fabriceren werkw. Uitspraak: [ fabriˈserə(n) ] Afbreekpatroon: fa·bri·ce·ren Vervoegingen: fabriceerde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gefabriceerd (volt.deelw.) iets in grote aantallen produceren Voorbeeld: 'een bedrijf dat pijpleidingen fabriceert' Synoniemen: aanmaken fabrikeren maakt maken produceren vervaardigen vervaardig...
1) Aanmaken 2) Bewerken 3) Knutselen 4) Maakt 5) Maken 6) Produceren 7) Vervaardigen 8) Voortbrengen 1) Aanmaken 2) Fabrieken 3) Knutselen 4) Maakt 5) Maken 6) Produceren 7) Scheppen 8) Verdichten 9) Vervaardigen 10) Vervaardiging 11) Verzinnen 12) Voortbrengen 
vervaardigen (toon de herkomst via de etymologiebank)
(1) Het vervaardigen van producten, goederen, voorwerpen of zaken. (2) De handmatige of machinale activiteiten die leiden tot het maken van voorwerpen of zaken.
het in elkaar zetten, laten ontstaan vb: hij fabriceerde zelf een tuinbank Synoniemen: maken produceren vervaardigen creëren voortbrengen Tegenstellingen: vernietigen verwoesten vernielen
•een product door middel van werktuigen bewerken of vervaardigen.
vervaardigen