I opofferen werkw. Uitspraak: [ ˈɔpɔfərə(n) ] Afbreekpatroon: op·of·fe·ren Vervoegingen: offerde op (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft opgeofferd (volt.deelw.) (iets wat je graag had gehouden of gebruikt) niet voor jezelf gebruiken Voorbeeld: 'je vrije avond opofferen om de computer van de buren te installeren' II zich opoffere...
1) Afstaan 2) Besteden 3) Immoleren 4) Opdragen 5) Opgeven 6) Prijsgeven 7) Sacrificeren 8) Toewijden 1) Afstaan 2) Immoleren 3) Inschieten 4) Opdragen 5) Opgeven 6) Prijsgeven 7) Sacreficiëren 8) Ten offer brengen 9) Toewijden 
aanbieden.
het ergens voor afstaan, het ervoor over hebben vb: daar wil ik mijn vrije dag wel aan opofferen
•iets bij noodzaak moeten gebruiken, dumpen of doden. •'zich opofferen' - zichzelf voorstellen om gedood of achtergelaten te worden uit noodzaak •'zich opofferen' - zicht wijden aan (+audio)