View metadata, citation and similar papers at core.ac.uk
brought to you by
CORE
provided by Leiden University Scholary Publications
Internationale
Spectator
Jaargang 66 - nr 5 - mei 2012
AFRIKA: van Hoorn tot Kaap
Zuid-Soedan: hulp zonder vrede
Telefoonreparateurs van Kameroen
Corrupt en chaotisch Nigeria: slapende reus
Eeuwfeest van verdeeld ANC
Instituut Clingendael
Uitgave van Koninklijke Van Gorcum BV
(Assen) namens het Nederlands Instituut voor
Internationale Betrekkingen ‘Clingendael’
(Postbus 93080, 2509 AB Den Haag), dat
samenwerkt met het Koninklijk Instituut voor
Internationale Betrekkingen, EGMONT,
te Brussel.
Inhoud meinummer 2012
Verschijnt maandelijks en wordt uitgegeven
op de grondslag van een redactiestatuut.
Redactiebureau
Instituut ‘Clingendael’
Redactie Internationale Spectator
Postbus 93080, 2509 AB Den Haag
tel. 070-3245384; fax. 070-3746669
E-mail:
[email protected] of
[email protected]
www. internationalespectator.nl
Kernredactie
Jan Q.Th. Rood (hoofdredacteur)
Peter A. Schregardus (eindredacteur)
Gerard J. Telkamp (eindredacteur)
Algemene redactie
E. Bakker, S. Biscop, D. Criekemans, H. Hoebeke,
P. Hoebink, S. de Hoop, W. Hout,
M. van Keulen, G. Molier, J.C. Mulder,
C.W.A.M. van Paridon, G. van Pinxteren,
T. Sauer, R.A. Wessel
Abonnementenadministratie
Koninklijke Van Gorcum BV
Administratie Internationale Spectator
Postbus 43, 9400 AA Assen
tel. 0592-379555; fax. 0592-379552
E.mail:
[email protected]
www.vangorcum.nl
Abonnementsprijzen
Nederland en België:
Particulier abonnement
€ 66,00
Instellingsabonnement
€ 78,50
Studentenabonnement
€ 51,00
SIB Startersabonnement
€ 27,95
CLIO Startersabonnement
€ 27,95
Buitenland Particulier abonnement € 94,80
Buitenland Instellingsabonnement € 108,25
Buitenland Studentenabonnement € 74,50
Betaling via Belgisch gironummer is mogelijk.
Abonnementen worden automatisch verlengd,
tenzij voor 1 december schriftelijke opzegging
heeft plaatsgehad.
Losse nummers € 7,95 excl. portokosten
COLUMN
Frans-Paul van der Putten
China’s randvoorwaarden
ARTIKELEN
229
ARTIKELEN
Klaas van Walraven
Economisch-politieke ontwikkelingen in Afrika op macroniveau: de goede kant op?
231
Jan Abbink
De Hoorn van Afrika als regionale
(on)veiligheidszone: conflicten
en dilemma’s
235
Bruno Braak
In Zuid-Soedan heeft hulp de
vrede niet dichterbij gebracht
241
Mirjam de Bruijn
Mobiele telefoniecultuur in Afrika:
internationaal vakmanschap in
Kameroen
245
Stephen Ellis
Nigeria: corrupt, chaotisch,
maar nog steeds Afrika’s
slapende reus
250
Advertenties
Acquire Media, Zwolle
Jocelyne Koenders tel 038-4606384 /
fax 038-4606318
[email protected]
Ineke van Kessel
Honderdjarig ANC is diep verdeeld
over zichzelf en Zuid-Afrika
253
Foto omslag
Rutger van Hamersvelt
Ton Dietz & André Leliveld
Landbouw loont: Zuidoost-Azië
als spiegel voor Afrika?
259
Richtlijnen voor auteurs zijn verkrijgbaar op
het redactie-adres.
ISSN 0020-9317
Alle in dit maandblad uitgesproken meningen
en inzichten blijven geheel voor verantwoordelijkheid van de schrijvers.
