382
Verhagen
- - . 1964. "Betekenis en syntaxis". In Forum der Letteren 5, 67-82.
Verhagen, A. 1986. Linguistic theory and the function of word order in Dutch. Foris, Dordrecht.
- - . te versch. "Sentential conceptualization and linear order'. Lezing gehouden op de
Second International ~gnitve
Linguistics Conference (Santa Cruz! 1991).
Postpositie, Incorporatie
en Terminativiteit
Henk Verkuyl en Frans Zwarts
Hoe doet Paardekooper bet? Het is de vraag die veel syntactici zicb stellen
. of zicb zouden moeten stellen. In bet verleden is immers gebleken dat zijn
observaties en analyses, boewel niet geformuleerd in bet vocabulaire van de
gangbare lingui:stiscbe tbeorieen, vaak onvermoede verbanden blootleggen.
Voorbeelden daarvan zijn niet moeilijk te vinden. Paardekoopers analyse
van de Nederlandse eindgroep bevat inzicbten die zonder overdrijving tot
de barde kern van taalkundige verworvenbeden gerekend kunnen worden.
Dat geldt ook voor 'zijn bescbouwingen over de bijzondere rol van de
persoonsvorm bij samentrekkingen (ooit aangeduid als de Wet van
Paardekooper), zijn bespreking van wat nu algemeen bekend staat als bet
paradigmaloze van, en zijn observaties met betrekking tot de distributie van
negatief-polaire uitdrukkingen.
Allicbt verwacht men dat wij aan deze indrukwekkende reeks een nieuw
voorbeeld gaan toevoegen. Oat nu is niet bet geval. Wij denken ook dat
Paardekooper zelfs beter gedijt bij weerwerk dan bij bewondering, al sluiten
die elkaar in ons geval in bet geheel niet uit. Bovendien leek het ons ook
wel aardig door een bijdrage aan een buldebundel deel te nemen aan een
intelligentietest. Want wie zicb met zinnen als
(1)
Piet is bet bos ingelopen.
bezigboudt en de ABN-syntaxis er op naslaat, leest op pagina 390 van de Se
druk (2.19.2.2) bet volgende:
Andere gevallen zijn de auto in rijden en het bos in rijden: zelfs voor veel intelligente
taalgebruikers horen die voorbeelden bij hetzelfde type. Je moet ze met bv. de lvm-proef
konfronteren om zc tc laten zien dat de auto (= Iv) ~n
zinsdeel is naast in 1 tegenover
hct hos /11 dat In z'n gchccl ~6n
zinsdccl Is (ook blljkens de ecnzinsdeelproef die faalt bij
de auto /11), lfrtchoon dlt ccn stcrkc voorkcur hccft voor splltsing:
[/act bosj (iljn)(wr) lo<·n nl
I lkt
M1w1
I tnt'<'I [/nl l.:<i1t·llcml
nwl :wv(' ·I wooulrn dnt 't,ij tlk nH nm dut {I) op c• ·nzt'lfd(' wljz,·
mnlv crll 1l~
('>
morl woulcn J
1
Verkuyl en Zwarts
384
(2)
Piet heeft de auto ingereden.
hoewel mogelijk intelligent, toch echt verder moeten doordenken. Dat
willen wij ook wel doen temeer omdat er op dit ogenblik een vrij felle
discussie gaande is tussen "Leiden" en "Utrecht", en een duidelijk verdeeld
"Groningen". Het gaat over zinnen als:
(3)
Henk vindt dansen zondig.
(4)
Fred reed de auto naar Leiden.
(5)
Teun zond de brieven naar Utrecht.
(6)
Jack wierp haar kousen onder bet bed.
en zinnen als (1 ), en ook (2). De voorstanders van de Small Clause analyse,
waartoe behalve Leiden ook een deel van Groningen behoort, zijn de
mening toegedaan dat in _9,ergelijke gevallen dansen zondig, de auto naar
Leiden, de brieven naar Utrecht, haar kousen onder het bed en het bos in (en
sommigen zelfs de auto in) de status hebben van ·e en zinsdeel dat vergelijkbaar is met een bijzonder type bijzin. Utrecht en bet resterende deel van
Groningen ori.tkennen dit en stellen dat een uitdrukking als in in (1) : m oet
warden opgevat als een deel van een complex predikaat in+lopen. · .'"
Hoe doet Paardekooper bet? Volgens Paardekooper is de analyse in (7)
te prefereren boven die in (8):
1
Postpositie, incorporatie en terminativiteit
( 10)
De he le dag is Piet bet bos ingelopen.
(11)
De hele dag heeft Piet de auto ingereden.
Volgens deze test gedragen (1) en (2) zich terminatief. Zin (10) heeft als
ietwat geforceerde interpretatie: telkens weer liep Piet bet bos in. De
normale interpretatie van (1) die betrekking heeft op een gebeuren, nl. hij
loopt naar bet bos en in bet bos gekomen bereikt hij een bepaald p:unt
waarop hij (voor de spreker voldoende ver) in bet bos i~ is in (10) niet meer
goed mogelijk. Op soortgelijke wijze dwingt (11) af dat Piet telkens de auto
inreed. Deze laatste interpretatie is wat onwaarschijnlijk doordat we niet
gewend zijn aan bet binnen een dag inrijden van auto's, maar zij wordt vrij
gemakkelijk verkregen als wij zouden weten dat na een reparatie (even)
moet warden ingereden om te zien of de reparatie gelukt is. De geforceerde
herhaling dringt zich dan vrij natuurlijk op. Er is nog een test:
(12)
In drie minuten heeft Piet de auto ingereden.
(13)
In drie minuten is Piet bet bos ingelopen.
Als men aanneemt dat een auto in minuten kan warden ingereden, vertoont
(12) precies hetzelfde gedrag als (13): in beide gevallen wordt gezegd dat
bet inrijden van de auto resp. bet bos inlopen plaatsvond binnen een
tijdsbestek van drie minuten. Dit kan, zoals bekend, niet bij duratieve
zinnen als Piet reed of Piet liep.
