Wageningen UR Livestock Research
Together with our clients, we integrate scientific know-how and practical experience
P.O. Box 65
to develop livestock concepts for the 21st century. With our expertise on innovative
8200 AB Lelystad
livestock systems, nutrition, welfare, genetics and environmental impact of livestock
farming and our state-of-the art research facilities, such as Dairy Campus and Swine
T +31 (0)320 23 82 38
Innovation Centre Sterksel, we support our customers to find solutions for current
E
[email protected]
and future challenges.
www.wageningenUR.nl/livestockresearch
Substraat voorkeur voor foerageergedrag
leghennen
Pilotstudie
The mission of Wageningen UR (University & Research centre) is ‘To explore
Livestock Research Report 0000
the potential of nature to improve the quality of life’. Within Wageningen UR,
ISSN 0000-000
nine specialised research institutes of the DLO Foundation have joined forces
with Wageningen University to help answer the most important questions in the
domain of healthy food and living environment. With approximately 30 locations,
6,000 members of staff and 9,000 students, Wageningen UR is one of the leading
organisations in its domain worldwide. The integral approach to problems and
the cooperation between the various disciplines are at the heart of the unique
Wageningen Approach.
Francesca Neijenhuis, Maudia van Wijhe-Kiezebrink, Ingrid de Jong
Rapport 1193
Substraat voorkeur voor foerageergedrag
leghennen
Pilotstudie
Francesca Neijenhuis, Maudia van Wijhe-Kiezebrink, Ingrid de Jong
Wageningen Livestock Research
Dit onderzoek is uitgevoerd door Wageningen Livestock Research, in opdracht van en gefinancierd door de
topsector Agri & Food en Avined, binnen het project Gezondheid voor mens en dier door systeemverandering in
de pluimveehouderij (MIP) (AF-16204)
Wageningen Livestock Research
Wageningen, september 2019
Rapport 1193
Neijenhuis, F., M. van Wijhe-Kiezebrink, I. de Jong, 2019. Substraat voorkeur voor foerageergedrag
leghennen: pilot studie; Wageningen Livestock Research, Rapport 1193.
Samenvatting In het project ‘Gezondheid voor mens en dier door systeemverandering in de
pluimveehouderij’ wordt gewerkt aan alternatieven voor de huidige strooiselmest als
scharrelsubstraat, waaruit de mest kan worden verwijderd om fijnstof- en ammoniakemissie te
reduceren. In een pilot, uitgevoerd in drie weken op één commercieel leghennenbedrijf met een
overdekte- en buitenuitloop, zijn 10 verschillende mogelijke scharrelsubstraten in steeds 6 bakken
aangeboden. Uit deze pilot komt dat diatomeeënaarde, turf, schelpen en boekweitdoppen beter
tegemoet komen aan de scharrelbehoefte van de leghennen dan houtkrullen, hydrokorrels, schors en
lavasteentjes. Maar er was geen significant verschil in gebruik tussen diatomeeënaarde, turf,
schelpen, gehakseld stro of boekweitdoppen onderling om in te foerageren.
Summary The project "Health for humans and animals through system change in poultry farming" is
working on alternatives to the current litter as foraging substrate, from which manure can be removed
to reduce particulate matter and ammonia emissions. In a pilot study, carried out during three weeks
on one commercial laying hen farm with a wintergarden and outdoor range, 10 different possible
foraging substrates were offered in 6 bins. This pilot shows that diatomaceous earth, peat, shells and
buckwheat hulls meet the foraging requirements of laying hens better than wood shavings, hydro
pellets, bark and lava stones. But there was no significant difference in use between diatomaceous
earth, peat, shells, chopped straw, or buckwheat hulls for foraging.
Dit rapport is gratis te downloaden op https://doi.org/10.18174/499912 of op
www.wur.nl/livestock-research (onder Wageningen Livestock Research publicaties).
© 2019 Wageningen Livestock Research
Postbus 338, 6700 AH Wageningen, T 0317 48 39 53, E
[email protected],
www.wur.nl/livestock-research. Wageningen Livestock Research is onderdeel van Wageningen
University & Research.
Wageningen Livestock Research aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade
voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar
gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze dan ook zonder
voorafgaande toestemming van de uitgever of auteur.
Wageningen Livestock Research is NEN-EN-ISO 9001:2015 gecertificeerd.
Op al onze onderzoeksopdrachten zijn de Algemene Voorwaarden van de Animal Sciences Group van
toepassing. Deze zijn gedeponeerd bij de Arrondissementsrechtbank Zwolle.
Wageningen Livestock Research Rapport 1193
Inhoud
Woord vooraf
5
Samenvatting
7
1
Inleiding
9
2
Materiaal en methoden
10
2.1
Praktijkbedrijf
10
2.2
Scharrelsubstraten
11
2.3
Bakken
14
2.4
Opzet pilot
14
2.5
Gedragswaarnemingen
17
3
4
2.5.1 Ethogram
18
2.5.2 Beeldmateriaal verzamelen
18
2.6
Analyse voorkeur hennen
19
2.7
Beperkingen
19
Resultaten
20
3.1
Waarnemingen per substraat
20
3.2
Analyse aantal foeragerende hennen
21
Discussie en conclusie
23
Literatuur
24
Woord vooraf
Scharrelhouderij-systemen voor legkippen voorzien in belangrijke gedragsbehoeften van de dieren,
met name het scharrelgedrag waar ze veel tijd per dag mee bezig zijn. Voor het welzijn van legkippen
is de omslag van batterij-huisvesting naar scharrelsystemen dus gunstig geweest. Scharrelgedrag
vereist echter een substraat (strooisel), en markteisen en regelgeving vereisen dat ook. In de huidige
scharrelsystemen is dat substraat echter het grootste deel van de tijd de gedroogde en uiteengevallen
mest van de dieren zelf. Niet voor niks is de Engelse vakterm voor strooisel ‘litter’, wat vrijwel
synoniem is aan rommel of stalmest. Ook in de Nederlandse pluimveepraktijk is strooisel in feite
synoniem met mest.