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt d.m.v. druk,
fotocopie, microfilm, of op welke wijze dan
ook, zonder voorafgaande schriftelijke
toestemming van de uitgever.
©2012, Koninklijke van Gorcum, Assen
Alle auteursrechten ten aanzien van de inhoud van
deze uitgave worden uitdrukkelijk voorbehouden.
OPINIE
Henk Jan Ormel, Pieterjan
Rozenberg & Dirk W. Ormel
Grondstoffen uit Afrika:
Great Game van de 21ste
eeuw
Hans Hoebeke
Continuïteit van instabiliteit:
de verkiezingen in de
Democratische Republiek
Congo
267
Erik Gobbers
Decentralisering en etniciteit
in de Democratische Republiek
Congo
271
Yannick Weyns
Voorbij de kinderrechtenbenadering: naar een geslaagde
reïntegratie van kindsoldaten 276
RESPONS
Farah Karimi
Humanitarie interventie blijft
kwestie van kiezen
279
FILMRECENSIE
Serena Cruz over
Wanneer is rechtvaardigheid
goed genoeg?
281
BOEKBESPREKING
Karel van Hoestenberghe over
Europa’s moeizame relatie
met Afrika
283
SUMMARIES
285
OVER HET AFRIKA
STUDIECENTRUM
288
264
THEMANUMMER AFRIKA
Dit nummer kwam tot stand in samenwerking met het
Afrika Studiecentrum (ASC) te Leiden (zie blz. 288).
Internationale Spectator
Jaargang 66 nr. 5
|
Mei 2012
Ton Dietz & André Leliveld
Landbouw loont: Zuidoost-Azië als
spiegel voor Afrika?
Begin jaren ’60 waren de meeste Afrikaanse landen
rijker dan de landen in Zuidoost-Azië. Maar vijftig jaar later behoort een aantal Zuidoost-Aziatische
landen tot wat bekend staat als ‘Asian Miracle’.
Waarom zijn Zuidoost-Aziatische samenlevingen
er de laatste vijftig jaar wél in geslaagd snelle economische groei en een grotere verbetering in de levensstandaard te bereiken en Afrikaanse samenlevingen
veel minder? Met die vraag ging een onderzoeksconsortium van start van het Afrika-Studiecentrum
(ASC) en het Koninklijk Instituut voor Taal-, Landen Volkenkunde (KITLV), in opdracht van het
Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken. Het
project Tracking Development1 kwam tot conclusies die
helder en kort zijn, en die (blijkbaar) goed resoneren
in Nederlandse beleidskringen. In die kringen waren
aanzetten gegeven voor een verklaring, waarbij vooral
naar het verschillend functioneren van de Afrikaanse
en Aziatische overheden was gekeken.2 De conclusies
van het Tracking Development-project komen neer op
de volgende zes stellingen/bevindingen.3
1 goed macro-economisch beleid is een voorwaarde:
een stabiele munt, weinig inflatie, voorspelbaar
overheidsgedrag;
2 boeren en kleine ondernemers moeten de vrijheid
hebben te bepalen wat ze verbouwen, aan wie ze
op welk moment verkopen en tegen welke prijs;
3 overheidsuitgaven moeten langdurig en consistent
gericht zijn op de armen, met een nadruk op het
bereiken van de massa van arme boeren op het
platteland;
4 bij de uitvoering van het overheidsbeleid gaat het
om bereik (zoveel mogelijk mensen in korte tijd),
desnoods ten koste van de kwaliteit;
5 het gaat om echte beleidsprioriteiten, die ook worden uitgevoerd, niet om plannen en mooie documenten; en
6 het gaat om de resultaten, niet om de regels en de
instituties op zich zelf.
