Academia.eduAcademia.edu

ANTON DE KOM UNIVERSITEIT VAN SURINAME

2015, HET INTERNATIONAAL VERDRAG INZAKE RECHTEN VAN HET KIND EN HET ONDERWIJS VAN KINDEREN MET EEN BEPERKING

In de Grondwet van de Republiek Suriname (S.B. 1987 no.116), gelijk zij luidt na de daarin aangebrachte wijziging bij S.B. 1992 no.38. is in diverse artikelen het recht op onderwijs opgenomen. Artikel 39 lid 2 sub c van de Grondwet geeft aan dat de Staat maatregelen moet treffen om alle burgers, in overeenstemming met hun capaciteiten toegang tot de hoogste niveaus van onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en kunstzinnige schepping mogelijk te maken. Dit artikel is mijns inziens dus ook van toepassing op kinderen met een beperking. Artikel 39 is opgenomen in de dertiende afdeling van hoofdstuk 6 van de Grondwet: de sociale grondrechten. De sociale grondrechten vergen een actief overheidsoptreden. Het zijn zorgverplichtingen door de overheid. De overheid moet dus maatregelen treffen, teneinde kinderen met een beperking onderwijs te laten genieten, nadat de kinderen het speciaal onderwijs hebben doorlopen. Het recht op onderwijs is een mensenrecht. Mensenrechten zijn een verzameling van internationaal vastgestelde normen, standaarden, regels ten aanzien van het gedrag van staten zowel tegenover hun eigen burgers als tegenover anderen. 2 Het kernvraagstuk van deze thesis is de garantie van vervolgonderwijs voor kinderen met een beperking na het speciaal onderwijs op lager niveau te hebben afgerond. Opmerkelijk is dat kinderen met een beperking die het speciaal onderwijs hebben doorlopen onvoldoende mogelijkheden hebben voor vervolgonderwijs en kunnen betrokkenen hierdoor het recht op onderwijs niet beleven in Suriname. Althans de mogelijkheden tot de toegang van het onderwijssysteem is afhankelijk van de aard der beperking.

ANTON DE KOM UNIVERSITEIT VAN SURINAME Faculteit der Maatschappijwetenschappen Studierichting Rechten HET INTERNATIONAAL VERDRAG INZAKE RECHTEN VAN HET KIND EN HET ONDERWIJS VAN KINDEREN MET EEN BEPERKING Thesis ter verkrijging van de graad Bachelor of Laws (LLB) Ashwin Chitanie BBA Begeleider: Mr. R. Djokarto Paramaribo, juli 2015 1 Inhoudsopgave Voorwoord Lijst van afkortingen Inleiding 1 Rechten van personen met een beperking ........................................................................................... 10 1.1 Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind ............................................................ 10 1.2 Het verdrag inzake de rechten van personen met een handicap .................................................. 12 1.3 Salamanca Declaration................................................................................................................ 14 1.3.1 Gelijke kansen ............................................................................................................................ 14 1.3.2 Onderwijs voor iedereen ............................................................................................................ 15 1.3.3 Oproep aan overheden ............................................................................................................... 15 1.3.4 Speciaal onderwijs ..................................................................................................................... 16 1.3.5 Het VN-agentschap voor onderwijs ........................................................................................... 16 1.3.6 Inclusief onderwijs ..................................................................................................................... 16 § 1.4 Dakar Declaration ................................................................................................................... 18 1.4.1 Enkele doelstellingen ................................................................................................................. 19 1.4.2 Afspraken op het Wereld Educatie Forum ................................................................................. 19 2 Suriname en het onderwijs voor kinderen met een beperking .......................................................... 21 2.1 Definitie van het kind.................................................................................................................. 21 2.2 Het recht op speciaal onderwijs .................................................................................................. 22 2.2.1 Het Speciaal Onderwijs en doelgroep ........................................................................................ 24 2.2.2 Niveaus in het Speciaal Onderwijs ............................................................................................ 25 2.2.3 Algemene doelstelling en de rol van het BSO ........................................................................... 26 2.2.4 Taakomschrijving Bureau Speciaal Onderwijs .......................................................................... 26 2.3 De beleving van het recht op speciaal onderwijs ........................................................................ 27 2 2.3.1 Regeringsverklaring 2010 - 2015 kruispunt ........................................................................ 28 2.3.2 Het Ontwikkelingsplan 2012 - 2016 ................................................................................... 28 2.3.3 Het Integraal beleidsplan voor kinderen en adolescenten .......................................................... 29 2.3.4 2.4 Kinderactieplan kinderen 2009 - 2013 ................................................................................ 30 Enkele formele instituten inzake mensen met een beperking ..................................................... 32 2.4.1 Commissie beleid mensen met een beperking .................................................................... 32 2.4.2 Nationale Adviesraad Gehandicaptenbeleid .............................................................................. 33 2.5 Definitie van handicap, beperking en participatiestoornis ................................................................ 34 2.5.1 Afwijking ................................................................................................................................... 34 2.5.2 Stoornis ...................................................................................................................................... 34 2.5.3 Beperking ................................................................................................................................... 35 2.5.4 Handicap .................................................................................................................................... 35 3 Implementatie van het Kinderrechten verdrag voor kinderen met een beperking ......................... 37 3.1 Enkele BSO – scholen in Suriname .................................................................................................. 37 3.2 Knelpunten in de praktijk.................................................................................................................. 38 3.3 Plaatsing van kinderen met een beperking in het Speciaal Onderwijs .............................................. 39 Conclusie Aanbevelingen Bronvermelding Bijlagen Bijlage 1: Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind Bijlage 2: Het Verdrag van Mensen met een Beperking Bijlage 3: Salamanca Declaration Bijlage 4: Dakar Declaration Bijlage 5: Organogram BSO 3 Voorwoord Voor u ligt de Bachelor Thesis ʺHet Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind en het onderwijs van kinderen met een beperkingʺ. Deze thesis is geschreven in het kader van het afronden van mijn deeltijdse opleiding Rechten aan de Anton de Kom Universiteit van Suriname. De thesis vormt het sluitstuk van de studie waarin vele aspecten voorkomen die in de loop van de studie aan bod zijn gekomen. Er is een onderzoek verricht dat niet alleen betrekking heeft op een maatschappelijk vraagstuk, maar dat ook aansluit binnen het beroepenveld van de bovengenoemde opleiding. Dit onderzoek heeft betrekking op het onderwijs van kinderen met een beperking. Ik heb tijdens het schrijven van deze thesis vooral mijn ervaring gebruikt die ik eerder heb opgedaan bij het schrijven van mijn thesis aan FHR School of Business Suriname. Bij deze wil ik dan ook alle mensen hartelijk bedanken die mij geholpen hebben met het realiseren van het eindresultaat. In het bijzonder mijn ouders, Kandidaat Nationaal Grootmeester Harold Chitanie Master of Federation en Helouïse Chitanie – Ramdien, voor de constante inspiratie. Mijn begeleider, Mr. R. Djokarto ben ik ook erkentelijk voor de waardevolle ondersteuning. Bovendien dank ik in het bijzonder mijn meelezer Mr. E. Ramdhan. Paramaribo, 24 juli 2015 Ashwin Chitanie BBA 4 Lijst van afkortingen Art. - Artikel BBO - Bureau Buitengewoon Onderwijs BW - Burgerlijk Wetboek BRvK - Bureau Rechten van het Kind CRPD - Convention on the Rights of Persons with Disabilites EFA - Education For All G/a - geen antwoord GLO - Gericht Lager Onderwijs GW - Grondwet IOL - Instituut voor de Opleiding van Leraren IVRK - Internationaal Verdrag inzake Rechten van het Kind jo. - juncto; in samenhang met LBO - Lager Beroepsonderwijs LOM - Leer- en Opvoedingsmoeilijkheden MOB - Medisch Opvoedkundig Bureau MINOWC - Ministerie van Het ministerie heet nu Ministerie van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur No. - Nummer NARG - Nationale Adviesraad Gehandicaptenbeleid NSBS - Nationale Stichting voor Blinden en Slechtzienden in Suriname ODKMW - Onderdirectoraat Kategoriaal Maatschappelijk Werk 5 OW - Ministerie van Openbare Werken S.B. - Staatsblad SoZaVo - ministerie van Sociale Zaken en Volkshuisvesting VN - Verenigde Naties UN - United Nations UNESCO - United Nations Educational Scientific and Cultural Organization UNICEF - United Nations Children's Fund UNDP - United Nations Development Program UVRM - Universele Verklaring van de Rechten van de Mens VOJ - Voortgezet Onderwijs Junioren VSO - Voortgezet Speciaal Onderwijs W/n - weet niet 6 Inleiding In de Grondwet van de Republiek Suriname (S.B. 1987 no.116), gelijk zij luidt na de daarin aangebrachte wijziging bij S.B. 1992 no.38. is in diverse artikelen het recht op onderwijs opgenomen. Artikel 39 lid 2 sub c van de Grondwet geeft aan dat de Staat maatregelen moet treffen om alle burgers, in overeenstemming met hun capaciteiten toegang tot de hoogste niveaus van onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en kunstzinnige schepping mogelijk te maken. Dit artikel is mijns inziens dus ook van toepassing op kinderen met een beperking. Artikel 39 is opgenomen in de dertiende afdeling van hoofdstuk 6 van de Grondwet: de sociale grondrechten. De sociale grondrechten vergen een actief overheidsoptreden. Het zijn zorgverplichtingen door de overheid.1 De overheid moet dus maatregelen treffen, teneinde kinderen met een beperking onderwijs te laten genieten, nadat de kinderen het speciaal onderwijs hebben doorlopen. Het recht op onderwijs is een mensenrecht. Mensenrechten zijn een verzameling van internationaal vastgestelde normen, standaarden, regels ten aanzien van het gedrag van staten zowel tegenover hun eigen burgers als tegenover anderen.2 Het kernvraagstuk van deze thesis is de garantie van vervolgonderwijs voor kinderen met een beperking na het speciaal