Meehelpen? Ga naar etymologieWiki

 

Jaarwoordgenerator
Vul hier een jaartal in (vanaf 1800) en ontdek welke woorden er in dat jaar aan het Nederlands werden toegevoegd.

 

rusten - (ontspannen, in rust zijn)

Etymologische (standaard)werken

M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdam

rust zn. ‘toestand van ontspanning’
Mnl. roste ‘kalmte, rust’ [1240; Bern.], ruste ‘id., rustplaats’ in in ebreus ... heetent die iueden sabaet dats ruste gods ‘in het Hebreeuws noemen de joden het sabbat, dat betekent rust van God’ [1285; VMNW].
Mnd. roste, ruste ‘rust’; < pgm. *rust(j)ō-. Hierbij de afleidingen mnl. rusten (zie onder) en mnd. rusten ‘id.’.
Daarnaast staan ablautende vormen: mnl. raste, minder vaak reste; os. rasta, resta ‘rust, rustplaats’; ohd. rasta, resta (nhd. Rast); oe. ræst, rest ‘rust, rustplaats’ (ne. rest); on. röst ‘mijl, afstand’ (nzw. rast ‘rust’); got. rasta ‘mijl’; < pgm. *rast(j)ō-. De Gotische en Oudnoordse betekenis komt ook sporadisch voor in het Middelnederlands en het Oud- en Middelhoogduits en is te verklaren uit ‘afstand tussen twee rustplaatsen’. Zie voor een vergelijkbare betekenisontwikkeling → etappe.
Bij raste, rest horen de werkwoordsafleidingen: onl. resten als glosse restido ‘hij rustte’ [10e eeuw; W.Ps.]; os. restian (mnd. rasten, resten); ohd. resten, rastōn, rastēn (nhd. rasten); ofri. resta (nfri. rêste); oe. restan (ne. rest); < pgm. *rastjan-, *rastēn-, *rastōn-.
Verwantschap met pgm. *rōwō- ‘rust’ (waaruit o.a. Duits Ruhe) en met Grieks erōḗ ‘id.’ is niet uit te sluiten.
rusten 1 ww. ‘rust houden’. Mnl. rosten ‘id.’ [1240; Bern.], rusten ‘id.’ in slapen ende rusten [1260-80; VMNW]. Afleiding van rust.

J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leiden

rusten 1 ww. ‘rust nemen’, mnl. mnd. rusten naast rasten, resten, onfrank. raston, restan, os. restian, mnd. rasten, resten, ohd. raston, resten (nhd. rasten), ofri. resta, oe. restan (ne. rest). — Afl. van rust.

N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haag

rusten I, bij rust znw., mnl. mnd. rusten. Ru- uit re-. Naast *rust(i)ô(n)- met ablaut *rast(i)ô(n)-, mnl. raste v. “rust”, éénmaal (Brandaen H.) ook “mijl”, reste, met metathesis erste v. “rust”, waarbij rasten, resten “rusten”; onfr. raston, restan “id.”, ohd. rasta v. “rust, oponthoud, weg-afstand” (nhd. rast), rastôn, resten “rusten” (nhd. rasten), os. rasta, resta v. “rust, rustbed, doodbed”, restian, mnd. rasten, resten “rusten”, ofri. resta “rusten”, ags. ræst, rest v. “rust, rustplaats, bed, graf” (eng. rest), restan “rusten” (eng. to rest), on. rǫst v. “mijl, afstand”, got. rasta v. “mijl”. Verwant is in ’t Germ. ags. ærn, on. rann, got. razn o. “huis”, daarbuiten ier. ârus “woning” (*ad-rostu-), hoogerop mnl. roe v. (m.), ohd. râwa, ruowa (nhd. ruhe), mnd. râwe, rôwe, rouw(e), ags. rôw, on. v. “rust”, germ. *rêwô-, *rôwô-, gr. erōḗ (*erōϝá) “id.”.

J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gent

rusten 1 ono.w. (in rust zijn), denom. van rust, Mnl. ruste + Mhd. rust (Nhd. rüste), waarnevens Os. rasta, Ohd. id. (Mhd. raste, Nhd. rast), Ags. rest (Eng. id.), On. rast (Zw. en De. rast), Go. rasta. Daarnevens nog Mnl. roe, Ohd. râwa en ruowa (Mhd. rawe, ruowe, Nhd. ruhe), Ags. row, On. + Gr. erōē = rust.

Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands

F. Aarts (2017), Etymologisch Dictionairke vaan ’t Mestreechs, Maastricht

röste (ww.) rusten; Vreugmiddelnederlands rosten <1240>.

F. Debrabandere (2011), Limburgs etymologisch woordenboek: de herkomst van de woorden uit beide Limburgen, Zwolle

resten, ww.: rusten. D. rasten < Ohd. resten, rastôn, Mhd. rasten, resten, Mnd. resten. E. to rest, Ofri. resta, Os. restian. Variant van D. Rast ‘rustpauze’(zie ras) en ablautend bij rust. Ohd. restî, resta ‘oponthoud’, Mhd. rest(e) ‘rust’.

A.A. Weijnen (2003), Etymologisch dialectwoordenboek, Den Haag

reste rusten (Zuidoost-Limburg). = eng. rest ‘id.’, ofri. resta ‘id.’, os. restian ‘id.’. Bevat door umlaut onstane ea van hgd. rasten ‘id.’ (ook in got. rasta ‘mijl’). Ablautend ~ nl., mndd. rusten ‘id.’. Afl. bij zolimb. row ‘rust’ (= hgd. ruhe ‘rust’, ono. ‘rust’, ~ gr. erôê ‘rust’, ~ avest. aîrime ‘rustig’).
Jongeneel 52-53i, Amkreutz e.a. 242, EW 314, NEW 598, IEW 338-339.