In de steeds weer terugkerende debatten over de ontwikkelingsprioriteiten voor/tegen landbouw of industrie concludeerde het Tracking Development-team
Jaargang 66 nr. 5 |
Mei 2012
Internationale Spectator
dat de Zuidoost-Aziatische praktijk aantoonde dat
industriële groei alleen maar kon floreren in samenhang met een goed landbouwbeleid en een periode van
aanzienlijke investeringen in de landbouw- en plattelandsontwikkeling. Dat zou een beetje bij beetje rijker wordende grote boerenmassa creëren. Overheden
zouden de neiging moeten onderdrukken de nadruk te
leggen op stedelijk gerichte industriële expansie voordat er een goede agrarische basis voor zou zijn gelegd,
de ‘urban bias’.4 Hiermee staat de wijdverspreide opvatting op losse schroeven dat groei in Zuidoost-Azië
in de eerste plaats was toe te schrijven aan op export
gerichte industrialisatie.
Ook belangrijk lijkt een staatselite met een heldere visie, alsmede overeenstemming binnen de politieke en economische elites om die visie een tijd vol
te houden en te vertalen in beleid.5 Het gaat om de
‘primacy of policy’ en een belangrijke boodschap is dat
verbetering van de omstandigheden op het platteland
zowel een gevolg moet zijn van een beleid om de landbouwproductiviteit te verhogen, als van een nationaal
beleid dat zorgt voor voldoende voedselproductie om
zowel het platteland als de steden ruim te kunnen
voeden.6 Centraal in het overheidsbeleid in ZuidoostAzië stond de productiviteitsgroei in de rijstverbouw.
Overheidsmaatregelen betroffen grote investeringen
in productie- en marketingstructuren; effectieve landbouwvoorlichtingsprogramma’s om het gebruik van
Groene Revolutie-technologie in rijstverbouw te bevorderen; subsidiëring van kunstmest, pesticiden en
landbouwkredieten; stabilisering van de rijstprijs rond
de wereldmarktprijs; minimumprijsgaranties voor
producenten; en grote investeringen in rurale infrastructuur (wegen, irrigatie, scholen, gezondheidszorg,
elektriciteit en schoon water).
Voor de Afrikaanse onderzoekers in het Tracking
Development-team was het niet gemakkelijk voortdurend met ‘het gelijk van Azië’ en het ‘falen van Afrika’
te worden geconfronteerd. Psychologisch was er vaak
behoefte tegenvoorbeelden te zoeken (gevallen in Azië
waarbij het toch ook niet zo geweldig was verlopen,
met Cambodja als een kandidaat-slachtoffer, maar ook
landen als de Filipijnen, Myanmar en Noord-Korea;
259
daarnaast gevallen in Afrika die aantoonden dat er ook
dáár landen zijn geweest met een relatief snelle groei –
dan komt men weer in de verleiding om Botswana of
Mauritius te noemen).
Boodschap: de sterke ontwikkelingsstaat
Na twintig jaar verwaarlozing van de landbouwsector en het omhelzen van de Millennium
Ontwikkelingsdoelen met hun eenzijdige nadruk op
onderwijs en gezondheidszorg als publieke verantwoordelijkheden, kwam het Tracking Developmentteam met een luide en duidelijke boodschap: terug
naar de armoedebestrijding via de landbouw, waarbij de
grote massa van de kleine boerenproducenten beetje
bij beetje (maar wel gestaag) uit de armoede zou kunnen kruipen, naar het model van een ‘ontwikkelingsstaat’.
Dat is een boodschap die na de plotselinge crisis in
de wereldvoedselprijzen van 2008 ook heel goed aankomt bij de donorgemeenschap, met de Wereldbank
voorop, en die overeenstemt met het huidige beleid
van de Nederlandse overheid: daar is ‘voedselzekerheid’ nu een van de beleidsprioriteiten geworden van
het ministerie van Buitenlandse Zaken en ‘land- en
tuinbouw’ een van de kernterreinen van een veel breder
gedragen innovatiebeleid, met mondiale pretenties.
