Naar inhoud springen

Adder

Etalagester
Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Dit is een oude versie van deze pagina, bewerkt door Druifkes (overleg | bijdragen) op 24 sep 2009 om 18:36. (opgenomen in de etalage met 13 voorstemmen en 1 tegenstem)
Deze versie kan sterk verschillen van de huidige versie van deze pagina.
Etalagester
Dit artikel is opgenomen in de etalage.
Adder
Mannetje
Taxonomische indeling
Rijk:Animalia (Dieren)
Stam:Chordata (Chordadieren)
Klasse:Reptilia (Reptielen)
Orde:Squamata (Schubreptielen)
Onderorde:Serpentes (Slangen)
Familie:Viperidae (Adders)
Onderfamilie:Viperinae
Geslacht:Vipera
Soort
Vipera berus
Linnaeus, 1758
Afbeeldingen op Wikimedia Commons Wikimedia Commons
Adder op Wikispecies Wikispecies
Portaal  Portaalicoon   Biologie

De adder (Vipera berus) is een giftige slang die behoort tot de familie adders (Viperidae). De slang komt voor in vrijwel geheel Europa en in delen van Azië. De adder is de enige giftige slang die voorkomt in België en Nederland.

De adder wordt ongeveer 50 tot 70 centimeter lang en is te herkennen aan de koperbruine tot rode ogen met verticale pupil, de wat uitstekende schub boven het oog en het zigzagpatroon op de rug. De giftigheid wordt vaak overschat, de adder is lang niet zo gevaarlijk als bijvoorbeeld de mamba's, de cobra's of de meer verwante ratelslangen. De beet van de adder kan wel gevaarlijk zijn voor de mens maar ondanks dat jaarlijks tientallen adderbeten worden geregistreerd zijn fatale gevallen uiterst zeldzaam.

Omdat de adder in een groot gebied voorkomt en soms erg algemeen is kan het dier goed worden onderzocht waardoor er veel bekend is over de biologie en de levenswijze. De adder is eierlevendbarend, de jongen komen levend ter wereld.

De adder leeft van gewervelde dieren en staat hoog in de voedselketen maar heeft ook vele vijanden zoals zoogdieren en vogels. De adder speelt een rol bij het in toom houden van de knaagdierpopulatie.

Kenmerken

De belangrijkste onderscheidende kenmerken van de adder in Nederland en België zijn de koperbruine tot rode ogen met verticale pupil, de vergrote witte schubben aan de 'bovenlip' en de gekielde schubben van de rug, die hier op de voorgrond duidelijk te zien zijn.

De adder is een vrij kleine slang die een lichaamslengte bereikt van ongeveer 50 tot 70 centimeter met een maximale lengte van 80 centimeter. Het langste exemplaar ooit gemeten was 91 centimeter lang maar dergelijke exemplaren zijn zeldzame uitschieters [1]. Er is melding gemaakt van nog langere exemplaren maar omdat deze niet officieel zijn bevestigd worden ze niet erkend.
De mannetjes blijven aanzienlijk kleiner dan de vrouwtjes, ze bereiken een gewicht van 50 tot 70 gram terwijl de vrouwtjes 80 tot 100 gram bereiken [2]. Drachtige vrouwtjes kunnen tot 300 gram zwaar worden. Mannetjes hebben echter een verhoudingsgewijs langere staart dan de vrouwtjes en zijn ook contrastrijker, ze hebben meestal een sterker geprononceerde rugstreep.

Het lichaam is niet zo gedrongen als dat van veel Noord-Amerikaanse adders maar is meer typisch slang-achtig; een relatief lang lichaam, een iets verbrede kop en een spitse staartpunt.

De lichaamskleur van de adder kent een grote variatie. De kleur kan grijs, geelbruin tot bruin of rood zijn, waarbij de meeste exemplaren een lichtere grondkleur hebben met op de bovenzijde van de rug een donkere zig-zagtekening. Soms bestaat deze uit een rechte streep of een vlekkenrij, bij de mannetjes is de tekening vaak veel scherper waardoor ze meer opvallen. Aan weerszijden van de zig-zaggende streep, aan de bovenzijde van de flanken, is een rij kleinere vlekjes aanwezig die bij sommige exemplaren ontbreken. Sommige exemplaren zijn echter geheel diepzwart en ongevlekt [3], dit verschijnsel komt ook bij andere reptielen voor en wordt melanisme genoemd, zie ook onder het kopje thermoregulatie en dagactiviteit.