Gedroogde mest is echter ook een grote bron van fijnstof, die in de stallucht terecht komt door het
scharrelgedrag van de dieren. De luchtkwaliteit in legpluimveestallen is daarom ongezond voor mens
en dier. Via het ventilatiesysteem wordt dit fijnstof vervolgens naar buiten geblazen, wat lokale
gezondheidsrisico’s voor omwonenden oplevert.
Eén van de manieren om dit probleem aan te pakken is aangrijpen bij de bron, door legkippen niet
meer in hun eigen mest te laten scharrelen, maar in een ander substraat. Zo’n substraat zou het
mogelijk moeten maken om mest frequent uit dat strooisel te verwijderen, zodat het geen bron van
fijnstof meer kan zijn.
We weten echter niet zo precies aan welke eisen een scharrelsubstraat moet voldoen, om geschikt en
aantrekkelijk te zijn voor leghennen. In de wetenschappelijke literatuur is er verrassend weinig over
bekend. En die kennis is wél nodig voor een goed ontwerp van een scharrelgebied waarin mest
frequent verwijderd kan worden.
Dit rapport doet verslag van een eerste pilotstudie om die leemte in onze kennis op te vullen. De
studie kon noodgedwongen alleen indicatief zijn, maar levert voldoende inzichten op om verder
ontwerpwerk mogelijk te maken.
Ik dank de onderzoekers hartelijk voor hun voortvarende werk, en speciaal de familie Verbeek voor
het vriendelijk ter beschikking stellen van hun bedrijf voor deze studie.
Bram Bos (projectleider)
Wageningen Livestock Research Rapport 1193
|5
6|
Wageningen Livestock Research Rapport 1193
Samenvatting
Kippen scharrelen van nature hun voedsel bij elkaar door zowel met de poten als de snavel de bodem
te bewerken. Leghennen in de commerciële leghennenhouderij krijgen hun voer aangeboden in
voergoten of voerpannen. Tijdens de opname van dit voer kan de hen niet alle aspecten van het
normale foerageergedrag vertonen. In scharrelsystemen oefenen de hennen dit foerageer- of
scharrelgedrag meestal uit in het substraat op de vloer en, waar aanwezig, in de overdekte uitloop of
in de buitenuitloop. Soms wordt graan gestrooid om het scharrelgedrag te belonen.
In het project ‘Gezondheid voor mens en dier door systeemverandering in de pluimveehouderij’ wordt
gewerkt aan alternatieven voor de huidige strooiselmest als scharrelsubstraat, waaruit de mest kan
worden verwijderd om de fijnstof- en ammoniakemissie te reduceren.
In deze pilot is op één commercieel leghennenbedrijf, met DeKalb hennen van 48 weken oud in een
stal met overdekte uitloop en buitenuitloop, gedurende drie weken nagegaan aan welk substraat de
hennen de voorkeur gaven om foerageergedrag in uit te oefenen. De uitgeteste substraten waren: turf
(ingeschat als aantrekkelijk om in te foerageren vanwege gelijkenis met een natuurlijke bodem),
houtkrullen (gebruikt in diverse systemen), schelpen, diatomeeënaarde, boekweitdoppen,
hydrokorrels, schors, lavasteentjes, gehakselde wilgentakjes en gerstenstro. In een week werden vier
substraten aangeboden in bakken van één vierkante meter van 30 cm hoog met op de bodem een
scharrelmatje. Daarbij werden altijd een bak met houtkrullen en een bak met turf als controle
aangeboden omdat houtkrullen de huidige standaard is en turf een positieve controle. In de eerste
week zijn de zes bakken, met – behalve voor houtkrullen (5 cm)- een laag van 15 cm substraat, op
donderdag neergezet in de overdekte uitloop voor gewenning. Op maandag en dinsdag voor en na het
verversen van de substraten zijn tellingen gedaan van het aantal hennen in de bakken en het aantal
hennen dat foerageergedrag of stofbadgedrag vertoonde (serie 1). In de tweede week werden de
andere vier substraten, naast houtkrullen en turf, op dezelfde wijze aangeboden (serie 2). In de derde
week werden de twee controles en de twee foerageerfavorieten uit week 1 en week 2 aangeboden
(serie 3). Deze pilot geeft aan dat diatomeeënaarde, turf, schelpen en boekweitdoppen beter
tegemoet lijken te komen aan de scharrelbehoefte van de leghennen dan houtkrullen, hydrokorrels,
schors en lavasteentjes. Maar er was geen significant verschil in gebruik tussen diatomeeënaarde,
turf, schelpen, gehakseld stro of boekweitdoppen onderling om in te foerageren.
Deze pilot geeft aanleiding voor verder onderzoek naar preferente eigenschappen van
foerageersubstraten voor leghennen.
Wageningen Livestock Research Rapport 1193
|7
8|
Wageningen Livestock Research Rapport 1193
1
Inleiding
Kippen scharrelen van nature hun voedsel bij elkaar door zowel met de poten als de snavel de bodem
te bewerken. Dit scharrelgedrag wordt onder natuurlijke omstandigheden meestal gecombineerd met
exploratiegedrag. Foerageergedrag is strikt genomen het scharrelgedrag waarbij (eetbare) deeltjes
worden opgenomen. In dit rapport worden de termen scharrelen en foerageren echter uitwisselbaar
gebruikt.