Dat die ontwikkelingsstaat een ‘sterke staat’ zou
moeten zijn, was een verdere boodschap van Tracking
Development, en dat zo’n sterke staat af en toe over
lijken ging, de mensenrechten niet hoog in het vaandel voerde en sterk autoritaire trekken kon vertonen
– en waarbij het huidige Rwanda af en toe vergeleken
wordt met Singapore – was voor de leiders van die landen ‘collateral damage’, zoals veel vermoorde boeren in
Indonesië het verhaal van de sterke staat niet kunnen
navertellen. Dat de Aziatische sterke staat daarbij cliëntelistisch was, dat corruptie er hoogtij kon vieren en
dat mensen aan de top van het staatsapparaat schatrijk
konden worden, was blijkbaar ook geen belemmering
voor snelle economische groei, die ook lang kon worden volgehouden. Juist Zuidoost-Azië laat zien dat
falende instituties en een corrupte staat, de vaak zogenoemde neo-patrimoniale staat, géén belemmering
behoeven te vormen voor snelle ontwikkeling.
Deze bevinding zet grote vraagtekens bij de nadruk die donoren tientallen jaren legden op het verwezenlijken van ‘goed bestuur’ (good governance) in
Afrika, een bestuur dat voor Afrika als noodzakelijke
voorwaarde wordt gezien om tot economische groei en
ontwikkeling te kunnen komen. Exit ook het idee dat
de Washington Consensus er goed aan heeft gedaan
om als bijproduct van de grote ingrepen in de verziekte
staatsfinanciën van veel Afrikaanse staten in de jaren
’80 en ’90 ook de capaciteit van staatsstructuren die
van belang zijn voor groei en ontwikkeling, te ont-
260
mantelen, dan wel te ondermijnen. Hadden immers de
succesvolle Aziatische staten niet juist vastgehouden
aan sterke staatsstructuren, met behoud van voldoende
capaciteit en ‘eilanden van efficiëntie’ (vooral binnen
Centrale Banken en Ministeries van Landbouw) (ook)
te midden van zeeën van verspilling?
In het Tracking Development-project was het de
opzet landen paarsgewijs te vergelijken; landen die
in de jaren ’50 een vergelijkbaar laag welvaartsniveau
hadden en die verder op wezenlijke punten op elkaar
leken, maar toch een heel verschillend ontwikkelingsverloop zagen tussen 1960 en 2000. De landentweetallen waren: Indonesië en Nigeria (olielanden met
autoritair bestuur); Maleisië en Kenia (in de jaren ’60
landbouwexportlanden met een grote potentie om
een geïndustrialiseerde markteconomie te worden);
Vietnam en Tanzania (met een lange socialistische periode met een collectief aangestuurde economie, en later op hetzelfde moment liberaliserend); en Cambodja
en Oeganda (met een traumatische moorddadige
recente geschiedenis van conflict en staatsterreur,
gevolgd door post-conflict-wederopbouw).
Vergelijking op punten: 2 x 4 landen
Wat zijn nu, kort samengevat, de belangrijkste conclusies als de feitelijke landbouwontwikkeling in de vier
uitgekozen landen van Zuidoost-Azië met de vier uitgekozen Afrikaanse landen wordt vergeleken? Daarbij
stoelen de analyses op de rijke en systematische landbouwstatistieken van de Wereldvoedselorganisatie
FAO (faostat), met alle kanttekeningen die daarbij te
maken zijn. Laten we ervan uitgaan dat ze voor dit
vergelijkende doel voldoende betrouwbaar zijn als basis voor conclusies op het schaalniveau van de acht
landen.7
De FAO-statistieken (gekoppeld aan schattingen
over de bevolkingsontwikkeling van de acht landen)
maken het mogelijk uitspraken te doen over de situatie
van de landbouwproductie in alle jaren vanaf 1961. We
kozen de jaren 1961 en 2009. Ze maken het ook mogelijk uitspraken te doen over veranderingssnelheden
in die periode van bijna vijftig jaar. In deze bijdrage
staan we stil bij de rangordes tussen de acht landen en
de veranderingen daarvan in de tijd (zie tabel 1).
