krijsen werkw. Uitspraak: [ ˈkrɛisə(n) ] Afbreekpatroon: krij·sen Vervoegingen: krijste (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gekrijst (volt.deelw.) hard schreeuwen en vaak daarbij huilen Synoniemen: : gillen, schreeuwen Synoniemen: blèren blren brullen gillen huilen janken schreeuwen Intensiveringen Hoe kun je krijsen krachtiger...
1) Bleren 2) Brullen 3) Gillen 4) Huilen 5) Jammeren 6) Janken 7) Knarsen 8) Krijten 9) Schreeuwen 10) Schreien 11) Snerpen 1) Blèren 2) Brullen 3) Dierengeluid 4) Geluid van aap 5) Geluid van een kraai 6) Geluid van meeuw 7) Geluid van papegaai 8) Geluid van valk 9) Gillen 10) Huilen 11) Jammeren 12) Janken 13) Knarsen 14) Kressen 15) Krijten 16) Lawaai maken 17) Luid roepen 18) Schel doordringend schreeuwen 19) Schel schreeuwen 
doordringend schreeuwen (toon de herkomst via de etymologiebank)
• [inerg] luidkeels schreeuwend een hoog geluid voortbrengen. •tweede betekenisomschrijving. •enz.
schel schreeuwen
1.schreeuwen Voorbeeld: ‘Ik ook heb het warm, krees Tale, 'k ga meê met u!’ 2.knarsen Voorbeeld: ‘Dat zingen op 't einde begon in haar oren te treiteren en 't werd een krijsend geritsel, een sarrend gespook, en gelach dat zeer deed om horen’ 3.huilen schreien Voorbeeld: ‘De regen viel in schone, blinkende druppels en 't...
schel schreeuwen