Recentie van Charles Vergeer, Marcus: de man met de verminkte vingers. Budel: Damon, 2010. €
192 blz.
,
.
De vertelling van een geschiedenis kan heerlijk boeien. Zo neemt Charles Vergeer zijn lezers
mee langs een woelige eerste eeuw vol opstanden in Israel en triomftochten in Rome om de
oorsprong en betekenis van het evangelie van Marcus te peilen. Verrassend vaak staan we stil bij
basilieken in Rome om daar de verschillende geschiedenislagen te doorvorsen. Steeds lijkt er iets
van Marcus gevonden te worden. En zo ontspint zich het verhaal over Marcus, de man met de
verminkte vinger die volgens oude tradities de schrijver van het gelijknamige evangelie is.
En toch, niets uit de inhoudsopgave geeft aan dat het om een Marcus studie gaat. De titel lijkt
een raadsel, en de achterkaft verwijst slechts naar een belangrijke wereldgodsdienst en het
evangelie. De doelgroep zijn religieus belangstellenden, en dan vooral hen die nogal wantrouwig
tegenover het christendom staan.
De eerste bladzijden beschrijven een kleine basiliek in Rome, de San Clemente. In de kerk onder
de kerk, en dan nog in het huis daaronder (20 m. onder straat niveau), zijn delen van een fresco te
zien. Een latijnse tekst wordt geciteerd die suggereert dat deze fresco een man met verminkte
vingers afbeelt die volgens de traditie de schrijver van het Marcus evangelie is. Stond deze tekst
op de fresco of maakt Vergeer zelf de associatie? Dat blijft onduidelijk.
Wat zou een gemiddelde Romein van het Marcus evangelie hebben begrepen? De verwijzing
naar “Jezus de Gezalfde” in het opschrift moet vooral voor Joodse lezers zijn bedoeld. Dan volgt
een rijk gedetailleerde beschrijving van de Joodse oorlogen, hoe Vespasianus en Titus Jeruzalem
verwoestten en ze tienduizenden Joden in ballingschap wegvoerden naar Rome, die daar na een
triomftocht smadelijk werden afgeslacht. Treffend is dat de triomftocht pal langs de Joodse wijk
in Rome voerde, terwijl de buitgemaakte tempelschatten grote Romeinse bouwprojecten
gefinancierden—waarvan het Colosseum de bekendste is. Vergeer ziet hierin een aanwijzing dat
de Romeinse triomftocht als overwinning over de Joden werd gezien, die enkele jaren eerder de
schuld zouden hebben gekregen van de grote brand te Rome (64 na Chr).
Romeinse overwinningen en Joodse oorlogen waren een voedingsbron voor Romeinse
verwachtingen van een komend koninkrijk. Vergeer ziet het evangelie van Marcus als een
religieus antwoord op deze Romeinse verwachtingen van een restantje volhardende Joodse
opstandelingen. Zo was het begonnen: Simon de Zeloot sloot zich aan bij de opstand van Jezus
en roept hem uit tot Gezalfde. Samen met Judas de Sicariër leiden ze de opstand, maar na de
inname van Jeruzalem worden ze tragisch gekruisigd (38). Jakobus, de broer van de Gezalfde en
de tegen-hogepriester van het volk, wordt door de aanhangers van de hogepriester dood
geslagen, met nog meer opstand als gevolg (40). Simon Petrus, een voorman van de opstand,
vindt de dood in de kerkers van Herodes Agrippa te Jeruzalem in 44 (Vergeer neemt niet eens de
moeite om Hand. 12:6-19 te weerleggen), terwijl een bekeerde vervolger (Paulus) al in 58 even
buiten Rome wordt onthoofd na een doodsvonnis van Felix. Zo werd de opstand van Jezus
effectief gesmoord.
Totdat een zekere Marcus op het toneel verschijnt. Hij maakt handig gebruik van dit verhaal, en
‘interpreteert’ het door de lens van Romeinse verwachtingen. En voilà, het overwinningsverhaal
van een vermoorde opstandeling dat we nu misverstaan als evangelie van Jezus Christus. Ook
daar zit nog een verhaaltje achter, want de eerste lezing van het evangelie rond 72 na Chr. valt
toevallig op dezelfde dag als de Hilaria, het Romeinse opstandingfeest van Attis. Geluiden van
dit feest vallen nog te beluisteren in het geschrift van Marcus, dat na vele wijzigingen en
redacties zijn weg vindt als aanjager van wat ooit een wereldgodsdienst zou worden.
Marcus blijkt verder niet de Marcus te zijn die we uit Handelingen en de brieven van Paulus
kennen, want—dit hadden we ondertussen wel verwacht—die zijn historisch onbetrouwbaar.
Vergeer neemt klakkeloos alle radicale historisch-kritisch conclusies over: hij behandelt de
historische waarde van het Nieuwe Testament uitzonderlijk minimalistisch, terwijl andere
historische bronnen niet eens worden bevraagd op hun ideologische motieven. Zo wordt het
getuigenis van de vroege kerk, dat Marcus een zegsman van Petrus was, wel erkend maar
eenvoudig afgedaan met de stelling dat Petrus al in 44 was omgebracht in Jeruzalem zonder
enige verdere bewijsvoering. De auteur reflecteert vervolgens nog over spiegellezen, waardoor
soms duidelijk wordt dat er iets heel anders staat dan wat er gebeurt kan zijn (106). Marcus
kende de gebeurtenissen wel, maar op cruciale momenten greep hij in en zette het verhaal op zijn
kop (140).
Welnu, dat het verhaal volgens de lezing van Vergeer op zijn kop staat, zal ondertussen duidelijk
zijn. Hij maakt een fatale fout door de bijbelse bronnen uiterst minimalistisch te interpreteren
(“wat niet historisch verifieerbaar is, is onwaar”) terwijl hij buitenchristelijke bronnen kritiekloos
volgt. Zo trekt hij zijn eigen plan in zijn reconstructie van het ontstaan van Marcus, en laat
toetsing aan de lezer over. Maar het breed religieus geinteresseerde publiek heeft hiertoe niet de
middelen, en wordt uitgeleverd aan onderzoek dat te beperkt rekenschap aflegt van de gekozen
theorieën en interpretaties.
Als weergave van de verstrengeling van Joodse en Romeinse geschiedenissen in de eerste eeuw
biedt Vergeer een boeiende zij het zeer tendentieuze weergave, maar als reconstructie van het
ontstaan van het evangelie van Marcus is het ‘uit de lucht gegrepen’ om Vergeer zelf te citeren.
Zijn reconstructie komt niet veel verder dan het niveau van de Da Vinci Code. Om dichter bij de
oorsprong van het evangelie te komen, dienen we Marcus (en Handelingen) toch echt serieuzer
te nemen als historische bron. Voor wie dat wil ontdekken, zijn er betere studies, zoals het in
2010 uitgekomen Apostelen: Dragers van een spraakmakend evangelie (CNT) onder redactie
van Rob van Houweling.
Dr. Jack Barentsen is universitair docent Praktische Theologie en Nieuwe Testament aan de
Evangelische Theologische Faculteit te Leuven (België), en draagt regelmatig bij aan het
Research Center for Early Christianity.