Meehelpen? Ga naar etymologieWiki

 

Jaarwoordgenerator
Vul hier een jaartal in (vanaf 1800) en ontdek welke woorden er in dat jaar aan het Nederlands werden toegevoegd.

 

voltrekken - (uitvoeren)

Etymologische (standaard)werken

M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdam

voltrekken ww. ‘uitvoeren’
Mnl. voltrecken ‘uitvoeren, effectueren’ in De welke saken aldus ... voltrocken ... waren ‘welke zaken zo uitgevoerd waren’ [1368; MNW]; vnnl. het voltrekken van de regts-pleging [1664; iWNT].
Gevormd uit → vol in de betekenis ‘tot het einde’ en → trekken, vergelijk de betekenis van zich aantrekken ‘(iets) als zijn eigen zaak beschouwen’. Mogelijk gevormd als leenvertaling van Middelhoogduits volziehen, volleziehen (Nieuwhoogduits vollziehen).

P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpen

voltrekken* [volvoeren] {voltrecken, vultrecken 1368} van vol1 + trekken.

J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leiden

voltrekken ww., mnl. voltrecken, mnd. vultrecken ‘ten einde brengen, volvoeren’ is een samenstelling van vol + trekken met een bet., die te vergelijken is met volstrekken en voltooien.

N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haag

volstrekt bnw. Niet bij Kil., wel mnl. volstrectelike, volstrictelike “nauwkeurig”. Van Kil. mnl. volstrecken “volvoeren”, een ook hd. (sedert 1489) samenst. Voor de bet. vgl. ohd. folla-ziohan (nhd. vollziehen), mnl. vol-tien, mnd. vul-tên (vgl. bij voltooien), ndl. voltrekken (niet bij Kil., wel mnl. mnd.) “id.”, oorspr. “ten einde toe spannen, trekken”.

Thematische woordenboeken

S. Theissen (1978), Germanismen in het Nederlands, Hasselt

voltrekken (zich -)

‘Wat zich dus in kalme, gelijkmatige opeenvolging geleidelijk voltrok.’ (Van Dale)

In de jaren ’30 werd zich voltrekken soms als een germanisme (D. ‘sich vollziehen’) afgekeurd voor ‘geschieden’. Sinds de jaren ’50 en ’60 vindt men dit reflexief gebruik van voltrekken in Jansonius, Van Dale en Kramers, die het alle drie als goed Nederlands beschouwen. De andere woordenboeken hebben het nog niet opgenomen.

Ch.F. Haje (1932), Taalschut, schrijf weer Nederlandsch, Leiden

(zich) Voltrekken
onmiddellijk van D. sich vollziehen. Het hindert ons reeds door dat zich, waarmede het D. veel kwistiger omgaat dan het Ned. Het is onaannemelijk, daar onze taal voltrekken: ten uitvoer brengen, uitvoeren, slechts tot enkele vaste verbindingen beperkt. De beul, de deurwaarder voltrekt een vonnis; de ambtenaar van den Burgerlijken stand voltrekt een huwelijk. Maar een wet, een besluit, een verdrag, een overeenkomst, die worden niet voltrokken. Vandaar dat pogingen om zich voltrekken in verbinding te brengen met alles en nog wat, afstuiten op den wrevel der taal wegens zulk een dwang.
Het noodlot voltrok zich aan den tyran > Ned. achterhaalde hem. Er voltrokken zich bij hem wonderbare gedachten. (Er groeiden, rijpten). Er voltrok zich een groot wonder (Er geschiedde, werd volbracht). Het grootste deel dier evolutie voltrekt zich thans (gaat zijn weg, schrijdt voort, breekt door).
Wordt op bovenstaande plaatsen zich voltrekken in zekere hoogheid van stijl gebezigd en bezit het daarvoor misschien eenige gevoelswaarde, ergerlijk is het te zien, dat het ook dienen moet voor banale berichtgeving en in de sleur raakt: Er voltrekken zich (zijn … gaande) eigenaardige dingen in de partij. De verdeeling der erfenis voltrok zich (liep af) tegen ieders verwachting zonder rumoer. Het ongeluk voltrok zich (was afgeloopen) in minder dan geen tijd. De maand Augustus voltrok zich (ging voorbij, verstreek) voor de algemeene vrachtvaart niet ongunstig.

Dateringen of neologismen

N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdam

voltrekken* volvoeren 1368 [MNW]

B. Hageman (2001), Barbarismenwoordenboek. Hoe Nederlands is uw Nederlands nog?, Amsterdam

zich voltrekken – germ.* [sich volstrecken] i.p.v. geschieden; plaatshebben; plaatsvinden; voorvallen.

Overige werken

Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)

Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW.

Hosted by Instituut voor de Nederlandse Taal