windmetingen vooral met ballonnen, op weerstations en satellieten uitgevoerd.
Bron: De tekst op deze pagina of een eerdere versie daarvan is afkomstig van de website van het KNMI.
Wervelwind
Een wervelwind is de omhoog wervelende vochtige lucht die kan ontstaan in een onweersbui. De roterende lucht kan snelheden bereiken van een paar honderd kilometer per uur en zichtbaar worden als een trechtervormige uitstulping onder een wolk. Door het voortbewegen van de wolk met slurf en al kan een schadespoor ontstaan van soms kilometers lengte.
Lichte wervelwinden, zoals die zich in Nederland en België voordoen, worden windhoos genoemd.
Zware wervelwinden, zoals die zich in het midden van de Verenigde Staten voordoen, worden cycloon genoemd.
Wind en kou
Veel wind en kou gelijktijdig geven voor het gevoel nog meer kou. Dit wordt de zogenaamde gevoelstemperatuur of WindChill genoemd. De gevoelstemperatuur, die niet op een thermometer is af te lezen, is eigenlijk een maat voor de hoeveelheid warmte die de onbedekte huid verliest bij een bepaalde buitentemperatuur en windsnelheid. Hoe sneller de wind over onze huid stroomt, hoe sneller de warmte hiervan zal worden afgevoerd. We krijgen het dus sneller koud dan wanneer het niet zou waaien bij dezelfde temperatuur. Zoals gezegd is de gevoelstemperatuur niet te meten, maar we kunnen hem wel berekenen. In Nederland maakt men gebruik van de formule die een Amerikaanse textielfabrikant heeft ontwikkeld. Deze Robert Steadman baseerde zijn berekeningen op het evenwicht tussen warmteverlies en warmteproductie van een gezond persoon. Bij zijn formule gaat hij ervan uit dat de persoon zijn kleding heeft aangepast aan de weersomstandigheden en dat de persoon zich met een snelheid van bijna vijf kilometer per uur voortbeweegt.
Voorbeeld: Buitentemperatuur -4°C. Een wandelaar zal deze temperatuur ervaren als -7°C. Bij een stormachtige wind is het voor zijn gevoel nog 10 tot 15 graden kouder. Een fietser zal diezelfde kou weer heel anders ervaren zeker wanneer hij wind tegen heeft. U weet het uit eigen ervaring: bij -10 en windstil weer voelt het minder koud aan dan bij -10 en windkracht 5. Het heeft geen zin om de gevoelstemperatuur te berekenen bij temperaturen van meer dan 5C boven nul en bij windsnelheden lager dan 2 meter per seconde omdat de windchill dan gelijk of vrijwel gelijk is aan de gemeten buitentemperatuur.
Windchill
Veel wind en kou tegelijk geven voor het gevoel nog meer kou. Dit wordt de zogenaamde gevoelstemperatuur of, in het Engels, Windchill genoemd. De gevoelstemperatuur, die niet op een thermometer is af te lezen, is in feite een maat voor de hoeveelheid wamte die de blote huid verliest bij een bepaalde buitentemperatuur en windsnelheid.
Hoe sneller de wind over de onbedekte huid stroomt, hoe sneller de warmte hiervan zal worden afgevoerd. Met andere woorden: we krijgen het dus sneller koud dan wanneer het niet zou waaien bij dezelfde temperatuur. Zoals gezegd, is de gevoelstemperatuur niet te meten maar we kunnen hem wel berekenen. In Nederland maakt men gebruik van de formule die een Amerikaanse textielfabrikant heeft ontwikkeld. Robert Steadman baseerde zijn berekeningen op het evenwicht tussen warmteverlies en warmteproductie bij een gezond persoon. Bij zijn formule gaat hij ervan uit dat de persoon zijn kleding heeft aangepast aan de weersomstandigheden en dat die persoon zich met een snelheid van ongeveer 5 kilometer per uur voortbeweegt.
Voorbeeld: Buitentemperatuur -4°C. De wandelaar uit ons voorbeeld zal temperatuur ervaren als -7°C. Bij een stormachtige wind is het voor zijn gevoel nog 10 tot 15 graden kouder. Een fietser zal diezelfde kou weer heel anders ervaren, zeker wanneer hij de wind tegen heeft. U weet het waarschijnlijk ook uit eigen ervaring: -10°C bij windstil weer voelt heel anders dan bij windkracht 5. Het heeft geen zin om de windchill te berekenen bij temepraturen hoger dan 5°C en bij windsnelheden lager dan 5 km/h omdat de windchill dan vrijwel gelijk is aan de gemeten buitentemperatuur.