(7)
Piet is [bet bos in] gelopen.
(14)
In drie minuten reed Piet.
(8)
Piet is [bet bos] in+ gelopen.
(15)
In drie minuten liep Piet.
Het inrijden van een auto wordt door Paardekooper geanalyseerd als (9) :
(9)
(dat) Piet heeft [de auto] in+gereden.
Zin (1) heeft ook nog een erg ongebruikelijke interpretatie: men kan C(m
bos inlopen zoals men een auto inrijdt. Omgekeerd kan men ook ecn auto
inrijden (met een loopplank en een karretje). Hier staan echter de mccs t
gebruikelijke interpretaties van (1) en (2) ter discussie.
Paardekoopers uitspraak dat het bos in ccn zinsdccl is, kan op zljn mln~t
betwist warden, al heeft (1) natuurlijk wcl ccn andcr<.' soorl h'l(k<.•n~
Jun
(2). Dal er diepliggcndc structurcka ovcm~nkst
zljn . hlljkt ul1-1 mm
bcidc zinncn onclcrwcrpl nun (k uspc.· 'luc. k stnndumdtr t tn (IO) n ( 11 ).
385
In beide gevallen houdt de iilterpretatie in dat Piet binnen een tijdsbestek
van drie minuten begon te rijden, resp. te lopen. Dit signaleert bet duratieve
karakter van Piet reed en Piet liep.
Aan de andere kant moet toch ook geconstateerd warden dat (10) en
(11) duratieve interpretaties toelaten. Dat blijkt uit bet feit dat zowel (1) als
(2) zich vrij natuurlijk laten combineren met woorden als verder, tetwijl
typisch tcrminatieve zinncn dat nict doen:
(I<>)
Pict is h('l hos vcrd,~
( 17)
Pitt lwcl't de. n110 vt 1tk1 in1 u·dc.•n
lngclopcn.
Verkuyl en Zwarts
386
Postpositie, incorporatie en terminativiteit
387
(18)
?Piet heeft drie boterhammen verder gegeten.
(26)
Piet heeft de auto weggeduwd.
(19)
?Piet is verder vertrokken.
(27)
Piet heeft urenlang de auto weggeduwd.
(20)
?Piet heeft zijn tas verder verloren.
wordt door weg- het tenninatieve karakter van de zin afgedwongen, zoals
blijkt uit de geforceerde herhaling in (27). Vergelijk nu ook:
Zander al te veel te begrijpen van het gedrag van verder (vgl. zij heeft de
sonate verder gespeeld), menen wij dat gevallen als (16) en (17) voldoende
aanwijzing geven voor de stelling dat het bos in/open en de auto inrijden tot
de categorie behoren van die constructies die zowel terminatief als duratief
kunnen warden gei'.nterpreteerd. '?£, lijken wat dit betreft enigszins op
zinnen als:
(21)
(28)
Piet heeft de auto het bos ingeduwd.
(29)
Piet heeft de auto urenlang het bos ingeduwd.
Het gebruik van het imperfectum lijkt iets meer ruimte toe te laten voor
een duratieve interpretatie:
Piet is naar de winkel gelopen.
(22)
Piet is urenlang naar de winkel gelopen.
(23)
In drie minuten is .Riet naar de winkel lopen.
waar in (22) de geforceerde herhaling kan wordeii afgedwongen, terwijl (21)
zich ook in (23) keurig terminatief gedraagt, terwijl .(21) toch niet echt
terminatief is. Weliswaar kunnen we er als hoarder meestal van uitgain dat
Piet de winkel ook daadwerkelijk bereikte, maar zeker is dat niet: dit in
tegenstelling tot zinnen als Piet liep tot aan de winkel. Zin (21) biedt eeii
marge van onzekerheid op dit punt.
Eenzelfde soort vaagheid over het al of niet bereiken van het eindpunt
is aanwezig in zinnen met werkwoorden als duwen. Immers, zin (24) kan
zowel betekenen dat Piet de hele dag constant duwkracht op de auto
uitoefende, maar ook dat Piet telkens de auto duwde (vgl. De hele dag heeft
Piet de schommel geduwd).
(24)
De hele dag heeft Piet de auto geduwd.
(25)
Piet heeft de auto geduwd.
Er is in de lexicale definitie van duwen een systematische vaagheid tusscn
"constant duwkracht uitoefenen" en "een duw geven". Zinnen als (2) en
(25) laten een duratieve interpretatie toe: men kan langdurig inrijdcn c.'11
duwen. Net als (2) laat (25) echter ook cen terminatieve intcrpr<'lnlk trn· .
Piet kan de auto een duw geven. Met andcre woonfon, constru,·llcs uls (I) ,
(2), en (25) dwingen geen tcrminaticV<' intcrprctalk af', mnar lntc:n hnnr wd
Loe. In zinncn uls (26):
(30)
Piet duwde de auto urenlang weg.
(31)
Piet duwde de auto urenlang het bos in.
maar men moet die dan wel forceren, met name in (30).
Hiermee is de observationele grondslag gelegd van de stelling die we aan
het betrekken zijn. We kunnen ons nu richten op de vraag hoeveel waarde
we moeten hechten aan het feit dat (1) en (2) aspectueel gezien het een en
ander met elkaar gemeen hebben. Hoe structureel is dit en is dit ook een
neerslag van een syntactische overeenkomst die wellicht sterker is dan de
lvm-proef of de eenzinsdeelproef? De kernvraag is dus die welke Paardekooper negatief beantwoordde: hebben (l) en (2) eenzelfde soort syntactische structuur?
Een aan deze kernvraag gekoppelde vraag is: kan een syntactische
structuur twee verschillende soorten thematische rollen uitdrukken? Als de
laatste vraag bevestigend kan warden beantwoorden, staat weinig een
positief antwoord op de eerste vraag in de weg. Immers, dan zou het
verschil in gedrag dat Paardekooper er toe bracht om (1) en (2) typologisch
van elkaar te onderscheiden, wellicht zijn te verklaren.
