Ruige rudbeckia
Ruige rudbeckia | |||||||||||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Taxonomische indeling | |||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||
Soort | |||||||||||||||||||||||
Rudbeckia hirta L. (1753) | |||||||||||||||||||||||
Rudbeckia hirta var.pulcherrima | |||||||||||||||||||||||
Afbeeldingen op Wikimedia Commons | |||||||||||||||||||||||
Ruige rudbeckia op Wikispecies | |||||||||||||||||||||||
|
De ruige rudbeckia (Rudbeckia hirta) is een eenjarige-, tweejarige of meerjarig plant. De soort komt van nature voor in Noord-Amerika en is min of meer ingeburgerd in Duitsland, Frankrijk en Wallonië. De soort wordt als sierplant gebruikt. Het aantal chromosomen is 2n = 38.[1]
De plant wordt 50-100 cm hoog en heeft vertakte, rechtopstaande, borstelig tot zacht behaarde stengels. Het min of meer duidelijk drienervige, 8-30 cm lange en 0,5-7 cm brede blad heeft een grof getande, fijn getande of gave bladrand en is aan beide zijden grof behaard. De onderste bladeren zijn breed elliptisch tot lancetvormig of ovaal en hebben lange stelen. De stengelbladeren zijn ovaal, lancetvormig of langwerpig spatelvormig tot bijna lineair; de onderste zijn gesteeld, de middelste bladsteelachtig versmald en de bovenste zittend.
De ruige rudbeckia bloeit vanaf juli tot in oktober. De bloeiwijze is een 4-8 cm groot hoofdje met 8-16 met meestal uniform gele tot geeloranje, elliptische, min of meer naar beneden gerichte lintbloemen (of met een kastanjebruine vlek) en 250 tot meer dan 500 zwartbruine buisbloemen. De 15-45 mm lange en 5-10 mm brede lintbloemen zijn aan de onderkant bezet met korte haren. De buisbloemen hebben aan de voet een puntige, lineair-lancetvormige stroschub, die ongeveer even lang is als de buisbloem. De 12–22 × 10–20 mm grote bodem van het hoofdje is halfbolvormig tot conisch. De in twee tot drie rijen gerangschikte, 10-15 mm lange en 2-3 mm brede omwindselbladen zijn afstaand of naar achteren gebogen en ruw behaard.
De vrucht is een 1,5-2,7 mm lang nootje.
-
Plant
-
Onderste bladeren
-
Stengelblad
-
Omwindsel
-
Buisbloemen
-
Vruchten
De ruige rudbeckia komt voor op vochtige, voedselrijke, ruderale plaatsen en langs beekoevers.
Variëteiten
[bewerken | brontekst bewerken]Er worden de volgende variëteiten onderscheiden:
- Rudbeckia hirta var. angustifolia (TVMoore) Perdue: komt voor in de zuidelijke en centrale staten van de Verenigde Staten: Texas, Alabama, Florida, Georgia, Louisiana, Mississippi en South Carolina.[2]
- Rudbeckia hirta var. floridana (TVMoore) Perdue: komt voor op hoogtes van 0 tot 20 meter, alleen in centraal tot zuidelijk Florida.[3][2]
- Rudbeckia hirta L. var. hirta: komt algemeen voor in de Verenigde Staten.[3]
- Rudbeckia hirta var.pulcherrima Farw. (synoniem: Rudbeckia bicolor Nutt., Rudbeckia hirta var. corymbifera Fernald): komt algemeen voor vanaf Canada tot in de Verenigde Staten[2]
Cultivars
[bewerken | brontekst bewerken]- 'Becky'
- 'Irish Eyes'
- 'Sonora'
- 'Toto'
en verder:
- 'Bronze Strain'
- 'Cappucino'
- 'Cherry Brandy'
- 'Prairie Sun'
- 'Sahara'
Externe links
[bewerken | brontekst bewerken]- Verspreiding in Nederland FLORON
- Echte heemst (Rudbeckia hirta) op SoortenBank.nl (gearchiveerd) (gebaseerd op de Heukels23, dit is de voorlaatste uitgave)
- Beschrijving op Wilde Planten
- (fr) Rudbeckia hirta Tele Botanica
- Rudbeckia hirta in de Flora of North America
- The Plant List met synoniemen
- ↑ Aantal chromosomen
- ↑ a b c Germplasm Resources Information Network (GRIN), USDA, ARS, National Genetic Resources Program. National Germplasm Resources Laboratory, Beltsville, Maryland. geraadpleegd op 28. april 2016.
- ↑ a b Lowell E. Urbatsch, Patricia B. Cox: Rudbeckia. In: Flora of North America Editorial Committee (Hrsg.): Flora of North America North of Mexico, Volume 21 – Magnoliophyta: Asteridae (in part): Asteraceae, part 3, Oxford University Press, New York und Oxford, 2006, ISBN 0-19-530565-5
- ↑ Walter Erhardt, Erich Götz, Nils Bödeker, Siegmund Seybold: Der große Zander. Enzyklopädie der Pflanzennamen. Band 2: Arten und Sorten. Eugen Ulmer, Stuttgart (Hohenheim) 2008, ISBN 978-3-8001-5406-7. S. 1707.