Leghennen in de commerciële leghennenhouderij krijgen hun voer aangeboden in voergoten of
voerpannen. Tijdens de opname van dit voer kan de hen niet alle aspecten van het normale
foerageergedrag vertonen. In scharrelsystemen oefenen de hennen foerageergedrag meestal uit in het
substraat op de vloer en, waar aanwezig, in de overdekte uitloop of in de buitenuitloop. Soms wordt
graan gestrooid om het foerageergedrag te belonen.
Het normale bodemstrooisel in een scharrelstal bestaat meestal uit een dun laagje zand of houtkrullen
bij aanvang van de ronde. De strooisellaag raakt gedurende de (leg)ronde steeds meer vervuild door
uitwerpselen waardoor de hen uiteindelijk foerageert in een laag (droge) mest. Uit de literatuur is
bekend dat hennen de voorkeur geven aan substraat zonder uitwerpselen om in te foerageren (von
Waldburg-Zeil et al. 2019).
Volgens de Europese richtlijn moeten de hennen strooisel, bestaande uit los, manipuleerbaar materiaal
tot hun beschikking hebben (E.U. 1999). En voor verrijkte kooien moet dat een met strooisel bedekte
ruimte zijn waar de kippen kunnen scharrelen en bodempikken.
In het project ‘Gezondheid voor mens en dier door systeemverandering in de pluimveehouderij’ wordt
gewerkt aan alternatieven voor de huidige strooiselmest als scharrelsubstraat. Doelstelling is om een
scharrelruimte aan te kunnen bieden, waar de mest frequent (bijvoorbeeld dagelijks) uit verwijderd
kan worden, terwijl het scharrelsubstraat blijft liggen (of gereinigd terugkeert in de ruimte). Op die
manier wordt de fijnstofemissie van pluimveestallen bij de bron aangepakt, aangezien de
fijnstofemissie van legpluimveestallen voor bijna 90% voortkomt uit pluimveemest, die de lucht in
komt door scharrel- en stofbadgedrag van de hennen. Een tweede oogmerk is de ammoniakemissie uit
pluimveestallen te reduceren, door de mest frequent uit de strooisellaag te verwijderen.
Voor het ontwerp van een dergelijke scharrelruimte, en de technieken om de mest uit het substraat te
verwijderen, is het ook noodzakelijk om een goed inzicht te krijgen in de voorkeuren van leghennen
voor de aard van het scharrelsubstraat. Daarover is tot nu toe nauwelijks informatie beschikbaar uit
wetenschappelijke literatuur, in tegenstelling tot de voorkeur voor stofbadsubstraat waar wel veel
informatie over bestaat (de Jong et al. 2007; Guinebretière et al. 2014; Gunnarsson et al. 2000;
Scholz et al. 2010; Schutz and Jensen 2001).
Het doel van deze korte pilot is het vaststellen wat de relatieve voorkeur is van leghennen voor
substraten om in te foerageren. Deze pilot studie is uitgevoerd in één vrije uitloop stal met witte
leghennen, en resultaten kunnen daarom niet veralgemeniseerd worden. Uit de resultaten kan alleen
een indruk verkregen worden over de relatieve voorkeur van dit type leghen, op deze leeftijd,
gehouden onder deze omstandigheden, voor aangeboden soorten substraat. Vanwege de opzet en
inrichting als pilotproef worden kwalitatieve verschillen in gedrag maar in beperkte mate vastgelegd.
Deze pilot moet leiden tot één of enkele substraten die (1) voldoen aan de scharrelbehoefte van de
leghen, (2) leiden tot een lage (fijn)stofproductie en (3) eventueel gemakkelijk na gebruik gereinigd
kunnen worden. Verdere toetsing zal moeten uitwijzen of deze voorkeuren gelden voor meerdere
rassen leghennen en onafhankelijk zijn van het houderijsysteem of de voorgeschiedenis van de
hennen (opfok). Eén van deze substraten kan verder worden getoetst in de systeembeoordeling van
‘Code 2+’.
Wageningen Livestock Research Rapport 1193
|9
2
Materiaal en methoden
2.1
Praktijkbedrijf
De pilot werd uitgevoerd op één praktijkbedrijf. Dit bedrijf had een stal van 85 meter lang met 4
gangen met daaraan aan één zijde een 7 meter brede overdekte uitloop (wintergarten) (zie figuur 2).
De stal (en de overdekte uitloop) was verdeeld in 6 afdelingen. Via de overdekte uitloop konden de
hennen naar buiten (zie figuur 1). In de overdekte uitloop was een drinklijn aanwezig en er lagen
pikstenen. Per afdeling hing een net waar normaal luzerne in zit, maar dat gedurende de pilot leeg
was. De strooisellaag in de overdekte uitloop was ongeveer 3 cm dik en droog en rul gedurende de
pilot. De toegang tot de overdekte uitloop werd dagelijks rond 10 uur geopend, de buitenuitloop stond
altijd open.
De 24.000 witte leghennen waren van het type DeKalb en waren bij de start van de pilot 48 weken
oud. De pilot werd uitgevoerd in mei/juni 2019.
Figuur 1
10 |
De uitloop van het praktijkbedrijf met de ingang naar de overdekte uitloop.
Wageningen Livestock Research Rapport 1193
Figuur 2
De overdekte uitloop van het praktijkbedrijf met de openingen naar de stal en de
uitloop.
2.2
Scharrelsubstraten
Een lijst met mogelijke scharrelsubstraten die waarschijnlijk voldoen aan de eisen die leghennen
stellen en bruikbaar lijken in een alternatief ontwerp voor het scharrelgebied, werden aangeleverd
door Departement Plantenwetenschappen, onderdeel Agrarische Bedrijfstechnologie en Wageningen
Food and Biobased Research.