onderwijs op lager niveau te hebben afgerond. Opmerkelijk is dat kinderen met een beperking die het speciaal onderwijs hebben doorlopen onvoldoende mogelijkheden hebben voor vervolgonderwijs en kunnen betrokkenen hierdoor het recht op onderwijs niet beleven in Suriname. Althans de mogelijkheden tot de toegang van het onderwijssysteem is afhankelijk van de aard der beperking. Suriname in relatie tot de Verenigde Naties In art. 24 inzake het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een beperking is het recht op onderwijs opgenomen. Suriname heeft dit verdrag nog niet geratificeerd, maar wel ondertekend op 30 maart 2007. Ook al is Suriname nog geen partij bij het verdrag, mag Suriname niet in strijd handelen met het doel en de strekking van het verdrag.3 Het VN Verdrag betreffende de rechten 1 Encyclopedie van de rechtswetenschap; H. Franken; 9e druk; pagina 391 De rechten van de mens, universaliteit in de praktijk, Beahr P. R., 1998; pagina 17 3 Internationaal publiekrecht in vogelvlucht van P. H. Kooijmans; Tiende druk; pagina 93 2 7 van personen met een beperking heeft niet als bedoeling nieuwe rechten te creëren, maar preciseert de verplichtingen van de verdragsluitende partijen met betrekking tot bestaande mensenrechten toegepast op personen met een beperking. Door de internationale gemeenschap was vastgesteld dat het potentieel van bestaande mensenrechtenverdragen ten aanzien van de bevordering en bescherming van mensenrechten van personen met een beperking onvoldoende werd benut. Mensen met een beperking bleven ondanks de bestaande mensenrechten al te dikwijls aan de rand van de maatschappij leven. Het VN Verdrag gaat ervan uit dat een allesomvattend en integraal internationaal verdrag een wezenlijke bijdrage zal leveren aan het aanpakken van de grote sociale achterstand van personen met een beperking en hun participatie in het burgerlijke, politieke, economische, sociale en culturele leven met gelijke kansen zal bevorderen. Doel van het VN Verdrag is het volledige genot door alle personen met een beperking van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden op voet van gelijkheid te bevorderen, beschermen en waarborgen, en ook de eerbiediging van hun inherente waardigheid te bevorderen.4 In het IVRK is in art. 28 eveneens opgenomen dat het kind recht heeft op onderwijs. Volgens dit verdrag dient de Staat zorg te dragen dat het voortgezet - en beroepsonderwijs toegankelijk is voor ieder kind, in overeenstemming met zijn of haar leerniveau, dus ook voor kinderen met een beperking. Suriname heeft het IVRK ondertekend op 26 januari 1990 en geratificeerd op 1 maart 1993. Het IVRK werd in het verdragenblad van de Staat Suriname gepubliceerd op 20 november 1999.5 Naar aanleiding van het bovenstaande de probleemstelling: Op welke wijze heeft de Staat Suriname het kinderrechtenverdrag mogelijk geïmplementeerd inzake het onderwijs van kinderen met een beperking? Om antwoord te geven op de probleemstelling is literatuurstudie gedaan. Er is ook gebruik gemaakt van digitale publicaties en beleidsnota’s. Het bestuderen van de huidige wetgeving en diverse verdragen was cruciaal. Bovendien is er gebruik gemaakt van semi – gestructureerde interviews. 4 Advies over de specifieke bepalingen met betrekking tot onderwijs in het VN-Verdrag van 13 december 2006 inzake de Rechten van personen met een beperking: Steunpunt Recht en onderwijs 2009 5 Gepubliceerd in het verdragenblad van de Republiek Suriname in 1999 nummer 1 8 De opbouw van de thesis is als volgt: In hoofdstuk 1 worden de diverse verdragen en verklaringen belicht zoals het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, het verdrag inzake de rechten van personen met een beperking, de “Salamanca Declaration” en de “Dakar Declaration”, waarbij het gemeenschappelijke van deze verdragen en verklaringen centraal staat: het recht op speciaal onderwijs. Hoofdstuk 2 wordt toegespitst op de betekenis van de begrippen kind, het recht op speciaal onderwijs, beperking, handicap en participatiestoornis. Daarnaast de beleving van kinderrechten in Suriname met name het recht en de toegang tot het speciaal onderwijs. Hoofdstuk 3 behandelt de implementatie van het IVRK inzake het onderwijs van kinderen met een beperking, waarna in het desbetreffende hoofdstuk wordt uitgebouwd in enkele scholen die het speciaal onderwijs verzorgen en knelpunten in de praktijk. Hoofdstuk 3 wordt afgesloten met de plaatsing van kinderen met een beperking in het speciaal onderwijs, waarna de thesis wordt afgesloten met een conclusie en aanbevelingen. 9 1 Rechten van personen met een beperking In dit hoofdstuk wordt als eerst algemeen ingegaan op het Internationaal Verdrag inzake Rechten van het Kind (IVRK), waarna in paragraaf 1.2 het verdrag inzake rechten van personen met een beperking centraal staat. Paragraaf 1.3 handelt over de “Salamanca Declaration”, waarbij in de laatste paragraaf wordt ingegaan op de “Dakar Declaration” 1.1 Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind Op 20 november 1989 aanvaardde de Algemene Vergadering van de VN unaniem het 54 artikelen tellende verdrag voor de rechten van het kind. Een historisch moment, aangezien het verdrag fundamentele mensenrechten waarborgt voor het kind. Opgenomen zijn:  Algemene rechten zoals het recht dat ieder kind gelijk is (art. 2) en het belang van het kind (art. 3);  Zorgrechten zoals het recht op gezondheidszorg (art. 24) en onderwijs (art. 28);  Beschermingsrechten, zoals het recht op bescherming tegen kindermishandeling (art. 19) en oorlog (art. 38);  Participatierechten, zoals het recht op informatie (art.17) en het mogen uitspreken van een mening (art. 13); en rechten voor kinderen die speciale zorg nodig hebben, zoals vluchtelingenkinderen (art. 22) en kinderen met een verstandelijke of lichamelijke beperking (art. 23).6 Het verdrag bestaat uit vier delen. Het eerste gedeelte van het verdrag is de preambule. Hierin is de kern van het verdrag aangegeven. Daarnaast de beweegredenen die hebben geleid tot de totstandkoming en acceptatie van het verdrag bij de internationale samenleving. De preambule geeft onder andere aan de erkenning van inherente waardigheid en van de gelijke en onvervreemdbare rechten van kinderen die de grondslag is voor vrijheid, gerechtigheid en vrede in de wereld. Met andere woorden de redenen voor het doen tot stand komen en accepteren van het verdrag. 6 http://www.kinderrechten.nl/p/19/151/kinderrechten opgehaald op 21 april 2015 10 Het tweede gedeelte van het verdrag is van artikel 1 tot en met artikel 41. Het gaat in dit gedeelte om de actie die staten moeten ondernemen om de verplichting die zij zijn aangegaan te effectueren, behoudens voorbehouden. Echter moet niet uit het oog verloren worden dat een voorbehoud dat niet verenigbaar is met de strekking en het voorwerp van een verdrag niet is toegestaan.7 Artikel 1 van het verdrag geeft aan dat ieder mens jonger dan achttien jaar een kind is.8 In artikel 4 van het verdrag wordt aangegeven dat staten die partij zijn, alle passende wettelijke, bestuurlijke en andere noodzakelijke maatregelen om de, in het verdrag erkende rechten te verwezenlijken.9 Het derde gedeelte van het verdrag is van artikel 42 tot en met artikel 45. In dit gedeelte staat het toezicht op de naleving van de bepalingen centraal, waaronder het bekendmaken van het verdrag en de rapportageplicht aan het Comité voor de Rechten van het Kind.10 Bovendien de maatregelen die van belang zijn op (inter)nationaal vlak om ervoor zorg te dragen dat partijstaten het verdrag incorporeren in hun nationale beleidsvoering. Conform art. 18 van het Verdragen verdrag 1969 moet een Staat zich onthouden van handelingen die een verdrag zijn voorwerp en zijn doel zouden ontnemen, indien hij het verdrag heeft ondertekend of de akten die het verdrag vormen heeft uitgewisseld onder voorbehoud van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring, totdat hij zijn bedoeling geen partij te willen worden bij het verdrag kenbaar heeft gemaakt of hij zijn instemming door het verdrag gebonden te worden tot uitdrukking heeft gebracht in de periode die aan de inwerkingtreding van het verdrag voorafgaat op voorwaarde dat deze inwerkingtreding niet onnodig wordt vertraagd.11 Het laatste gedeelte van het verdrag bestaat uit artikel 46 tot en met artikel 54. Hier gaat het namelijk om de ondertekening, ratificeren, amendementen, voorbehouden en terugtrekking uit het verdrag. In bijlage 1 worden de artt. weergegeven die in de thesis zijn genoemd. De pijlers van het verdrag zijn:  het non – discriminatiebeginsel. Dat wil zeggen dat de rechten in het verdrag gelden voor alle kinderen conform art. 2; 7 Internationaal publiekrecht in vogelvlucht van P. H. Kooijmans; Tiende druk; pagina 99 Artikel 1 IVRK 9 Artikel 4 IVRK 10 Volgens art. 44 lid 1 sub a IVRK dient rapportage te geschieden binnen twee jaar na de inwerkingtreding. 11 art. 18 van het Verdragen verdrag 1969 8 11  het beginsel van het belang van het kind. Dat wil zeggen dat alle beslissingen die door de overheid, instanties en volwassenen worden genomen, het belang van het kind moet prevaleren conform art. 3;  het recht op overleving en ontwikkeling. Dat wil zeggen dat de overheid zich moet inspannen om het overleven van kinderen zoveel mogelijk te garanderen en de ontwikkeling van kinderen te stimuleren;  vrije meningsuiting. Dit betekent dat kinderen gezien en gehoord moeten worden en ze mogen meepraten en beslissen over zaken die hen regardeert conform art. 12.12,13 Ondanks het IVRK ook van toepassing is op kinderen met een beperking, heeft de VN de Convention on the Rights of Persons with Dissabillities (CRPD) aangenomen en het recht op speciaal onderwijs erkend. 1.2 Het verdrag inzake de rechten van personen met een handicap Op 13 december 2006 heeft de VN het verdrag inzake de rechten van personen met een handicap aangenomen. Tegenwoordig wordt de term “beperking” gebezigd. De term handicap wordt niet meer gebruikt. Dit verdrag heeft als doel de mensenrechten van mensen met een beperking te bevorderen, te beschermen en te waarborgen. In het verdrag staat wat de overheid moet doen om ervoor te zorgen dat de positie van mensen met een beperking verbetert. Ook verplicht het de staat om elke vorm van discriminatie uit te bannen door bijvoorbeeld scholen of werkgevers. In het verdrag staan geen nieuwe rechten, wel geeft het verdrag een verdere uitwerking van de verplichtingen die de regering al heeft op grond van bestaande mensenrechtenverdragen. In de praktijk bleek namelijk dat deze verdragen niet genoeg handvatten boden om de specifieke belemmeringen van personen met een beperking weg te nemen.14 In bijlage 2 worden de artt. weergegeven die in de thesis zijn genoemd. 