Inleiding
JOAS WAGEMAKERS EN MARTIJN DE KONING
[8]
De islam is één van de grote wereldgodsdiensten met ruim 1,5 miljard gelovigen en is verspreid over alle landen in de wereld, ook binnen Europa.
Van 711 tot 1492 hebben de Moren in het hedendaagse Spanje een niet te
onderschatten invloed gehad in Europa die nog lang heeft voortgeduurd.
Vanaf de tiende eeuw hebben de Tataren de islam naar Oost-Europa gebracht en zij hebben nog steeds hun plek in Finland, Polen en Litouwen.
In de veertiende eeuw veroverden de Osmanen aanzienlijke delen van
Oost-Europa en na de Tweede Wereldoorlog zijn grote groepen moslims
naar Europa gekomen als koloniale migrant, gastarbeider of vluchteling;
we spreken in sommige landen inmiddels al over de derde generatie.
Daarnaast zijn er in alle perioden ook bekeerlingen geweest; iets dat in de
periode tussen de Eerste en Tweede Wereldoorlog zelfs een beetje modieus was. In het algemeen kunnen we stellen dat door de eeuwen heen de
relatie tussen moslims en Europa werd gekenmerkt door inburgering, dialoog, handel en kruisbestuiving op het gebied van politiek, technologie
en maatschappelijke ordening, maar ook door conflict en competitie. Zeker in de recente geschiedenis ligt de nadruk in veel discussies vaak op
het idee dat er een conflict is tussen Europa en de islam.
Na de fatwa van de Iraanse geestelijk leider ayatollah Ruhollah
Khomeini tegen de Britse schrijver Salman Rushdie vanwege diens vermeend godslasterlijke boek De duivelsverzen in 1989, maar vooral na de
aanslagen van 11 september 2001 in de Verenigde Staten en meer recent
de oorlog in Syrië is de islam in toenemende mate in de belangstelling
komen te staan. Dit geldt voor de islam in relatie tot internationale kwesties en conflicten, maar ook voor de islam in Nederland. Waar Nederlanders van Marokkaanse of Turkse afkomst aanvankelijk vaak als ‘buitenlanders’ en ‘gastarbeiders’ werden gezien, ging men hen later steeds
meer associëren met de islam. Mede vanwege de overvloedige hoeveelheid informatie via internet en sociale media is een antwoord op de vraag
waar het in de islam om gaat niet eenvoudiger geworden. In deze bundel
gaan we niet aan de slag met die vraag door de islam te benaderen als
maatschappelijk probleem (zoals veel niet-islamitische burgers in Europa
dat zien) of vanuit de gedachte dat de islam de enig ware godsdienst is
(zoals dat voor veel islamitische burgers zelf het geval is). We behandelen
de islam als een politiek, theologisch en historisch fenomeen en een hedendaags cultureel-maatschappelijk verschijnsel.
[9]
De islam van nul tot nu
Hoewel het verleidelijk is om te denken dat de godsdienst die wij nu kennen als ‘de islam’ (‘onderwerping’) begon met de komst van de profeet
Mohammed, geloven moslims dat ook de eerdere joodse en christelijke
boodschappers eigenlijk al een soort islamitische profeten avant la lettre
waren. Adam, Abraham (Ibrahim), Mozes (Musa) en Jezus (Isa), om
slechts enkelen te noemen, riepen volgens moslims namelijk allemaal op
tot het geloof in de ene, ware god: God (Allah). Hoewel de boodschap van
deze profeten goed was, hebben de aanhangers van de godsdiensten die
eruit voortkwamen – het jodendom en het christendom – de waarheid
van de openbaring verdraaid en gecorrumpeerd, zo geloven veel moslims.
Om de godsdienst te vervolmaken en voor eens en voor altijd af te sluiten
was daarom een laatste profeet nodig: Mohammed.
