Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
Jaarwoordgenerator
Vul hier een jaartal in (vanaf 1800) en ontdek welke woorden er in dat jaar aan het Nederlands werden toegevoegd.
|
gonje - (jute)Etymologische (standaard)werken
P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpengonje1 [jute] {1886} ouder goeniezak < maleis guni, goni [jute, jutezak], uit India, vgl. hindi gon(a), marathi goṇī en daarvóór oudindisch goṇī [zak]; het engels gummy [jute, jute zak] is rechtstreeks uit India overgenomen. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidengonje znw. m. ‘stofnaam’, eig. ‘zak van die stof’ (ouder-nnl. goeniezak) over ne. gunny ‘zak van gonje’ < hindostaans goni < oi. goṇī ‘zak’. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haaggonje (stofnaam). In de oudere bet. “zak van gonje” (ook oudnnl. goenie-zak) uit Hindustâni of Maratsch goṇi > oi. goṇî “zak”; evenzoo eng. gunny “zak van gonje” en “gonje”. C.B. van Haeringen (1936), Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Supplement, Den Haaggonje. Wellicht berust de tegenwoordige vorm op ontlening uit, althans invloed van eng. gunny: vgl. sits Suppl.; -je zal een hypercorrectie zijn tegenover ouder -ie. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentgonje o., gelijk Eng. gunni, uit Hind. goṇi, Skr. goṇi = zak. Dialectwoordenboeken en woordenboeken van variëteiten van het Nederlands
G.J. van Wyk (2003), Etimologiewoordeboek van Afrikaans, Stellenboschgoiing s.nw. Ook, verouderd, goien. S.P.E. Boshoff en G.S. Nienaber (1967), Afrikaanse etimologieë, Die Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kunsgoien(sak): – goiing(sak) – , (sak v.) “jute”; Ndl. gonje (ouer goenie/goeny/goenje, by vRieb goeny/goenje, met hiperk. -je vir -ie en mntl. ontln. aan en/of beïnvl. deur Eng. gunny), met sg. velg. in Afr. goiing; gaan terug op Hindo. goni uit Skt. goni, “sak”. N. van der Sijs (bezorger) (2003), Uit Oost en West. Verklaring van 1000 woorden uit Nederlands-Indië van P.J. Veth (1889), met aanvullingen van H. Kern en F.P.H. Prick van Wely (1910), Amsterdam. Gebaseerd op: Uit Oost en West. Verklaring van eenige uitheemsche woorden van P.J. Veth uit 1889, recensie van het werk van Veth door H. Kern in De Indische Gids van 1889, en ‘Etymologisch aanhangsel’ (p. 297-350) uit het Viertalig aanvullend Hulpwoordenboek voor Groot-Nederland van Prick van Wely uit 1910gonje, goeni2 [jute]. Dit woord betekent eigenlijk ‘zak’ en komt in het Hindoestani en Marats voor als gon, goni. Reeds het Sanskriet bezat het in de vorm van gonî. [K] goenie3 [jute]. Maleis goeni, maar, zoals prof. Veth vermoedt, niet oorspronkelijk. Prof. Kern (Indische Gids 1889, p. 1218) identificeert het met het Sanskriet gonî = zak, wat ook nog teruggevonden wordt in het Hindoestani en Marats als goni en gon. In Nederland schijnt men er ook gonje van te maken (Veth). [P] gonje, goeni1 [jute]. Het woord gonje las ik op een uithangbord op de Oude Schans te Amsterdam, en bij onderzoek vernam ik dat daaronder verstaan wordt een soort van grove zakken, voor verpakking van sommige handelswaren gebezigd. Dit deed mij dadelijk aan goenizakken denken. Ik herkende toch in gonje gemakkelijk een vernederlandste vorm van goni of goeni, op dezelfde wijze gevormd als katje van katti, pitjes van pitis. De goeni bestaat uit de vezels van de tot de Tiliaceeën behorende en in Bengalen veelvuldig gekweekte planten Corchorus capsularis en Corchorus olitorius. De uit deze vezels geweven ruwe stof dient voor de vervaardiging van de zogenaamde goenizakken voor de verpakking van suiker en koffie, welk laatste product vooral geacht wordt daarin beveiligd te zijn tegen schadelijke invloeden, die anders op de zeereis te duchten zijn. Zie De Sturlers Handboek voor den landbouw, p. 151. Daar de