12 http://vives-vzw.be/kinderrechten-pijler opgehaald op 21 april 2015 De monitoring van de implementatie van het VN verdrag inzake de rechten van het kind in Suriname, Plein Saskia, augustus 2006 14 http://www.mensenrechten.nl/dossier/nederland-en-het-verdrag-inzake-de-rechten-van-personen-met-een-handicap opgehaald op 21 april 2015 13 12 Opgenomen zijn:  Algemene rechten zoals het recht dat ieder kind met een beperking gelijk is (art. 7 lid 1) en het belang van het kind (art. 7 lid 2);  Zorgrechten zoals het recht op onderwijs (art. 24) en gezondheidszorg (art. 25);  Beschermingsrechten, zoals het recht op veiligheid (art. 14);  Participatierechten, zoals het recht op informatie en het mogen uitspreken van een mening (art. 21). De pijlers van het verdrag zijn gebaseerd op art. 3:  Respect voor de inherente waardigheid, persoonlijke autonomie, met inbegrip van de vrijheid zelf keuzes te maken en de onafhankelijkheid van personen;  Non-discriminatie;  Volledige en daadwerkelijke participatie in, en opname in de samenleving;  Respect voor verschillen en aanvaarding dat personen met een beperking deel  uitmaken van de mensheid en menselijke diversiteit;  Gelijke kansen;  Toegankelijkheid;  Gelijkheid van man en vrouw;  Respect voor de zich ontwikkelende mogelijkheden van kinderen met een beperking en  eerbiediging van het recht van kinderen met een beperking op het behoud van hun eigen identiteit. Zoals eerder aangegeven bleek in de praktijk dat deze verdragen niet genoeg handvatten boden om de specifieke belemmeringen van personen met een beperking weg te nemen. Daarom is de internationale samenleving ertoe overgegaan een verdrag toe te spitsen op personen met een beperking, waarbij onder andere het recht op en toegang tot speciaal onderwijs is opgenomen. Behalve dat het recht en toegang tot het speciaal onderwijs is opgenomen, is dit recht ook uitgewerkt in internationale verklaringen met name de “Salamanca Declaration 1994” en “Dakar Declaration 2000”. 13 1.3 Salamanca Declaration In dit kader is het belangrijk om de Salamanca Declaration te noemen, omdat dit een belangrijk document is voor het onderhavige onderwerp. Van 7 tot en met 10 juni 1994 werd door de vertegenwoordigers van 92 regeringen en 25 internationale organisaties de Wereldconferentie over het bijzonder onderwijs gehouden in Salamanca, Spanje. Zij kwamen een nieuwe verklaring overeen over de onderwijs van alle kinderen met een beperking. Daarnaast heeft de Conferentie een nieuw raamwerk aangenomen, waarbij het leidende beginsel van het raamwerk is dat de gewone scholen geschikt moeten zijn voor alle kinderen, ongeacht hun fysieke, intellectuele, sociale, emotionele, taalkundige of andere geaardheid. Volgens het raamwerk moet het onderwijsbeleid erop gericht zijn dat kinderen met een beperking naar de scholen in hun woonomgeving gaan, waarbij als ze geen beperking hadden dat ze toch naar die betreffende school zouden gaan.15 Artikel 19 van deze internationale verklaring geeft aan dat er noodzakelijke wetgeving moet worden gemaakt voor het waarborgen van integratie van jongeren en volwassenen met speciale behoeften in het voortgezet en hoger onderwijs, alsook in trainingsprogramma’s Bijzondere aandacht moet worden besteed aan gelijke toegang en kansen voor meisjes en vrouwen met een beperking. In bijlage 3 is art. 19 weergegeven. In de volgende paragrafen worden de belangrijkste punten uit de “Salamanca Declaration” belicht. 1.3.1 Gelijke kansen Het raamwerk geeft aan dat integratie en participatie essentieel zijn voor de menselijke waardigheid en een aanvulling is op het genot en de uitoefening van de rechten van de mens. Op het gebied van onderwijs wordt dit weerspiegeld in de totstandkoming van gelijke kansen. Speciaal onderwijs bevat beproefde lesmethoden van waaruit alle kinderen kunnen profiteren; De menselijke verschillen zijn normaal en het onderwijs moet worden aangepast aan de behoeften van het kind. Het fundamentele beginsel van de aangepaste school, is dat alle kinderen samen moeten leren, waar mogelijk, en dat de gewone scholen moeten erkennen en reageren op de uiteenlopende behoeften van hun leerlingen, terwijl ook het hebben van een continuïteit van ondersteuning en diensten van belang is.16 15 http://www.unescobkk.org/education/inclusive-education/what-is-inclusive-education/background/ opgehaald op 22 april 2015 The Salamanca Statement and Framework for Action on Special Needs Education: Access and Quality, Salamanca, Spain, 7-10 June 1994 16 14 1.3.2 Onderwijs voor iedereen De verklaring begint met een verplichting voor staten, waarbij onderwijs voor iedereen toegankelijk wordt gemaakt. In de verklaring is ook opgenomen dat het herkennen van de noodzaak en de urgentie van het verstrekken van onderwijs voor alle kinderen, jongeren en volwassenen binnen het reguliere onderwijs centraal staat. Bovendien geeft de verklaring aan dat de kinderen met speciale onderwijsbehoeften toegang moeten hebben tot reguliere scholen. In de verklaring staat verder dat reguliere scholen die de speciale onderwijsbehoeften geïncorporeerd hebben, de meest effectieve middel ter bestrijding van discriminerende opvattingen zijn. 1.3.3 Oproep aan overheden De wereldconferentie roept alle regeringen op om onder andere:17  de hoogste beleids- en budgettaire prioriteit te stellen om het onderwijs te verbeteren en toegankelijk te maken, zodat alle kinderen gebruik kunnen maken van het recht op onderwijs, ongeacht de verschillen of moeilijkheden van de kinderen;  uitwisselingen met landen te houden op het gebied van de toegankelijkheid van onderwijs voor een ieder;  ervoor te zorgen dat belangen organisaties van gehandicapten, samen met de ouders en de gemeenschap worden betrokken bij de planning en besluitvorming;  een relatief grotere inspanning in het lager onderwijs en beroepsonderwijs, zodat de toegankelijkheid voor alle kinderen centraal staat; dus ook voor kinderen met een beperking;  ervoor te zorgen dat (verdere) scholing van leerkrachten plaats vindt zodat betrokkene ook de competenties hebben om speciaal onderwijs te kunnen verzorgen. 17 http://www.unescobkk.org/education/inclusive-education/what-is-inclusive-education/background/opgehaald op 23 juni 2015 15 1.3.4 Speciaal onderwijs De verklaring roept de internationale gemeenschap op om de aanpak van speciaal onderwijs te onderschrijven en de ontwikkeling van het speciaal onderwijs als integraal onderdeel van alle onderwijsprogramma’s te bewerkstelligen. In het bijzonder United Nations Educational Scientific and Cultural Organization (UNESCO), United Nations Children's Fund (UNICEF), United Nations Development Program (UNDP) en de Wereldbank. De VN en de eerder genoemde gespecialiseerde organisaties moeten de technische samenwerking versterken en hun netwerken verstevigen voor efficiëntere ondersteuning van een geïntegreerd zorgverbreding. Nietgouvernementele organisaties worden gevraagd om hun samenwerking met officiële nationale instanties te versterken en meer betrokken te zijn bij alle aspecten van het speciaal onderwijs.18 1.3.5 Het VN-agentschap voor onderwijs De VN heeft een agentschap voor onderwijs; dit is de UNESCO. Er wordt gewerkt op basis van de volgende uitgangspunten:  het lerarenopleiding te verbeteren op het gebied van speciaal onderwijs door het verkrijgen van steun van vakbonden en verenigingen.  het stimuleren van de academische gemeenschap om meer onderzoek te doen naar speciaal onderwijs en het verspreiden van de verslagen en de resultaten.  gebruik te maken van haar fondsen over de periode van 1996 tot en met 2001, aan een uitgebreide programma om projecten uit te voeren voor aangepaste scholen.19 1.3.6 Inclusief onderwijs In art. 8 lid 2 van de GW is het negatieve discriminatie verbod opgenomen. Dit artikel geeft aan dat niemand gediscrimineerd mag worden op het gebied van ras, geloof, geslacht of politieke overtuiging. Artikel 8 lid 2 GW luid: Niemand mag op grond van zijn geboorte, geslacht, ras, taal, godsdienst, afkomst, educatie, politieke overtuiging, economische positie of sociale omstandigheden of enige andere status gediscrimineerd worden. Dit artikel is te vergelijken met het gelijkheidsbeginsel. Het gelijkheidsbeginsel als beginsel van behoorlijk bestuur is niet zo zeer 18 19 http://www.unescobkk.org/education/inclusive-education/what-is-inclusive-education/background/opgehaald op 23 juni 2015 Idem 16 een discriminatieverbod, maar een opdracht aan het bestuur om twee rechtseisen te verwerkelijken. De eis dat het bestuur gelijke gevallen gelijk en ongelijke gevallen ongelijk behandeld. In wezen gaat het om rechtsoogpunt vergelijkbare gevallen. Omdat iedere burger uniek is in de relatie overheid – burger uniek en als twee gevallen beide een individu betreffen, dat is er nog het moment van tijd: een te beslissen individueel geval is alleen al door tijdsverloop niet meer gelijk aan het later opnieuw te beslissen (zelfde) individuele geval. Daarom moet er een afweging plaatsvinden: welke verschillen zijn voor het recht relevant, zodat eer van onvergelijkbare gevallen kan worden gesproken en welke verschillen (die er immers altijd zijn) zijn voor het recht irrelevant zodat er toch over gelijke gevallen kan worden gesproken.20 In Suriname moeten alle kinderen toegang hebben tot het onderwijs. Vanuit rechtsoogpunt mag er niet gediscrimineerd worden, maar toch laat de praktijk zien dat de alleen de kinderen in Paramaribo en Nickerie het recht en toegang tot het speciaal onderwijs hebben. Gebleken is dat er in Suriname het inclusief onderwijs niet gehanteerd wordt ondanks dat de Staat Suriname deze internationale verklaringen heeft ondertekend. Door de ondertekening van deze internationale verklaringen heeft de Staat Suriname een belofte gedaan om op nationaal niveau invulling te geven aan de daarin vervatte regels. Ook al is een verklaring juridisch niet bindend, de Staat Suriname is gebonden aan het internationaal gewoonte recht. Daarnaast dienen gemaakte afspraken nagekomen te worden: pacta sund servanda. De Staat Suriname discrimineert kinderen met een beperking in die zin dat ze de regels vervat in de “Salamanca Declaration en Dakar Declaration” niet nakomt. Bovendien is het inclusief onderwijs van belang voor de integratie van kinderen met een beperking. De scholen moeten zodanig worden ingericht dat het regulier onderwijs en speciaal onderwijs gedoceerd wordt op de scholen. Naast het IVRK, CRPD en “Salamanca Declaration” zal de “Dakar Declaration” in het volgende paragraaf in een breder perspectief worden belicht, omdat in laatst genoemde Declaration het recht op speciaal onderwijs is opgenomen. Er is dus sprake van een overlapping tussen deze verdragen en Declarations, waarbij de internationale gemeenschap het recht en de toegang tot het speciaal onderwijs erkend. 