J. van Donselaar (1989), Woordenboek van het Surinaams-Nederlands, Muiderberg

rusten, (ook:) gestorven zijn. Ankie was de spil in huis. Zij rust nu () (DWT 18-4-1981). - Etym.: Veroud. AN ’gerust zijn’ = gestorven zijn.
— : gaan rusten (ging rusten, is gaan rusten), (ook:) sterven. Zie Huisman-Bazuin. - Etym.: Zie rusten*.

S.P.E. Boshoff en G.S. Nienaber (1967), Afrikaanse etimologieë, Die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kuns

rus: s.nw. en ww.; bewegingloosheid; pouse; vrede (as s.nw.); niks doen nie, stilte/vrede hê; leun op (as ww.); Ndl. rust (Mnl. ruste, dial. riste), Hd. rast, Eng. rest, hou wsk. verb. m. Gr. erōê, “rus”, hierby die ww. Ndl. rusten (Mnl. rusten/rasten/resten), Hd. rasten, Eng. rest.

Thematische woordenboeken

T. Pluim (1911), Keur van Nederlandsche woordafleidingen, Purmerend

Rusten (uitrusten) van den Germ. wt. rus = blijven, wonen; dus: niet verder gaan.

Uitleenwoordenboeken

N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015

rusten ‘uitrusten, rust nemen’ -> Negerhollands rust, res ‘rust nemen’; Berbice-Nederlands rustu ‘uitrusten, rust nemen’; Sranantongo rostu ‘uitrusten, rust nemen’.

Dateringen of neologismen

Nicoline van der Sijs (2015-heden), Jaarwoordenzoeker ‘Een woord uit elk jaar 1800-heden’, zie ook bij Onze Taal

Rust nu maar uit [dichtregel] (1973). De dichteres Nel Benschop (1918-2005) publiceert in 1973 het gedicht ‘In memoriam voor een vriend’, dat begint met “Rust nu maar uit – je hebt je strijd gestreden / Je hebt het als een moedig man gedaan”. De eerste zin wordt in rouwadvertenties zeer vaak aangehaald en geparafraseerd.

R. Schutz (2007), Brekend nieuws, Nijmegen

ik rust mijn zaak. Letterlijke vertaling van Engels I rest my case = ik beëindig mijn pleidooi/requisitoir; ik hou erover op; A: Volgens mij is het woord processor al zo ingeburgerd dat dat gerust als "Nederlands" woord mag worden beschouwd. B: Dat mag ook, want het staat gewoon in het groene boekje... A: Ik rust mijn zaak. (1998); Maar watwatwat valt er nou in vredesnaam toch te zien aan benen in laarzen? Het is toch niet zo dat moeder natuur er iets mee te maken heeft, net zoals met borsten en billen enzo. Geloof ik.Echt. Het is mij een raadsel. Dusch. Ik rust mijn zaak. Mannen zijn raar; Man-vrouw: Prostitutie. De man betaalt de vrouw om sex te hebben. Man heeft sex om de sex, vrouw heeft sex om het geld. Man-man: Sauna's. Pisbakken. Bossen. Parken. Darkrooms. You name it. Beiden hebben sex om de sex. Frequenties waar heteromannen slechts van kunnen dromen (honderden partners per jaar) zijn zeer goed mogelijk. Vrouw-vrouw: Nooit van gehoord. Als anonieme sex in de lesbische wereld al voorkomt, vermoedelijk zo weinig dat het statistisch volkomen verwaarloosbaar is. Het patroon lijkt me duidelijk. Ik rust mijn zaak; Nederland zou waarschijnlijk beter afzijn met een koning. Een koning is 1 persoon die alles bepaalt. Dit bespaart een hoop tijd in bureaucratie en daardoor duurt het niet zolang voordat nieuwe regelingen er door zijn. Ik rust mijn zaak.

N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdam

rusten* uitrusten, rust nemen 1240 [Bern.]

Idioomwoordenboeken

F.A. Stoett (1923-1925), Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden, drie delen, 4e druk, Zutphen

108. Na gedanen arbeid is 't goed rusten.

Een minder juiste vertaling van het lat. jucundi acti labores, dat Cicero gebruikt in de Finibus II, 32 met de toevoeging evenwel dat Euripides zegt: suavis laborum est praeteritorum memoriaVgl. Euripides, Andromeda fr. 133 N: ‘Αλλ’ ηδυ τοι σωθεντα μεμνησθαι πονων., de gedachte aan doorstane moeite is aangenaam (vgl. Seneca, Herc. fur 656: quae fuit durum pati, meminisse dulce est). Vgl. Servilius, 189*: Op gedaen werck ist goet rusten; Sart. II, 4, 17; Erasmus, Coll. 157 a: Jae voor waer op 't ghedaen werck is goed rusten; Hooft, Warenar, 1312: Op edaen werck is goed rusten; Korenbl. II, 6; 480; Tuinman I, 373; Harreb. II, 454 b. In het hd. nach getaner Arbeit ist gut ruhen; fr. la peine surmontée est le sel du plaisir; eng. after the work is done repose is sweet.

Overige werken

Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)

Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW.

Hosted by Instituut voor de Nederlandse Taal