Windhoos
Vooral in de zomerperiode, maar soms ook in de winter, gaan onweersbuien soms vergezeld van windhozen. Een windhoos is een wervelwind (een snel draaiende kolom lucht) die vaak als een trechtervormige slurf onder een onweerswolk zichtbaar is. De hoos trekt met de bui mee en laat door wind en grote luchtdrukverschillen een spoor van vernielingen achter. Soms bevat de windhoos objecten die tijdens de tocht over het aardoppervlak zijn opgezogen. De zichtbare slurf bestaat net als een wolk uit waterdruppeltjes. De windsnelheden bij een windhoos kunnen zeer lokaal oplopen tot enkele honderden kilometers per uur en de passage van een hoos gaat gepaard met een enorm lawaai.
Een kleinere versie van de winhoos is de stofhoos.
De kans dat een gebied in noordwest-Europa wordt getroffen door een zware windhoos, ook wel tornado genoemd, is echter maar heel klein. Zware windhozen, die grote schade aanrichten zijn hier heel zeldzaam en het gebied waarin ze optreden is meestal niet groter dan een smalle baan van twee tot enige tientallen kilometers lengte en enkele honderden meters breedte.
De ergste windhozen van de laatste tientallen jaren in Nederland met dodelijke slachoffers traden op bij Chaam en Tricht (1967), Ameland (1972), Moerdijk (1981) en Ameland (1992). Gemiddeld enkele malen per jaar veroorzaken minder zware windhozen zeer plaatselijk een enorme ravage. Vaak worden zware windstoten, die ook veel schade aanrichten, aangezien voor windhozen. Of werkelijk sprake is geweest van een hoos kan in de regel pas achteraf worden vastgesteld aan de hand van verslagen van ooggetuigen en de aard van de schade.
Windhozen zijn vrijwel niet te voorspellen, maar wel kunnen ze alleen optreden bij bepaalde weersomstandigheden. De verschillen in temperatuur en vochtigheid tussen de lucht aan het aardoppervlak en op grote hoogte in de atmosfeer moeten heel groot zijn. Bovendien moet op zo’n 10 kilometer hoogte een zeer sterke wind staan (straalstroom). Dan ontstaan de enorme buienwolken die hozen kunnen bevatten. In de nazomer en het najaar ontstaan de meeste buien boven de relatief warme zee of het IJsselmeer. Hozen die bij buien boven water optreden en het land niet bereiken worden waterhozen genoemd.
Onweersbuien kunnen behalve windhozen ook catastrofale valwinden veroorzaken. Het is soms onduidelijk welk deel van de schade aan wervelwinden was toe te schrijven. De kenmerkende slurf is ook niet altijd goed te zien. De schade van de ramp bij Borculo op 25 augustus 1925 kwam grotendeels door valwinden. Op 1 juni 1927, was bij Neede sprake van een tornado van klasse 4, waarbij tien doden vielen. Bijna even krachtig was de tornado op 23 augustus 1950 die een spoor van 46 kilometer lengte trok met vooral schade aan de bossen van de Veluwe. Slachtoffers vielen er toen niet.
Ernstiger waren de gevolgen op 25 juni 1967, toen Oostmalle, Chaam en Tricht werden getroffen. Er vielen zeven doden waaronder vijf in een woonwijk in Tricht. Minder zware windhozen (klasse 2) zijn in de twintigste eeuw minstens dertig keer voorgekomen. Ook die waren in staat schade aan te richten aan gebouwen, kassen en bomen. Een relatief recent voorbeeld is de windhoos die op 9 september 1998 dwars door Deventer trok en vooral bomen trof.
De schadeklasse zegt niet alles over het gevaar. In een caravan of tent is men kwetsbaarder dan in een gebouw. Zo waren er zowel op 11 augustus 1972 als op 17 augustus 1992 op Ameland slachtoffers te betreuren toen een windhoos over een camping trok. Op 6 oktober 1981 kwamen bij Moerdijk zeventien mensen om toen hun vliegtuig een vleugel verloor en neerstortte. Dit gebeurde in de omgeving van een windhoos, die aan de grond nauwelijks schade aanrichtte.
