boffen werkw. Uitspraak: [ ˈbɔfə(n) ] Afbreekpatroon: bof·fen Vervoegingen: bofte (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft geboft (volt.deelw.) geluk hebben Voorbeelden: 'Dat is boffen!' , 'boffen met een mooie plek op de camping' Antoniem: pech hebben Synoniem: mazzelen Synoniemen: een meevaller hebben geluk hebben zwijnen 4 definities.... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/boffen
pochen - Voorbeeld: ‘Oom keek welgezind in de verte en bofte dat hij nog nooit zulken avond zag’ - Voorbeeld: ‘De boer riep de maaiers nu allen in zijn grote kamer, schonk hun menigvuldige kroezen wijn, zodat de kerels luide en blijgemoed aan 't klappen gingen en boften met de boer als de beste van al de werkbazen’ Gevonden op https://www.dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0005.php