Hebben (1) en (2) een verschillende thematische structuur? Het is
gemakkelijk te zien dat dit het geval is. In (1) denoteert Piet het bewegende
TI IEMA en heeft de denotatie van het bos de rol van het DOEL (zo men wil
I AD), tetwijl in (2) de auto hct bewegend THBMA denoteert. De vraag wordt
nu of <.lil vcrschil in scmantische rolpatroncn kan worden gerepresenteerd
op basis van <.I(' structurrn in (l ) en (H), dal wil zcggen, op basis van (34):
Verkuyl en Zwarts
388
(33)
Piet heeft de aut°'fHEMA [in+gereden]
(34)
(dat) NPsu NP do [v in + VJ
Het is duidelijk dat het bos in niet als een zinsdeel wordt gezien in (32).
Wordt hiermee de hoon van Paardekooper over ons afgeroepen? Laten we
het materiaal iets uitbreiden:
(35)
(36)
(37)
(38)
(42)
twee verschillende complexe werkwoorden zijn, met in als mogelijk
gemeenschappelijk element.
Verkuyl (1991) argumenteert dat het verraderlijk is om de analyse van
verandering te rich ten op zinnen als (45) en (47) in plaats van (46) en (48).
(45)
Piet liep naar een winkel.
( 46)
Piet liep naar drie winkels.
(47)
Piet vloog naar New York.
(48)
Piet vloog naar drie steden.
*Piet heeft de auto door+gereden.
Piet is het bos uit+gelopen.
*Piet heeft de auto uit+gereden.
,,#.
(41)
389
Piet is het bos door+gelopen.
(39) *Piet is het bos voort+gelopen.
(40)
Postpositie, incorporatie en terminativiteit
Piet heeft de auto voort+gereden.
*Piet is het bos weg+gelopen.
Piet heeft de autq weg+gereden.
)
Uit dit materiaal valt af te leiden dat het feit dat (1) en (2) beide welgevormd zijn, een colncidentie is. Met door, uit, voti>rt en weg ontstaan lexikaal
bepaalde verschill((p. tussen de combinatiemogelijkheden van de werkwoorden lopen en rijden en sommige van hun direct object NPs. Belangrijk is ook
vast te stellen dat lopen en rijden zich wat hun combineerbaarheid met door,
uit, voort en weg betreft overeenkomstig gedragen:
(43)
doorlopen, uitlopen, ?voortlopen, weglopen
(44)
doorrijden, uitrijden, ?voortrijden, wegrijden
maar de overeenkomst berust volledig op eenzelfde thematische structuur.
D.w.z. uitlopen en uitrijden moet gelden voor bijv. wedstrijden. Oegeven dcz''
aanname passen inlopen en inrijden niet in de reeks. Het is juist hct verschil
tussen de twee thematische patronen in (32) en (33) dat er voor zorgt dal
de verschillen in (35)-(42) optreden. En dat kan eigenlijk allc<.·n maur goc. I
verklaard worden als men aannccmt dat in/open en lnrljdm in { 1) t' n ( ')
Dit opent het oog voor de mogelijkheid de abstracte kwantificationele structuur van de NPs in de directionele PPs te benutten in plaats van het
mentale oog te richten op een beweging van een THEMA door een spatiotemporele ruimte met BRON- en DoELCOordinaten. Een zin als (48) zal
geinterpreteerd moeten worden als betrekking hebbend op een, twee of drie
vluchten. Iemand kan in een vlucht naar Dallas Airport rijden, daar een
auto huren, Fort Worth en Dallas bezoeken, en vervolgens verder vliegen
naar Austin. Zin (48) is een correcte beschrijving van o.a. deze situatie. In
(46) is iets dergelijks moeilijker voor te stellen, maar de gewenste interpretatie is bepaald niet onmogelijk bij zeer nauwe straatjes en kleine winkels.
Kortom, zinnen als (46) en (48) kunnen worden gemodelleerd op zinnen
als:
( 49)
Piet schreef drie boeken.
-men kan tegelijkertijd bezig zijn met meer dan een boek-, en dan valt
er veel voor te zeggen om directionaliteit niet in termen van beweging van
een punt in een ruimte naar een ander punt in de ruimte te analyseren,
maar in termen van een "doortocht" door een kwantificatiestructuur, zoals
in (49). Met andere woorden, de denotatie van drie boeken biedt een aantal
mogelijkheden (de boeken werden een voor een geschreven, eerst twee
boeken af en daarna de derde, een boek af daarna twee tegelijkertijd, of alle
drie tegelijk af). lets soortgelijks is van toepassing op drie steden in (48). De
generalisatie die men moct maken, is bet "ontlocaliseren" van zinnen als
(48) door de NP drie steden tc bchandelen zoals de NP drie boeken in (49).
Ecn VP uls drle bot ken schrljven kan scmantisch wordcn weergegeven als:
( 0)
A, 1WI W ~ hm k Il "If£
IW I \ &
I Jpnll WI
J
( lhur~
I ~dl'fjvc
nD(lJ)(
·)}II
390
Verkuyl. en Zwarts
D.w.z. de VP denoteert een verzameling X (van schrijvers) waarvoor geldt
dat er een verzameling W van drie boeken is zodanig dat W wordt
opgedeeld (gepartitioneerd) in een verzameling Q van deelverzamelingen U
voor elk waarvan geldt dat X U schrijft. Hiermee wordt het volgende
verantwoord. Als in een treincoupe drie personen zitten, en. een verzameling, zeg T vormen, dan schept het predikaat 'in hetzelfde jaar geboren zijn'
een partitie waarbij personen die in eenzelfde jaar geboren zijn in eenzelfde
deelverzameling van T worden ondergebracht. Door dit predikaat kan men
ten minste een (allemaal jarig in hetzelfde jaar) en ten hoogste drie
deelverzamelingen (niemand jarig in hetzelfde jaar). krijgen in die coupe. In
zinnen als (46), (48) en (49) bevinden hoorders zich in de positie van
iemand die langs zo'n coupe loopt en geen informatie · heeft over de
leeftijden van de inzittenden van de coupe. Zolang men de leeftijden van de
personen in T niet kent, moet men alle variatiemogelijkheden openhouden.