De gegeven rangcijfers voor 1961 laten zien dat
drie van de vier Zuidoost-Aziatische landen al met
een voorsprong begonnen, met Maleisië als vreemde
eend in die bijt. Deze rangcijfers laten echter ook zien
dat die relatieve voorsprong vooral gold voor de gemiddelde productiviteitsniveaus van de granen en van
de knol- en wortelgewassen (zoals cassave en yam,
voor zover die belangrijk waren/zijn), voor het aandeel
van de voedselgewassen in het totale akkerbouwareaal en voor het aandeel van de granen te midden van
alle belangrijke voedselgewassen. De voedselzekerheid
Internationale Spectator
Jaargang 66 nr. 5
| Mei 2012
Tabel 1.
De rangorde van de acht Tracking Development-landen voor een aantal kernvariabelen met betrekking tot de landbouwsituatie in
1961 en 2009 (8 = het beste/het hoogste; 1 = het slechtste/het laagste).
Indonesië Maleisië Vietnam Cambodja Nigeria Kenia Tanzania Oeganda
Voedselzekerheid
1961
2
1
5
8
6
4
3
7
2009
6
1,5
7
8
5
1,5
3
4
Akkerland als per- 1961
centage van alle land 2009
4
1
6
5
7
2,5
2,5
8
4
3
6
5
7,5
1
2
7,5
Voedselgewassen als 1961
deel van alle akker- 2009
bouwgewassen
5
3
7
8
4
6
2
1
2
1
6,5
8
3
6,5
5
4
Het relatieve belang 1961
van granen in de
2009
voedselproductie
4,5
6
7
8
3
4,5
2
1
6
8
7
5
2
4
3
1
De gemiddelde
graanoogst per
hectare
1961
6
8
7
4
1
5
2
3
2009
7
6
8
5
3,5
2
1
3,5
De gemiddelde
oogst van knol- en
wortelgewassen per
hectare
1961
5
6
3
8
7
4
2
1
2009
7
5
6
8
4
2
1
3
Stuks vee
1961
8
1
5
2
4
7
6
3
2009
7
1
4
2
8
6
5
3
1961
7,5
1
3
2
5
6
7,5
4
2009
8
1,5
4
1,5
7
5
6
3
1961
5,2
3,4
5,4
5,6
4,6
4,9
3,4
3,5
2009
5,9
3,4
6,1
5,3
5,0
3,5
3,3
3,6
1961
6
1,5
7
8
4
5
1,5
3
2009
7
2
8
6
5
3
1
4
+
(+)
+
--
+
--
(-)
+
TLU-aantal
Gemiddelde score
Totaalrang
Verandering van rangorde
1961-2009
* TLU = Tropical Livestock Units, in dit geval een gecombineerde en gewogen waardering van runderen, schapen, kamelen, geiten, varkens en pluimvee.
(voedselbeschikbaarheid per hoofd van de bevolking)
was in 1961 in Indonesië en Maleisië een stuk slechter
dan die in Oeganda en Nigeria, terwijl ook de relatieve
hoeveelheid cultuurgrond in beide Afrikaanse landen
een stuk hoger was dan in beide Aziatische landen. In
de veeteeltsector liepen Maleisië en Oeganda ver achter bij Kenia en Tanzania, en als we een maat hanteren
voor tropische vee-eenheden (Tropical Livestock Units,
of TLU), was de situatie in Nigeria ook beter dan die
in Vietnam.
Gemiddeld lopen de gecombineerde rangcijfers
voor de Aziatische en de Afrikaanse landen daarom
ook niet ver uit elkaar: een gemiddelde rang van 4,9
voor Azië en van 4,1 voor Afrika. Dat was ook het
uitgangspunt van Tracking Development: de situatie
Jaargang 66 nr. 5 |
Mei 2012
Internationale Spectator
begin jaren ’60 was niet zo heel verschillend, al hadden de Aziatische landen een landbouwvoorsprong,
met uitzondering dus van Maleisië. Kenia, Nigeria en
Tanzania waren er relatief beter aan toe dan Maleisië.
