de reiziger zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ ˈrɛizəxər ] Afbreekpatroon: rei·zi·ger Verbuigingen: reizigers (meerv.) de rei - zigster zelfst.naamw. Uitspraak: [ ˈrɛi - zəxstər ] Afbreekpatroon: rei·zi·ger Verbuigingen: reizigsters (meerv.) iemand die reist Voorbeelden: 'bericht voor de reizigers in de richting Groningen' , 'ontde... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/reiziger
1) iemand die reist, meestal voor zijn genoegen maar soms ook voor zijn werk 2) iemand die met het openbaar vervoer reist, vooral in het woon-werkverkeer, meestal met de trein Gevonden op https://anw.ivdnt.org/article/reiziger