Dat openhouden van die mogelijkheden is essentieel voor de analyse van
een VP als drie boeken schrijven: men krijgt geen informatie over hoe de
partitie uitvalt, maar dat er een partitie is, weet men. Het gebruik van de
doet iets soortgelijks met betrekking tot W.
uitdrukking QpartW in (~
Het maakt mogelijk in het midden te laten op welke wijze Piet drie boeken
schreef in (49). Het drukt uit dat ten opzichte van de verzameling X (in dit
met een element, nl. Piet) de leden van
geval {Piet}, d.w.z. de v~rzameling
de verzameling W van drie boeken zich in een bepaalde equivalentier¢latie
verhouden. De vraag is nu welke equivalentierelatie dat is en hoe a~ze
in
1
'"
'
de grammatica kan worden uitgedrukt. 1
Schrijven en vliegen (naar) leggen verschillende eisen op aan de argumenten waarmee ze voorkomen, maar ze hebben ntet elkaar gemeen dat hun
werking op hun angumenten zich in de tijd voltrekt. De meest natuurlijke
equivalentierelatie is dan ook: 'op eenzelfde tijdseenheid betrokken in d<.'
handeling (van geschreven te zijn)'. Merk op dat het toekennen van ecn
boek aan een tijdsindex niet inhoudt dat men niet al bezig zou kunnen zijn
met een of meer andere boeken. Men kan alternerend aan twee boekcn
werken, maar als een tijdsindex wordt toegevoegd aan twee boeken op
grond van een equivalentierelatie zijn beide boeken af met betrekking tol
die tijdseenheid. Als deze atbeelding wordt gelocaliseerd in verschillend''
In Verkuyl en Van der Does (1991) wordt de betreffende relatie niet opgevat als ccn purllllc
(geen element van de opgesplitste verzameling komt in meer dan ~c!n
dcclverzomcllna vo01 )
maar als een pseudo-partitie. Dit in verband met zinncn als Drie klndcren kwamc11 d' kmm•t
bimien, waar een zelfdc kind mecr don ccns mng binnenkomcn. Dll wcmlt du11r acnc 11u·HI nl~
Q ps W. De vrang die nog moet wnrdcn npgclosl, IR nr mrn t•dwm11i1cn h1 hct 1m1•11llc•hra1 Ip I
vcrzwokkcn lf dnl mt'n • 11 berm p knn ducn op lwl pl'lnt'lpl' 11 Hcnmm1l 1&< lelld, hlijll 1&< h Ill"
{1.011lro ovrrl11c•nJ11 '1<'hn1lkc lljk In dt Boolr' 1 nl11c hrn)
1
Postpositie, incorporatie en terminativiteit
391
tijdseenheden dan pakt de relatie 'op eenzelfde tijdseenheid betrokken in
de handeling (van geschreven te zijn )' voor hen verschillend uit.
Het meest natuurlijke grammaticale middel om de temporele structuur
die is gerelateerd aan de denotatie van een NP uit te drukken, is de notie,
van thematische rol, omdat een thematische rol wordt uitgedrukt door ·de
argumenten van het werkwoord. Een thematische rol bepaalt hoe een
argument van . een werkwoord betrokken raakt in de predikatie. Het ligt
voor de hand aan te nemen dat argumenten dienen te worden geanalyseerd
in termen van de temporele structuur die zij mede helpen opbouwen.
In de generatieve grammatica wordt een onderscheid'gemaakt tussen een
zogenaamd extern en intern argument: het interne argument is directer betrokken op het werkwoord dan het externe argument. Dit onderscheid blijkt
goed bruikbaar om de partitie-idee gestalte te geven. Zin (49) wordt syntactisch geanalyseerd als:
(51)
Piet (yp schreef [Npdrie boeken]]
en schrijven wordt gespecificeerd als:
(52)
schrijven, (8ext' eint)
In Verkuyl (1991) wordt voorgesteld 0int een syntactische status te geven als
een operator op de direct object NP:
'
(51 ')
Piet [yp schreef lNP' eint lNP drie boeken]]]
waarmee de NP drie boeken als het ware wordt gelnjecteerd met tijdstructu\lr. Het effect van [NP' eint [Np--]] is het afstemmen van de temporele
informatie van het werkwoord op de atemporele NP-denotatie. Of omgekeerd, het afstemmen van de atemporele NP-denotatie op de tijdstructuur
die door het werkwoord wordt aangeleverd. De interpretatie van [NP' eint
[Np-]] is daarmee: het vaststellen hoe het predikaat schrijven op de
verzameling van drie boeken wordt afgestemd. Anders gezegd: via [NP' 8i0 ·1
[Np--]] wordt bepaald hoe de afstemming van de partitie van de
NP-denotatie op tijdseenheden inherent aan schrijven verloopt. De
technische details daarvan worden hier niet besproken, maar men kan zich
dit hct beste lineair voorstcllen in tcrmcn van een markeringssysteem van
natuurlijkc gctallcn. Voortgang in de tijd laat zich heel goed uitdrukken
door tt:. wllc.m, tc.· <.~numcr
vunaf ccn punt nul; dcnk aan ecn dagteller in
ccn nulo di' j(' hlj hc.·1 hq in vun ' c..·n rll op 0 ufstcll. Elk (natuurlijk) getal
11 "''. 1u·kk'' (~rnu
: ten in hc.~t
rulionale
dul J,· vnvolgrn:-- nlkc..·. t ll' ll · 1'~
ol Id k I lt.ll IM'I) tlh Ill ' ll IOI dun Im ' I •t lrn lwdl) Koppl II 111'' 11 nu de.·
Verkuyl en Zwarts
392
telpunten van bet werkwoord aan de deelverzamelingen in de NP-denotatie,
dan betekent dit dat (49) voortgang uitdrukt vanaf bet punt nul van bet
scbrijven naar een telpunt 1 (drie boeken tegelijk at), naar een tel punt 2
(1 +2 boeken of 2+ 1 boeken at), of naar een telpunt 3 (de boeken een voor
een at). Op deze wijze wordt de tbematiscbe equivalentierelatie afhankelijk
van de cardinaliteit van de NP.
