fronsen werkw. Uitspraak: [ ˈfrɔnsə(n) ] Afbreekpatroon: fron·sen Vervoegingen: fronste (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gefronst (volt.deelw.) rimpels boven je wenkbrauwen maken als je boos bent of nadenkt je wenkbrauwen fronsen (bedenkingen hebben bij of verbaasd zijn) 'De raadsleden zullen hun wenkbrauwen fronsen als ze horen ...
1) Het voorhoofd rimpelen 2) In rimpels trekken 3) Plooien aanbrengen 4) Rimpels in het voorhoofd maken 5) Rimpels trekken 6) Samentrekken van de wenkbrauwen 7) Tot rimpels samentrekken 8) Wenkbrauwen optrekken 1) Rimpelen 
voorhoofd in rimpels trekken (toon de herkomst via de etymologiebank)
rimpels in je voorhoofd trekken vb: hij fronste bedenkelijk met zijn wenkbrauwen
• [ov] "de wenkbrauwen ~" van verbazing of afkeuring de wenkbrauwen ophalen. • tweede betekenisomschrijving • enz.
tot rimpels samentrekken (van voorhoofd)
tot rimpels samentrekken (van voorhoofd)