Verschuiving ten gunste van Azië
De landbouwsituatie in 2009 laat inderdaad een flinke relatieve verschuiving zien in het voordeel van de
Zuidoost-Aziatische landen: omhoog van 4,9 naar 5,2
voor de Aziatische groep en omlaag van 4,1 naar 3,9
voor het Afrikaanse kwartet. De Aziatische landen
(met uitzondering van Maleisië) weten hun relatieve
positie op het terrein van de voedselzekerheid te verbeteren (en al helemaal in absolute termen), vergeleken
met de Afrikaanse landen. Maar daarbij valt al meteen
261
op dat Nigeria relatief (en ook absoluut) heel goed
scoort. Maleisië heeft zijn in cultuur gebracht areaal
land weten uit te breiden, echter niet zozeer voor basisvoedsel, maar voor oliepalmproductie. Ook in twee
andere Zuidoost-Aziatische landen is sprake van een
relatieve afname van het percentage akkerland dat
aan voedsellandbouw wordt besteed, maar de granen
blijven er domineren. In Afrika stijgt dat percentage
van het cultuurland dat aan voedselverbouw wordt
besteed: de uitbreiding van de cultuurgrond – en die
verliep snel – verliep er aanzienlijk sneller voor voedselgewassen dan voor de andere akkerbouwgewassen.
Dat laatste betekent overigens niet dat Afrika het
beter heeft gedaan dan Zuidoost-Azië. Het relatief
afnemende areaal in Zuidoost-Azië dat wordt besteed aan voedsel, gaat gepaard met een grote intensivering van de landbouwproductie, daar waar Afrika
zijn voedselproductie hoofdzakelijk kon vergroten
door uitbreiding van het areaal (extensieve landbouwontwikkeling), met een belangrijke uitzondering voor
de productiviteitsgroei van de granen in Nigeria. De
productiviteitsstijgingen voor de granen en voor de
wortel- en knolgewassen zijn in Azië aanzienlijk indrukwekkender geweest dan in Afrika. Bij de veeteeltcijfers behouden de Afrikaanse landen hun relatieve
voorsprong.
Als we naar de totaalscores voor de acht landen kijken, zien we dat vooral Vietnam en toch ook Indonesië
hun relatieve positie daarbij sterk hebben verbeterd;
maar dat geldt ook voor Nigeria en enigszins voor
Oeganda. Cambodja verloor zijn relatieve koppositie,
maar vooral Kenia is dramatisch teruggezakt, terwijl
Tanzania nu eenzaam op de laatste plaats staat.
Tabel 2.
De dynamiek van de landbouwontwikkeling kan
ook op een andere manier inzichtelijk worden gemaakt, namelijk door te kijken naar de snelheid van de
verandering (zie tabel 2).
Daarbij is eerst van belang om te zien waar zich
de snelste bevolkingsverandering heeft voltrokken.
Dat is natuurlijk algemeen bekend, maar inderdaad:
de bevolking van alle vier de Afrikaanse landen is sneller gegroeid dan die van elk van de Aziatische landen
in de vergelijking. Oeganda spant de kroon; Vietnam
heeft zijn bevolkingsexplosie het best onder controle
gekregen.
Bij de totale graanproductie doet zich het verrassende feit voor dat Tanzania verreweg het snelst is gegroeid, gevolgd door Indonesië en de andere ZuidoostAziatische landen. Maar dat ligt in Tanzania niet aan
de graanproductiviteit. Die is wel opmerkelijk snel aan
het verbeteren in Nigeria (relatief gezien zelfs meer
dan in Maleisië). En bij de productiviteitsgroei van de
wortel- en knolgewassen doet Oeganda het beter dan
Maleisië, maar dat is dan ook het enige Afrikaanse
land van de vier dat het op dat punt redelijk doet, terwijl de groei vooral verband houdt met het onder controle brengen van een gewasziekte van de cassaveplant.
Bij de groei van de veestapel valt op dat Maleisië het
relatief juist heel goed heeft gedaan, maar ook Nigeria
laat hier een hele snelle groei zien, gevolgd door de
andere Aziatische landen. Het lijkt erop dat snelle
economische groei en snelle verbetering van de voedselzekerheid op basis van akkerbouwproductie ook tot
een snelle groei van de veeteelt leiden. Met een toegenomen rijkdom van een brede middenklasse is de
De relatieve snelheden van demografische en agrarische verandering in de acht Tracking Development-landen (8 = snelste verandering).