in de formule 3QpartW(Q=
Belangrijk is nu te zien dat bet =-te~n
{Uboekl lrscbrijven](U)(X)}] bet af-zijn van de drie boeken, d.w.z. de
terminativiteit van (49), afdwingt. Immers, er staat dat bet totaal van de
deelverzamelingen U gescbreven door X ( = {Piet} ), de gebele collectie Q
vormt. En dat betekent dat de auteur X de bele verzameling W gestru~
reerd als deelverzamelingen van Q moet "doorlopen" om te voldoen aan bet
terminatieve predikaat 'drie boeken scbrijven'. Maar als een relatie tussen
twee verzamelingen (in dit geval collecties) kan warden weergegeven door
=, dan wordt voorspeld dat bet ook mogelijk moet zijn om de relaties ~ en
c te bebben. Deze voorspelling wordt gerealiseerd als men zinnen als (54)
zou onderscbeiden van (53) op basis van bet verscbil tussen = en~:
~
Postpositie, incorporatie en terminativiteit
393
Aspectueel gezien vormen werkwoorden als duwen, strelen, kloppen een
probleem voor een compositionele analyse. Ze overtreden een wetmatigbeid
die zegt dat een zin terminatief is als de boeveelbeidsinformatie over W,
d.w.z. I'YI, (a) aanwezig is (bij bare plurals en mass terms is zij bijvoorbeeld afwezig); en, (b) een eindig getal grater dan 0 aangeeft (we boeven
niet te weten welk getal dat is, zoals in enkele boeken schrijven ). Zinnen als
( 49) en (57):
(57)
Piet scbreef enkele boeken.
zijn terminatief doordat de beide NPs erin informatie geven over W: voor
Piet is IWI = 1, voor drie boeken is IWI = 3, voor enkele boeken IWI > 1.
Maar zinnen als (58) en (59)
(58)
Piet duwde drie auto's.
(59)
Piet streelde enkele poezen.
(53)
Piet liep naar de drie winkels.
zijn duratief te interpreteren. Dit komt doordat de werkwoorden duwen en
strelen onvoldoende kracbt bebben om de bele partitie af te dwingen.
(54)
Piet liep tot aan _de drie winkels.
Zinnen als (60) en (61):
(55)
Piet liep [p(0~
(60)
Piet duwde drie auto's weg.
(56)
Piet liep (pp(0 = tot aan]
(61)
Piet streelde enkele poezen in slaap.
naar]
lNP de
drie winkels]]
[NP de
drie win,kels]]
ti
De informatie in (55) correspondeert bier met 3QpartW(Q=, terwijl de
informatie in (56) wordt uitgedrukt door 3QpartW[Q;:2. Dat wil zeggen, er
wordt niet verlangd maar wel mogelijk gemaakt dat de p.artitie opgelegd aan
de NP-denotatie volledig wordt doorlopen. Het predikaat /open werkt wel
telpunten af (er is voortgang), maar we zullen in (53) nooit weten of Piet
de winkels bereikt beeft. In (54) weten we dat wel. Met betrekkelijk simpelc'
middelen kan men dus de aloude no tie totally affected (o.a. Hopper en
Thomson 1980 en Tenny 1987) verantwoorden in termen van bet volledil
"afwerken" van de rol van bet predikaat met de betrekking tot de deelverza
vermoedelijk nkt
melingen van de NP-denotatie. Merk op dat de ~-relati
goed te identificeren valt met "partially affected". Oat zou 0c:: moeten dcwn ,
zoals in schrijven aan drie boeken waarin uitgedrukt is dal de drie bockC'n
niet af zijn. De ~-relati
is feitelijk de boeiendstc omdat in hct middt n
wordt gelaten of bet eindpunt is bercikt of nict. Dit aspect brcngt on~
htl
du wen, wegduwen en vandaar bij het bos .lnlop1•n .
zijn ecbter volop terminatief, terwijl een zin als (62) weer duidelijk duratief
is.
(62)
Piet duwde drie auto's voort.
Bet verscbil tussen (60) en (62) is er een aanwijzing voor dat tbematiscbe
informatie kan warden uitgedrukt in weg en voort. De aspectuele overeenkomst tusscn (58) en (60) suggereert dat duwen kan warden geanalyseerd
in termen van ccn leeg affix dat net als voort- een niet-volledige doortocbt
door de direct object NP-denotatie verlangt.
Dcze benaderingswijze sluil aan op de analyse die Neeleman en
W<. c.!rman hcbh('ll voorgcswld uls altcrnalicf voor de Small Clause-analyse,
wals in h'~
wc·rk van 11<.wkstrn ,. Omdut ck syntuclische argumcntatie vrij
. 1w :Hie k I~ vo01 de thmrlC' wuurin <k <lisrn~k
zich afspcdt, en bovendien
nle' t ullc'rn 1ll'httnphc. pnlln 1 ·n he. trljkl. 1tj hlt' I wrwt l't'll muu Nc,•lcman
( l''''I) rn Nt•c kmun c.·n Wu·rnuan ( l''''I)
Verkuyl en Zwarts
394
Postpositie, incorporatie en terminativiteit
395
(63)
Small Clause analyse:
NPext [NP XP] V
(79) * ?Het bos in is zij ondanks mijn advies toch gelopen.
(64)
Complex Predikaat analyse:
NP ext NPint [XP V]
Onze ondersteuning van (64) in bet algemeen en onze stelling dat (1) en (2)
beide in termen van (64) kunnen warden geanalyseerd, sluit ook aan op de
stellingname in Model (1991 ), dat ons onder ogen kwam, nadat de
onderstaande semantische machinerie was ontwikkeld op basis ·van
Neeleman (1991) en Neeleman en Weerman (1991). Ook Model scheert (1)
Jan loopt het bos in en (2) Jan rijdt de auto in over een incorporatie.:.kam,
o.a. op grand van de volgende observatie, waarin .beide constructies
hetz~fd
gedrag vertonen:
Hun syntactische positie wordt sinds kart fors . ondersteund door Beeken
(1991), die de status van pre- en postposities in detail heeft bestudeerd.
