Meehelpen? Ga naar etymologieWiki

 

Jaarwoordgenerator
Vul hier een jaartal in (vanaf 1800) en ontdek welke woorden er in dat jaar aan het Nederlands werden toegevoegd.

 

schrobbering - (uitbrander)

Etymologische (standaard)werken

M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdam

schrobbering zn. ‘uitbrander’
Nnl. dat zy hem eene schoone schrobbeering dagt te geeven ‘... een flinke uitbrander ...’ [1785; iWNT].
Afleiding van schrobben in de verouderde betekenis ‘scherp berispen’, zoals in Dat hy ... sal schrobben overluyt ‘dat hij luidkeels te keer zal gaan’ [1619; iWNT]. Dit moet een overdrachtelijke betekenis zijn bij → schrobben, waarbij men wrsch. moet denken aan het onaangename gevoel dat het schrobben van iemands huid zou veroorzaken.
De uitgang -éring in combinatie met een inheems woord is ongewoon. Misschien is er sprake geweest van volksetymologische invloed van het zowel in klank als in betekenis erop lijkende woord schoffering ‘belediging, ontering’ bij het aan het Oudfrans ontleende werkwoord → schofferen.

P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpen

schrobbering* [uitbrander] {1784-1785} afgeleid van schrobben.

J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leiden

schrobbéring znw. v., eerst na Kiliaen, is een afl. van schrobben, vgl. dergelijke bet. in ouder-nnl. (be)schrobben, fri. biskrobje en antw. schrob, vla. schrobbe, schrobbering, schrobbeling.

N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haag

schrobbeering znw., nog niet bij Kil. Van schrobben. Voor de bet. vgl. ouder-nnl. (be)schrobben, fri. bi-skrobje “een schrobbeering geven”, Antw. schrob, vla. schrobbe, schrobbering, -ling “schrobbeering”. Vgl. Kil. schobbe “scomma, cavillum, sarcasmus” bij schobben (zie schobbejak).

Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands

F. Debrabandere (2010), Brabants etymologisch woordenboek: de herkomst van de woordenschat van Antwerpen, Brussel, Noord-Brabant en Vlaams-Brabant, Zwolle

schrabaring, schabaring, zn.: duchtige berisping, schrobbering. Met andere klinker en eveneens ongewoon accent voor schrobbering, afl. van schrobben. 1785 dat zy hem eene schoone schrobbeering dagt te geeven (WNT).

F. Debrabandere (2005), Oost-Vlaams en Zeeuws-Vlaams etymologisch woordenboek: de herkomst van de Oost- en Zeeuws-Vlaamse woorden, Amsterdam

schabaring (W), zn. v.: berisping, uitbrander. Wellicht een verhaspeling - met r-elisie - van schrobbering.

G.J. van Wyk (2003), Etimologiewoordeboek van Afrikaans, Stellenbosch

skrobbering s.nw.
Skerp bestraffing, berisping, teregwysing.
Uit Ndl. schrobbering (1784 - 1785), 'n afleiding van schrobben (al Mnl.) 'krap, byeenskraap, skrop' wat klanknabootsend gevorm is. Eerste optekening in Afr. by Kern (1890) in die vorm skrobering.

S.P.E. Boshoff en G.S. Nienaber (1967), Afrikaanse etimologieë, Die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kuns

skrobbering: skerp berisping; Ndl. schrobbe(e)ring (nog nie by Kil nie, vgl. egter Kil schobbe, “bespotting”) hou verb. m. Ndl. schrobben (Mnl. scrobben/scrubben, “krabbel, vroetel, skraap”) en Eng. scrub, ouer bet. blb. “iemand ’n afborseling/afstoffing gee”.

Uitleenwoordenboeken

N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015

schrobbering ‘uitbrander’ -> Madoerees sarobi, sarobih ‘iemand beknorren, uitbranden’.

Dateringen of neologismen

N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdam

schrobbering* uitbrander 1784-1785 [WNT]

Idioomwoordenboeken

F.A. Stoett (1923-1925), Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden, drie delen, 4e druk, Zutphen

2033. Iemand eene schrobbeering geven,

d.w.z. iemand een standje geven, de les lezen, den mantel uitvegen; hem doorhalen, hem de ooren wasschen; iemand een katje gevenDievenp. 125: Toen liet ik me verleiden een uitdrukking te gebruiken, die me een katje zou hebben bezorgd van m'n inspecteur, als ik vroeger zoo iets in de theorieklas zou hebben gezegd! In C. Wildsch. III, 263: iemand een oud kattebakkes (leelijk gezicht, onaangename bejegening) geven; bl. 346: Het lijkt me niet alle daag zulke kattebakkesjens van mijn' baas af te wachten; Ndl. Wdb. VII, 1860.; eig. iemand op eene ruwe wijze boenen, zoodat deze uitdr. te vergelijken is met de vroegere iemand met een boender schrobben; iemand boenenNdl. Wdb. III, 150; 152.. Vroeger kwam voor: iemand (be)schrobben (fri. immen biskrobje); iemand eene schrobbe of eene schrobbing geven; iemand schrobbeeren (De Jager, Frequ. I, 605; II, 497; Sewel, 713; Ndl. Wdb. II, 2001). De tegenwoordige uitdr. staat o.a. in W. Leevend I, 274; C. Wildsch. VI, 35; Br. v. Abr. Bl. I, VI. Voor Zuid-Nederland vgl.: iemand een schabaring geven (Ons Volksleven VII, 71; Antw. Idiot. 1058); eene schrabbade geven (Schuermans, 599 b); Rutten, 203: schrobben en schrobbing; in Deventer en elders in het Noorden ook: iemand een uitschrobbéring geven (Draaijer, 35 b); vgl. Waasch Idiot. 589: iemand zijn schuurwater geven; nd. eine gude Schrape krêgen (Eckart, 470).

Overige werken

Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)

Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW.

Hosted by Instituut voor de Nederlandse Taal