20 Surinaams Bestuursrecht van M.R. Hoever – Venoaks en L.J.A. Damen; 2003; pagina 262 17 § 1.4 Dakar Declaration In dit geval is ook de “Dakar Declaration” van groot belang voor de doelgroep die in deze thesis centraal staat. Van 26 april – 28 april 2000 is er een bijeenkomst gehouden in Dakar, Senegal. De deelnemers van het Wereld Educatie Forum, verbinden zich tot het bereiken van onderwijs voor iedereen (EFA). Het raamwerk van Dakar is een collectieve verbintenis tot actie. Overheden hebben de plicht om ervoor te zorgen dat de doelstellingen van EFA worden gerealiseerd. Dit is een verantwoordelijkheid dat zal kunnen worden nagekomen door een brede basis van partnerschappen binnen landen, ondersteund door samenwerking met regionale en internationale organisaties en instellingen.21 Artikel 36 geeft aan dat alle jongeren de kans moeten krijgen voor (vervolg) onderwijs. Voor degenen die de school vroegtijdig of volledig hebben verlaten moet er een scala aan mogelijkheden voor de voortzetting de studie. In bijlage 4 is art. 36 van deze internationale verklaring weergegeven. De visie van de Verklaring van de Wereld op Onderwijs voor iedereen (Jomtien 1990) wordt opnieuw bevestigd, gesteund door de UVRM en het IVRK, dat alle kinderen, jongeren en volwassenen het recht hebben een opleiding te volgen, die zal voldoen aan hun basisbehoeften en leerbehoeften in de beste en ruimste zin des woord. Het onderwijs is gericht op de ontwikkeling van talenten van elk individu. Daarnaast het ontwikkelen van leerlingen, zodat ze in staat zijn hun leven te verbeteren.22 Bij het ontwikkelen van kinderen moet de “Capability Approach van Martha C. Nussbaum worden gehanteerd. De Capability Approach kan worden omschreven als een benadering van vergelijkende kwaliteit van het leven en het theoretiseren over fundamentele sociale rechtvaardigheid. Het houdt in dat de belangrijkste vraag dat gesteld moet worden bij het vergelijken van samenlevingen en het beoordelen van de elementaire fatsoen of rechtvaardigheid, is Wat kan een persoon doen en wat kan betrokkene zijn? Met andere woorden, de aanpak neemt elke persoon als een doel. Niet alleen de totale of gemiddelde welzijn staat centraal, maar de mogelijkheden voor elke persoon. Het is gericht op de keuze of de vrijheid met dien verstande dat landen erop moeten toezien dat is er onder andere mogelijkheden tot educatie en gezonde levensstijl bevorderd worden.23 21 22 23 Dakar Framework For Action, education for all: meeting our collective commitments Idem Creating Capabilities: The Human Development Approach; Martha C Nussbaum; 2011 18 Uit de EFA 2000 evaluatie blijkt dat er sprake is van een aanzienlijke vooruitgang in veel landen. Maar het is onaanvaardbaar dat in het jaar 2000, meer dan 113 miljoen kinderen geen toegang hebben tot basisonderwijs, 880 miljoen volwassenen zijn ongeletterd en genderdiscriminatie blijft doordringen. Onderwijs is een fundamenteel mensenrecht. Het is de sleutel tot duurzame ontwikkeling. Het draagt bij aan vrede en stabiliteit binnen landen, en dus een onmisbaar middel voor het effectief deelname aan de samenleving en de economie van de eenentwintigste eeuw, die worden beïnvloed door de snelle globalisering. Daarom moet het bereiken van de EFA doelen niet langer worden uitgesteld.24 1.4.1 Enkele doelstellingen  Het uitbreiden en verbeteren van de zorg en onderwijs van zeer jonge kinderen, met name voor de meest kwetsbare en kansarme kinderen;  Zorg dragen dat in 2015 alle kinderen, met name meisjes, kinderen in moeilijke omstandigheden en degenen die behoren etnische minderheden, toegang hebben tot volledig, gratis en verplicht basisonderwijs van goede kwaliteit;  Zorg dragen dat de leerbehoeften van alle jongeren en volwassenen wordt tegemoet gekomen door een billijke toegang tot passende leren en life-skills programma's;  Het verbeteren van alle aspecten van de kwaliteit van het onderwijs en het waarborgen van kwaliteit van alle zodat erkend en meetbare leerresultaten worden bereikt.25 1.4.2 Afspraken op het Wereld Educatie Forum  Het mobiliseren van sterke nationale en internationale politieke inzet voor onderwijs voor iedereen en de ontwikkeling van nationale actieplannen waarbij er aanzienlijk wordt geïnvesteerd in het basisonderwijs;  eliminatie -en ontwikkelingsstrategieën;  zorgen voor de betrokkenheid en participatie van het maatschappelijk middenveld in de formulering, uitvoering en monitoring van strategieën voor educatieve ontwikkeling.26 24 25 26 Dakar Framework For Action, education for all: meeting our collective commitments Idem Ibidem 19 Er is steeds gesproken over de rechten van kinderen en de toegang tot speciaal onderwijs, maar wat de juridische definitie van het begrip “kind” is, zal in het volgend hoofdstuk belicht worden volgens (inter)nationale normen. 20 2 Suriname en het onderwijs voor kinderen met een beperking In dit hoofdstuk worden begrippen nader gedefinieerd. In paragraaf 2.1 zal worden aangegeven wat onder een kind wordt verstaan. Paragraaf 2.2 handelt over het recht op speciaal onderwijs, waarbij in de volgende paragraaf wordt ingegaan op een onderscheid tussen beperking, handicap en participatiestoornis. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met de beleving van kinderrechten in Suriname met name het recht en de toegang tot het speciaal onderwijs. 2.1 Definitie van het kind Volgens art. 1 van het IVRK is een kind, “ieder mens jonger dan achttien jaar, tenzij volgens het op het kind van toepassing zijnde recht de meerderjarigheid eerder wordt bereikt”27. In art. 3 BW is opgenomen dat het kind, van hetwelk een vrouw zwanger is, als reeds geboren wordt aangemerkt zo dikwijls zijn belang dat vordert. Komt het dood ter wereld, dan wordt het geacht nooit te hebben bestaan volgens art. 3 BW. Dit is geen uitbreiding van het begrip persoonlijkheid tot de ongeboren vrucht, maar een fictie met betrekking tot het tijdstip der geboorte en met belang wordt bedoeld vermogensrechtelijk belang. Het is belangrijk dat het ongeboren vrucht reeds als geboren wordt aangemerkt in het erfrecht.28 In art. 382 BW is opgenomen dat:  Minderjarigen zijn degene die de leeftijd van eenentwintig jaren niet hebben bereikt en niet eerder in het huwelijk zijn getreden;  Wanneer het huwelijk voor de leeftijd van eenentwintig jaren is ontbonden, zij niet tot de staat van minderjarigheid terugkeren;  Minderjarigen die niet onder de ouderlijke macht staan, onder voogdij staan. Volgens het Surinaams BW zijn personen tussen 18 en 21 jaar kinderen. Deze personen vallen niet onder de definitie van “kind” volgens IVRK. 27 28 Artikel 1 IVRK Asser, Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht, Personen en Familierecht, 1992, pagina 16 – 17. 21 In de nationale wetgeving zijn er op meerder momenten een discrepantie te bespeuren als het gaat om de definities van kind ten opzichte van het IVRK. In de wetgeving zijn de volgende genoemd:  art. 382 BW gaat uit van een meerderjarigheidsgrens van eenentwintig jaren;  art. 1g jo. 1h sub 1 en 2 van de Arbeidswet 1963 G.B. 1963 no. 163 is opgenomen dat onder kinderen wordt verstaan de personen van veertien jaar nog niet hebben bereikt;  aan boord van vissersvaartuigen in de zin van het Zeevisserijdecreet 1980 wordt onder kinderen verstaan personen die de leeftijd van vijftien jaren nog niet hebben bereikt;  art. 20 van de Leerplichtwet legt de plicht op ouders, voogden, ouders of verzorgers van kinderen of pupillen van zeven tot twaalf jaar, waarover zij de ouderlijke macht uitoefenen of die aan hun zorg zijn toevertrouwd, waar gelegenheid hiertoe bestaat, geregeld onderwijs te doen geven door de daartoe volgens deze wet bevoegde personen;  volgens art. 57 GW hebben alle burgers die de leeftijd van achttien jaren reeds hebben bereikt het passief stemrecht;  de Dienstplichtwet stelt mannen reeds op achttien jarige leeftijd dienstplichtig.29 Uit het bovenstaande blijkt dat er geen eenduidigheid bestaat ten aanzien van de definitie van het begrip “kind”. Dat er geen eenduidigheid bestaat in de definitie van het kind, wil niet zeggen dat er een onderscheid gemaakt moet worden tussen kinderen. Alle kinderen moeten toegang hebben tot het speciaal onderwijs. 2.2 Het recht op speciaal onderwijs Ieder kind heeft recht op onderwijs; onderwijs is een kinderrecht bij uitstek. Het is een kwestie van gelijke kansen. Recht op onderwijs is nauw verbonden met de plicht tot onderwijs via de leerplicht. Het onderwijsartikel uit het IVRK is een uitwerking van Beginsel 7 van de Verklaring van de Rechten van het Kind uit 1959. In Beginsel 7 is onder andere opgenomen dat het kind recht heeft op gratis basisonderwijs en recreatie. Beginsel 7 luidt als volgt: The child is entitled to receive education, which shall be free and compulsory, at least in the elementary stages. He shall be given an education which will promote his general culture and enable him, on a basis of equal opportunity, to develop his abilities, his individual judgement, and his sense of moral and social 29 Lansheuvel, november 2000, pagina 44 – 49. 22 responsibility, and to become a useful member of society. The best interests of the child shall be the guiding principle of those responsible for his education and guidance; that responsibility lies in the first place with his parents. The child shall have full opportunity for play and recreation, which should be directed to the same purposes as education; society and the public authorities shall endeavor to promote the enjoyment of this right.30 In art. 28 IVRK is het recht op onderwijs opgenomen, waarbij is gesteld dat basisonderwijs voor ieder kind gratis en verplicht is. Artikel 28 IVRK luidt: “Het kind heeft recht op onderwijs. Basisonderwijs is voor ieder kind gratis en verplicht. De overheid zorgt ervoor dat het voortgezet - en beroepsonderwijs toegankelijk is voor ieder kind, in overeenstemming met zijn of haar leerniveau. De overheid pakt vroegtijdig schooluitval aan. De handhaving van de discipline op school moet de menselijke waardigheid en kinderrechten respecteren. International samenwerking is nodig om analfabetisme te voorkomen.” Artikel 28 IVRK hangt uiteraard zeer nauw samen met art. 29 IVRK waarin de onderwijsdoelstellingen zijn beschreven. Daarnaast is er samenhang met art. 32 IVRK waarin het verbod op kinderarbeid is vastgelegd.31 Volgens art. 23 IVRK heeft een kind dat een geestelijke of lichamelijk beperking heeft, recht op bijzondere zorg. De overheid moet ervoor zorgdragen dat het recht van het kind met een beperking gewaarborgd is, zodat er op een waardige en zo zelfstandig mogelijke wijze geleefd kan worden. Het kind moet actief kunnen deelnemen aan de maatschappij, waarbij de overheid zorgt voor bijstand om de toegang tot onder meer onderwijs te verzekeren. Het CRPD vult aan met art. 24. In dit artikel is opgenomen dat de staten die partij zijn het recht op onderwijs erkennen van personen met een beperking. Teneinde dit recht zonder discriminatie en op basis van gelijke kansen te verwezenlijken, waarborgen Staten die Partij zijn een inclusief onderwijssysteem op alle niveaus en voorzieningen voor een leven lang leren. In de moederwet van Suriname, de GW, is in art. 39 opgenomen “De Staat erkent en waarborgt het recht van alle burgers op onderwijs en biedt hun gelijke kansen op scholing” Het overgrote deel van de Surinaamse leerlingen zit in het regulier onderwijs. Voor kinderen die vanwege een beperking tijdelijk of permanent speciale hulp nodig hebben kunnen niet terecht bij het regulier 30 Handboek Internationaal Jeugdrecht: Een toelichting voor rechtspraktijk en jeugdbeleid op het IVRK en andere internationale regelgeving over de rechtspositie van minderjarigen, Stan Meuwese, Mirjam Blaak en Marjorie Kaandorp, 2005 31 Idem 23 onderwijs. Daarvoor is het Speciaal Onderwijs de optie. Het speciaal onderwijs in Suriname wordt verzorgd in verschillende instituten (schooltypen) en op twee niveaus: het Basis en Voortgezet Onderwijs. 