Omdat de discussie over (63) en (64) zich op een ruimer empirisch gebied
afspreelt, en wij ons vooral tot (1) en (2) willen beperken, zullen wij voor
de syntactische onderbouwing van onze positie enkele argumenten van
Beeken de revue laten passeren. Op basis van haar werk maken wij
simpelweg de volgende vergelijkingen tussen de constructies in .(1) en (2):
Nominalisering heeft alleen betrekking op complexe predikaat:
(65) bet inrijden van de auto
bet inlopen van bet bos
(66)
bet in te lopen bos
de in te rijden auto
(67) *bet rijden van de ~to
in
*bet lo pen van bet bos in
~uto
Ik geloof dat Piet bet bos in wil lopen.
(81)
Ik geloof dat Piet bet bos wil inlopen.
(82)
Ik geloof dat Piet de auto in wil rijden.
(83)
Ik geloof dat Piet de auto wil inrijden.
Voor de semantische bovenbouw van schema (64) is nodig de extra-aanname dat de vierhoek in figuur 1 een soort schemergebied is tussen zuiver
lexicale en syntactisch relevante informatie.
Sarhentrekking laat geen postpositie in restant toe
(~)
omdat Henk de auto inrijdt en Frans de motor.
(69) *omdat Henk de
(80)
inrijdt en Frans de motor in.
)
(70)
omdat Henk ·bet bos inloopt en Frans bet park.
ti
(71) *omdat Henk bet bos inloopt en Frans bet park in.
Negatie staat voor complexe predikaat
(72) omdat zij de auto niet inreed.
(73) *omdat zij de auto in niet reed.
(74)
Figuur 1
omdat zij bet bos niet inliep.
(75) *omdat zij bet .bos in niet liep.
Vooropplaatsing beperkt zich vrijwel uitsluitend tot de NP
(76) De auto heeft zij ondanks mijn advies toch ingereden.
(77) . *De auto in hceft zij ondanks mijn advfcs toch
'1
•rc.·dt'n
In bet bijzonder geldt dat V0 de lexicale informatie van een werkwoord
weergeeft zonder eriige informatie over de argumentstructuur. Die is
gcgcvcn in de XP, die de (niet-compositioneel gestuurde) overgang van
lexicon naar syntaxis bewcrkstclligt. Men kan de XP bet beste zien als een
S('t van schema
~ wuur V0 (nkt ·rnmposilionccl) in kan. In Verkuyl (1991)
ztjn drf< van dt• lijk<' s''ht•mn ; ond<'l'sch<' tlcn: ccn transitief schema
waul'in pluut"i t~ vom twt•t NI , . c.•c. n u1mt'< usntlt I srhcma (voor crgaticvcn)
rn c.•c. n um 1 •,. lid ht mu (vonr · t d11< .. 1.in~lt
'' '11) I >t' 1, · "'h< ma zi<•n
L
(78)
I lc.'1
ho~
I~
1,lj ondanks mlj11 &1dvlc
1
todt ill'', loprn
< 1 .al
volJ 1 ull
Verkuyl en Zwarts
396
(84)
J..Xlil Y[V0](Y)(i)(X)
transitief
(85)
J..Xli[V0](i)(X)
niet-ergatief
(86)
lil Y[V0](Y)(i)
niet-accusatief
/open, naar de winkel /open).
!open
l XJ..i[lopen0](i) (X)
(88)
/open
J..Xlil Y[lopenJ(Y)(i)(X)
397
Men kan nu werkwoorden als eten eenzelfde behandeling geven: er is een
transitief eten, zoals in (89), maar men kan eten ook intransitief gebruiken:
De index i is gekoppeld aan de NP-denotatie van het direct object: het is de
dagteller die aangeeft hoeveel van de partitie van de direct object NP-denotatie doorlopen is. Als Piet zijn drie boeken een voor een heeft geschreven,
zorgt de i-structuur ervoor dat er iets ontstaat als <i 1, {boek1} >, <i2,
{boek1+ 2}>, en <i3, {boek1+2 +3}>.2 D.w.z. de partitie van de verzameling
van drie boeken wordt additief doorlopen. 3 Op index i1 wordt een zekere
(onbekende) tijdseenheid verbonden met het af zijn van boek1, op index i2
wordt boek2 aan deze informatie toegevoegd, op index i3 is de hele partitie
doorlopen. Nogmaals, net als in de treincoupe weten we niet wat er in (49)
precies gebeurd is; het enige dat we weten is dat er een van de logische
mogelijkheden moet zijn gerealiseerd, tenzij we de zin zouden hebben
uitgebreid met bepalin~
als na elkaar, een voor een, tegelijk, etc. De
precieze beschrijving van de formele apparatuur die deze vaagheid
verantwoordt, wordt gegeven in Verkuyl (1991). Op deze plaats is ·het
voldoende om aan te geven dat (84) een schema representeert waarin. X
staat voor het subject, Y voor het direct object, terwijl zoals gezegd (Y)(i)
staat voor het index-a(hankelijk direct object. Bij het intransitiev,e /open
ontbreekt de Y, zodat men eeuwig kan lopen: de index-structuur 1'geassocieerd met het werkwoord kan niet beperkt worden door informatie uit Y.
In een zin als Drie glazen
Bij werkwoorden als breken is dat wel het ge~l.
braken wordt zoals bekend de NP drie glazen opgevat als het direct object
van het ergatieve breken (cf. Hoekstra 1984).
· Als men aanneemt dat een XP zich kan realiseren als een keuzemogelijkheid, dan betekent dit dat in het lexicon /open niet langer staat aangegeven
als een intransitief werkwoord, maar als een V0 die in twee schema's mag
voorkomen, een niet-ergatief schema en een transitief schema (een kilometer
(87)
Postpositie, incorporatie en terminativiteit
(89)
Piet at drie .boterhammen.
