Meehelpen? Ga naar etymologieWiki

 

Jaarwoordgenerator
Vul hier een jaartal in (vanaf 1800) en ontdek welke woorden er in dat jaar aan het Nederlands werden toegevoegd.

 

schnitzel - (lapje gepaneerd vlees)

Etymologische (standaard)werken

M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdam

schnitzel zn. ‘lapje gepaneerd vlees’
Nnl. Wiener Schnitzel ‘lapje gepaneerd vlees’ in de hoedanigheid ... van zijn Wiener Schnitzel [1887; Groene Amsterdammer], Wiener Schnitzel, een kalfslapje omringd met augurken en ander zuur, bestrooid met broodkruim, en versierd met toevoegsels [1892; Groene Amsterdammer], Schnitzel in in de “Schnitzel” etende en bier drinkende keizerstad [1895; Leeuwarder Courant], Schnitzel ‘dun lapje gepaneerd vlees’ [1970; Van Dale].
Ontleend aan Duits Schnitzel ‘gepaneerd vleeslapje’, uit Oostenrijks-Duits Schnitzel ‘vleeslapje’ [1798; Pohl 2006], een verkleinwoord van Schnitz ‘plak’ en afgeleid van schnitzen ‘kerven’, een frequentatief van schneiden ‘snijden’, zie → snijden.
Duits Schnitzel werd pas in het begin van de 20e eeuw algemeen bekend. Opvallend is dat de bekendste soort schnitzel, de wienerschnitzel, door Pohl (2006), die diverse oude kookboeken heeft geraadpleegd, als Duits Wiener Schnitzel pas in 1908 is geattesteerd, ruim twintig jaar na de eerste Nederlandse attestatie.
Lit.: H.D. Pohl (2006), ‘Zur bairisch-österreichischen Küchensprache: Wiener Schnitzel’, in: Onomasiology Online 7, 16-33, hier 29-30

P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpen

schnitzel [gepaneerd vlees] {na 1950} < hoogduits Schnitzel [lett.: een plakje], van schnitzen, schnitzeln, een intensivum van schneiden (vgl. snijden).

Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands

F. Debrabandere (2011), Limburgs etymologisch woordenboek: de herkomst van de woorden uit beide Limburgen, Zwolle

sjnitsel, zn.: snipper. Afl. op -sel van snijden. Misschien ontleend aan Mhd. snitzel, D. Schnitzel, dim. van Schnitz ‘klein afgesneden stuk’ < schneiden.

F. Debrabandere (2010), Brabants etymologisch woordenboek: de herkomst van de woordenschat van Antwerpen, Brussel, Noord-Brabant en Vlaams-Brabant, Zwolle

snitsel, zn.: snipper. Afl. op -sel van snijden. Misschien ontleend aan Mhd. snitzel, D. Schnitzel, dim. van Schnitz ‘klein afgesneden stuk’ < schneiden.

G.J. van Wyk (2007), Etimologiewoordeboek van Afrikaans, Supplement, Stellenbosch

schnitzel s.nw.
Dunnerige sny gekrummelde, gebraaide vleis.
Uit Eng. schnitzel (1854) of D. Schnitzel (19de eeu).
Eng. schnitzel uit D. Schnitzel, 'n afleiding met die verkleiningsagterv. -el van Schnitz 'sny', met lg. van die ww. schnitzen 'sny, kerf' uit Oudhoogduits snidan 'sny'.
Ndl. schnitzel (ná 1950).

Thematische woordenboeken

N. van der Sijs (2005), Groot Leenwoordenboek

schnitzel (Duits Schnitzel)
Dateringen of neologismen

N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdam

schnitzel gepaneerd vlees 1968 [KWT] <Duits

Overige werken

Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)

Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW.

Hosted by Instituut voor de Nederlandse Taal