Voor de keuze van de substraten is uitgegaan van:
Eisen van de leghen ten aanzien van eigenschappen van substraat om foerageergedrag (afwisselend
pikken naar en krabben in het substraat, met het oogmerk om eetbare deeltjes te vinden) te kunnen
uitvoeren (foerageer- of scharrelgedrag):
1.
De leghen moet de karakteristieke schraapbeweging met de poten in het substraat kunnen
2.
De leghen moet door middel van pikgedrag in het substraat op zoek kunnen naar eetbare
3.
Het substraat moet manipuleerbaar zijn, d.w.z. de hen moet het kunnen bewegen,
uitvoeren;
deeltjes;
vervormen, opeten, afbreken, o.i.d. Voorbeelden van niet manipuleerbaar substraat zijn
rubberen matjes, wel manipuleerbaar substraat is bijvoorbeeld droge en rulle houtkrullen;
4.
Het substraat mag geen schade toebrengen aan de hen, d.w.z. geen schade aan voetzolen
(bv. wondjes) of leiden tot inname van schadelijke (toxische) stoffen of obstipatie;
5.
Het foerageergedrag moet belonend zijn, d.w.z. het leidt voor de hen tot een positief gevoel
door de eigenschappen die het heeft en/of de beloning die te vinden is door het
foerageergedrag.
Wageningen Livestock Research Rapport 1193
| 11
Belangrijke aspecten, gebaseerd op update Programma van eisen voor de leghen (Weeghel, De Jong,
in prep.):
•
Foerageren is gedrag waar het dier intern zeer gemotiveerd voor is om te vertonen. Ook
gedomesticeerde lijnen laten foerageergedrag zien, zelfs als voldoende voer vrij beschikbaar
is. Van nature wordt het gedrag gedurende een groot deel van de actieve periode uitgevoerd;
•
Er zijn beperkte aanwijzingen dat een dikkere strooisellaag (10 cm) beter wordt gebruikt om
te scharrelen (en stofbaden) dan <5 cm, maar voor foerageren is nog onvoldoende
vastgesteld naar welke laagdikte de voorkeur van de hen uitgaat;
•
Bij vergelijking van beperkt aantal typen substraten vertoonden hennen een voorkeur voor
manipuleerbaar boven niet-manipuleerbaar materiaal;
•
Vinden van beloning werkt stimulerend op het gedrag.
De uitgeteste substraten zijn (zie figuur 3):
A.
Houtkrullen (controle 1)
B.
Turf (controle 2)
C.
Boomschors
D. Gerstenstro gehakseld
E.
Schelpen
F.
Hydrokorrels
G. Wilgentakjes gehakseld
H.
Diatomeeënaarde (mengsel met klei) korreltjes
I.
Lavasteentjes
J.
Boekweitdoppen
In deze pilot werden turf en houtkrullen steeds als controle meegenomen. Het laagje houtkrullen was
slechts ongeveer 5 centimeter om de situatie zoals gebruikt wordt in het huidige Veranda systeem na
te bootsen. Van de andere substraten werd een laag van 15 cm aangehouden.
12 |
Wageningen Livestock Research Rapport 1193
Figuur 3
A
B
C
D
E
F
G
H
I
J
De in de pilot aangeboden substraten: Houtkrullen, Turf, Boomschors, Gerstenstro,
Schelpen, Hydrokorrels, Wilgentakjes gehakseld, Diatomeeënaarde (mengsel met
klei) korreltjes, Lavasteentjes, Boekweitdoppen.
Wageningen Livestock Research Rapport 1193
| 13
2.3
Bakken
Het scharrelsubstraat werd steeds in 6 bakken aan de hennen aangeboden. De bakken waren van
hout met een witte afwerklaag en hadden het formaat van 100 cm x 100 cm met een opstaande rand
van 30 centimeter.
Onderin alle bakken werd een zogenaamd ‘AstroTurf poultry pad’ gelegd. Dit is het huidige
scharrelmatje in het Verandasysteem en wordt ingestrooid met houtkrullen. In de pilot werd een laag
substraat van 15 cm (of 5 cm als het de houtkrullen betrof) aangebracht.
Figuur 4
Opstelling in serie 1 en 2 van lege bakken met het formaat van 100 cm x 100 cm
en met een opstaande rand van 30 cm met daarin ‘AstroTurf poultry pads’ matjes.
2.4
Opzet pilot
De voorkeur van de hennen voor een 8-tal substraten werd op het praktijkbedrijf in drie
opeenvolgende series getest. Een set van 6 bakken met substraat (inclusief de 2 controles) werd
neergezet in de overdekte uitloop. Dit is een zone waarin voldoende licht en ruimte is en aangenomen
kon worden dat dit de plek is waar hennen scharrelgedrag zouden willen uitvoeren. Vanuit de
overdekte uitloop konden de hennen naar de buitenuitloop. De overdekte uitloop, waarbij tegelijk de
buitenuitloop bereikbaar werd, ging om 10 uur ’s ochtends open.
Gestart werd met twee series (week 1 en 2) met een vergelijking van een 4-tal substraten (en de
twee controles), gevolgd door een serie (week 3) met de vergelijking van de twee beste substraten
per week (en de twee controles) uit de twee eerste series. De substraten werden op 16 mei, 23 mei
en 30 mei klaar gezet waarna na het weekend de waarnemingen plaats vonden op 20 en 21 mei, 27
en 28 mei en 3 en 4 juni 2019.
De verdeling van het type substraat over de 6 bakken was in eerste instantie random, de tweede
meetdag wisselden alle substraten van plaats.