(90)
Piet at alleen.
Voor deze gevallen geldt:
(91)
eten
(92)
eten
J..Xli[eten0](i)(X)
[0 =[-NP]]
J..Xlil Y[etenJ(Y)(i)(X)
Merk op dat de informatie aan de rechterzijde v°-informatie is, doordat V0
is samengevoegd met de XP-informatie. De subcategorisatie-informatie
geassocieerd met v° eten is [0 =[--NP]]. Hiermee wordt lexikaal
vastgelegd dat eten gecombineerd met een direct object NP verlangt dat de
partitie wordt doorlopen, terwijl de informatie in (91) toelaat dat Piet in
(90) eindeloos dooreet. Als een direct object NP faalt om de juiste index
informatie te geven (nl. cardinaliteitsinformatie) gaat het alsnog mis, zoals
in de duratieve zin (93):
(93)
Piet at boterhammen.
maar in principe dwingt eten zelf de volledige partitie af, net als het
transitieve /open. Daarin onderscheiden deze werkwoorden zich van duwen
dat wel transitief is, maar vaagheid uitdrukt over het doorlopen van de
partitie:
(94)
duwen
[0c[-NP]]
J..Xlil Y[duwen 0](Y)(i)(X)
Gegeven dit verschil ligt het voor de hand om XP-partikels als weg- en
voort- lexikaal te specificeren als:
(95)
(96)
voort
weg
[0c[-NP]]
[0.[-NP]]
J..Xlil Y[voort-V0](Y)(i)(X)
J..Xlil Y[weg-V0](Y)(i)(X)
I licrmcc won.It hct verschil in aspectuccl gcdrag tussen voortduwen en wegduwen vcrantwoord. Men kan zclfs ovcrwcgcn om voor voort cen 8c-specifi2 Zie Verkuyl (1987, 1988) voor detailstudies van de thematisch gestuurdc kwantillcatlonclc
structuur van NP-denotatles.
3 In verbnnd dmumcc wordt nnn he 1 wcrkwoOl'd ccn dynnml1rhc
·1( >], ilc bijv VC'rkuyt (I'''' I)
' 11
llol'"
tc 11
1
••ntl
II.
I >I
ca1ic. ovcrwc.· 1 ~n om nan It ~cv
n dul h< clndpunl nict hcrcikt mag zijn,
numr dll lijkl on. IYJ ·I ,. · l lc fk.ilc kw< .llC' (1.onls 11 mwc'ns It' vcrwahl.~n
H)
Verkuyl en Zwarts
398
We naderen nu de ontknoping. Men kan voor in in (1) en (2) een van de
volgende twee XP-karakteriseringen voorstellen:
Postpositie, incorporatie en terminativiteit
399
(107) Marie beviel Jan.
(108) *Jan werd door Marie bevallen.
(97)
in
[0=[-NP]]
.AX.AU.Y[in-V0](Y)(i)(X)
(98)
in
[0s:[-NP]]
.AX.AU.Y[in-V0](Y)(i)(X)
(109) Piet beval de infanterie.
(110) *De infanterie werd bevolen door Piet.
Zou men (97) kiezen, dan voorspelt men dat zinnen als (1) en (2) louter
terminatief zijn. Sommigen vinden dat. Anderen hebben een lexicon waarin
(98) voorkomt. Het feit dat de oordelen verschillen, laat onaangetast dat er
correcte voorspellingen warden gedaan: (98) voorspelt een termin~v
en
een duratieve interpretatie, terwijl (97) een duratieve interpretatie uitsluit.
De hierboven gegeven analyse behandelt (1) en (2) dus op dezelfde wijze:
/open en rijden nemen een partikel en warden daarmee de complexe
transitieve werkwoorden in+lopen en in+rijden die een niet-compositi<?neel
tot stand gekomen binaire relatie uitdrukken, die aangeleverd wordt door
de XP in Figuur 1, en die pas wordt geactiveerd op het v°-niveau. Deze
complexe werkwoorden h~en
een verschillende thematische structuur. Dat
is niets bijzonders want afmaken en afstaan hebben ook een andere
thematische structuur ondanks de aanwezigheid van af- in beide.
Hoe zwaar is het argument dat het verschil tussen (1) en (2) wordt
bepaald door het volgende lvm-paar?
·
(99)
De auto werd ingereden.
(100) *Het bos werd ingelopen.
Wij denken dat er wel iets op af te dingen is, gezien de feiten in (101}(110).
(101) Piet naderde het bos.
(102) *Het bos werd door Piet genaderd.
(103) Hij deed zijn moeder na.
Men ziet hier dat er tweeplaatspredikaten zijn die niet in staat zijn een behoorlijke lijdende vorm te maken. Dit kan alleen maar verklaard warden
door de thematische structuur van de betrokken werkwoorden. Maar merk
op dat deze werkwoorden niet complex zijn. Het verschil tussen inrijden en
naderen, zingen, bevallen, en bevelen kan niet zoals eventueel het verschil
tussen inrijden en in/open aan een verschil in prefix-structuur warden
toegeschreven. Een verschil in gedrag in de lvm-proef wijst hoogstens op
een verschil in thematische structuur; het laat de tweeplaatsigheid van een
werkwoord onverlet. Merk overigens op dat niets in de vorm ingelopen zelf
in strijd is met het gebruik van de lijdende vorm: (100) is perfect gevormd
onder een interpretatie waarin bijvoorbeeld het bos werd ingelopen ten
behoeve van een later te houden loopwedstrijd, zodat de paden begaanbaar
warden. Ook daaruit kan men concluderen dat de thematische structuur van
(100) een rol speelt bij het vormen van een welgevormdheidsoordeel. Niets
verzet zich er tegen om argumentstructuur zo te definieren dat incorporatie
van preposities plaatsvindt, waardoor de relatie uitgedrukt door het (nu
complexe) werkwoord toch normaal kan plaatsvinden tussen NPs.
