Meehelpen? Ga naar etymologieWiki

 

Jaarwoordgenerator
Vul hier een jaartal in (vanaf 1800) en ontdek welke woorden er in dat jaar aan het Nederlands werden toegevoegd.

 

beheime - (vee, beest)

Etymologische (standaard)werken

P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpen

beheime [vee, beest] {beheim 1901-1925} < jiddisch beheime [vee, rund] < hebreeuws bəhēmā [beest, dier] (vgl. Behemoth).

Thematische woordenboeken

E. Sanders (2009), Van Dale Modern Bargoens woordenboek, Utrecht

beheime stuk vee, koe, rund; stommeling; beest; onbeschaafd mens, botterik. Omstreeks 1860 voor het eerst opgenomen in een Bargoense woordenlijst, opgesteld door M. Verwoert, indertijd directeur van een gevangenis te Utrecht, in de betekenis ‘koe’. Köster Henke vermeldt in 1906 in De Boeventaal als betekenissen ‘beest, dier, vee’ en geeft als voorbeeldzin: ‘Kijk wat slaat-ie dat arme beheime.’ In 1921 ook gevonden in de betekenis ‘vrouw’. Tevens aangetroffen als behijme en boheme. ‘In het rijke en vaak subtiele arsenaal van joodse scheldwoorden’, schreven Van de Kamp en Van der Wijk in 2006 in Koosjer Nederlands, ‘behoren beheime en gammer tegelijk tot de meest milde en tot de minst subtiele. Ze worden dikwijls door joden onderling gebruikt, gammer (de spreekwoordelijk geile ezel) bezigt men gewoonlijk tegen mannen (zoals vrienden of collega's), beheime vooral tegen vrouwen (vaak tegen de eigen echtgenote).’ Via het Jiddische beheime (‘vee, rund’) ontleend aan het Hebreeuwse behema (‘vee’).
— ‘Laat je niks in je poote stoppe, beheime.’ ¶ Is. Querido, Levensgang dl 1 (1901), p. 90. De schrijver verklaart de betekenis (‘stommerik’) in een voetnoot.
— ‘Moeder? Bennie? Die geven niks om’m, niks! Die zijn alleen aardig voor ’m, als ie met veel splint [geld] thuis komt, maar een oogenblik later snauwen ze hem dan al weer af, trappen ze hem in een hoek, of-t-ie niks anders dan een beheime is.’ ¶ Petrus Kruisman, Kris uit de nachtbuurt (1924), p. 16
— ‘En wat heeft dat stuk beheime van een man gedaan?’ ¶ Meyer Sluyser, Als de dag van gisteren (1958), p. 23

M. De Coster (2007), Groot scheldwoordenboek: van apenkont tot zweefteef, Antwerpen

beheime: (Bargoens) stommeling, rund*. Ontleend aan het Jiddisch. Behema of beheimoh betekent ‘tam vee’ en vandaar figuurlijk ‘domoor’.

Deis-ie! Je maakt de agere pagud, beheim! (Willem van Iependaal, Lord Zeepsop, 1937) (wordt onderaan de pagina vertaald als: Bedaar nou! Je maakt de man bang, stommeling!)
Wat heeft dat stuk beheime van een man gedaan? Dat kan je op je tien vingers narekenen. Hij heeft de moeder van die kinderen de doodschrik op het lijf gejaagd. (Meyer Sluyser, Als de dag van gisteren, 1958)

J. van de Kamp en J. van der Wijk (2006), Koosjer Nederlands: Joodse woorden in de Nederlandse taal, Amsterdam; inclusief ongepubliceerde aanvullingen door de auteurs

beheime (mv.: -s), beheim, behijme, beimer, boheme: stuk vee, koe, rund, stommeling, beest, onbeschaafd mens, botterik; de 52 in het joodse kienspel (naar de numerieke waarde van beis en hei) en (spottend voor) 52-jarige; koosjere beheime: onnozele goejerd, naïeveling die geen vlieg kwaad doet. Vgl. beheimesoucher.
In het rijke en vaak subtiele arsenaal van joodse scheldwoorden behoren ‘beheime’ en ‘gammer’ tegelijk tot de meest milde en tot de minst subtiele. Ze worden dikwijls door joden onderling gebruikt, ‘gammer’ (de spreekwoordelijk geile ezel) bezigt men gewoonlijk tegen mannen (zoals tegen vrienden of collega’s), ‘beheime’ vooral tegen vrouwen (vaak tegen de eigen echtgenote) | < Jidd. beheime < Hebr. beheimo (behema), vgl. Behemoth (een meervoudsvorm die fungeert als een intensivum): een reusachtig dier waarvan sprake is in Job 40:10-19).

— Zijn geluks-inblazer van binnen zei hem heimelijk: Dennie, wees geen beheime, de Kalverstraat wordt je werk-terrein. (IS. QUERIDO, 1931)
— Ook Lewie had gehoord “waffer streek” ze met de schlemiel van een rampspoedige Kootje Dreeb hadden uitgehaald, onder de blote hemel. - ’n Kúnsj... kosjere beheime!... Late ze’n et míjn lappe... Ikke maak gehak van ze!... Ikke zeg nie... lis teuge lis, maar ikke zeg: vuis teuge vuis!... (IS. QUERIDO, 1931)
— Ik ben ervan overtuigd, dat de onderzoeker van het Joodse idioom en de Joodse lexicographie tot mijn inzicht moet geraken, n.l. dat ook het idioom onder de invloed stond van twee tegenovergestelde psychische krachten, van de musculaire luiheid, de ‘loi du moindre effort’, waardoor het Joods vaak woorden verkleinde of zich elliptisch uitdrukte en van de zin tot pathos. Ik denk b.v. aan het goede heertje, dat op die sabbath-morgen in de Meimaand van 1908 mijn vader, m’n broers en mij tegemoet trad met het woord: “Mesjogge!” Wat dit betekende? Deze zinnen: “In Artis is het nieuwe Apenhuis geopend. Ik kom er zojuist vandaan. Is het niet dwaas om voor “beheimes” zo’n paleis in te richten.”. (SIEGFRIED E. VAN PRAAG)

Zie ook pore

J. Meijer (1984), Tolk van 't olle volk: Joods supplement op het Nieuw Groninger woordenboek van K. ter Laan, Scheemda

beheime Hebr. BEHEMA = vee. Stommerik, met de overgang naar: botterik, lomperd. “’n sjtuk beheime”.

H. Beem (1975), Resten van een taal: woordenboekje van het Nederlandse Jiddisch, Assen

beheime vee, domkop, onbeschofte vlegel; hebr. behéma = vee.

H. Beem (1974), Uit Mokum en de mediene: Joodse woorden in Nederlandse omgeving, Assen

beheime < jidd. vee, speciaal koe; ook stommeling, ruw mens.

Overige werken

Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)

Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW.

Hosted by Instituut voor de Nederlandse Taal