Wolken
Donzige flarden als plukjes wol of donkergrijze reuzen. De grote verscheidenheid aan wolkenvormen heeft de mens al eeuwenlang geboeid. Toch werd pas in het begin van de negentiende eeuw door de Engelse apotheker Luke Howard een systeem ontwikkeld voor de naamgeving van wolken. Dit systeem wordt nog altijd toegepast.
Er zijn twee belangrijke typen wolken.
De cumulus of stapelwolk en de stratus of gelaagde bewolking.
Cumulus bestaat uit afzonderlijke dichte wolken met een vrijwel horizontale onderkant. Deze wolken ontstaan meestal door een (plaatselijk) opstijgende warme luchtbel.
Stratus bestaat uit een meestal aaneengesloten laag van vormeloze wolken. Deze ontstaat door een gelijkmatige opstuwing van een uitgestrekte massa vochtige lucht. Verder worden deze twee wolkensoorten weer onderverdeeld naar de hoogte waarop ze ontstaan. Wolken die op een hoogte boven de 5000 meter ontstaan worden cirrus (veerwolken) genoemd. Wolken op middelbare hoogte, zo tussen de 2000 en 5000 meter hebben een naam die begint met alto. (bijv. altostratus) Lage wolken, onder de 2000 meter hebben geen voorvoegsel. De namen stratus en cumulus hebben dus betrekking op lage wolken.
Cumulonimbus vertegenwoordigt een afzonderlijke categorie omdat deze wolken in verticale richting aanzienlijke afmetingen hebben. Deze wolken brengen in korte tijd altijd veel regen soms vergezeld van hagelstenen. Voor de bui uit zijn er zware tot zeer zware windstoten te verwachten. Om wolken nog beter van elkaar te onderscheiden worden deze wolkennamen voorafgegaan door Latijnse termen als: humilis, congestus, castellanus, fibratus, nebulosis.
X
Xena
Nieuw onderzoek heeft bevestigd dat ‘Xena’ groter is dan Pluto. Het hemellichaam Xena, formeler bekend als 2003 UB313, kwam in het nieuws als de mogelijk ‘tiende planeet’ van ons zonnestelsel. Volgens nieuwe berekeningen van Duitse astronomen is 2003 UB313 inderdaad groter dan Pluto. Aan de hand van radiosignalen die met behulp van de Iram-telelscoop in de Spaanse Sierra Nevada werden opgegevangen, concludeerden de onderzoekers dat het ijzige, rotsachtige hemelobject een diameter heeft van circa 3000 km. Dat is zo’n 700 km meer dan Pluto. UB313 is duidelijk groter dan Pluto.
Xena bevindt zich net als Pluto in de Kuipergordel aan de rand van ons zonnestelsel. In deze gordel komen talloze komeetachtige, uit rots en ijs bestaande objecten voor. De meesten zijn echter zeer klein van omvang. Pluto was tot de ontdekking van 2003 UB313 in 2003, veruit de grootste. Die status moet Pluto nu afstaan aan Xena. Pluto werd al in 1930 ontdekt, maar bij Xena duurde het tot juli 2005 voordat het bestaan van deze grotere broer kon worden bevestigd. Dat komt vooral door de enorme afstand tot de zon van Xena, die drie keer zo ver weg staat als Pluto. Door die grote afstand wordt zonlicht nauwelijks gereflecteerd en blijft het bestaan van de meeste Kuipgordelobjecten verborgen. Xena heeft 560 jaar nodig voor zijn omloop rond de zon. De nu vastgestelde omvang van 2003 UB313 geeft weer voer aan de discussie wat nu een planeet is en wat niet. Om het predikaat planeet te mogen voeren, moet een hemellichaam in ieder geval aantoonbaar uit vaste stof bestaan, een niet te uitgesproken excentrische baan volgen en voldoende zwaar zijn. Xena en Pluto zijn beide dwergplaneten.
Xenonlamp
Xenonlampen worden onder andere in ruimtevaartcentra gebruikt om zonnestraling na te bootsen. In een volledig afgeschermde ruimte wordt dan met heel sterke xenonlampen een satelliet beschenen, zodat bijvoorbeeld gekeken kan worden of het hitteschild genoeg warmte verdraagt of dat een zonnepaneel, waarmee elektriciteit wordt opgewekt, wel voldoende capaciteit levert.
Een gewone lamp met gloeidraad, meestal wolfraam, geeft licht doordat de gloeidraad straling in het zichtbaar licht gaat uitzenden als hij warm wordt (door er een electrische stroom doorheen te sturen).
