blazen werkw. Uitspraak: [ ˈblazə(n) ] Afbreekpatroon: bla·zen Vervoegingen: blies (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft geblazen (volt.deelw.) met getuite lippen krachtig lucht uit je mond laten gaan Voorbeelden: 'in je kopje blazen omdat je thee te heet is om te drinken' , 'op een trompet blazen' , 'De wind blaast me in het gezicht.'... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/blazen
met bolle wangen en getuite lippen diep uitademen vb: hij blies op zijn trompet een sissend geluid maken vb: toen de hond in de buurt kwam, begon de kat te blazen zeepbellen of voorwerpen van glas maken vb: zij blies een kunstige zeepbel van toeten noch blazen weten [nergens van weten] Gevonden op http://www.muiswerk.nl/mowb/?word=blazen