Aan de bovenzijde van de kop is een vaak duidelijk zichtbare, V- vormige vlek aanwezig waarbij de punt tussen de ogen gepositioneerd is. De vlek kan ook meer weg hebben van een X of een H [4]. De kop is niet zo breed als die van gelijkende soorten zoals de aspisadder, maar heeft juist relatief grote schubben wat een onderscheid is met gelijkende soorten. De zijkanten van de kop zijn zeer stijl en bijna loodrecht.

Schubben

De belangrijkste schubben van de kop:
1 = Parietaal (aan de zijkant)
2 = Frontaal (aan de bovenzijde)
3 = Supraoculair (boven het oog)
4 = Internasaal (tussen de neus(gaten))
5 = Rostraal (aan de snuit)
6 = Supralabiaal (aan de bovenlip)
7 = Nasaal (aan de neus)
8 = Mentaal (aan de kin)
9 = Postnasaal (achter de neus)

De schubben aan de voorzijde van de snuit staan enigszins omhoog en vormen een lage kam. De rostrale schub (de ongepaarde schub aan de voor- bovenzijde van de snuit) is van bovenaf niet goed te zien. Tussen de rostrale (5) en de mentale (8) schub (de schub aan de voor- onderzijde van de snuit) is zoals bij alle slangen een kleine opening aanwezig, zodat de slang zijn tong naar buiten kan steken zonder de bek te openen. Direct achter de rostrale schub zijn twee internasale (4) schubben aanwezig die soms versmolten zijn.

Aan de bovenzijde van de kop zijn 5 relatief grote schubben aanwezig. De frontale schub (2) is zoals alle slangen ongepaard, bij de adder is de schub enigszins vierkant van vorm. Erachter zijn de twee parietale schubben gelegen (1), ervoor de opvallende supraoculaire schubben (3) . Deze laatste zijn boven de ogen gelegen, ze zijn langwerpig en steken iets uit boven het oog. Dit doet sterk aan een frons denken, zodat de slang 'gemeen' lijkt te kijken. De ogen zijn ongeveer zo groot als de nasale schub (7) of iets groter, de ogen van mannetjes zijn iets groter in vergelijking met die van vrouwtjes. Voor de nasale schub is de postnasale (9) schub gelegen, onder de supraoculaire schub is een ring van 6 tot 10 (meestal 8 of 9) schubben rond het oog aanwezig, de circumorbitale schubben (niet aangegeven).

De neusgaten van de adder zijn relatief groot. Ook de supralabiale schubben (6) , de rij schubben gelegen aan de bovenlip, vallen op doordat ze vrij groot zijn en altijd geel tot wit van kleur, behalve bij de melanische exemplaren. De adder heeft 6 tot 10 (meestal 8 of 9) supralabiale schubben en 10 tot 12 sublabiale schubben (aan de onderlip).

De rugzijde telt 19 tot 23 rijen schubben, dit zijn er vrijwel altijd 21, zelden meer of minder [3]. De rugschubben verschillen van de buik- en kopschubben doordat ze relatief klein zijn en duidelijk in de lengte gekield. Iedere schub draagt een opstaande rand op het midden van de schub wat voor een ruwer oppervlak zorgt. Alleen de rijen naast de buikschubben hebben geen kiel. Net als alle slangen heeft de adder één enkele rij buikschubben, die vanuit de lichaamsas gezien breed maar kort zijn en meestal wit van kleur. Mannetjes hebben 132 tot 150 buikschubben en vrouwtjes 132 tot 158 [3]. De anaalschub is ongepaard, de subcaudale schubben, de schubben aan de onderzijde van de staart, zijn gepaard. De subcaudale schubben bestaan bij de mannetjes uit twee rijen van 32 tot 46 schubben en bij de vrouwtjes uit twee rijen van 23 tot 38 schubben.

Onderscheid met andere soorten

In Nederland en België is de adder het eenvoudigst van de andere twee soorten te onderscheiden aan de ogen. Deze hebben een verticale pupil en lijken enigszins 'boos' te kijken door de wat uitstekende schub boven het oog die doen denken aan een frons. De ogen van de ringslang (Natrix natrix) neigen meer naar geel en de pupil is rond. De gladde slang (Coronella austriaca) heeft net als de adder roodoranje ogen maar net als de ringslang een ronde pupil. De zigzagtekening op de rug komt veel voor bij adders maar soms ook bij andere slangen wat tot verwarring kan leiden bij soorten buiten de Benelux. De schubben van de adder zijn evenals bij de ringslang gekield, wat betekent dat ze niet plat zijn maar een Λ- vorm hebben. Hiermee verschilt de adder van de gladde slang, die ongekielde (gladde) schubben heeft wat ook aan de vervellingshuiden is te zien [5].