De 6 bakken met daarin de substraten werden voor het eerst op donderdag 16 mei in de overdekte
uitloop geplaatst voordat de uitloop werd geopend. Na het openen van de uitloop konden de hennen
wennen aan de opzet en kon worden nagegaan wanneer de hennen het meeste foerageergedrag
vertoonden. Aan de hand hiervan werd bepaald welke tijdspanne voor de verdere waarnemingen
gehanteerd werd. Volgens de leghennenhouder zijn de hennen rond 14-15 uur ’s middags meestal
binnen, en gaan na 16 uur de meeste dieren naar buiten. Volgens de literatuur foerageren de hennen
het meeste 6 uur nadat de lichten aan zijn gegaan (Pokharel et al. 2017). Op het praktijkbedrijf, waar
het licht om 6 uur aangaat, zou dat betekenen dat om 12 uur de meeste hennen foerageren. Uit de
waarnemingen op de eerste dag, bleken de hennen op dit bedrijf inderdaad in de middag meer te
scharrelen dan in de ochtend.
14 |
Wageningen Livestock Research Rapport 1193
De eerste twee series zijn de zes bakken zonder tussenruimte naast elkaar geplaatst (zie figuur 4 en
figuur 5). Door het scharrelgedrag werden de substraten gedeeltelijk vanuit de ene bak naar de
andere bak verplaatst. Om deze ‘vervuiling’ van de substraten te voorkomen is in de derde serie
gekozen om de bakken 50 cm uit elkaar te plaatsen (zie figuur 6).
De opzet van deze pilot is dusdanig van aard (geheel niet invasief en geen handling van hennen) dat
dit niet gezien wordt als een dierproef.
Wageningen Livestock Research Rapport 1193
| 15
Figuur 5
Het aanbieden van 6 verschillende substraten in serie 1 en 2 in de overdekte
buitenuitloop waarbij de bakken tegen elkaar aanstaan.
Figuur 6
Het aanbieden van 6 verschillende substraten in serie 3 in de overdekte
buitenuitloop waarbij de bakken 50 centimeter uit elkaar staan.
16 |
Wageningen Livestock Research Rapport 1193
2.5
Gedragswaarnemingen
Elk half uur, startend om 10.30 uur, werd het totaal aantal hennen drie keer geteld in elk van de 6
bakken, en het aantal hennen in iedere bak dat foerageergedrag of stofbadgedrag vertoonde. Daarna
werd het aantal hennen geteld in de vooraf bepaalde afgebakende omgeving. De afgebakende
omgeving bevatte een ruimte van ongeveer één meter rondom de bakken, visueel begrenst door
pikblok, kabel mestschuif en spanten.
Het aantal hennen dat zich in de bakken met verschillende substraten en om de bakken heen bevond
en het aantal dat scharrelgedrag, stofbadgedrag of ander gedrag vertoonde in een bak, is geteld. De
tellingen zijn verricht in 3 series, steeds per week op 2 achtereenvolgende dagen. De eerste 3
waarnemingen op een dag hebben plaats gevonden 30 minuten na het openen van de uitloop in nog
niet ververst substraat. Na het verschonen van de substraten zijn 21 tellingen per bak met substraat
en 21 maal de omgeving van de bakken gedaan in de tijd range van 13:00 tot en met 16:00 uur. In
totaal zijn 1008 waarnemingen gedaan.
Voorafgaand aan de gedragswaarnemingen werd enige habituatietijd in acht genomen, zodat de
hennen ‘zo ongestoord mogelijk’ waargenomen werden.
Tabel 1
Serie
Het waarneemschema van het aantal en gedrag van de hennen in en om de 6 bakken.
Dag
Tijdstippen
Substraten
Aantal waarnemingen
per substraat en om
de bakken heen
1
16 mei
Opzet voor gewenning
Houtkrullen, turf, schors,
hydrokorrels, wilgentakjes,
diatomeeënaarde
20 mei
10:30 3 herhalingen
20 mei
13:00 – 16:00, elk half
21 mei
Gebruikt substraat
3
Ververst substraat
21
10:30 3 herhalingen
Gebruikt substraat
3
21 mei
13:00 – 16:00, elk half
Ververst substraat
21
23 mei
Opzet voor gewenning
uur en 3 herhalingen
uur en 3 herhalingen
2
Houtkrullen, turf, schelpen,
boekweitdoppen, lavasteentjes,
stro
27 mei
10:30 3 herhalingen
Gebruikt substraat
3
27 mei
13:00 – 16:00, elk half
Ververst substraat
21
28 mei
10:30 3 herhalingen
Gebruikt substraat
3
28 mei
13:00 – 16:00, elk half
Ververst substraat
21
30 mei
Opzet voor gewenning
uur en 3 herhalingen
uur en 3 herhalingen
3
Houtkrullen, turf, 2 meest
gebruikte uit serie en 2
3 juni
10:30 3 herhalingen
Gebruikt substraat
3
3 juni
13:00 – 16:00, elk half
Ververst substraat
21
uur en 3 herhalingen
4 juni
10:30 3 herhalingen
Gebruikt substraat
3
4 juni
13:00 – 16:00, elk half
Ververst substraat
21
uur en 3 herhalingen
Wageningen Livestock Research Rapport 1193
| 17
2.5.1
Ethogram
In tabel 2 is het ethogram dat is gebruikt in deze proef weergegeven.
Tabel 2
Ethogram.
