piepelen werkw. Uitspraak: [ 'pipələ(n) ] Afbreekpatroon: pie·pe·len Vervoegingen: piepelde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gepiepeld (volt.deelw.) opzettelijk oneerlijk tegen iemand zijn Voorbeelden: 'Dat hoeven ze mij niet te flikken; ik laat me niet piepelen!' , 'We zijn al te lang gepiepeld door de heren, we gaan staken!' Sy... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/piepelen