uitstralen werkw. Uitspraak: [ 'œytstralə(n) ] Afbreekpatroon: uit·stra·len Vervoegingen: straalde uit (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft uitgestraald (volt.deelw.) bij anderen aan gevoel oproepen Voorbeelden: 'zelfvertrouwen uitstralen' , 'Hij straalt een rustig soort enthousiasme uit.' , 'Als voorzitter heeft ze altijd een vanzel... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/uitstralen