Meehelpen? Ga naar etymologieWiki

 

Jaarwoordgenerator
Vul hier een jaartal in (vanaf 1800) en ontdek welke woorden er in dat jaar aan het Nederlands werden toegevoegd.

 

streep - (lijn)

Etymologische (standaard)werken

M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdam

streep zn. ‘lijn’
Mnl. strepe ‘strook land’ [1283; VMNW], ‘streep’ in Soo wat gheen streep onder en heeft ‘alles waar geen streep onder staat’ [1461; MNW]; vnnl. strepe, strijpe ‘streep’ [1573; Thes.].
Mnd. strepe ‘streep, strook land’; < pgm. *stripō(n), *straipō(n) (het verschil is niet uit te maken). Daarnaast staat ablautend *strīpan- ‘id.’ (< ouder *streipan-), waaruit (alle met vergelijkbare betekenis ‘streep, strook e.d.’): onl. strīpa ‘strook land’ (alleen in toponiemen), mnl. stripe ‘streep’ [1284; VMNW], West-Vlaams striepe; mnd. strīpe; mhd. strīfe (nhd. Streifen, Streif); ofri. strīpa (nfri. stripe); on. stríp-, nno. stripe, nzw. stripa (‘haarlok’). Met geminaat bovendien mnd. strippe ‘band, reep, strook’, zie → strip.
Ontleend aan Germaans: Oudiers srīab ‘streep’.

P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpen

streep* [lijn] {in de vroegere Zuid-Hollandse plaatsnaam Gintasstrip <918-948>, strepe, stripe 1283} middelnederduits stripe, middelhoogduits strife, fries stripe, noors stripe, oudiers sriab; verwant met striem. De uitdrukking er loopt een streep door [hij is niet goed wijs] is vermoedelijk ontleend aan het weven, vgl. middelnederlands stripe [een minderwaardige draad in een weefsel]. De uitdrukking een streep door de rekening [een tegenvaller] stamt uit de koopmanstaal: kooplieden haalden in hun boekhouding een streep door niet-betaalde posten.

J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leiden

streep znw. v., dial. met ê (Goeree, Bommelerw.), maar bij Kiliaen met ē: strēpe, vgl. mnl. strêpe (of strēpe?) ‘streep, strook land, striem’. Dezelfde wisseling van ê en ē in resp. westf. striǝpen ‘strijken’ en mhd. streifen ‘glijden, marcheren’. Daarnaast abl. met in mnl. strȋpe, mnd. strīpe, mhd. strīfe (nhd. streifen), fri. strīpe, nnoorw. dial. strīpa ‘streep’. — oiers sriab (< *streiba) ‘streep’ van idg. wt. *streib naast *streig in streek. — Vla. striep > ne. stripe (smalle strook van afwijkende kleur op een dierenhuid; smalle strook goed op een andere stof, chevron; woord van de textielindustrie) eerst sedert 1626 en daarom wel ontleend, vgl. Bense 481).

Het germ. vertoont naast elkaar vormen met thema-vokaal, met ei en eu (voor de laatste zie: stropen). Deze wisseling behoeft niet op het idg. te worden teruggevoerd, vgl. J. de Vries PBB 80, 1958, 19.

N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haag

streep znw., dial. met ê (Goer., Bommelerwaard), maar met ē Kil. strepe met ’t ww. strepen (nndl. strepen); mnl. strepe (ê, ē?) “streep, strook land, striem”. De ē-vorm heeft ’t zelfde vocalisme als westf. striǝpen “strijken”, de ê-vorm vertoont dat van mhd. streifen “glijden, marcheeren” (nhd. streifen). Hiernaast met î Teuth. strijppen “stragulare”, mnl. strîpe (nog dial.: Maastr. strîp), mhd. strîfe (nhd. streifen) m., mnd. strîpe v., fri. stripe, noorw. dial. strîpa v. “streep”; eng. stripe “streep, strook” wordt als een ontl. van ’t continent beschouwd. Met ĭ of î ohd. striphaht “virgatus”. Germ. strĭp-, idg. strī̆b-, waarvan nog ier. sriab (*streibâ) “streep” is uit strī̆- verlengd: zie striem. Voor vla. striepe “streep” zie stropen.

J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gent

striep, striepe v., dialectvormen van streep met scherpl. e.

streep v., Mnl. strepe: twee woorden loopen dooreen, een met zachtlange en een met scherpl. e (Hgd. streif); daarnevens met î Mnl. stripe, Mhd. strîfe (Nhd. streifen), Fri. stripe, No. strípa; alle bij den wortel van striem.

Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands

F. Aarts (2017), Etymologisch Dictionairke vaan ’t Mestreechs, Maastricht

striep (zn.) streep; Aajdnederlands strepe <918-948>.

F. Debrabandere (2011), Limburgs etymologisch woordenboek: de herkomst van de woorden uit beide Limburgen, Zwolle

striep, zn.: streep. Wvl. striepe. Mnl. stripe ‘streep’, Mnd. stripe, Mhd. strîfe ‘strook’, D. Streif(en) < Idg. *streib-. De lange i [i:] in de Wvl. vorm beantwoordt daar evenwel niet aan; Wvl. verwacht je stripe. Ablautend bij streep, strepe.

