de buil zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ bœyl ] Verbuigingen: builen (meerv.) dikke bobbel op je huid Voorbeeld: 'een buil op je hoofd door het stoten' Synoniem: bult daar kun je je geen buil aan vallen (daar loop je geen risico mee) Synoniemen: bobbel bolling builtje bult dikte kneuswond kneuzing knobb knobbel letsel opgezwollen plek op... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/buil
een plek die dik en opgezet is vb: Igor stootte zich en heeft nu een buil op zijn hoofd daar kun je je geen buil aan vallen [daar zit niet veel risico aan] Gevonden op http://www.muiswerk.nl/mowb/?word=buil
deel van de boezem van een drijfnet, waarin de zalm gevangen wordt. Plaatselijk ook zak genoemd. [Links: Diverse termen inzake het vistuig.] Bron: Dr. Th. H. van Doorn, Terminologie van Riviervissers in Nederland. Gevonden op https://www.debinnenvaart.nl/binnenvaarttaal/index.php?woord=bri