Een xenonlamp wordt a.h.w. “ontstoken” door een hele hoge electrische spanning, tot wel 20000 volt, los te laten tussen electroden die in de lamp zitten. Hierdoor wordt het xenongas geioniseerd; het wordt dus Xe+. Echter, Xe houdt er niet zo van om geioniseerd te zijn, dus het kost relatief veel energie om dit voor elkaar te krijgen, vandaar dus die hoge spanning. Als Xe+ weer een electron opneemt en weer Xe wordt, zendt het daarbij een lichtdeeltje uit, omdat het anders zijn energie niet kwijt kan.
Ondanks dat het veel energie kost om Xe te ioniseren, is een xenonlamp veel energie-efficienter dan een gewone gloeilamp, waar hooguit 2 procent van de energie wordt omgezet in licht. Een xenonlamp gaat ook langer mee, omdat er geen gloeidraad in zit, welke aan hevige slijtage onderhevig is.
Y
Yuhangyuan
Betekent ruimtevaarder. Een ruimtevaarder is een persoon die in de ruimte is of in de ruimte is geweest. In de praktijk is dat iemand die in een ruimtevaartuig of in een vliegtuig door de ruimte reist of gereisd heeft. Volgens de definitie van de Amerikaanse luchtmacht begint de ruimte vanaf een hoogte van 80,5 kilometer (50 mijl), volgens de Fédération Aéronautique Internationale (FAI) vanaf een hoogte van 100 kilometer. Consequentie hiervan is dat de Amerikaanse luchtmacht een aantal piloten die in de periode 1962-1968 met X-15-vliegtuigen hebben gevlogen als ruimtevaarders beschouwt. De FAI erkent deze piloten niet als ruimtevaarders, met uitzondering van Joseph Walker, die tweemaal boven de 100 kilometer uit kwam.
Synoniemen:
astronaut, kosmonaut, taikonaut, yuhangyuan…
De woorden astronaut en kosmonaut worden gebruikt om onderscheid te maken tussen ruimtevaarders uit de Verenigde Staten respectievelijk de Sovjet-Unie/Rusland. Het Amerikaanse ‘astronaut’ is afgeleid van de Griekse woorden astron (ster) en nautes (zeevaarder). Het Russische ‘kosmonaut’ is afgeleid van de Griekse woorden kosmos (ruimte) en eveneens nautes. In het Nederlands wordt naast ruimtevaarder vooral astronaut gebruikt.
Het gebruik van de begrippen ‘astronaut’ en ‘kosmonaut’ lag ten tijde van de Koude Oorlog zeer gevoelig in de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. Beide landen wilden duidelijk onderscheid maken tussen hun eigen ruimtehelden en de ruimtevaarders van de vijand, en dat werd ook van de bevriende naties verwacht. Het werd als een grote misser beschouwd als je als Nederlander of Belg tegen een Amerikaan sprak over “Russian astronauts”.
Toen de eerste ruimtevaarders met een andere nationaliteit dan Amerikaans of Russisch werden gelanceerd, werden deze astronaut genoemd als ze aan boord van de Amerikaanse Space Shuttle vlogen, en kosmonaut als ze aan boord van de Russische Sojoez vlogen. Voor de eerste Franse ruimte-vaarders werd soms de benaming spationaut gebruikt. De verwarring werd compleet toen in 1995 de Amerikaan Norman Thagard werd gelanceerd aan boord van een Sojoez, en later Russische ruimtevaarders meevlogen met de Space Shuttle. Het is inmiddels al meerdere keren gebeurd dat ruimte-vaarders met een Sojoez werden gelanceerd, en na verblijf in een ruimtestation naar de aarde terugkeerden in de Space Shuttle, en omgekeerd. In het Nederlands is het daarom het meest praktisch om het woord ‘ruimtevaarder’ te gebruiken.
De term taikonaut wordt soms gebruikt voor Chinese ruimtevaarders, en is bedacht door Chiew Lee Yih uit Maleisië. Dit werd direct overgenomen door Chen Lan, beheerder van een website over Chinese ruimtevaart. Taikonaut is afgeleid van het Chinese woord taikong (太空), dat ruimte betekent. De lettergreep naut hebben ze niet vertaald, anders zou het resultaat waarschijnlijk taikongren of taikongyuan zijn geworden, hetgeen in het Chinees “buitenaards wezen” betekent.