F. Debrabandere (2007), Zeeuws etymologisch woordenboek: de herkomst van de Zeeuwse woorden, Amsterdam

striep(e) zn. v.: streep; (vandaar ook) ruggengraat. Ook Vlaams striepe. De uitspraak met lange [i:] is problematisch. Er is Mnl. stripe ‘streep’, alsook Mnd. stripe, Fri. stripe, N. stripe, Mhd. strîfe, D. Streif(en) < Idg. *streib-. Maar daar moet dan Wvl. en Zeeuws stripe, Ovl. (gediftongeerd) strijpe aan beantwoorden, niet striep(e). Of gaat het soms terug op een Idg. *streub-? Vgl. Mhd. striefen ‘streifen, abstreichen’. Of invloed van het nagenoeg synonieme striemen? Afl. striepig ‘streperig’.

F. Debrabandere (2005), Oost-Vlaams en Zeeuws-Vlaams etymologisch woordenboek: de herkomst van de Oost- en Zeeuws-Vlaamse woorden, Amsterdam

striep(e) (E, G, ZV), zn. v.: streep. Ook Wvl. striepe. De uitspraak met lange [i:] is problematisch. Er is Mnl. stripe 'streep', alsook Mnd. stripe, Fri. stripe, N. stripe, Mhd. strîfe, D. Streif(en) < Idg. *streib-. Maar daar moet dan Wvl. stripe, Ovl. (gediftongeerd) strijpe aan beantwoorden, niet striep(e). Of gaat het soms terug op een Idg. *streub-? Vgl. Mhd. striefen 'streifen, abstreichen'. Of invloed van het nagenoeg synonieme striemen?

A.A. Weijnen (2003), Etymologisch dialectwoordenboek, Den Haag

striep, striepe streep (Venray, West-Vlaanderen). = mnl. stripe ‘id.’. = hgd. streifen ‘streep’ (= mhgd. strîfe ‘strook’); vgl. oiers sriab ‘streep’. Ablautend ~ nl. streep (= mnl. strepe).
Schols/Linssen 443, De Bo 966.

F. Debrabandere (2002), West-Vlaams etymologisch woordenboek: de herkomst van de West-Vlaamse woorden, Amsterdam

striep(e), zn. m./v., lange ie: streep. De uitspraak met lange [i:] is problematisch. Er is wel Mnl. stripe ‘streep’, alsook Mnd. stripe, Fri. stripe, N. stripe, Mhd. strife, D. Streif(en) < Idg. *streib-. Maar daar kan alleen Wvl. strijpe - met korte [i] - aan beantwoorden, niet striepe. Of gaat het terug op een Idg. variant *streub-? Vgl. Mhd. striefen streifen: afstrijken’. Of is de ie te verklaren o.i.v. het nagenoeg gelijkbetekenende striem? Volgens De Vries een jong, ontleend woord. Volgens FVW wellicht < stropen.

J. van Donselaar (1989), Woordenboek van het Surinaams-Nederlands, Muiderberg

streep: een streep door zijn hoofd hebben lopen, een beetje gek zijn, getikt zijn. Het hoofd van het dorp hoorde dit en vroeg heer Spin of hij gek was, dan wel of er een streep door zijn hoofd liep (van Cappelle 275). - Etym.: Ook in Lymburg. in veroud. AN ’een streep door zijn hersens’ (WNT 1940), in hedendaags AN: ’er loopt bij hem een streep(je) door’ = hij is niet helemaal goed wijs.

S.P.E. Boshoff en G.S. Nienaber (1967), Afrikaanse etimologieë, Die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kuns

streep: lyn, smal strook, teken; Ndl. streep (Mnl. strepe), Hd. streif en streifen, Eng. stripe, blb. hoofs. Germ., loop soms m. streek deureen.

Uitleenwoordenboeken

N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015

streep ‘lijn’ -> Engels stripe ‘lijn, baan, strook; chevron’ (uit Nederlands of Nederduits); Indonesisch seterip, setrip, strip ‘lijn’; Ambons-Maleis strèp ‘lijn’; Jakartaans-Maleis seterip, setrip ‘lijn, streep om rang aan te geven’; Javaans setrip, trip ‘lijn (rang, merk, e.d.)’; Keiëes strep ‘gestreept goed; dienstregeling van de stoomboten’; Kupang-Maleis strèp ‘lijn’; Madoerees sēttrep, sēttrīp ‘streep tussen twee cijfers’; Madoerees sēttrep ‘streep van een korporaal of sergeant’; Makassaars siterế ‘startstreep bij rennen, streep op uniform, bies op pantalon, baan (bijv. bruine baan op zeil)’; Menadonees strèp ‘lijn’; Soendanees sĕtrip ‘bies, streep, galon’; Ternataans-Maleis strèp ‘lijn’; Papiaments strepi (ouder: streepi) ‘lijn; millimeter’; Sranantongo strepi ‘lijn’; Surinaams-Javaans setrip ‘lijn’.