Gedrag
Definitie
Foerageren
Afwisselend krabben en pikken in substraat
Stofbaden
Liggen zijwaarts, inschudden, krabben, vleugels bewegen, kop en nek tegen de grond,
uitschudden volgens Van Liere (Van Liere, 1991)
Overig
Zitten/staan, lopen of pikken naar iets anders dan substraat
Op rand bak
Het aantal hennen dat van buiten de bak of vanaf de bakrand het substraat
manipuleerde
Aantal hennen rondom bak
Aantal hennen in denkbeeldige ruimte van één meter rondom bak(ken) dat
foerageergedrag vertoont
2.5.2
Beeldmateriaal verzamelen
Tijdens de bezoekdagen werd ook beeldmateriaal verzameld. De waarnemer maakte vooraf en na het
uitvoeren van de tellingen foto’s van de bakken, de ruimte eromheen, etc. (detail en overzicht).
Daarnaast werd een camcorder op statief opgezet om video opnames te maken tijdens het uitvoeren
van de tellingen, dit voor latere communicatie doeleinden.
Figuur 7
18 |
Een momentopname waarin een tweetal hennen foerageergedrag vertoont en één
hen stofbadgedrag vertoont in de bak met diatomeeënaarde (mengsel met klei)
korreltjes.
Wageningen Livestock Research Rapport 1193
2.6
Analyse voorkeur hennen
Het gemiddelde van het aantal hennen (en uitgesplitst naar gedrag volgens het ethogram) per
substraat zijn de uitkomstvariabelen. Aanname was dat de invloed van week minimaal zou zijn en
voor deze pilot voldoende te hebben aan het herhalen van de 2 controles in alle series.
Analyse van het aantal foeragerende hennen per substraat (na verversing) is gedaan na een logtransformatie van de aantallen via een variantie componenten analyse waarbij rekening werd
gehouden met de datum waarop de waarnemingen plaats vonden (Random factor) (REML, Genstat
19th Edition, 2018).
2.7
Beperkingen
Een beperking van de proef is dat de pilot heeft plaats gevonden bij een bestaand koppel van een
bepaalde leeftijd (bij de start 48 weken), opfok en een bepaald ras (DeKalb) en bij een bepaald soort
verlichting. De resultaten zijn daarom slechts indicatief en niet algemeen toepasbaar.
Op het betreffende bedrijf wordt normaal éénmaal daags graan gestrooid, maar gedurende de
waarnemingsdagen is geen graan gestrooid in de uitloop waar de waarnemingen plaats vonden. De
reden hiervoor was om geen verstoring te hebben bij de waarnemingen door de reactie van de hennen
op het strooien van graan.
Wageningen Livestock Research Rapport 1193
| 19
3
Resultaten
3.1
Waarnemingen per substraat
Gemiddeld werden in serie 1 en 2 (in gebruikt en ververst substraat) 1,8 hennen per bak
waargenomen waarvan 1,7 foerageergedrag vertoonden en gemiddeld maar 0,005 hen stofbadgedrag.
Daarnaast werden 0,6 hennen geteld die van buiten de bak of vanaf de rand van de bak in het
substraat pikten. Het aantal hennen in de omgeving van de bakken was gemiddeld 25,5 hennen.
Als alleen gekeken werd naar het aantal hennen en het gedrag bij ververst substraat in serie 1 en 2
dan werden er ook 1,8 hennen per bak waargenomen waarvan 1,7 foerageergedrag vertoonden.
Daarnaast werden 0,7 hennen geteld die van buiten de bak of vanaf de rand van de bak in het
substraat pikten. Het aantal hennen in de omgeving van de bakken na verversen van het substraat
was gemiddeld 27,0 hennen.
In de eerste twee series werd alleen stofbadgedrag in ververst substraat waargenomen in
diatomeeënaarde.
Figuur 8
Foeragerende hennen in de bakken en hennen die van buiten de bak in de bak
pikken.
Gezien het lage aantal waarnemingen bij gebruikt substraat is de analyse verder op de waarnemingen
gedaan na het verversen van de substraten. En gezien het kleine verschil tussen het totaal aantal
hennen en het aantal foeragerende hennen is voor de verdere analyse gekozen voor het aantal
foeragerende hennen als uitkomstvariabele.
20 |
Wageningen Livestock Research Rapport 1193
Gemiddeld aantal waargenomen hennen, foeragerende hennen en hennen op de rand
Tabel 3
van de bakken of erbuiten pikkend in substraat per substraat en het gemiddeld aantal
hennen waargenomen in de omgeving van de bakken in serie 1 en 2 voor en na het
verversen van het substraat (gebruikt / ververst substraat).
Serie
Substraat
Aantal
waarnemingen
Gemiddeld
aantal hennen
Gemiddeld aantal
foeragerende
hennen
Gemiddeld aantal
hennen op de rand
of buiten de bak
1
omgeving
6 / 42
12,3 / 23,0
1
diatomeeën
6 / 42
1,7 / 3,9
1,5 / 3,8
0,7 / 1,5
1
houtkrul
6 / 42
1,5 / 1,8
0,8 / 1,6
0 / 0,6
1
1
hydrokorrels
6 / 42
1,7 / 1,2
1,5 / 1,2
0,2 / 0,5
schors
6 / 42
0,5 / 1,0
0,3 / 0,9
0,2 / 0,5
1
turf
6 / 42
0,2 /
0,2 / 1,5
0,3 / 0,6
1
wilgentakjes
6 / 42
1,0 / 1,7
1,0 / 1,6
0,5 / 1,1
2
omgeving
6 / 42
18,3 / 31,0
2
boekweit
6 / 42
2,0 / 2,6
2,0 / 2,6
0,5 / 0,9
2
gerstenstro
6 / 42
1,2 / 1,8
1,0 / 1,8
0,5 / 0,9
2
houtkrul
6 / 42
1,2 / 1,8
1,7 / 1,7
0,3 / 0,4
2
lava
6 / 42
0,8 / 0,5
0,8 / 0,4
0,7 / 0,05
2
schelpen
6 / 42
2,7 / 2,0
2,7 / 2,0
0,7 / 0,5
2
turf
6 / 42
1,5 / 2,0
1,5 / 1,9
0,5 / 0,6
1,6
Op basis van het gemiddeld aantal foeragerende hennen in ververst substraat zijn in serie 1
diatomeeënaarde en wilgentakjes uitgekozen en in serie 2 boekweitdoppen en schelpen om getest te
worden in serie 3.