Indonesië Maleisië Vietnam Cambodja Nigeria
Kenia Tanzania Oeganda
2
4
1
3
5
7
6
8
Graanproductie
7
2
6
5
3
1
8
4
Graanopbrengsten per
hectare
8
4
6
7
5
1
2
3
Opbrengsten van wortel- en knolgewassen
per hectare
7
4
8
5
3
2
1
6
TLU aantallen*
6
8
5
4
7
1
3
2
Gemiddelde rang van
het veranderingstempo
7,0
4,5
6,3
5,3
4,5
1,3
3,5
3,8
In landenvolgorde
8
4,5
7
6
4,5
1
2
3
Bevolkingsgroei
Landbouwverandering
* TLU = Tropical Livestock Units, in dit geval een gecombineerde en gewogen waardering van runderen, schapen, kamelen, geiten, varkens en
pluimvee.
262
Internationale Spectator
Jaargang 66 nr. 5
| Mei 2012
groei van de consumptie van veeteeltproducten ook te
verwachten.
Als we het geheel overzien, dan zijn de snelste
agrarische verbeteringen bereikt in Indonesië, gevolgd door Vietnam en Cambodja en daarna ex aequo Maleisië en Nigeria. Op flinke afstand volgen
dan Oeganda en Tanzania, terwijl Kenia hier de rode
lantaarn draagt, met per saldo nauwelijks enige verbetering vergeleken met 1961 - of, sterker nog, met
de laatste jaren een terugval naar landbouwproductiviteitscijfers die er vijftig jaar geleden gewoon waren.
Dus inderdaad: Azië laat een aanzienlijk snellere
groei van de voedsellandbouw zien dan Afrika. Maar
ook: let op Nigeria. En bovendien: let op wat er in
Afrika de laatste tien jaar in de akkerbouw, tuinbouw
en veeteelt aan de hand is. Het is te verwachten dat
Afrika’s huidige snelle economische groei gepaard
gaat met allerlei doorbraken op landbouwgebied. Er
is reden voor voorzichtig optimisme.8 Daarbij zal een
blijvende interessante onderzoeksvraag zijn: was er nu
eerst een betere landbouwgroei nodig, voordat Afrika
economisch kon gaan groeien (wat de Aziatische les
van Tracking Development kan worden genoemd), of
zijn er in Afrika eigenlijk hele andere ‘drivers of change’ en nemen die de landbouw nu op sleeptouw?
En stel dat Afrika inzet op landbouwontwikkeling
zoals Zuidoost-Azië dat voorheen heeft gedaan, hoe
dient een dergelijke inzet dan te worden gefinancierd?
De programma’s voor rijstlandbouw van de ZuidoostAziatische overheden waren zeer kostbaar, maar in
vergelijking met de Afrikaanse verkeerden een aantal Zuidoost-Aziatische overheden in de jaren ’60 en
’70 in de gelukkige omstandigheid voldoende toegang
te hebben tot development finance: massale (vooral
Amerikaanse) hulp van buitenaf, ingegeven door geopolitieke motieven, en in de jaren ’70 de toenemende
opbrengsten uit de exploitatie van olie en die uit exportgewassen, zoals palmolie. De Amerikaanse hulp
daar was toen een meervoud van de hulpstromen die
Afrikaanse landen nu ontvangen van alle donoren gezamenlijk.