Het onderscheid met de aspisadder, die sterk op de adder lijkt, is voornamelijk zichtbaar door de bouw van de schedel, die aan bij de aspisadder aan de achterzijde wat breder is. Ook zijn de schubben aan de achterzijde van de kop bij de adder groter in verhouding tot die van de aspisadder [5].

Zintuigen

De adder heeft zoals alle slangen geen uitwendige gehooropeningen maar wel een binnenoor. De trillingen die door het lichaam worden opgevangen worden door de schedel naar het binnenoor geleid zodat de slang toch min of meer kan horen. Veel dieren worden hierdoor al opgemerkt voor ze het gezichtsveld bereiken door de trillingen die ze veroorzaken bij het lopen. Van de adder is bekend dat voorzichtige voetstappen op een afstand van 5 meter kunnen worden waargenomen [3]. De adder heeft goed ontwikkelde ogen waarmee prooien en vijanden kunnen worden opgespoord. Voornamelijk bewegende beelden worden waargenomen, maar uit waarnemingen van een adder in een Russische dierentuin blijkt dat het dier zich ook prima zonder ogen kan redden. Dit exemplaar had al sinds lange tijd geen ogen meer maar diepe littekens bij de ogen. Hoewel het dier duidelijk voorzichtiger was, kon het vrij gemakkelijk vijanden ontwijken en prooien opsporen. Ook werd waargenomen dat de adder veel frequenter de tong naar buiten stak dan van andere adders was waargenomen [3].

Het belangrijkste zintuig van de adder is het orgaan van Jacobson, een vomeronasaal orgaan in het verhemelte. De adder steekt voortdurend zijn tong naar buiten waarbij de tong op en neer wordt bewogen, wat tongelen wordt genoemd. Hierbij worden geurdeeltjes opgevangen door de tong die vervolgens naar het orgaan van Jacobson worden gebracht en worden geanalyseerd. Omdat de adder een gevorkte tong heeft kan niet alleen bepaald worden of een prooi of vijand in de buurt is, maar ook waar deze geur het sterkste is, ofwel waar deze vandaan komt.

De adder behoort tot de echte adders (Viperinae) en heeft geen warmtereceptoren zoals deze voorkomen bij de verwante groefkopadders (Crotalinae) waartoe alle ratelslangen behoren [6].

Verspreiding

De adder kan uitstekend zwemmen zodat meren en rivieren geen natuurlijke barrières vormen.

De adder heeft van alle slangen het grootste verspreidingsgebied op het land, alleen de soort Pelamis platurus heeft een groter verspreidingsgebied maar dit is een zeeslang die nooit aan land komt[1]. Het verspreidingsgebied van de adder loopt van west naar oost van Groot-Brittannië via westelijk en oostelijk Europa en Rusland tot in Azië, via Mongolië en Noord-Korea tot uiterst oostelijk China in Sichota Alin voor de kust van Sachalin. Het verspreidingsgebied ziet er uit als een brede langwerpige strook die naar het westen toe breder wordt en in Europa tot boven de poolcirkel reikt. In de rest van het verspreidingsgebied ligt de noordelijkste grens ver onder de poolcirkel.

In Scandinavië komt de adder voor tot in noordelijk Lapland en in het noorden van Zweden en Finland tot op 69° noorderbreedte. Van de Europese reptielen komt alleen de levendbarende hagedis noordelijker voor tot 70° NB [1]. Ook in berggebieden is de adder te vinden, zowel in de Karpaten, de Kaukasus, de Alpen, het Centraal Massief in Frankrijk en de berggebieden in de Balkanlanden. In de Alpen komt de adder voor tot een hoogte van 3000 meter boven zeeniveau [7]. In het zuiden van Europa wordt zijn plaats snel ingenomen door de aspisadder.

De slang leeft binnen Europa in de landen Albanië, België, Bosnië en Herzegovina, Bulgarije, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Groot-Brittannië,Frankrijk, Hongarije, Italië, Kroatië, Letland, Litouwen, Macedonië, Montenegro, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Roemenië, Rusland, Servië, Slovenië, Slowakije, Tsjechië, Zweden en Zwitserland [8].