Corchorusplanten, hoewel op sommige eilanden van de Archipel in het wild groeiend, daar niet gekweekt noch tot vervaardiging van goeni aangewend worden, is het nauwelijks in te denken dat het woord goeni oorspronkelijk Maleis zou zijn, en is zijn afkomst eerder in Bengalen te zoeken. De Engelsen noemen de zakken gunny of gunney, de vezels jute (vandaar ook bij ons soms jutevlas) en de plant paat, alles vermoedelijk woorden van inlandse oorsprong. In Nederlands-Indië wordt de naam goeni ook tot andere gelijksoortige vezelstoffen uitgebreid. ‘Weleer,’ zegt de heer De Sturler, p. 152, ‘waren wij voor de verpakking der koffie cijnsbaar aan Bengalen, totdat men op het denkbeeld kwam om de vezels van de uitgebreide familiën der Malvaceae en Tiliaceae22 daaraan dienstbaar te maken.’ Hieruit laat zich verklaren dat de heer De Hollander, Handleiding bij de beoefening van de land- en volkenkunde van Nederlandsch Oost-Indië, 3e uitgave, deel I, p. 104, opgeeft dat het goenitouw en de goenizakken vervaardigd worden van de vezels van de Genitriboom,23 want deze is een op Java en op de Molukken veelvuldig voorkomende tiliacee, de Elaeocarpus serratus en de nauw aan deze verwante Elaeocarpus angustifolius van de botanici. Doch de heer De Hollander vergist zich geheel als hij de Genitri een palm noemt. Ook de Crotalaria juncea, een Papilionacee, door de Engelsen sun of sunn genoemd en zowel in de Indische Archipel als in Bengalen gekweekt, levert een stof op, de Indische hennep, die als surrogaat voor de goeni gebruikt wordt en vaak onder die naam begrepen wordt. Het woord gonje wordt in ons land ook veelvuldig gebruikt om een van grove, sterke vezels vervaardigde, zeer duurzame soort van tapijten aan te duiden. Waarschijnlijk waren die gonjetapijten oorspronkelijk vervaardigd uit dezelfde stof als de goenizakken, dat is uit de vezels van de Corchorus of een van zijn surrogaten. Het woord gonje moest in de Nederlandse woordenboeken niet ontbreken. [V] Thematische woordenboeken
N. van der Sijs (2005), Groot Leenwoordenboekgonje(zak) (Maleis goeni)
Dateringen of neologismen
Nicoline van der Sijs (2015-heden), Jaarwoordenzoeker ‘Een woord uit elk jaar 1800-heden’, zie ook bij Onze TaalCultuurstelsel [stelsel van koloniaal beheer, waarbij de bevolking verplicht werd bepaalde gewassen te verbouwen] (1830). In 1830 werd in Nederlands-Indië het zogenoemde ‘Cultuurstelsel’ ingevoerd, waarbij inheemse grondeigenaren verplicht werden om twintig procent van hun cultuurgrond te bebouwen met producten voor de Europese markt. Vanaf dat moment gaan de koloniën voor het eerst een ‘batig saldo’ opleveren. De verantwoordelijke ambtenaren krijgen een vorm van provisieloon, de zogenoemde cultuurprocenten, en hebben dus persoonlijk belang bij een zo hoog mogelijke opbrengst. Multatuli stelt dit in 1860 in zijn Max Havelaar aan de kaak. Terwijl de Nederlanders vóór circa 1830 telkens slechts betrekkelijk kort in Indië verbleven en er niet veel vermenging was met de inheemse bevolking, verandert dit in de loop van de negentiende eeuw: de Nederlanders – vooral mannen – blijven langer, gaan samenwonen of trouwen met Indonesische vrouwen en krijgen kinderen bij hen. Steeds meer Indonesiërs kennen Nederlands. In deze periode beginnen de Indonesische leenwoorden het Nederlands binnen te stromen, bijvoorbeeld baboe, beo, branie, desa, gamelan, gladakker, gonje, guttapercha, kali, kassian, klamboe, lombok, mandiën, nasi, negorij, rimboe, sambal, sarong, soesa en toko. In de negentiende eeuw ontstaat ook het Indisch-Nederlands, het Nederlands zoals gebruikt in Indië, met Indonesische leenwoorden en bijzonderheden in uitspraak en grammatica. N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamgonje jute 1886 [KKU] <Indonesisch Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |