Meehelpen? Ga naar etymologieWiki

 

Jaarwoordgenerator
Vul hier een jaartal in (vanaf 1800) en ontdek welke woorden er in dat jaar aan het Nederlands werden toegevoegd.

 

bedruipen - (zich)

Etymologische (standaard)werken

M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdam

bedruipen ww. ‘bevochtigen; (zich) financieel kunnen redden’
Mnl. bedrupen ‘bedruipen, bemorsen’ [1300-50; MNW-R], bedrupet ‘water geeft’ [1470-90; MNW-R]; vnnl. (vorm onbekend) ‘financieel voor zichzelf kunnen zorgen’ [1539; Sijs 2001], sijn eygen selven ... bedruypen ‘in zijn eigen levensonderhoud voorzien’ [1646; WNT].
Afleiding met → be- van het sterke werkwoord → druipen.
Nhd. beträufeln (met frequentatieve -l-) ‘bedruipen’; nfri. bedrippe.
De uitdrukking zich (kunnen) bedruipen ‘in eigen onderhoud (kunnen) voorzien’ ontwikkelde zich uit ‘genoeg vet aan het lijf hebben om in dat eigen vet gebraden kunnen worden’. Dat gold met name voor vogels, bijv. in 1603: Endt-vogels vet, die hun zelven droopen konnen ‘vette eenden, die zichzelf bedruipen kunnen’. In dat citaat is de betekenis nog letterlijk, maar al in 1612 schrijft Brederoo: Ick ben al een vet Veugeltje, ick ken me self wel bedroopen. Al bin ick arm, ick bin warm, ick bin stilswijgend wel estelt ‘ik ben een vet vogeltje, ik kan me goed bedruipen. Al ben ik arm, ik ben warm, ik ben in het geheim welgesteld’. En in 1646: Desen vogel was immers vergenoeght om sijn eygen selven te bedruypen ‘deze vogel (een rijke gierige man) volstond er slechts mee zichzelf te bedruipen’.

P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpen

bedruipen, zich(zelf)* [financieel voor zichzelf kunnen zorgen] {hem selven bedroopen ca. 1600} oorspr. gezegd van vlees dat in eigen vet gebraden kon worden en dus niet met boter behoefde te worden bedropen.

Dateringen of neologismen

N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdam

bedruipen, zich(zelf)* financieel voor zichzelf kunnen zorgen 1539 [Sartorius, Centuria Syntaxeon 11]

Idioomwoordenboeken

F.A. Stoett (1923-1925), Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden, drie delen, 4e druk, Zutphen

170. Zich zelf kunnen bedruipen.

Eig. gezegd van dieren, die aan het spit in hun eigen vet kunnen gebraden worden, doch overdrachtelijk gebezigd van menschen die in hun eigen onderhoud kunnen voorzien, zonder ondersteuning van anderen te ontvangen; syn. van het 17de-eeuwsche zich bedroopen en zich droopen. De zegswijze komt in de 17de eeuw voor o.a. bij Poirters, Mask. 103: Desen vogel (een gierig, rijk man) was immers vergenoeght om sijn eygen selven te bedruypen; Pamfl. Muller 509, anno 1603, bl. 4 v: Wy slaen na gheen Taling, maer al na Endt-voghels vet, die hun zelven droopen konnen; Brederoo I, 262, 569: Ick bin al een vet Veugeltje, ick ken me self wel bedroopen. Zie verder Sewel, 64: Hy kan zich niet bedruipen, he cannot earn his livelyhood. Ook in het Friesch: him sels bidrippe kinne. Vgl. het Ndl. Wdb. II, 1243; Harreb. III. 5 b; Waasch Idiot. 95 b: zijn eigen kunnen bedruppen; De Bo, 821: De paling braadt (of reedt) zich zelven; zij slachten den paling, zij reeden zich zelven; zoo ook Schuermans, 454 b; Joos, 136: Een vette gans bedruipt heur zelven. Bij Claes, 24 wordt zich bedruipen opgegeven in den zin van zich behelpen.

Overige werken

Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)

Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW.

Hosted by Instituut voor de Nederlandse Taal