Gemiddeld aantal waargenomen hennen, foeragerende hennen en hennen op de rand
Tabel 4
van de bakken of erbuiten pikkend in substraat per substraat en het gemiddeld aantal
hennen waargenomen in de omgeving van de bakken in serie 3 voor en na het verversen
van het substraat (gebruikt / ververst substraat)
Serie
Substraat
Aantal
waarnemingen
Gemiddeld aantal
hennen
Gemiddeld aantal
foeragerende
hennen
Gemiddeld aantal
hennen op de
rand of buiten de
bak
3
omgeving
6 / 42
18,8 / 32,6
3
boekweit
6 / 42
0,8 / 2,3
0,8 / 2,2
0,8 / 1,2
3
diatomeeën
6 / 42
2,5 / 3,4
1,7 / 2,8
1,0 / 1,1
3
3
houtkrul
6 / 42
1,2 / 1,3
1,0 / 1,2
0,3 / 0,7
schelpen
6 / 42
1,8 / 3,1
1,8 / 3,0
0,7 / 1,3
3
turf
6 / 42
1,7 / 6,3
1,8 / 6,0
1,7 / 5,5
3
wilgentakjes
6 / 42
0,8 / 1,4
0,7 / 1,2
0,3 / 1,1
In serie 3 werd meer stofbadgedrag waargenomen dan in serie 1 en 2, maar stofbadgedrag werd
alleen gezien in diatomeeënaarde en een enkele keer in turf.
3.2
Analyse aantal foeragerende hennen
Analyse van het aantal foeragerende hennen in ververst substraat in serie 1, 2 en 3 geeft de in figuur
9 weergegeven gemiddelde aantallen (de geschatte waarden op basis van de statistische analyse).
Diatomeeënaarde, turf en schelpen werden significant meer gebruikt om in te foerageren vergeleken
met houtkrullen, wilgentakjes, schors en lavasteentjes. Boekweitdoppen werden significant meer
gebruikt om in te foerageren dan wilgentakjes, schors en lavasteentjes. Maar er was geen significant
verschil in gebruik tussen diatomeeënaarde, turf, schelpen, gehakseld stro of boekweitdoppen om te
foerageren.
Wageningen Livestock Research Rapport 1193
| 21
Voorkeur (vers) foerageersubstraat
gemiddeld aantal foeragerende
leghennen
3.5
3
e
2.5
de
cde
bcde
2
bcd
1.5
bc
b
ab
1
a
0.5
Figuur 9
22 |
e
0
Geschatte gemiddelde (op basis van de statistische analyse) van het aantal
foeragerende hennen per substraat waarbij verschillende letters een significant
verschil weergeven
Wageningen Livestock Research Rapport 1193
4
Discussie en conclusie
Deze pilot naar de voorkeur voor substraat om in te foerageren van DeKalb witte leghennen van bij de
start 48 weken oud op één bedrijf in de overdekte uitloop, geeft een beeld dat de hennen inderdaad
een substraatvoorkeur laten zien. De hennen in deze pilotstudie hadden voor hun foerageergedrag de
voorkeur voor diatomeeënaarde, turf, schelpen en boekweitdoppen boven houtkrullen, hydrokorrels,
schors en lavasteentjes. Houtkrullen worden in de praktijk veel gebruikt als substraat, maar deze pilot
laat zien dat dit mogelijk niet het preferente substraat is van leghennen. In de praktijk worden de
houtkrullen vermengd met mest en pure houtkrullen zijn ook alleen maar vlak na een verversing
aanwezig, dus, de omstandigheden zijn niet volledig vergelijkbaar. Verder geven de resultaten aan dat
grote partikels en ruwe oppervlaktes mogelijk minder worden geprefereerd (schors, lavasteen) en dat
ronde harde korrels (hydrokorrels) ook niet de eigenschappen hebben die hennen prefereren.
Daarentegen lijken fijne substraten (diatomeeënaarde, turf) en middelgrote maar geen of minder ruwe
substraten (schelpen, boekweitdoppen) ook de voorkeur te hebben. Daarnaast speelt het gewicht
mogelijk een rol; de preferente substraten zijn (overwegend) relatief licht. Het is onduidelijk waarom
houtkrullen, die toch relatief licht, niet ruw en niet groot zijn, niet geprefereerd worden. Wellicht heeft
dit te maken met de aangeboden dikte van deze strooisellaag (5 cm in plaats van 15 cm bij de andere
substraten)
Gedurende de weken leek de activiteit in de bakken met substraten toe te nemen. Dit kan mogelijk te
maken hebben met gewenning van de hennen aan de bakken of de waarnemer gedurende de looptijd
van de pilotproef. Het is dan ook niet uit te sluiten dat de resultaten van de eerste week mogelijk niet
vergelijkbaar zijn met de andere weken.
De waarnemer rapporteerde dat de hennen zeer geïnteresseerd leken in een afwijkend deeltje in een
bak met substraat. Zo pikten ze bijvoorbeeld meer naar een houtkrul die terecht was gekomen in de
bak met turf. Om deze voor de pilot verstorende factor van ‘vervuiling’ van de substraten onderling te
verminderen is er daarom voor gekozen de bakken in serie 3 uit elkaar te plaatsen. Ook hier is het
niet volledig uit te sluiten dat de resultaten hier niet door beïnvloed zijn.