Volgens de islamitische traditie werd Mohammed geboren in Mekka, in het huidige Saoedi-Arabië, in het christelijke jaar 570. Uit de overlevering komt naar voren dat al snel bleek dat Mohammed een bijzondere
jongen was en in het jaar 610 zou hij zijn eerste openbaring van God
hebben ontvangen. De strikt monotheïstische boodschap die hieruit
voortkwam botste met het veelgodendom van de heersende stammen in
Mekka en Mohammed en zijn volgelingen zouden dan ook veelal slecht
[ 10 ]
behandeld zijn door hun stadsgenoten. Dit nam volgens de overlevering
zelfs zulke drastische vormen aan dat de Profeet en zijn aanhangers in
622 naar Yathrib (het latere Medina) vluchtten. Deze emigratie (hijra)
markeerde niet alleen het begin van de islamitische jaartelling, maar ook
een ommekeer in het lot van Mohammed. Samen met een groot deel van
de inwoners van Medina was Mohammed namelijk in staat om weerstand te bieden aan de Mekkaanse oppositie tegen hun nieuwe geloof en
in 630 lukte het ze zelfs om Mekka en andere delen van het Arabisch
Schiereiland te veroveren.
In 632 overleed Mohammed en even leek de toekomst van zijn
boodschap daarmee ook onzeker. Veel moslims geloven echter dat de
openbaringen die hun Profeet zou hebben gekregen uit het hoofd waren
geleerd door Mohammeds vroege aanhangers of opgeschreven waren op
allerlei materialen, waardoor het uiteindelijk mogelijk was om het heilige
boek van de islam, de Koran, samen te stellen. Dit boek geldt tot op de
dag van vandaag onder moslims als het letterlijke woord van God en had
de potentie uniformiteit aan te brengen in de gemeenschap van de eerste
moslims, die op dat moment nog volop in beweging was. Toch bleken de
vroege gelovigen al snel sterk verdeeld, onder andere tussen degenen die
in 622 met Mohammed vanuit Mekka mee waren geëmigreerd enerzijds
en anderzijds degenen die hem in Medina als hun nieuwe leider hadden
verwelkomd. De laatste groep was minder machtig dan de eerste en zag
zijn belangen vooral vertegenwoordigd door Mohammeds neef en
schoonzoon Ali, wiens aanhangers vonden dat hij Mohammed op moest
volgen als leider van de gelovigen. Uiteindelijk gebeurde dit ook, maar
toen hadden onderlinge twisten over het leiderschap van de moslimgemeenschap al zoveel kwaad bloed gezet dat dit later leidde tot de belangrijkste splitsing die we kennen binnen de islam: die tussen soennieten
(die de meerderheid vormen) en sjiieten (die voortkwamen uit de aanhangers van Ali en altijd een minderheid zijn geweest).
Ondanks de verdeeldheid van de vroege moslimgemeenschap verspreidde de islam zich snel over grote delen van het Midden-Oosten,
Noord Afrika en Centraal Azië door de veroveringen onder leiding van de
opvolgers van Mohammed (kaliefen). Deze werden na de dood van de
Profeet de leiders van de moslimgemeenschap en de eerste vier van hen
(Abu Bakr (r. 632-634), Umar (r. 634-644), Uthman (r. 644-656) en Ali
(r. 656-661)) staan onder soennitische moslims bekend als de ‘rechtgeleide kaliefen’ vanwege hun vrome en zuiver islamitische bestuur. Sjiieten erkennen daarentegen alleen Ali als legitiem. Na de dood van Ali ontstonden er diverse islamitische rijken, waaronder het Umayyadenrijk,
met Damascus als hoofdstad, en het Abbasiedenrijk, dat vanuit Bagdad
geleid werd. Vooral ten tijde van het laatstgenoemde rijk (750-1258)
maakte de islam een ongekende culturele, intellectuele, wetenschappelijke en literaire bloei door. Belangrijke Arabische en islamitische bijdragen
op het gebied van de wis- en sterrenkunde, de filosofie, de architectuur en
de literatuur (denk bijvoorbeeld aan de ‘Verhalen van 1001 nacht’) zagen
in deze tijd het licht.