Deze laatste stellingname kan uiteraard niet zonder ondersteunende
argumentatie. Een deel ervan is hierboven gegeven. Voor een ander deel
verwijzen wij naar de hierboven genoemde literatuur. Wij hopen niet dat
alle passages van de onvolprezen ABN-syntaxis zoals die waarmee dit artikel
began, aanleiding geven tot reacties van deze lengte, want dan zal er naar
wij vrezen spoedig geen bos meer overblijven waar Piet nog in kan lopen.
Tenzij er minder auto's warden ingereden. Maar wij wezen er al op dat veel
van de ABN-syntaxis staat als een huis. Bij ons rijst de vraag: wat doet
Paardekooper nu? En hoe doet Paardekooper het, na onze ondergraving
van het belang van zijn lvm- en een eenzinsdeelproef? Een uitdaging als
deze lijkt ons het beste eerbewijs.
(104) *Zijn moeder werd door hem nagedaan.
(105) Piet hoorde Pavarotti zingen.
(106) *Pavarotti zingen werd door Piet
BIBI .IOC •RAFll ·
~ehord.
I lo<~
k 1 1 J t'>'>I 11 'p1 • •h1t1ut·tum , n vn1h1hllltclt pn m prn1tpoalticM In hct Ncdcrlands. 11
t>lfj,t•1111tl' l\\J I< uvrn
11111, I 1«1•1111 11 IMC 111c m ~wnt1c
11 • 111lc 1111111l 1 lnur 1 kwc 1tlc " In '/ f/11 1 ' I, 77
400
Verkuyl en Zwarts
Hoeksema, J. 1991b. "Complex predicates and liberation in Dutch and English." In Linguistics
and Philosophy 6, 661-710.
Hoekstra, E. 1991. "De small-clause kwestie: een weerwoord op Hoeksema." In TAHU 21,
169-73.
Hoekstra, T.A 1984. Transitivity: Grammatical relations in Government-Binding Theory. Foris,
Dordrecht.
- - . 1988. "Small clause results." In Lingua 14, 101-39.
Hoekstra, T.A., M. Lansu en M. Westerduin. 1989. "Complexe Verba." In Glot 10, 61-77.
Hoekstra, T:A en R. Mulder 1990. "Unergatives as copular verbs: Locational and existential
predication." In The Linguistic Review 1, 1-79. ·
Hopper, P.J. en S.A. Thompson 1980. "Transitivity in grammar and discourse." In Language 56,
251-99.
Model, J. 1991. "Incorporatie in bet Nederlands." In Gramma 15, 57-88.
Neeleman, A. 1991. "Are there small clause complements in Dutch." OTS-Prepublication.
Neeleman, A en F. Weerman 1991. "Case theory and the diachrony of complex predicates in
Dutch." Te verschijnen in Proceedi.ngs ofthe XI/th Groningen University Grammar Talks, red.
W. Abraham.
Paardekooper, P. [z.j.], ABN. Beknopte ABN-~taxis.
Uitgave in eigen beheer, Eindhoven.
Tenny, C.L. 1987. Grammaticalizing aspect and affectedness. Diss. MIT.
Verkuyl, HJ. 1987. "Nondurative closure of events." In Studies in discourse representation theory
and the theory of generalizedj)Uantifiers, red. J.AG. Groenendijk, D. de Jongh, en M.J.B.
""" Stokhof, 87-113. Foris, DdFCtrecht.
- - . 1988. "Aspectual asymmetry and quantification."_ In Temporalsemantik Beitriige zur
Linguistik der Zeitreferenz, red. V. Ehrich en H. Vater, 220-59. (Proceedings o( .the
Heidelberg workshop on Tense and Aspect 1986). Max Niemeyer, Tiibingen.
- - . 1991. A theory of aspectuality. On the interaction between temporal and tµemporal
structure. Te verschijnen. ·
Verkuyl, HJ. en J. van der Does. 1991. "The semantics of plural noun phrases." In G~erali1d
quantifier theory and applitation, red. J.M. van der Does eri J.AN. van Eyck, 403-11. NLLI,
Amsterdam.
,
Zonneveld, R. van 1991. "De spin-off van bet theoretisch faalkundig onderzoek." In TABU 21,
147-67.
.
De Wet van Paardekooper en het Gat
van Hohle: over SGF-Coordinatie*
Ron van Zonneveld
1. INLEIDING
De generalisatie die sinds Zwarts (1978) bekend staat als "de Wet van
Paardekooper" luidt als volgt:
(1)
De Wet van Paardekooper
"Elk samengetrokkenzinsdee/ achter de voor-pv (achter een zinsdeel
met een ondersch.vw, een betr. woord, een indirekt vra. woord of
achter een beperkt en verbindend bwbn-patroon) vereist tegelijk
samentrekking in die pv (in dat zinsdeel met een ondersch. vw
enz. )." (Beknopte ABN-syntaksis 5:825) ·
Deze wet organiseert vooiwaartse samentrekking in nevengeschikte zinnen
en hij verbiedt elk samentrekkingsgaatje rechts van de persoonsvorm,
zonder dat deze persoonsvorm ook zelf is samengetrokken. Onderstaande
nevenschikkingen laten zien op welke situaties de Wet van Paardekooper,
hfcrna kortweg de Wet genoemd, van toepassing is. De identificatie van de
sumcntrekkingsgaten in (2) is overeenkomstig de analyses van de drie tussen
hakcn vermelde auteurs.
( ')
Wat de Wet van Paardekooper verbiedt
a. *Tegenwoordig maakt m'n buurman radio's en - lapt schoenen.
(Paardekooper, op. cit.:825)
b. •soms eet Jan vlees en - drinkt - bier. (Van Oirsouw 1985:369)
l •• •Haat de koning geschiedschrijvers en bewondert - dichters?
(Zwarts, op.cit.:329)
Mt I tlnnk
111111
I >h ky ( lllhc
I
II
I c I 1111yc lll&ll