In China gebruiken officiële organen en de officiële pers het woord yuhangyuan (宇航員), wat grofweg kan worden vertaald als “ruimtereiziger”. Deze term wordt in de internationale pers verder weinig gebruikt, waarschijnlijk vanwege de lastige uitspraak en spelling.
In China zal men er echter geen bezwaar tegen hebben wanneer je in het Engels of Russisch spreekt over “Chinese astronauten”, respectievelijk “Chinese kosmonauten”. In de Nederlandstalige berichtgeving door de pers lijkt het er op dat men de term taikonaut vooral als curiositeit beschouwt, en verder spreekt over Chinese ruimtevaarder of Chinese astronaut.
Z
Zeiss, Carl
De Duitse technicus en industrieel Carl Zeiss (1816-1888) werd geboren in Weimar.
In 1846 richtte Carl Zeiss in Jena de Zeiss-Werke op. De firma was gespecialiseerd in het maken van instrumenten en in het bijzonder optische instrumenten, zoals lenzen en microscopen. Reeds snel werd de firma wereldberoemd. Vooral onder leiding van Ernst Abbe, die in 1867 de leiding overnam van Zeiss, groeide de firma uit tot een groot en internationaal opererend bedrijf.Carl Zeiss overleed in Jena op 3 december 1888.
In 1891 werd de firma overgedragen aan de door Ernst Abbe opgerichte Carl-Zeiss stichting. Hierdoor konden de medewerkers van het bedrijf meedelen in de winst, die het bedrijf voortbracht. Na de Tweede Wereldoorlog werd het bedrijf verdeeld, doordat diverse delen in verschillende sectoren waren gelegen. In West-Duitsland werden in Oberkochen en Heidenheim nieuwe fabrieken geopend. De oorspronkelijke fabriek in Jena werd in 1948 een staatsbedrijf en heette tot 1990 VEB Carl-Zeiss-Jena. Na de eenwording van Duitsland werden de bedrijven weer samengevoegd tot Carl Zeiss Jena GmbH.
Zon
Diameter: 1.300.000 km
Massa: 1,989*10^30 kg
De ster die ons allemaal in leven houdt: De Zon. In de oudheid door hele volkeren aanbeden als god, tegenwoordig aanbeden door astronomen vanwege zijn mooie, veranderlijke uiterlijk. De zon is een G2-klasse ster (zie de pagina over sterren voor uitleg), die ongeveer halverwege zijn leven is.
De zon is eigenlijk een gigantische, zeer dichte gaswolk. De druk in het binnenste van de zon is zo groot, dat waterstofdeeltjes samensmelten tot heliumdeeltjes. Bij dit proces, dat we kernfusie noemen, komt enorm veel energie vrij. Deze energie komt vrij in de vorm van straling. De bekendste vorm van straling die de zon uitstraalt is het licht, dat zich in een breed spectrum ontvouwt als we het door een prisma bekijken. Iedereen heeft vast wel eens een regenboog gezien!
De zon bestaat uit verschillende lagen:
De kern: Hier vindt de kernfusie plaats. De temperatuur loopt hier op tot 15.000.000 graden Celcius!!
De stralingszone: In deze brede strook wordt de vrijgekomen energie doorgegeven in de vorm van straling. De temperatuur is hier rond de 10.000.000 graden.
De convectiezone: De temperatuur is te laag (5.000.000 graden) voor stralingstransport. De energie wordt nu naar boven gebracht door middel van stromingen, ook wel convecties genoemd.
De fotosfeer: Het voor ons zichtbare deel van de zonneschijf. De temperatuur is hier ‘slechts’ 6.000 graden. De druk is hier erg laag (minder dan 1% dan de druk op aarde), waardoor de energie weer wordt getransporteerd kan worden in de vorm van straling. De energie komt hier in cellen (ook wel granulen genoemd) ter grootte van Frankrijk ‘opborrelen’ uit de convectiezone. De fotsfeer wordt ebschouwd als de onderste laag van de atmosfeer van de zon. Op de fotosfeer zijn meestal zwarte vlekken zichtbaar, zogenaamde zonnevlekken.
De chromosfeer: De chromosfeer is relatief ijl en de temperatuur varieert van 6.000 tot 50.000 graden Celcius. De chromosfeer is met het blote oog onzichtbaar. Op de chromosfeer zijn, als het meezit, mooie zonnevlammen te zien. De chromosfeer wordt ook wel de ‘dansende’ laag van de zon genoemd, vanwege het veranderlijke karakter.