Het ambt van kalief, waarmee de leider die deze rijken in ieder geval
nominaal bestuurde werd aangeduid, hield officieel in dat zo iemand de
‘leider der gelovigen’ was. De kalief was daarmee niet alleen de politieke
heerser van een enorm rijk, maar ook de aanvoerder en vaandeldrager
van de islam. Dat wil niet zeggen dat de kalifaten allemaal hetzelfde waren. Integendeel, hoe een kalifaat eruit zag hing altijd nauw samen met
de specifieke omstandigheden van die tijd. Het idee van de kalief als
e
vaandeldrager van de islam bleef echter tot in de 20 eeuw bestaan, hoewel de politieke macht van de kalief al tijdens het Abbasidische rijk steeds
meer werd uitgehold door lokale leiders. Deze waren weliswaar in naam
trouw aan de heerser in Bagdad, maar in de praktijk bestuurden ze hun
eigen grondgebied. Hierdoor kwamen diverse nieuwe rijken op die voor
kortere of langere tijd een deel van de moslimwereld bestuurden. Ook
kwamen nieuwe dynastieën aan de macht die het kalifaat helemaal overnamen, met als belangrijkste voorbeeld het Osmaanse Rijk, dat vanuit Istanbul geleid werd.
Hoewel het Osmaanse Rijk lange tijd zeer succesvol was op militair
gebied en geheerst heeft van de Balkan tot het Arabisch Schiereiland, was
het uiteindelijk niet in staat om weerstand te bieden tegen de opkomende
Europese koloniale machten vanaf de achttiende eeuw. Als gevolg van deze ontwikkeling kwamen steeds meer moslimlanden zowel voor als na de
[ 11 ]
[ 12 ]
Eerste Wereldoorlog onder Europees bestuur te staan. Tijdens het interbellum of na de Tweede Wereldoorlog werden deze landen allemaal onafhankelijk. Dit ging echter ten koste van het kalifaat, dat door het Europese kolonialisme en de stichting van de Turkse staat in 1923 praktisch
gezien al omver was geworpen en in 1924 bovendien officieel door het
strikt seculiere Turkije werd afgeschaft. Wie vertegenwoordigde nu de islam? Hoewel de concrete macht van de kalief vaak twijfelachtig was, was
hij – zoals gezegd – wel de vaandeldrager van de islam en de leider van de
moslimgemeenschap. In de nieuwe situatie moest deze taak overgenomen worden door onderling sterk verdeelde en door Europeanen gecreeerde natiestaten met grenzen die vooral de koloniale belangen weerspiegelden en niet zozeer de wensen van de bevolking van de moslimwereld
zelf.
Hoewel enkele leiders van de nieuwe natiestaten wel halfslachtige
pogingen hebben gedaan om het kalifaat onder hun eigen leiding nieuw
leven in te blazen, is dit eigenlijk nooit gelukt. Het was dan ook niet verwonderlijk dat de taak van vaandeldrager van de islam vooral kwam te
liggen bij islamitische bewegingen. Deze groepen claimden weliswaar
meestal niet het kalifaat te belichamen, maar meenden wel in de leemte
te moeten springen die de natiestaten in de moslimwereld hadden gecreeerd met hun falende beleid. Op die manier zijn diverse organisaties en
bewegingen opgekomen sinds de jaren ’20 van de vorige eeuw, zoals de
Moslim Broederschap en de Islamitische Bevrijdingspartij (Hizb alTahrir) maar ook al-Qaida en, meer recentelijk, de Islamitische Staat (IS).
Deze laatste organisatie ging zelfs zover om op 29 juni 2014 opnieuw een
kalifaat uit te roepen, waarmee de historische cirkel naar de vroegislamitische geschiedenis weer rond lijkt te zijn.