In deze pilot hadden de hennen de keuze om in de stal, de overdekte uitloop of de buitenuitloop te
zijn en was de strooisellaag in de stal en de overdekte uitloop droog. Het zou kunnen dat het
aanbieden van scharrelsubstraat een ander resultaat oplevert in andere situaties, bijvoorbeeld in een
relatief donkere binnenruimte of wanneer het strooisel is dichtgeslagen (en mogelijk minder
aantrekkelijk is voor foerageren). Ook een andere ras hennen kan wellicht een ander resultaat
opleveren.
Concluderend, deze pilot proef geeft een eerste inzicht in mogelijke voorkeuren van leghennen voor
foerageersubstraat. Tot nu toe zijn daar nauwelijks wetenschappelijke publicaties over te vinden. Zo
vond (De Jong, Wolthuis-Fillerup, Van Reenen, 2001) dat leghennen in gelijke mate scharrelden in
turf, houtkrullen of zand. Een vergelijking met meer grove substraten, zoals in deze pilot, is echter
voor zover wij weten nog niet eerder uitgevoerd. Het is daarom aan te bevelen om deze test te
herhalen met zowel witte als bruine leghennen onder gestandaardiseerde proefcondities. Daarbij dient
rekening gehouden te worden met de punten voor verbetering zoals hierboven is aangegeven.
Wageningen Livestock Research Rapport 1193
| 23
Literatuur
De Jong, I. C., M. Wolthuis-Fillerup, and C. G. van Reenen. 2007. Strength of preference for
dustbathing and foraging substrates in laying hens. Applied Animal Behaviour Science
104 (1): 24-36. http://dx.doi.org/https://doi.org/10.1016/j.applanim.2006.04.027.
E.U. 1999. Richtlijn 1999/74/EG van de raad van 19 juli 1999 tot vaststelling van
minimumnormen voor de bescherming van legkippen. . edited by Publicatieblad van de
Europese Gemeenschappen (L 203): 53-57.
Genstat Nineteenth Edition. 2018.
Guinebretière, M., H. Beyer, C. Arnould, and V. Michel. 2014. The choice of litter material to
promote pecking, scratching and dustbathing behaviours in laying hens housed in
furnished cages. Applied Animal Behaviour Science 155: 56-65.
http://dx.doi.org/https://doi.org/10.1016/j.applanim.2014.02.013.
Gunnarsson, S., L. R. Matthews, T. M. Foster, and W. Temple. 2000. The demand for straw and
feathers as litter substrates by laying hens. Applied Animal Behaviour Science 65: 321330.
Pokharel, B. B., I. Boecker, I. Y. Kwon, L. Jeyachanthiran, P. McBride, and A. HarlanderMatauschek. 2017. How does the presence of excreta affect the behavior of laying hens
on scratch pads? Poultry Science 97 (3): 743-748. http://dx.doi.org/10.3382/ps/pex375.
Scholz, B., S. Urselmans, J. B. Kjaer, and L. Schrader. 2010. Food, wood, or plastic as
substrates for dustbathing and foraging in laying hens: A preference test. Poultry
Science 89 (8): 1584-1589. http://dx.doi.org/10.3382/ps.2009-00598.
Schutz, K. E., and P. Jensen. 2001. Effects of resource allocation on behavioural strategies: A
comparison of red junglefowl (Gallus gallus) and two domesticated breeds of poultry.
Ethology 107: 753-765. http://dx.doi.org/doi 10.1046/j.1439-0310.2001.00703.
Van Liere, D. W. 1991. Function and organization of dustbathing in laying hens, Wageningen
Agricultural University, Wageningen.
von Waldburg-Zeil, C. G., N. van Staaveren, and A. Harlander-Matauschek. 2019. Do laying hens
eat and forage in excreta from other hens? animal 13 (2): 367-373.
http://dx.doi.org/Doi: 10.1017/s1751731118001143.
Weeghel, E., and I. C. de Jong. in prep. Brief of Requirements of the laying hen.
24 |
Wageningen Livestock Research Rapport 1193
Wageningen Livestock Research Rapport 1193
| 25
Wageningen Livestock Research Postbus 338
Wageningen Livestock Research ontwikkelt kennis voor een zorgvuldige en
6700 AH Wageningen
renderende veehouderij, vertaalt deze naar praktijkgerichte oplossingen en
T 0317 48 39 53
innovaties, en zorgt voor doorstroming van deze kennis. Onze wetenschappelijke
E
[email protected] www.wur.nl/
kennis op het gebied van veehouderijsystemen en van voeding, genetica, welzijn en
livestock-research
milieu-impact van landbouwhuisdieren integreren we, samen met onze klanten, tot
veehouderijconcepten voor de 21e eeuw.
De missie van Wageningen University & Research is ‘To explore the potential of
nature to improve the quality of life’. Binnen Wageningen University & Research
bundelen 9 gespecialiseerde onderzoeksinstituten van Stichting Wageningen
Research en Wageningen University hun krachten om bij te dragen aan de oplossing
van belangrijke vragen in het domein van gezonde voeding en leefomgeving.
Met ongeveer 30 vestigingen, 6.500 medewerkers en 10.000 studenten
behoort Wageningen University & Research wereldwijd tot de aansprekende
kennisinstellingen binnen haar domein. De integrale benadering van de
vraagstukken en de samenwerking tussen verschillende disciplines vormen het hart
van de unieke Wageningen aanpak.