2.2.1 Het Speciaal Onderwijs en doelgroep Het Bureau Speciaal Onderwijs (BSO), officieel Bureau Buitengewoon Onderwijs (BBO) is een afdeling van het Ministerie van Onderwijs. Vanaf 1946 tot en met heden zijn er 27 scholen opgericht voor moeilijk lerende kinderen, zeer moeilijk lerende kinderen, kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden, kinderen met een visuele beperking, kinderen met een auditieve beperking en kinderen met een motorische beperking. In 1986 werd het Bureau Buitengewoon Onderwijs door de toenmalige minister Li Fo Sjoe in het leven geroepen, maar niet officieel ingesteld. Het Bureau is nog niet geformaliseerd. Gebleken is dat opeenvolgende ministers de noodzaak voor de instelling van het bureau niet nodig achtten. Het gevolg is dat er inbreuk wordt gepleegd op de formele en materiële beginselen van het bestuursrecht. Er wordt inbreuk gepleegd op het legaliteitsbeginsel. Dit beginsel, ook genoemd de eis van wetmatigheid van bestuur, heeft tot functie het bestuursoptreden voor de burger voorspelbaar te maken. De grootste voorspelbaarheid, de meeste rechtszekerheid voor de burgers is te vinden in geschreven rechtsregels die kenbaar en duidelijk moeten zijn. Een bestuursorgaan zal een grondslag moeten kunnen aanwijzen voor de bestuursrechtelijke bevoegdheid die het naar zijn oordeel kan uitoefenen.32 Uit het oog moet niet verloren worden dat de in de GW regels zijn opgenomen die nader moeten worden uitgewerkt in wetgeving. Artikel 39 van de GW moet dus nader worden uitgewerkt in onderwijswetgeving en omdat dit tot op heden niet is gebeurd voor het speciaal onderwijs wordt er ook een inbreuk gepleegd op het specialiteitsbeginsel. Dit beginsel houdt in dat een bestuursorgaan alleen die belangen mag behartigen waarvoor de betrokken wet of regeling een grondslag biedt. Ondanks het BSO een wettelijk kader ontbreekt, is er een doelgroep. 32 Surinaams Bestuursrecht van M.R. Hoever – Venoaks en L.J.A. Damen; 2003; pagina 99 24 Het Speciaal Onderwijs is voor kinderen met:  een visuele beperking;  een communicatieve beperking (gehoor-, spraak-, of taalproblemen);  een lichamelijke en / of verstandelijke beperking;  een ernstige gedragsstoornis of een psychiatrisch probleem;  leer- en gedragsproblemen. 2.2.2 Niveaus in het Speciaal Onderwijs Er zijn twee niveaus in het speciaal Onderwijs: Basis Speciaal Onderwijs en Voortgezet Speciaal Onderwijs. Het basis speciaal onderwijs is gebaseerd op het Gericht Lager Onderwijs (GLO) niveau, waarbij er rekening wordt gehouden met het niveau van de kinderen in het onderwijs: Zeer Moeilijk Lerende Kinderen (ZMLK) en Moeilijk Lerende Kinderen (MLK). Na het basis onderwijs te hebben doorlopen kunnen kinderen worden ingeschreven op het Voortgezet Speciaal Onderwijs, dat op het Voortgezet Onderwijs Junioren (VOJ) niveau gebaseerd is. Het GLO niveau is gebaseerd op theorie van het regulier en het VOJ is gebaseerd op de praktijk, waarbij kinderen onder andere leren lassen en metselen. Het Basis Speciaal Onderwijs wordt verzorgd in:  klassen voor Speciaal Onderwijs op Gewone Lagere Scholen;  scholen voor (Zeer) Moeilijk Lerende Kinderen (ZMLK);  scholen voor leerlingen met Leer- en Opvoedingsmoeilijkheden (LOM);  scholen voor kinderen met motorische beperkingen;  scholen voor kinderen met een meervoudige beperking;  scholen voor kinderen met een zintuigelijke beperking. Het Voortgezet Speciaal Onderwijs wordt verzorgd in diverse typen scholen. Het onderwijs is praktisch gericht. Leerlingen leren eenvoudige werkzaamheden, zodat ze eenvoudige huishoudelijke en eenvoudige technische beroepen kunnen uitoefenen. 25 2.2.3 Algemene doelstelling en de rol van het BSO Het bureau is ingesteld met de bedoeling Aan elk kind een volwaardige en op maat gesneden onderwijsplaats bieden. Ondersteuning van de onderwijssituatie via onze diensten helpt leerlingen met hulpvragen om een volwaardige plek in de samenleving te verwerven. Er wordt hierbij uit gegaan van de wisselwerking en samenhang tussen kind, school, thuis en maatschappij. Bovendien is bureau is opgericht ter ondersteuning van het Voortgezet Speciaal Onderwijs (VSO). Het BSO valt binnen de hiërarchische structuur van het MINOWC onder de verantwoordelijkheid van de Onderdirecteur van Onderwijs. Het BSO zal uitgroeien tot een nationale coördinatiecentrum voor het Speciaal Onderwijs in Suriname.33 In bijlage 5 is de organogram weergegeven. 2.2.4 Taakomschrijving Bureau Speciaal Onderwijs In art. 2 van het conceptwet speciaal onderwijs zijn de taken van het BSO opgenomen. Deze zijn:  Begeleiden van leerkrachten op de Voortgezet Speciaal Onderwijsscholen (VSO).  Toetsen, begeleiden en verwijzen van leerlingen in de leeftijd van 14 jaar en ouder op de VSO-scholen.  Begeleiden van ouders, kinderen en leerkrachten in een traject.  Mutaties in het lerarenbestand van de SO- en VSO-scholen beoordelen en registreren.  De administratieve werkzaamheden voor de SO- en de VSO-scholen uitvoeren.  Coördinatie over financiën, gebouwen, personeel, materialen en het netwerk voor SO- en VSO-scholen. 33 Interview Wnd. Hoofd BSO mw. G. Hew A Kee B.sc op 28 april 2015 26 2.3 De beleving van het recht op speciaal onderwijs Kinderen hebben gelijke rechten in Suriname, maar hebben kinderen gelijke kansen? Tabel 1 geeft antwoord op deze vraag. Tabel 1: Opvattingen over gelijke kansen van kinderen in Suriname Opvatting Kind/ Volw Jongr Ja 23.0 21.2 Nee 67.3 72.6 W/n 9.1 5.4 Onb 0.6 0.0 G/a 0.0 0.8 Totaal 100.0 100.0 Volgens een onderzoek naar de kennis en de beleving van kinderrechten in Suriname gedaan in juni 2010 door drs. Nancy Gooding en drs. Pearl Playfair is te zien dat het grootste deel van zowel de volwassenen (bijna 73%) als de jongeren (67%) niet erg optimistisch is over ontwikkelingskansen voor kinderen in Suriname. Ook het grootste deel (78%) van de dienstverleners is van mening dat, als de kinderrechten situatie van Suriname geanalyseerd worden, het beter zou moeten: er moet meer gebeuren. 14% van dienstverleners vindt de situatie van kinderen in Suriname ronduit slecht. Hierin komen de meningen van dienstverleners, kinderen/jongeren, en volwassenen met elkaar overeen. Allen verwijzen naar dezelfde problemen die de ontwikkeling van het kind negatief beïnvloeden in Suriname met name het gebrek aan onderwijs faciliteiten op sommige plekken in Suriname waardoor kinderen niet overal naar school kunnen. Het percentage van kinderen in de leeftijd 2-9 jaar met tenminste een beperking is 23.7% volgens het onderzoek.34 Naast het bovengenoemd onderzoek heeft de regering in 2012 haar ontwikkelingsplan gepresenteerd aan de samenleving, waarbij eveneens de noodzaak voor het speciaal onderwijs is 34 De kennis en de beleving van kinderrechten in Suriname, juni 2010, drs. Nancy Gooding en drs. Pearl Playfair 27 opgenomen. Daarnaast zijn er andere beleidsnota’s die aan de orde komen en die van belang zijn voor deze thesis. 2.3.1 Regeringsverklaring 2010 - 2015 kruispunt In de Regeringsverklaring kruispunt is aangegeven dat onderwijs de basis is voor de democratische ontwikkeling van de Surinaamse samenleving. Daarom dient onderwijs het belang van democratie in even grote mate te beklemtonen als het nastreven van excellente bekwaamheden. Door onderwijs zo centraal te stellen in het leven, zal de jeugd evenals de volwassene een leerschool in vrijheid doorlopen. Deze leidt tot een commitment voor dienstbaarheid aan de ontwikkeling van de gemeenschap. Met het oog hierop zal een grondige evaluatie van het totale systeem van basis onderwijs tot en met het hoger alsmede wetenschappelijk onderwijs onontbeerlijk zijn. Bovendien is aangegeven dat de Regering binnen afzienbare tijd een beleidswitboek verwacht te presenteren, waarin de herstructurering en de innovatie van het onderwijsstelsel zal worden aangegeven.35 Opmerkelijk is dat binnen het Speciaal Onderwijs er nauwelijks sprake is van innovatie en herstructurering. 2.3.2 Het Ontwikkelingsplan 2012 - 2016 In het ontwikkelingsplan 2012 – 2016 is aangegeven dat de projecten voor onderwijsintegratie, die zich richt op kinderen en jongeren (4 t/m 18 jaar) met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of met autisme, die gebruik (willen) maken van regulier of speciaal onderwijs, daadkrachtig voortgezet moeten worden. Door de facilitering van test- en trainingsfaciliteiten bij het Revalidatiecentrum en de kennis van de Onderwijsspecialisten - kan op een eerder tijdstip de ontwikkeling van het kind in de gaten worden gehouden. Wanneer de mens met een beperking bij een coaching traject op weg naar werk of verdere maatschappelijke integratie wordt betrokken, blijken allereerst vaak leemten te zijn in de basisvorming. Dit schept de behoefte aan aanvullende – vaak op maat gesneden – opleidingen. De behoefte aan dergelijke training moet worden geïnventariseerd en met het reguliere en het speciaal onderwijs moet worden bezien hoe dergelijke trainingen periodiek kunnen worden opgezet. Behalve deze op het individu met een 35 Regeringsverklaring 2010 – 2015 kruispunt; pagina 12 28 beperking gerichte scholing, zijn er ook cursussen voor de introductie van de Rights Based Approach, noodzakelijk voor beleidsmakers, opvoeders en begeleiders.36 2.3.3 Het Integraal beleidsplan voor kinderen en adolescenten Het plan is ook bekend als het actie programma 2012-2016 en samengesteld door de Presidentiële Werkgroep Integraal Kinder- en Jeugdbeleid. De werkgroep werd op 6 mei 2011 geïnstalleerd door de President van de Republiek Suriname met als taken: het formuleren van een integraal beleid ten behoeve van kind en jeugd, het concipiëren van een actieplan, het monitoren van de implementatie van het beleidsplan en het adviseren van de President van de Republiek Suriname met betrekking tot noodzakelijke interventies voor wat betreft de uitvoering. De zittingsduur van de werkgroep is drie jaar. Er is weinig informatie over kinderen in kwetsbare omstandigheden, en bestaande data zijn vaak niet goed beschikbaar voor degenen die met deze groep kinderen te maken hebben. Kinderen met een beperking worden nog teveel afzijdig gehouden, terwijl een integratie in het onderwijsproces voor kinderen die mee kunnen op school juist aan te bevelen is, maar scholen zijn niet in staat kinderen met een beperking te accommoderen. Voor kinderen die wel speciale hulp en begeleiding nodig hebben, ontbreken goede en voldoende opvangmogelijkheden, vooral voor kinderen met een (ernstige) lichamelijke en/of geestelijke beperking. Bovendien zijn er geen stappen ondernomen om de CRPD te ratificeren. Echter is van de uitvoering niets terecht gekomen. In art. 17 van het staatsbesluit Taakomschrijving Departementen van Bestuur is de taakstelling van het ministerie van SoZaVo opgenomen. In deze gaat het onder andere om de zorg voor het algemeen welzijn, in het bijzonder de sociale en maatschappelijke zorg voor bejaarden, mensen met een beperking en de jeugd. Om haar taakstelling verder te kunnen vervullen inzake de jeugd en kinderen met een beperking heeft het ministerie van SoZaVo het BRvK als werkarm. In opdracht van dit ministerie is het Kinderactieplan 2009 – 2013 geformuleerd, waarbij diverse beleidsgebieden zijn opgenomen zoals mensen met een beperking. 