Dat bovenstaande geschiedenis ook deel van Nederland is geworden
en dat we dat eigenlijk niet meer kunnen negeren, heeft diverse oorzaken. Natuurlijk zijn we via media zeer snel op de hoogte van wat er in de
moslimwereld gebeurt, maar ook door handelscontacten heeft Nederland
soms al eeuwenlang belangrijke relaties met bijvoorbeeld landen als Marokko. Daar is in de laatste decennia de grootschalige migratie van gastarbeiders uit vooral Marokko en Turkije bij gekomen. Dit heeft erin gere-
sulteerd dat van de ongeveer 1,6 miljard moslims die er volgens onderzoek van Pew uit 2011 zijn, een kleine 50 miljoen in het Westen wonen,
waarvan bijna 45 miljoen in Europa en ruim 900.000 in Nederland. Het
Centraal Bureau voor de Statistiek hanteert een iets lagere schatting, ruim
850.000 in Nederland, maar niettemin zijn dit voor velen huiveringwekkende getallen die reden vormen tot angst. Historische stereotypen over
de islam als een agressieve, irrationele en onderdrukkende godsdienst,
gecombineerd met het idee dat moslims weliswaar niet allemaal ISaanhangers zijn maar toch wel hun godsdienst met die groep gemeen
hebben, kunnen mensen oprecht bang maken. Maar wat betekenen zulke
cijfers eigenlijk en in hoeverre doet zo’n angst recht aan een godsdienst
die bijna 1.400 jaar oud is en zoveel aanhangers heeft over heel de wereld? Deze bundel probeert antwoord te geven op zulke vragen door te laten zien dat de islam een godsdienst in verandering is.
Vroomheid en vertier in verandering
Twee onderwerpen die door heel deze bundel heen aan bod komen zijn
vroomheid en vertier. Moslims geven op vele manieren uiting aan deze
twee zaken, die ieder ook weer aan verandering onderhevig zijn. Toch
zijn er wel degelijk enkele concepten te ontwaren die telkens terug komen in zowel vroomheid als vertier, ongeacht de invulling die moslims
daaraan geven. Onder vroomheid verstaan we toewijding aan God en vertier zien we als ontspanning in relatie met God; beiden kunnen overigens
zeer goed samengaan, zo zal blijken uit deze bundel. Een eerste concept
dat we in de diverse bijdragen aan deze bundel vaak impliciet tegenkomen is ‘agency’ (het handelend vermogen van individuen). Dit wordt vaak
gebruikt als tegenstelling van ‘structure’: de instituties, expliciete en impliciete normen en waarden die een bepaalde sociale orde scheppen, waar
mensen aan onderworpen zijn en die het gedrag van mensen sturen.
Beide zijn echter geen tegenstellingen: de structuur van een samenleving
is immers het resultaat van het handelend vermogen van mensen en het
handelend vermogen van mensen is altijd ingekaderd door meerdere
structuren. Anders dan stereotypen over de islam nogal eens willen doen
geloven, zijn moslims geen gevangenen van de schriftuurlijke bronnen
[ 13 ]
[ 14 ]
van hun godsdienst, maar autonome individuen – of, zoals de bijdrage
van Driessen aantoont, landen – die zelfstandig kunnen handelen in de
specifieke sociale, culturele en politieke contexten.
Dit zien we bijvoorbeeld in de manieren waarop diverse moslims uiting geven aan rituelen rond de dood, zoals te lezen is in de bijdragen van
Venhorst en Kadrouch-Outmany, maar ook in andere gebruiken, zoals de
pelgrimage naar Mekka, vrome manieren op het internet en eergerelateerde rituelen (zie de bijdragen van Buitelaar, Becker en Bartels). In elk
van deze hoofdstukken komt naar voren hoe moslims zich diverse rituelen van vroomheid eigen maken en er een individuele invulling aan geven die niet noodzakelijkerwijs overeenkomt met tradities op dit gebied.
Datzelfde geldt voor vormen van vertier. De religieuze bruiloften, vieringen en uitingen van populaire cultuur uit de hoofdstukken van Van
Nieuwkerk alsmede de bijdragen van Ter Laan, De Koning en Alagha
over muziek maken duidelijk dat ook vermaak beleefd wordt op manieren
die constant aan verandering onderhevig zijn en die vooral moeten passen bij wat de uitvoerders ermee willen bereiken.