Nieuwe onderzoeksaanpak
Op het Afrika-Studiecentrum zijn wij nu druk bezig een onderzoeksaanpak te ontwikkelen waarbij we
systematisch willen gaan kijken naar de voedselvraag
vanuit de grote stedelijke zones (wij noemen ze de
‘agrohubs’) in Afrika – die zijn er nu volop – en hoe die
in de omgeving van die grote steden tot allerlei doorbraken op landbouwgebied leiden. En daarbij is een
interessante vraag of de overheid in Afrikaanse landen
op nationaal niveau aan voedselbeleid gaat doen om de
steden te voeden, en hoe dat zich dan vertaalt in armoedevermindering voor de massa van de landbouwproducenten in die gebieden. Of dat er een beleid
Jaargang 66 nr. 5 |
Mei 2012
Internationale Spectator
wordt ontwikkeld waarbij toch vooral geproduceerd
gaat worden voor de wereldmarkt (bio-brandstoffen,
luxe tuinbouwproducten en bloemen voor de wereldmarkt en productie voor de Aziatische luxere voedselvraag) en er op grote schaal goedkoop voedsel wordt
betrokken van de wereldmarkt voor bulkvoedsel, al
dan niet als hulpvoedsel. Er zullen binnen Afrika
enorme verschillen zijn en het vergt een grote, vergelijkende aanpak, met aandacht voor de lange termijn,
voor duurzaamheidsvraagstukken en voor de invloed
van klimaatverandering, waarbij het goed is lessen te
blijven leren van onder andere Azië.
Prof. dr A.J. Dietz is directeur van het AfrikaStudiecentrum (ASC) te Leiden. Dr A.H.M. Leliveld is als
senior onderzoeker aan het ASC werkzaam. Beiden zijn
verbonden aan het Tracking Development-project.
Noten
1
Het project stond onder leiding van David Henley (KITLV,
thans Universiteit Leiden) en Jan-Kees van Donge (ASC, nu
University of Papua New Guinea). Zie David Henley & Deborah
Bryceson, ‘Nieuw onderzoek: uiteenlopende wegen naar welvaart
en naar armoede – Zuidoost-Azië en Sub Sahara Afrika in vergelijkend perspectief’, in: Internationale Spectator, juli/augustus 2007,
blz. 377-380.
2
Zie R. van der Veen & M.L. Salomon, Afrika: van de koude oorlog tot de 21e eeuw, Amsterdam: KIT Publishers, 2002; en
R. van der Veen, Waarom Azië rijk en machtig werd, Amsterdam:
KIT Publishers, 2010.
3
Zie D. Henley, ‘The Agrarian roots of industrial growth:
rural development in South-East and sub-Saharan Africa’, in:
Development Policy Review, 30, 2012, S1: blz. S25-S47; en J.K. van
Donge, D. Henley & P. Lewis, ‘Tracking Development in SouthEast Asia and Sub-Saharan Africa: the primacy of policy’, in:
Development Policy Review, 30, 2012, S1: blz. S5-S24.
4
Henley, a.w. noot 3.
5
D. Henley, R. Tirtosudarmo & A.H. Fuadi, ‘Flawed vision:
Nigerian development policy in the Indonesian mirror, 1965-90’,
in: Development Policy Review, 30, 2012, S1: blz. S49-S71.
6
Van Donge, Henley & Lewis, a.w. noot 3.
7
Voor een uitgebreide vergelijkende studie van de acht landen,
zie: T. Dietz & A. Altaf, ‘Comparing the agricultural performance
of Africa and South East Asia over the last fifty years’, bijdrage
aan Anthology for Tracking Development, Leiden: ASC, 2012 (nog
niet gepubliceerd). Voor op landbouw gerichte vergelijkingen binnen landenparen zie ook: B. Kilama, ‘The variation of output and
marketing of cashew in Tanzania and Vietnam’; en A. Leliveld &
H. ten Brummelhuis, ‘Agricultural policies and performance in an
African and Asian poor agrarian society: Uganda and Cambodia
compared’, in: Anthology for Tracking Development, Leiden: ASC,
2012 (nog niet gepubliceerd).
8
Ton Dietz, Silverlining Africa, Oratie Leiden, januari 2011;
Stephen Ellis, Het regenseizoen. Afrika en de wereld, Amsterdam:
Bert Bakker, 2011 (voor een bespreking van dit boek zie in dit meinummer, blz. 283-284, eindred.); Ton Dietz, ‘ “En nu Afrika”: zon
achter de wolken’, in: Internationale Spectator, maart 2011, blz.
146-149.
263