36 Ontwikkelingsplan 2012 – 2016 Suriname in Transformatie 29 2.3.4 Kinderactieplan kinderen 2009 - 2013 In het Kinderactieplan kinderen 2009 – 2013 is er een aandachtsgebied mensen met een beperking opgenomen met het doel versterken van de rechten van kinderen met een beperking ondermeer door het bieden van meer programma’s en diensten. Het niet vroegtijdig signaleren van beperkingen bij kinderen en het niet beschikbaar zijn van noodzakelijke programma’s en diensten om kinderen met een beperking de gepaste begeleiding te geven zijn zaken die de situatie van deze kinderen negatief beïnvloeden. Ook het ontbreken van gepaste wetgeving in het bijzonder betreffende het speciaal (vervolg) onderwijs en het niet getraind zijn van de bevoegde, maar niet bekwame docenten die werken met deze groep van kinderen leiden er toe dat de bescherming van deze groep van kinderen tekort schiet.37 Wat betreft het speciaal onderwijs geeft de volgende grafiek een overzicht van het aantal pupillen, leerkrachten en scholen over vijf schooljaren beginnend bij het schooljaar 2002/2003. Grafiek 1: leerlingen, leerkrachten en scholen Speciaal Onderwijs van 2002/2003 – 2006 – 2007 Uit de grafiek is af te leiden dat in de periode 2002 Aantal leerlingen, leerkrachten en scholen van het Speciaal Onderw ijs van 2002/2003 -2006/2007 – 2005 waren er ongeveer 200 leerkrachten in het Aantallen 1200 1000 Speciaal Onderwijs. Dit geld eveneens voor het 800 jaar 2006 – 2007. Verder is af te lezen dat in de periode 2002 – 2003 ongeveer 1000 leerlingen 600 400 waren ingeschreven in het Speciaal Onderwijs. 200 Daarnaast was er een afname aan docenten van 0 20022003 20032004 20042005 School jaren 20052006 20062007 Pupillen Leerkrach ten Scholen ongeveer 300 docenten in de periode 2006 – 2007. Bron: Kinderactieplan 2009 – 2013 Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling, afdeling Onderzoek en Planning 37 Actieplan 2009 – 2013 van het ministerie van SoZaVo 30 De aanbevelingen van de VN: De aanbevelingen die zijn opgenomen in het kinderactieplan 2009 – 2013 vloeien voort uit de aanbevelingen van de VN kinderrechtencomite in 2007. Deze zijn:  Programma’s te ontwikkelen om beperkingen bij kinderen vroegtijdig te signaleren;  Het creëren van alternatieven van het institutionaliseren van kinderen met beperkingen;  Het instellen van programma’s voor speciaal onderwijs en het aanmoedigen van hun integratie in de samenleving;  Bewustwording campagnes voor de samenleving over de rechten en speciale behoeften van kinderen met een beperking en geestelijke gezondheidsproblemen;  Ondertekenen en ratificeren van de CRPD alsook de optionele protocollen;  Aanname van de concept wet op speciaal onderwijs voor het garanderen van de rechten van kinderen met een beperking;  Programma’s en diensten bieden voor alle kinderen met een beperking;  Trainingen voor professionals die werken met kinderen met een beperking. Volgens Sariredjo heeft de Staat Suriname het tweede landenrapport in 2007 verdedigd. De aanbevelingen van de VN zijn door de consultant mw. Mr. Geerlings – Headley verwerkt in het Kinderactieplan 2009 – 2013. Volgens de hoofdbeleidsmedewerker moesten tien ministeries zorgen voor de implementatie van twaalf thema’s. Daarbij is er een monitoringsorgaan in het leven geroepen: Monitoringsmechanisme bij de Uitvoering en Implementatie uitvoering Kinderrechtenbeleid waarbij de focal points van de ministeries moesten monitoren en rapporteren aan het uitvoeringsorgaan. In 2014 is er een aanvang gemaakt met de evaluatie van het actieplan, maar de evaluatie is nog niet afgerond door Symbiont, de consultant. Intussen is er in 2013 een aanvang gemaakt met het opstellen van het derde en vierde landenrapport in combinatie omdat de Staat Suriname achter was met rapportage.38 Het Onderdirectoraat Kategoriaal Maatschappelijk Werk (ODKMW) van het ministerie van Sociale Zaken en Volkshuisvesting (SoZaVo) is het hart van het beleid van mensen met een beperking. Tevens is vanuit het SoZaVo een commissie ingesteld om invulling te geven aan het 38Interview met Hoofdbeleidsmedewerker BRvK, Mr. B. Sariredjo op 25 juni 2015 31 beleid inzake mensen met een beperking in 2005. In het volgende paragraaf zullen enkele formele instituten inzake mensen met een beperking worden belicht. 2.4 Enkele formele instituten inzake mensen met een beperking Zoals eerder aangeven is in art. 17 van het staatsbesluit Taakomschrijving Departementen van Bestuur is de taakstelling van het ministerie van SoZaVo opgenomen, waarbij onder andere het beleid voor mensen met een beperking centraal staat. Om het beleid inzake mensen met een beperking voort te zetten zijn enkele formele instituten ingesteld. 2.4.1 Commissie beleid mensen met een beperking De Commissie “Beleid mensen met een beperking” werd per ministeriële beschikking van 31 januari 2005, SZ. NO 205/05 voor de duur van zes maanden ingesteld. Daarna is de commissie een aantal keren verlengd. De reden van de benoeming van deze Commissie is het coördineren van het beleid in afwachting voor de benoeming van een Diensthoofd Gehandicapten Zorg. In het jaarevaluatie 2011 van de Commissie beleid mensen met een beperking over de periode mei 2012 is opgenomen het stimuleren en ondersteunen van de toegang van het reguliere onderwijs en de algemene en beroepsvormende educatie. Er zijn mogelijkheden voor vervolgonderwijs aan mensen met een visuele beperking via Nationale Stichting voor Blinden en Slechtzienden in Suriname (NSBS) gecreëerd. Bovendien is gedurende deze periode de opleiding Remedial teacher IOL in gang gebracht waarvan de eerste groep reeds heeft afgerond. Deze opleiding is door de interventie van de directeur van het MINOWC, de heer Peneux, veranderd in opleiding speciaal onderwijs in 2015. In 2007 is de opleiding speciaal onderwijs van start gegaan met toestemming van het MINOWC te IOL39. Er een Raadsvoorstel voorbereid ter her instelling van de commissie over de periode juni 2015 – juni 2016 met als voorzitter Ashwin Chitanie BBA. 39 Interview met de Richtingscoördinator van de Opleiding speciaal onderwijs op 3 juni 2015 32 Deze commissie zal zich inzetten voor onder andere:  de goedkeuring van de Wet “Convention on the Rights of Persons with Disabilities (CRPD)  het finaliseren van de concept wet “Voorzieningen Mensen met een Beperking”  het opstellen van een (concept) integrale beleidsnota met uitvoeringsplan ten behoeve van mensen met een beperking 2015 – 2020, aansluitend op het Verdrag inzake Mensen met een Beperking. 2.4.2 Nationale Adviesraad Gehandicaptenbeleid Volgens mevrouw Mack Nack is het jaar 1981 uitgeroepen tot het jaar van de mensen met een beperking, waarna de NARG is opgericht. Dit orgaan heeft vooral adviezen gegeven ten aanzien van het beleid, alhoewel weinig ervan overgenomen is. In 2005 heeft de NARG het beleidsdocument Mensen met een handicap geschreven, vanwege de internationale bewegingen. Vermeldenswaard is dat vanuit de VN de rechten van mensen met een beperking niet stil ligt. Dat is de reden geweest dat het betreffende beleidsdocument tot stand kwam enerzijds en anderzijds werd de noodzaak erkend voor het bieden van gelijke kansen aan mensen met een beperking.40 Momenteel staat de NARG stil vanwege de politiek volgens Mack Nack. Dit resulteert in het ontstaat van een hiaat in het contact tussen het bedrijfsleven en de overheid, waardoor het beleid inzake mensen met een beperking verder stagneert. Uit het bovenstaande blijkt dat er in diverse beleidsnota’s de erkenning van het onderwijs voor mensen met een beperking is opgenomen en dat het BSO onderwijs verzorgt aan kinderen met een motorische, lichamelijke en geestelijke beperking. De begrippen handicap en beperking worden door elkaar gehaald. Daarom zal er in het volgende paragraaf een erkende definitie door het Wereldgezondheidsorganisatie gegeven worden van onder andere deze begrippen. 40 Interview met Dr. Mack Nack – van Katts op 14 mei 2015 33 2.5 Definitie van handicap, beperking en participatiestoornis De bewoording over mensen met een beperking is in de loop der tijd veranderd. De verandering van deze bewoordingen heeft te maken met de wijze waarop de samenleving tegen mensen met een beperking aankijkt. Een aantal jaren geleden werd er meer over een lichamelijke of verstandelijke handicap gesproken, terwijl er tegenwoordig juist meer over een lichamelijke of verstandelijke beperking wordt gesproken. In het IVRK en CRPD is echter de term handicap gehandhaafd. De Wereldgezondheidsorganisatie heeft handicaps ingedeeld naar niveau van ernst: een stoornis, een beperking en een handicap. De ernst ligt vooral in de beleving van een persoon. Kort gezegd: een stoornis is een lichamelijke afwijking. Als een persoon door een stoornis iets niet kan, wordt het een beperking en de beperking wordt een handicap als het een bepaalde rolvervulling in het leven onmogelijk maakt.41 2.5.1 Afwijking Stoornissen, beperkingen en handicaps hebben allemaal te maken met één of meerdere afwijkingen. Daarom is het belangrijk om te weten wat een afwijking precies inhoudt. Bij een afwijking wordt er onderscheid gemaakt tussen een aangeboren afwijking en een niet aangeboren afwijking. Een aangeboren afwijking ontstaat voor de geboorte en een niet aangeboren afwijking ontstaat na de geboorte. Een niet aangeboren afwijking kan ontstaan als gevolg van bijvoorbeeld een ziekte of een ongeluk.42 2.5.2 Stoornis Aangezien in het vorig paragraaf de definitie van het begrip afwijking is weergegeven, zal in deze paragraaf de definitie van het begrip stoornis centraal staan. Een stoornis is een defect of het ontbreken van een orgaanfunctie of orgaan. 41 http://mens-en-samenleving.infonu.nl/pedagogiek/84742-het-verschil-tussen-een-stoornis-beperking-en-een-handicap.html opgehaald op 23 april 2015 42 http://mens-en-samenleving.infonu.nl/pedagogiek/84742-het-verschil-tussen-een-stoornis-beperking-en-een-handicap.html opgehaald op 23 april 2015 34 Dit kan zijn op het gebied van:  cognitie;  zintuigen;  taal;  organen;  ledematen. Een stoornis is dus een afwijking op orgaanniveau. Een stoornis is altijd objectief: het kan vastgesteld worden door een arts of psycholoog. 2.5.3 Beperking Nadat in de vorige paragraven de begrippen afwijking en stoornis gedefinieerd zijn, zal in deze paragraaf het begrip beperking worden uitgelegd. Een beperking kan het gevolg zijn van een stoornis. Een beperking is de vermindering van mogelijkheden ten aanzien van gedrag of activiteiten. Als je spreekt van een beperking, kan dit zijn op het gebied van:  communicatie;  verzorging;  lichaamsbeweging;  vaardigheden;  gedrag. Een beperking wordt dus “beperking” genoemd als er beperkingen zijn bij het verrichten van bepaalde activiteiten. De meeste activiteiten zijn dan nog wel te verrichten als het op een aangepaste manier kan. In de zorg wordt er vaak gekeken naar wat een persoon wél kan en niet naar wat hij of zij niet kan. Daarom wordt er in de zorg bijna altijd gesproken over een beperking. 2.5.4 Handicap Een handicap is een participatieprobleem. Het is een belemmering in het sociaal-maatschappelijk functioneren. Bij een handicap gaat het om de beleving van de beperkte persoon. Een handicap is daarom dus subjectief, want de persoon die van een handicap spreekt, vindt zelf dat betrokkene een handicap heeft. Betrokkene vindt belemmeringen in het behalen van de doelen die hij of 35 belangrijk zijn te realiseren. Betrokkene heeft dan het gevoel niet (goed) te kunnen participeren in de samenleving. Participatieproblemen kunnen zich voordoen op het gebied van:  scholing;  arbeid;  het sociale leven;  vrijetijdsbesteding43 43 http://mens-en-samenleving.infonu.nl/pedagogiek/84742-het-verschil-tussen-een-stoornis-beperking-en-een-handicap.html opgehaald op 23 april 2015 36 3 Implementatie van het Kinderrechten verdrag voor kinderen met een beperking In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de implementatie van het IVRK. In paragraaf 3.1 zal de school en de doelgroep worden belicht, waarna in het volgend paragraaf knelpunten in de praktijk aan de orde komen. Bovendien zal in paragraaf 3.3 de plaatsing van kinderen met een beperking in het Speciaal Onderwijs centraal staan. 