De corona: De buitenste laag van de zon. Een prachtig gezicht, maar helaas alleen maar zichtbaar tijdens een volledige zonsverduidestering. Hoe de corona aan de hoge temperatuur (2.000.000 graden) komt, is nog een raadsel…
Wilt u de chromosfeer en bijbehorende zonnevlammen ‘in het echt’ zien? Op de sterrenwacht hebben we een zogenaamde H-Alfa-kijker, die speciaal gemaakt is voor het bekijken van de chromosfeer!
Zonnestelsel
Ons zonnestelsel bestaat uit de zon, een klasse G2 ster met een diameter van 1,39 miljoen kilometer. De zon neemt 99,86% van de massa in het zonnestelsel voor zijn rekening. Traditioneel bevatte ons zonnestelsel negen planeten, maar naar aanleiding van recente ontdekkingen en inzichten gaan er stemmen op om dit aantal aan te passen. Al naar gelang de gebruikte definitie bevat het zonnestelsel dan tussen de acht en twaalf planeten.
Een ezelsbruggetje om de juiste volgorde van de planeten te onthouden is de volgende zin: “Maak Van Acht Meter Japanse Stof Uw Nieuwe Pyjama.” De beginletter van elk woord is de beginletter van de naam van een planeet.
Tussen Mars en Jupiter ligt een band met planetoïden, de asteroïdengrordel. Voorbij Pluto bevindt zich ook een wolk met kleinere hemellichamen, de Kuipergordel. De discussie over het planetenaantal in het zonnestelsel spitst zich met name toe op deze Kuipergordel. Wetenschappers raken er de laatste jaren namelijk van overtuigd dat Pluto een object is dat tot de Kuipergordel behoort. Binnen de Kuipergordel zijn de laatste jaren een aantal grotere objecten ontdekt, zoals Quaoar, en de vraag luidt nu of deze zich ook planeten mogen noemen. Er is dus behoefte aan een definitie van wat een planeet is en hierover is nog geen overeenstemming bereikt. Volgens sommige voorgestelde definities mogen de objecten Ceres, Quaoar en Sedna zich voortaan planeet noemen, andere definities ontnemen Pluto zijn planeetstatus en brengen het aantal planeten terug tot acht. Er gaan ook stemmen op om het aantal planeten vast te stellen op de traditionele negen planeten, en de overige objecten, ongeacht hun eigenschappen, planetoïden te noemen.
De buitenste ring van ons zonnestelsel wordt gevormd door de Oortwolk. Dit is een vooralsnog hypotetische wolk van ijsachtige objecten welke de bron zou zijn van de kometen die door het zonnestelsel bewegen. Wellicht is Sedna het eerst waargenomen object in deze wolk.
Hoe groot de afstanden in het zonnestelsel zijn wordt pas duidelijk als ze vertaald worden naar menselijke verhoudingen. Stel dat de zon met een diameter van 14 meter op het Domplein van Utrecht ligt, dan ligt Mercurius op 580 meter afstand op het Vredenburg. Mercurius is dan maar 5 centimeter groot. Venus bevindt zich ter hoogte van de Jaarbeurs (1,1 km afstand) en is 12 centimeter groot. De Aarde ligt op de Muntkade (1,5 km) met een afmeting van 13 centimeter. Mars bevindt zich op het Oktoberplein (2,3 km) en is 7 cm. Vervolgens komt Jupiter (1,4 m groot) net iets ten westen van De Meern op 7,8 km afstand. Bij Woerden ongeveer (14 km afstand) ligt Saturnus (1,2 m groot). Uranus ligt dan bij Reeuwijk op 29 km afstand en is 50 cm groot. Neptunus ligt bij Zoetermeer (45 km) en is ook 50 cm groot, en tot slot ligt Pluto op de pier in Scheveningen (59 km) en is 2 cm groot. Met onderstaande afbeeldingen worden deze verhoudingen nog eens gevisualiseerd.
Zonnevlam
Een zonnevlam is een explosie op het oppervlak van de zon, die ontstaat door het plotseling vrij komen van de energie die wordt vastgehouden in de magnetische velden. Er ontstaat straling over het hele gebied van het elektromagnetische spectrum.
Zonnevlammen worden ingedeeld in drie klassen:
X-klasse zonnevlammen. Dit zijn uitbarstingen die op de aarde voor het uitvallen van radioverbindingen en van elektriciteitscentrales kunnen zorgen.