Dateringen of neologismen

N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdam

streep* lijn 0918-948 [Künzel]

B. Hageman (2001), Barbarismenwoordenboek. Hoe Nederlands is uw Nederlands nog?, Amsterdam

streep – gall. ZN [raie] Als je haar zo kort is, zie je geen streep meer i.p.v. scheiding.

Idioomwoordenboeken

F.A. Stoett (1923-1925), Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden, drie delen, 4e druk, Zutphen

2194. Er loopt eene streep (of streek) door.

l. Aan een weefsel-

Dit wordt van iemand gezegd, die eenigszins in zijne hersenen gekrenkt is, wien het een weinig in zijne bovenverdieping scheelt. Hoogstwaarschijnlijk is deze zegswijze ontleend aan het weven; vgl. mnl. stripe, strepe, een verkeerde, minderwaardige draad in ongeverfde witte of grauwe stof (vgl. het hedendaagsche: er loopt een katoenen draad door, in eigenlijken zin; bij Campen: een quade stripe in een goet laken; Harrebomée I, 41: Een kwade streep in een mooi kleed). Aan een weevsel, waardoor zulk een streep liep, haperde iets; dat was niet zuiver, niet in orde. Zie Tuinman I, 37: Hy heeft een streep door zyn herssens, zo dik als een kabeltouw; Sewel, 764: Ik ken hem, daar loopt een streep door, I know him, he has a weak place in his head; he is a little crackbrained; daar loopt met hem een streek door (hy is de sneedigste niet); Halma, 620: Daar loopt eene streep door, hij heeft eenen slag weg; II, 287: Avoir l'esprit en écharpe, être un peu fou, eene streep in 't verstand hebben, half gek zijn; Harreb. I, 306 b; Geel, Sentim. Reis, VII: Mijnheer, zei de uitgever telkens, onder het drukken, gij hebt een streep vergeten - In 's hemels naam, Mijnheer de Uitgever, als er maar geen streep door loopt; Nw. School, I, 160; fri. der rint by him in streekje troch; Afrik. hy het 'n streep. Niet te vergelijken is het Zuidndl. 'en schreef, 'en streep, 'en vèeg weghebben, niet wel wijs zijn, zinneloos zijn; ook: dronken zijn; vgl. hd. einen Streich (oder Strich) zu viel oder zu wenig haben, dronken zijn, niet wel bij zijn verstand zijn.

2195. Een streep door de rekening.

De koopman, die een post in zijn boek niet betaald krijgt, haalt er een streep door; vandaar dat deze uitdr. de bet. heeft aangenomen van eene onverwachte teleurstelling. Vgl. Halma, 620: Haal daar vrij eene streep door, rayez cela de vos papiers, ne comptez plus làdessus; Harrebomée II, 217 a; Uit één pen, 153; Prikk. III, 15; De Telegraaf, 27 Maart 1915 (avondbl.) p. 1 k. 6: De afloop van dit proces is een streep door de rekening der Duitschers; Nkr. IX, 13 Maart p. 7: Ik heb een dikke, nijdige streep getrokken door heel de berekening van het lot; Antw. Idiot. 1202; het hd. jem. einen Strich durch die Rechnung machen; oostfri. 'n streke dor (of ût) de reken; Reuter, 108: en dicken strich (woräwer) maken, etwas nicht weiter anrechnen; fri. in streek troch 'e rekkening helje. Vgl. krats, streep door de rekening, teleurstelling, een snee door den neus, o.a. Vrije Socialist, 4 Aug. 1917, p. 1 k. 3); zie no. 1274 en vgl. de pen halen door iets, iets doorschrappen, het ongedaan maken.

2196. Een streepje (of een schreefje) voorhebben,

d.w.z. iets meer te zeggen hebben, iets meer in de gunst staan dan een ander. Ontleend aan het eene of andere spel, waarbij men een bepaald aantal streepjes moet hebben, om het te winnen; krijgt iemand nu een streepje vóór, dan verkeert hij in gunstiger omstandigheden. Vgl. Brieven v. B. Wolff, 276: Daar wy vrouwen zyn die hebben nog altyd een streepje vooruit; Harreb. II, 261: Hij heeft een schreefje vooruit. In zuidndl. Waasch Idiot. 585: een schreef veur hebben, zeer toegevend behandeld worden; Antw. Idiot. 2025. Syn. hij heeft vier voor uit (Tuinman I, 336). Vgl. voor het Zuidnederlandsch Joos, 76: hij heeft vijf of vijftien voor (Antw. Idiot. 1374), een voetje voor, een voetje vooruit, eene o voor, een holleken voor (deel); zie De Bo, 1340 b; Rutten, 259 b; Schuermans, 824 b; Waasch Idiot. 292; 710; in Volkskunde XIII, 166: een haarken vooruit hebben; en in Z.-Brab. een meetje voorhebben; fri. in streek foarût habbe, tegenover een ander bevoorrecht zijn.

Overige werken

Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)

Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW.

Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW.

Hosted by Instituut voor de Nederlandse Taal