3.1 Enkele BSO – scholen in Suriname Naast het regulier onderwijs is er speciaal onderwijs in Suriname. In onderstaand tabel is af te lezen welk school aan de orde komt en om welk doelgroep quasi quo aard der beperking het gaat. Tabel 2: De School en de doelgroep quasi quo aard der beperking44 School Doelgroep/aard der beperking Mytyl kinderen met een verstandelijke beperking en/of kinderen met een lichamelijke beperking. Louis Braille mensen met een visuele beperking Jules Fernandes Moeilijk Lerende Kinderen Grietjebie school voor Zeer Moeilijk Lerende Kinderen Op de Jules Fernandes school worden kinderen ook geplaatst vanwege verwaarlozing. In een klas zijn er vijf of zes verschillende niveaus. Omdat de leerkracht individueel les moet geven, zijn er maximaal tien kinderen in een klas. Met de kinderen die een visuele beperking hebben, is er geen doorstromingsprobleem omdat de kinderen specifiek onderwijs krijgen en vervolg onderwijs is ook mogelijk voor deze doelgroep omdat het les materiaal wordt omgezet in braille.45 44 Interview met de Directrice van de Jules Fernandesschool, mw. Habiboelah op 20 mei 2015; interview met de Directrice van de Grietjebie school, mw. Crawford op 20 mei 2015 en interview met de Directrice van de Louis Braille school, mw. Tjon A Njoek op 27 mei 2015 45 Interview met het Hoofd van het BSO, mw. G. Hew A Kee op 28 april 2015 37 3.2 Knelpunten in de praktijk De kinderen met een verstandelijke beperking hebben na het VSO geen studiemogelijkheden meer. Betrokkenen worden getraind in een vak zodat ze in hun onderhoud kunnen voorzien. Vervolg onderwijs is beperkt. De leerkrachten zijn niet getraind om met de kinderen met een beperking om te gaan. Bovendien vallen de kinderen met een verstandelijke beperking definitief uit het regulier onderwijs. In vergelijking met mensen die een lichamelijke beperking hebben, gaat het onderwijstraject makkelijker dan mensen die een verstandelijke beperking hebben. Van belang is dat het MINOWC de noodzaak inziet van het speciaal onderwijs volgens Hew A Kee. Bovendien geeft Hew A Kee aan dat het Speciaal Onderwijs wettelijk tot heden niet bestaat, omdat de wet op Speciaal Onderwijs nog niet is aangenomen door de wetgever. Elke minister die aankomt, dient het weer in met de wijzigingen, maar daarna gebeurd er niets. Het BSO valt officieel nog onder het regulier onderwijs. Dat is de reden dat er op de BSO – scholen gebruik wordt gemaakt van literatuur uit het regulier onderwijs, maar aangepast aan het kind. Een curriculum ten behoeve van het speciaal onderwijs ontbreekt. Als het recht op onderwijs in het algemeen moet worden genomen dan is de drempel verlaagd door de regering, aangezien schoolgeld is afgeschaft. Hierdoor is er wel invulling gegeven aan het recht op toegang tot gratis onderwijs voor de basisschool conform het IVRK, echter als het gaat om de Louis Braille school dan wordt er geen rekening gehouden met kinderen met een beperking. De nieuwe onderwijsmethode sluit niet aan op de kinderen en de manier hoe betrokkenen leren. Als het kind (weer) gereed is, plaatst de school in overleg met de ouders, het kind in het regulier onderwijs.46 Gebleken is dat er scholen zijn die gericht zijn in het speciaal onderwijs in Paramaribo en Nickerie. De overige districten zijn verstoken van het speciaal onderwijs, hetgeen betekent dat kinderen die het speciaal onderwijs moeten genieten in de overige districten worden gediscrimineerd. De kinderen in de overige districten, die het speciaal onderwijs moeten genieten, kunnen hun recht op onderwijs niet beleven: een ernstige inbreuk op art. 39 van de GW en het gelijkheidsbeginsel. 46 Interview met de Directrice van de Louis Braille school, mw. Tjon A Njoek op 27 mei 2015, 38 3.3 Plaatsing van kinderen met een beperking in het Speciaal Onderwijs De kinderen gaan eerst naar het regulier onderwijs en als er kinderen zijn die ongeveer twee tot drie keer zijn blijven zitten dan worden de kinderen getest bij het MOB. De ouders willen vaak genoeg niet accepteren dat het kind een beperking heeft en naar het speciaal onderwijs moet. Het kind komt dan laat in het speciaal onderwijs aan om aan het begin te starten omdat het kind een achterstand heeft opgelopen. Het kind is ongeveer acht jaar bij aanvang met het speciaal onderwijs. Volgens het Hoofd van het BSO moet er gewerkt worden aan de bewustwording van de ouders dat de ouders weten dat kinderen met een beperking recht hebben op aangepast onderwijs. Ook de kinderen moeten zodanig geschoold worden in de denkwijze dat er onderling hulp wordt geboden. Dit is een aanzet dat kinderen elkaar accepteren, waarbij het hebben van een beperking geen rol speelt.47 Kinderen die alleen een lichamelijke beperking hebben, passen niet in het speciaal onderwijs. In de praktijk valt op dat zowel de scholen voor het regulier onderwijs als de scholen voor het speciaal onderwijs niet rolstoel toegankelijk zijn. De kinderen met een lichamelijke beperking, die het speciaal onderwijs genieten, kunnen gaan naar het voortgezet onderwijs. De kinderen die na het VSO het niveau van de vijfde klas hebben of hoger, die gaan naar LBO, maar de kinderen die het niveau van de vierde klas en naar beneden hebben, moeten gaan werken. Het BSO is onderverdeeld in lager en voortgezet onderwijs. Er zijn kinderen in het speciaal onderwijs die niet in het betreffende onderwijssysteem horen te zijn. Doordat er kinderen zijn die wegens leeftijd overgaan in het regulier onderwijs, komen de kinderen terecht bij het speciaal onderwijs, terwijl die kinderen niet eens een beperking hoeven te hebben. Het gaat slechts om een achterstand in een vak of vakken waaraan niet is gewerkt. De leerkrachten van het BSO zijn niet getraind om die achterstanden weg te werken, waardoor het kind niet terug kan naar het regulier onderwijs. Bovendien geeft Hew A Kee aan dat er op het onderwijsniveau niets is gedaan is, ondanks de Staat Suriname de Salamanca Declaration, de Dakar Declaration, het IVRK en het verdrag inzake personen met een beperking heeft getekend in respectievelijk 1994, 2000 en 2007. De Staat Suriname heeft het IVRK geratificeerd, maar ondanks de ratificatie is er geen invulling gegeven aan het onderwijsbeleid inzake mensen met een beperking. 47 Interview met de heer Rus op 20 mei 2015 39 Doordat niet alle scholen beschikken over een maatschappelijk werker, wordt het kind doorverwezen naar het MOB en vandaaruit gaat het kind naar een school van het speciaal onderwijs. Enkele scholen hebben een zorg coördinator. Suriname heeft de Salamanca Declaration getekend in 199448. Opvallend is dat Suriname een bureau voor speciaal onderwijs heeft vanaf 1986, maar de wet op speciaal onderwijs is tot op heden niet aangenomen. Vermeldenswaard is dat het concept al ettelijke malen is aangepast, echter is de wet anno 2015 nog steeds niet aangenomen. Juridisch betekent dit dat het bureau speciaal onderwijs nog geen fundering heeft en dus nergens haar stem kan laten horen. Binnen het onderwijs zijn twee bureaus formeel ingesteld: het Pedologisch Instituut en het Inspectie apparaat.49 De taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van het inspectie apparaat zijn vastgelegd in de ministeriele beschikking van 22 maart 1982 no. 454.50 Als onderdeel van het MINOWC biedt het Pedologisch Instituut onder andere op basis van de hulpvraag van deskundigen in het Basis Speciaal Onderwijs observatie, diagnostiek, begeleiding en kennisoverdracht van uit een multidisciplinair team. Het accent van de begeleiding ligt op preventie om uitval van leerlingen in het onderwijssysteem zoveel mogelijk te beperken. Het streven naar optimale participatie van het individu in de samenleving staat centraal.51 Een bureau moet altijd een grondslag hebben voor haar oprichting en voortbestaan omdat het bureau deel uitmaakt van de overheid en de burger moet in het kader van rechtszekerheid het handelen van de overheid kunnen voorspellen. Betrokkene moet weten wat mag en wat de overheid moet doen om rechtszekerheid te geven en informatie te geven. En als fundering niet aanwezig is, kan dat resulteren in weigering van de erkenning. Als wetgeving er is, wordt handelen van het bestuur voorspelbaar gemaakt en als het curriculum in de wet wordt meegenomen kunnen docenten gericht getraind worden. De classificatie van de aard der beperking is belangrijk volgens mw. Nesty. Mevrouw Mack Nack heeft ook zitting gehad in de Commissie Beleid Mensen met een Beperking en volgens betrokkene is er heel weinig uitgevoerd als het laatste evaluatie jaar (2011) onder de 48 Naar een curriculum voor voortgezet speciaal onderwijs: Opvattingen van leerkrachten, leerlingen, ouders en stakeholders VSO September 2011 49 Interview met voormalig lid van de NARG, Mw. P. Nesty op 14 mei 2015 50 Beschikking van het MINOWC van 22 maart 1982 no. 454 51 Interview met Mw. Lamsberg – Macnack Ch. op 24 juni 2015 40 loep wordt genomen. Een voornaamste knelpunt ten aanzien van het beleid inzake mensen met een beperking heeft te maken met een gebrek aan samenwerking tussen bijvoorbeeld SoZaVo (beleid mensen met een beperking), MINOWC (speciaal onderwijs) en OW (aangepaste gebouwen). Bovendien heeft de Staat Suriname het IVRK getekend en geratificeerd. Dat wil zeggen dat de Staat Suriname verplicht is ervoor zorg te dragen dat elk kind met een beperking speciaal onderwijs kan genieten. Bovendien heeft Suriname de “Dakar Declaration” en het EFA getekend dat wil dus zeggen dat alle kinderen afhankelijk van hun niveau onderwijs moeten kunnen genieten. Daarnaast de Millennium Development Goals, waarbij, is opgenomen in het tweede Millennium Development Goal dat alle kinderen recht hebben op onderwijs ongeacht de aard der beperking. Daarnaast heeft de Staat Suriname de CRPD ondertekend in 2007. Artikel 24 van het CRPD geeft aan dat de Staten die partij zijn erkennen het recht van personen met een beperking op onderwijs en dat de beleving van het recht zonder discriminatie en op basis van gelijke kansen te verwezenlijken, moeten Staten waarborgen die Partij zijn een inclusief onderwijssysteem op alle niveaus en voorzieningen voor een leven lang leren te bewerkstelligen. Gelijke rechten betekent nog niet het hebben van gelijke kansen. Volgens Mack Nack moet elke school toegankelijk zijn voor kinderen met een beperking ongeacht de aard van de beperking van het kind en de voorzieningen er zijn en het aanbod van onderwijs moet aangepast zijn aan het niveau van en gebaseerd zijn op de mogelijkheden van de kinderen. Van belang is dat elk kind de kans krijgt het talent te ontplooien, maar in het onderwijs zijn er weinig leerkrachten die specifiek zijn opgeleid voor kinderen met een beperking. In Suriname zijn de leerkrachten opgeleid om een bepaald leermethode toe te passen. Er is een nationale leermethode ontwikkeld en de inspectie ziet erop toe dat er in een bepaald periode een bepaald deel van de leerstof hebt behandeld, maar deze methode is niet aangepast aan kinderen met een verstandelijke beperking. De betreffende leerkracht moet creatief zijn en nagaan wat het niveau van het kind is en wat de volgende stap is een hoe het kind de volgende stap kan aanleren. En deze analyse kunnen de leerkrachten niet maken. 