M-klasse zonnevlammen. Deze zijn matige uitbarstingen, die rond de polen korte perioden van uitval van de radioverbindingen kan veroorzaken.
C-klasse zonnevlammen. Kleine uitbarstingen die nauwelijks invloed hebben op de aarde.
Meer objectief worden de zonnevlammen ingedeeld aan de hand van de uitgestraalde energie (Watt per m2 in golflengten tussen 1 en 8 Angstrom). X-klasse zonnevlammen geven een energie af van meer dan 10-4 Watt/m2, M-klassen tussen de 10-4en 10-5 en C-klassen tussen 10-5en 10-6 Watt/m2. Iedere klasse loopt van 1 tot 9, dus bijv C1 tot C9.
Bekende X-klasse zonnevlammen waren die van maart 1989, die grote schade aan elektriciteitscentrales in Canada veroorzaakte en de uitbarsting op 4 november 2003, die zo groot was dat hij niet te meten was. Geschat wordt dat deze uitbarsting geklassificeerd moet worden als X28. De richting van deze laatste uitbarsting was niet naar de aarde toe, zodat het effect op aarde niet zo groot was.
Als gevolg van zonnevlammen, ontstaat een stroom van geladen deeltjes die zonnewind wordt genoemd.
Zonnevlekken
Wat zijn nou eigenlijk die zwarte ‘sproeten’ op de zon? Zijn het lensfouten? Of zitten er vuiltjes op de lens? Wees blij dat ze niet op de lens zitten maar veilig op de zon: ze zijn namelijk gemiddeld 3 keer zo groot als de aarde!!
Hoe ontstaan die zonnevlekken?
De zon is te beschouwen als een grote magneet: Er lopen allemaal magneetlijnen omheen en doorheen. Het zonnemateriaal uit de convectiezone volgt keurig deze magneetlijnen bij het naar boven stromen. Er is echter één probleem: De zon draait op sommige plaatsen sneller om zijn as dan op andere plaatsen. Hierdoor raakt het magnetisch veld ‘in de klit’:
Op sommige plaatsen komen nu veel magneetlijnen samen (de klitten). Zo’n bundel magneetlijnen houdt het opborrelende materiaal vanuit de convectiezone tegen. Op deze plaatsen is de zon koeler (zo’n 3000 a 4000 graden). Vanwege dit temperatuurverschil steken deze plaatsen zwart af tegen de rest van de zon: we zien zonnevlekken.
Omdat de zon doordraait, raakt het magneetveld steeds verder in de knoop. Op een gegeven moment wordt de spanning op het veld te groot en springen de veldlijnen als een veer terug in hun oorspronkelijke positie. Het resultaat hiervan is een enorme uitbarsting van zonnedeeltjes, die bekend staat als een coronale massa-ejectie.
Zonnewind
De Zonnewind is een stroom van geladen deeltjes die ontsnappen van het oppervlak van de zon. Door de grote hitte van een miljoen Kelvin in de corona krijgen protonen en elektronen een gemiddelde snelheid van 145 km/sec. Een aantal van die deeltjes heeft een snelheid hoog genoeg om de ontsnappingssnelheid van 618 km/sec te overschrijden. De zon heeft op die manier in de 4,6 miljard jaar van haar bestaan ongeveer 0,1 pct. van haar massa verloren.
In de buurt van de aarde bedraagt de snelheid van de zonnewind 400 km/sec. Door het magnetisch veld van de aarde worden de deeltjes vastgehouden in de Van Allen Gordels. Bij hevige activiteit van de zon kunnen de deeltjes in de buurt van de polen de aarde bereiken. Dit is dan op het noordelijk halfrond zichtbaar als noorderlicht of aurora borealis. Op het zuidelijk halfrond wordt het de aurora australis genoemd. De invloed van de zonnewind is ook merkbaar op andere objecten in het zonnestelsel. Het bekendste voorbeeld hiervan is de interactie met kometen, die tot de emissie van röntgenstraling leidt.
Het ergste geval van zonnewind in recente jaren deed zich voor op 1 en 2 september 1859. Het had tot gevolg dat de pas enkele jaren eerder in gebruik genomen telegraaf-verbinding tussen Amerika en Europa uitviel door kortsluiting wat verschillende branden veroorzaakte. Het Noorderlicht was zelfs zichtbaar in Rome, Havana en Hawaii met vergelijkbare effecten aan de Zuidpool.