Een tweede concept dat verweven is in diverse bijdragen aan deze
bundel is ‘gender’, het geheel aan sociale en culturele kenmerken die toegeschreven worden aan mannen en vrouwen. De bijdragen van Alagha
laten zien dat moslims invulling geven aan de rol die vrouwen volgens
hen zouden moeten vervullen in het produceren van muziek en uitvoerende kunst op een manier die soms sterk afwijkt van traditionele visies
op dit gebied. Ook het hoofdstuk van Van Geel laat zien dat vrouwen in
Saoedi-Arabië – een land dat meestal niet direct geassocieerd wordt met
assertiviteit op het gebied van vrouwenrechten – op diverse manieren tegen hun eigen positie in de Saoedische maatschappij aankijken en ook op
uiteenlopende wijze verandering in hun situatie teweeg willen brengen.
Dat er onder moslims sterk getwist wordt over hoe de lichamen van beide
geslachten eruit zouden moeten zien maakt De Koning duidelijk in zijn
bijdrage over vrome sociale en culturele ideeën over het devote lichaam.
Van Nieuwkerk, tenslotte, onderscheidt diverse bekeringsmotieven onder
Nederlandse moslimvrouwen die soms sterk verbonden zijn aan de rol
die zij als echtgenote vervullen.
Speelt in al deze vroomheid en in al dit vertier de Koran dan helemaal geen rol meer? Is alles dan aan verandering onderhevig en is het
maar net wat moslims daar van maken? Niet helemaal. Het derde concept
dat we regelmatig in deze bundel tegenkomen, ‘tekst’, maakt namelijk
duidelijk dat de geschriften van de islam – de Koran en de soenna – wel
degelijk een belangrijke sturing geven aan het geloof en de religieuze
praktijk van moslims. Dit kan zich uiten in de politiek, zoals de bijdragen
van Meijer en Sunier aantonen, in poëzie, wat duidelijk wordt in de hoofdstukken van Borg, maar ook in de economie, zoals Talal-Azmi laat zien.
Hoe dit in de praktijk gestalte krijgt is echter lastiger dan het lijkt. Lange,
Wagemakers en Boekhoff-van der Voort laten zien dat zowel de Koran als
de soenna zeker niet voor zich spreken. Het is dan ook niet verwonderlijk
dat mede op basis van de teksten diverse stromingen zijn ontstaan (zie de
bijdrage van Douwes) en dat zelfs een ogenschijnlijk homogeen iets als
de sharia niet eenduidig is, zoals Berger laat zien. Sterker nog, verschillende bijdragen van Wagemakers laten zien dat ook concepten die uiting
geven aan vroomheid in diverse tijden en contexten sterk kunnen verschillen, zelfs als ze door relatief gelijkgezinden worden gehanteerd.
Overzicht
In deze bundel hebben de auteurs gepoogd telkens te laten zien dat de
islam een dynamisch en veranderend geheel is. Hierbij heeft men geprobeerd de complexiteit van zaken te tonen om zo tot een beter begrip van
de islam te komen. De bijdragen van deze bundel zijn gegroepeerd in zeven thema’s: allereerst het thema Beeldvorming, dat ingaat op stereotypen
over (aspecten van) de islam in Nederland en daarbuiten. Vervolgens
komt het thema Geschiedenis aan bod, waarin diverse historische ontwikkelingen onder de loep worden genomen. Het derde thema van deze
bundel is Rituelen en feesten, waarin de diversiteit van allerhande islamitische gebruiken de revue passeert. Hierna wordt aandacht besteed aan het
thema Moraal, waarin diverse praktijken van islamitische moraal geanalyseerd worden. Als vijfde thema komt Politiek aan bod, waarin verschillende stromingen van politiek (of juist a-politiek) denken binnen de islam
behandeld worden. De dagelijkse praktijk van de islam komt naar voren
[ 15 ]
in het zesde thema, Islam als levensstijl, en als laatste gaat deze bundel in
op Kunst en cultuur en de manieren waarop moslims daar in Nederland
en de moslimwereld uiting aan geven. Tezamen geven deze thema’s en
de daarin gegroepeerde bijdragen een veelomvattend beeld van de islam
in verandering.
[ 16 ]