41 Vanuit het speciaal onderwijs is er enige doorstroming naar het regulier onderwijs. Kinderen van de Louis Braille School kunnen naar de MULO hetzij met aangepaste begeleiding. Een knelpunt naar de verdere doorstroming is dat de scholen in het regulier niet rolstoeltoegankelijk zijn en dat de docenten niet zijn opgeleid om met kinderen met een beperking om te gaan. 42 Conclusie Aan de hand van de bestudering van literatuur en analyse van de huidige situatie is de volgende conclusie geformuleerd: In 2014 heeft het MINOWC toestemming gegeven voor het opstarten van de opleiding speciaal onderwijs op het Instituut voor de Opleiding van Leraren (IOL) om competente leerkrachten te hebben in het BSO. Bovendien zijn er 39 Zorg coördinatoren benoemd, die als maatschappelijk werker functioneren op de scholen. Suriname heeft het IVRK ondertekend op 26 januari 1990 en geratificeerd op 1 maart 1993. Daarnaast heeft de Staat Suriname de Salamanca Declaration, de Dakar Declaration ondertekend. In 1994 respectievelijk 2000. Daarnaast is de Staat Suriname partij bij de Millennium Development Goals, waarin ook het recht op onderwijs erkent wordt. Bovendien heeft de Staat Suriname het verdrag inzake personen met een beperking getekend op 30 maart 2007, maar niet geratificeerd. Door de ondertekening en ratificatie van het IVRK is de Staat Suriname verplicht wetgeving te slaan die in het IVRK voorkomen, dus ook het recht op speciaal onderwijs voor kinderen met een beperking. Gebleken is dat de Staat Suriname de verplichtingen aan haar opgelegd in bovengenoemde documenten niet voldoende nagekomen is. Er zijn diverse commissies benoemd en beleidsplannen geschreven, maar heet praktisch resultaat ontbreekt. Daarnaast investeert de Staat Suriname weinig in onderwijsprogramma’s voor kinderen met een beperking. Kennelijk wordt het investeren in mensen met een beperking als een verliespost gezien. Daarnaast is het beleid inzake het speciaal onderwijs niet gedefinieerd. Er is geen plan, geen visie en er wordt gewerkt op basis van het blussen van brandjes. De mensen met een beperking raken daardoor systematisch in een vergeethoek. Bovendien is er geen wetgeving inzake het speciaal onderwijs, terwijl wetgeving rechtszekerheid waarborgt. Daarnaast is er geen definitieve curriculum voor de scholen van het BSO. Daarnaast zijn er kinderen geplaatst op het BSO, die niet in het systeem horen. Doordat er landelijk geen zorg coördinatoren zijn in het regulier en speciaal onderwijs, wordt het kind doorverwezen naar het MOB en vandaaruit gaat het kind naar een school van het speciaal onderwijs. Daarnaast zijn de scholen in het regulier en speciaal onderwijs niet rolstoeltoegankelijk. Daardoor ontstaan er 43 handicaps en participatiestoornissen, waardoor het kind met een beperking niet de kans krijgt ontplooiingskansen te benutten. In verschillende beleidsdocumenten waaronder het ontwikkelingsplan 2012 – 2016 en het kinderactieplan 2009 – 2013 van het ministerie van SoZaVo wordt de noodzaak erkend van het speciaal onderwijs voor kinderen met een beperking, waarbij steeds de nadruk wordt gelegd op gelijke kansen en gelijke rechten, maar de praktijk laat zien dat gelijke rechten hebben niet automatisch betekent het hebben van gelijke kansen. Uit het bovenstaande blijkt dat de Staat Suriname heeft het kinderrechtenverdrag onvoldoende geïmplementeerd heeft inzake het onderwijs van kinderen met een beperking. 44 Aanbevelingen Op grond van de vele documenten die bestudeerd zijn en de praktijksituatie met betrekking tot het onderwijs voor kinderen met een beperking die in deze thesis zijn verwerkt, rekening houdend met de aanbevelingen van de VN, worden de volgende aanbevelingen gedaan:  Classificatie van de aard van de beperking door de ministeries van SoZaVo en Volksgezondheid. Deze classificatie moet bij wet worden vastgesteld om eenduidigheid te hebben in onder andere de medische en onderwijs wereld over de aard der beperking. Op deze manier komt het kind op de juiste onderwijsinstituut terecht.  Naast het reguliere kerncurriculum moet aandacht worden besteed aan praktische beroepsvoorbereidende activiteiten waardoor leerlingen voorbereid worden op de arbeidsmarkt.  De leerkrachten moeten op basis van deze wet in staat zijn om gedifferentieerd te kunnen doceren.  Ook moet in deze wet de rolstoeltoegankelijkheid van alle scholen worden opgenomen.  Geschikt les- en leermateriaal voor de verschillende groepen leerlingen in het speciaal onderwijs.  alle scholen moeten zodanig worden ingericht dat er lokalen ter beschikking worden gesteld voor speciaal onderwijs.  Het doen opnemen van de wet op speciaal onderwijs 1986 in het onderwijswetgeving met het huidig curricula dat is opgesteld door de schoolhoofden mits het huidig curricula opgesteld door de docenten aan evaluatie en bijsturing wordt onderworpen door nationale en internationale onderwijsdeskundigen.  Definiëren van kwetsbare groepen bij wet. Op deze manier heeft de Staat Suriname specifieke wetgeving over kwetsbare groepen en kunnen deze groepen bij wet beschermd Bovendien kan er op basis van deze definiëring beleid worden uitgestippeld en kunnen de kwetsbare groepen, waaronder mensen met een beperking, de mensenrechten beleven.  Het rolstoeltoegankelijk maken van alle onderwijsinstituten in Suriname. 45  Onderwijs en training in inclusief onderwijs voor alle leraren. Dit houdt in dat alle leraren tijdens hun opleiding in een inclusieve onderwijssetting moeten werken en later in hun carrière toegang moeten hebben tot bijscholing om hun kennis en vaardigheden verder te ontwikkelen en om de ervaring in een inclusieve omgeving te vergroten.  Afstemming van het overheidsbeleid inzake mensen met een beperking en het particulier initiatief, zodat er een overlegstructuur is.  Landelijk moeten er zorg coördinatoren benoemd worden voor het regulier en speciaal onderwijs. De zorg coördinator functioneert als maatschappelijk werker. Doordat er landelijk geen zorg coördinatoren benoemd zijn, moet de docent functioneren als maatschappelijk werker op de school waar er geen zorg coördinator is.  Voor de inschrijving van een kind moet er een intake gesprek plaatsvinden tussen maatschappelijk werker (zorg coördinator) en de ouders, waarbij de ouders een medisch rapport van het kind, opgesteld door de specialist, waarna er nagegaan kan worden of het kind in het regulier onderwijs thuis hoort of niet. De specialist moet het kind zodanig observeren dat er gekeken wordt naar de groei van het kind en ontwikkelingsachterstanden. Als het kind is ingeschreven, kan de zorg coördinator met de docent nagaan hoe het kind zich gedraagt voor twee tot drie weken.  Op zeer kort termijn het instellen van een kinderombudsinstituut als onafhankelijk orgaan die toezicht houdt op de overheid en non gouvernementele organisaties inzake de implementatie en naleving van de bepalingen van het IVRK zoals aangegeven in de artikelen 4 en 42 van het IVRK.52  De Staat Suriname is een jonge natie; wil de Staat Suriname een goede beurt maken op het gebied van onderwijs voor kinderen met een beperking, moet zij niet schromen om deskundigheid inzake onderwijs voor kinderen met een beperking buiten haar grenzen te zoeken. Als de Staat Suriname samenwerkingsprogramma’s heeft op het gebied van onder andere handel en het uitwisselen van cultuur, moet de internationale samenwerking worden uitgebouwd naar het speciaal onderwijs voor kinderen met een beperking. 52 Een onderzoek naar de noodzaak van een kinderombudsinstituut in Suriname, Raghoenandan Viresh, juni 2015 46 Bronvermelding Geraadpleegde boeken:  Encyclopedie van de rechtswetenschap van Prof. Mr. H. Franken; Negende druk;  Asser, Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht, Personen en Familierecht, 1992;  Surinaams Bestuursrecht Mr. Dr. M.R. Hoever – Venoaks en Prof. Mr. L.J.A. Damen; 2003  Internationaal publiekrecht in vogelvlucht van Prof. Mr. P. H. Kooijmans; Tiende druk;  De rechten van de mens, universaliteit in de praktijk, Beahr P. R., 1998  Handboek Internationaal Jeugdrecht: Een toelichting voor rechtspraktijk en jeugdbeleid op het IVRK en andere internationale regelgeving over de rechtspositie van minderjarigen, Stan Meuwese, Mirjam Blaak en Marjorie Kaandorp, 2005 Geraadpleegde wetgeving:  Grondwet van de Republiek Suriname S.B. 1992 no.38  Wet van 28 december 1859 GB 1860 No.4  Arbeidswet 1963 G.B. 1963 no. 163  Zeevisserijwet1980  Leerplichtwet  Dienstplichtwet  Beschikking van het MINOWC van 22 maart 1982 no. 454 Geraadpleegde verdragen:  Verdrag inzake de rechten van personen met een beperking 2008  Internationaal Verdrag Inzake Rechten van het Kind 1990  Verdragenverdrag 1969 47 Geraadpleegde verklaringen:  Verklaring van de Rechten van het Kind 1959  Salamanca Declaration 1994  Meeting Basic Learning Needs: A Vision for the 1990s World Conference on Education For All, Jomtien  Dakar Framework For Action, education for all: meeting our collective commitments 2000 Geraadpleegde websites:  http://www.kinderrechten.nl/p/19/151/kinderrechten opgehaald op 21 april 2015  http://vives-vzw.be/kinderrechten-pijler opgehaald op 21 april 2015  http://www.mensenrechten.nl/dossier/nederland-en-het-verdrag-inzake-de-rechten-vanpersonen-met-een-handicap opgehaald op 21 april 2015  http://www.unescobkk.org/education/inclusive-education/what-is-inclusiveeducation/background/ opgehaald op 22 april 2015  http://mens-en-samenleving.infonu.nl/pedagogiek/84742-het-verschil-tussen-eenstoornis-beperking-en-een-handicap.html opgehaald op 23 april 2015 Interviews:  Interview Wnd. Hoofd BSO mw. G. Hew A Kee B.sc op 28 april 2015  Interview met voormalig lid van de NARG, Mw. P. Nesty op 14 mei 2015  Interview met de Directrice van de Grietjebie school, mw. Crawford op 20 mei 2015  Interview met Dr. Mack Nack – van Katts op 14 mei 2015  Interview met de Directrice van de Jules Fernandesschool, mw. Habiboelah op 20 mei 2015  Interview met de heer Rus op 20 mei 2015  Interview met de Directrice van de Louis Braille school, mw. Tjon A Njoek op 27 mei 2015  Interview met de Richtingscoördinator van de Opleiding speciaal onderwijs op 3 juni 2015  Interview met Mw. Lamsberg – Macnack Ch. op 24 juni 2015  Interview met Hoofdbeleidsmedewerker BRvK, Mr. B. Sariredjo op 25 juni 2015 48 Overig:  Advies over de specifieke bepalingen met betrekking tot onderwijs in het VN-Verdrag van 13 december 2006 inzake de Rechten van personen met een beperking: Steunpunt Recht en onderwijs 2009  Een onderzoek naar de noodzaak van een kinderombudsinstituut in Suriname, Raghoenandan Viresh, juni 2015  De monitoring van de implementatie van het VN verdrag inzake de rechten van het kind in Suriname, Plein Saskia, augustus 2006  Lansheuvel, november 2000  De kennis en de beleving van kinderrechten in Suriname, juni 2010, drs. Nancy Gooding en drs. Pearl Playfair  Ontwikkelingsplan 2012 – 2016 Suriname in Transformatie  Kinderactieplan 2009 – 2013 van het ministerie van SoZaVo  Het Integraal beleidsplan voor kinderen en adolescenten: Het Actie programma 20122016  Creating Capabilities: The Human Development Approach; Martha C Nussbaum; 2011  Regeringsverklaring 2010 – 2015 kruispunt  Verdragenblad van de Republiek Suriname in 1999 nummer 1 49 Bijlagen Bijlage 1: Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind Bijlage 2: Het Verdrag van Mensen met een Beperking Bijlage 3: Salamanca Declaration Bijlage 4: Dakar Declaration Bijlage 5: Organogram BSO 50