Dit alles werd veroorzaakt door een aantal verschillende gebeurtenissen op de zon die nagenoeg gelijktijdig plaatsvonden. Elk van die evenementen afzonderlijk zou op de aarde hooguit door enkelen zijn opgemerkt, maar tezamen zorgden ze voor de grootste verstoring van de ionosfeer in de geschiedenis. Een dergelijk evenement wordt ook wel een Perfect Storm genoemd.
Tussen 28 augustus en 2 september 1859 werden verschillende zonnevlammen waargenomen. Op 1 september steeg een ongekend grote vlam op van de oppervlakte. Gedurende bijna een hele minuut was de hoeveelheid zonlicht op die plaats meer dan het dubbele van de normale waarde.
Niet alle plasmawolken die op deze manier worden uitgestoten door de Zon gaan in de richting van de aarde. Deze echter wel. Een normale wolk doet er drie tot vier dagen over om de aarde te bereiken. Deze deed er 17 uur en 40 minuten over.
Zonsverduistering
Een zonsverduistering is een voor mensen direct waarneembaar astronomisch fenomeen, waarbij overdag het licht van de zon de aarde niet bereikt, omdat de maan in de weg van het licht zit.
Er zijn drie type zonsverduistering:
Geheel: de zon is in zijn geheel aan het zicht onttrokken door de maan.
Gedeeltelijk: de zon is gedeeltelijk aan het zicht onttrokken door de maan — de maan lijkt een hap uit de zon te nemen.
Ringvormig: de zon is gedeeltelijk aan het zicht onttrokken door de maan — de zon vormt een lichtgevende rand om de maan.
Gehele en ringvormige zonsverduisteringen vinden beide plaats als de aarde, maan en zon precies op één lijn staan. De baan van de maan om de aarde is niet precies cirkelvormig, waardoor de maan tijdens een zonsverduistering soms dichtbij, soms ver van de aarde afstaat. In het laatste geval dekt de maan de zonneschijf niet helemaal af.
Een zonsverduistering kan slechts op een deel van de aarde worden waargenomen. De schaduw van de maan vormt een cirkel in het brandpunt en een ellips daarbuiten op het aardoppervlak, en een gehele of ringvormige verduistering is dat maar in een deel van die cirkel. (Een gehele verduistering is waar de slagschaduw (ook kernschaduw of umbra) van de maan valt, terwijl een gedeeltelijke verduistering is waar de halfschaduw (ook penumbra) van de maan valt. Bij deze laatste is er slechts een hap zichtbaar uit de zon.
Voor astronomen biedt een zonsverduistering een unieke kans om de corona (de lichtkrans om de zon, zie de foto hierboven) te bestuderen. Deze bevat b.v. vaak zichtbare zonnevlammen.
Zonsverduisteringen kunnen met grote nauwkeurigheid voorspeld worden met behulp van de Saros cyclus.
Zwarte Gaten
Een zwart gat is wat er overblijft als een zware ster “sterft”. Sterren kun je zien als enorme kernfusie-reactoren waarbij de zwaartekracht in balans is met de explosieve kracht. Denk bij “explosieve kracht” aan de explosie van een atoombom, want een ster is eigenlijk een grote verzameling atoombommen die constant ontploffen. Alleen de zwaartekracht zorgt ervoor dat het zooitje bijeen blijft. Maar wat gebeurt er nu met een hele zware ster als de kernfusie stopt omdat de brandstof op is? Omdat de zwaartekracht niet meer wordt tegengehouden krimpt de ster en wordt steeds heter tot het een supernova veroorzaakt. Een supernova behoort tot de grootste explosies in het universum. De ster vlamt op met de kracht van honderden miljoenen tot meer dan een miljard zonnen. Dit leidt er toe dat een ster een groot gedeelte van zijn materie verliest. Wat er overblijft is een kern van extreme dichtheid met een zwaartekracht die zo sterk is, dat zelfs licht niet kan ontsnappen. Daarom noemen we het een “zwart gat”. Zwart omdat geen licht van het gat naar ons kan komen.
Contact
- Sterrenwacht Mercurius
- Baanhoekweg 75
- 3313 LP Dordrecht
- 0184-490 660
- [email protected]
STERRENWACHT MERCURIUS
De natuur reikt verder dan de toppen van de bomen
Volg ons
STERRENWACHT MERCURIUS
De natuur reikt verder dan de toppen van de bomen
Contact
- Sterrenwacht Mercurius
- Baanhoekweg 75
- 3313 LP Dordrecht
- 0184-490 660
- [email protected]