De adder is een van de inheemse slangen van Groot-Brittannië maar ontbreekt in Ierland waar in het geheel geen slangen voorkomen. Daarnaast zijn Portugal en IJsland de enige Europese landen waar de adder zowel vroeger als tegenwoordig niet voorkomt. In sommige gebieden komt de adder tegenwoordig niet voor, maar tot recentelijk wel zodat veel literatuur hiernaar verwijst. Dit komt niet altijd omdat de adder in deze streken is verdwenen, maar omdat een aantal voormalige ondersoorten tegenwoordig als aparte soorten worden gezien. Voorbeelden zijn Vipera seoanei uit noordoostelijk Spanje en Vipera sachalinensis, die endemisch is op het eiland Sachalin in oostelijk Rusland [6].

België en Nederland

In België komt de adder in Wallonië alleen in de streek Tussen-Samber-en-Maas en in het westen van de Ardennen nog voor. Ook daar wordt hij zeldzaam. In Vlaanderen komt de adder nog voor met enkele populaties in de Antwerpse Kempen, onder andere in het Groot Schietveld.

In Nederland komt de adder voornamelijk in Drenthe, Friesland, Gelderland en Limburg voor. Grote populaties komen onder meer voor in het Fochteloërveen, op de grens van Drenthe en Friesland. Over het algemeen neemt het aantal waarnemingen toe, in een monitoringstraject in Nationaal Park De Meinweg zijn echter al enkele jaren geen adders meer waargenomen [9]. In de hoogveengebieden van Drenthe gaat het nog relatief goed met de adder, hoewel daar ook stukken natuurgebied worden overbegraasd of overbeheerd, waardoor specifieke addermilieus als pitrusvelden verdwijnen en heidegebieden te kaal worden. De versnippering van aaneengesloten heidegebieden is volgens stichting RAVON een van de belangrijkste bedreigingen van de adder. Ook het onder water zetten van gebieden heeft een negatieve invloed [9].

De populatie op de Veluwe is wel sterk achteruit gegaan door verdroging, verbossing en versnippering van het leefgebied. Op een monitoringstraject op de Veluwe werden in 2008 voor het eerst drie vrouwelijke adders aangetroffen in de buurt van een ecoduct [9].

Habitat

Over het algemeen bestaat de habitat uit vochtige omgevingen, met voldoende schuilplaatsen bestaande uit dichte vegetatie, grote objecten als rotsen of holen van andere dieren. Met name vegetatie is belangrijk omdat de adder hierin schuilt en zich onder dekking van vegetatie ook makkelijker kan verplaatsen. De adder is meestal bij het water te vinden, de schuilplaats bestaat vaak uit dichte vegetatie.

Vanwege het grote verspreidingsgebied in zowel oppervlakte als hoogteverspreiding is er een groot aantal mogelijke habitats waar de adder kan worden aangetroffen. Van open plekken in bossen, bosranden en rotsige bergstreken tot graslanden, spoorwegbermen en heidegebieden.

Levenswijze

Adders leven strikt solitair en mijden elkaar zoveel mogelijk, behalve in de paartijd en tijdens de winterslaap waarbij de dieren soms gezamenlijk overwinteren. Mannetjes 'vechten' soms met elkaar om een vrouwtje maar de slang bakent geen specifiek territorium af.

De adder is een uitstekende zwemmer die gemakkelijk rivieren en meren oversteekt. Het is echter geen typische waterslang, zoals de ringslang en de dobbelsteenslang uit het geslacht Natrix die op uitgesproken waterdieren als kikkers en vissen jagen. De adder klimt soms om vogelnesten leeg te roven maar is toch voornamelijk een terrestrische soort die in de strooisellaag leeft. De adder is zowel overdag als 's nachts actief, afhankelijk van de weersomstandigheden [10].

Thermoregulatie en dagactiviteit

Een groepje zonnende adders in de vroege lente.

De adder is koudbloedig en kan zijn lichaamstemperatuur niet inwendig regelen. In de zomer als het heet is schuilt het dier gedurende de middag. De adder wordt dan schemeractief en komt alleen 's ochtends en 's avonds tevoorschijn. Als de temperatuur te hoog wordt zoekt de adder weer de beschutting van het hol of de vegetatie op. Drachtige vrouwtjes zijn 's zomers nog wel vaak bovengronds om de ontwikkeling van de embryo's te stimuleren. Ze lopen een zeker risico omdat ze zich zo blootstellen aan vijanden maar vallen door de grauwere kleuren minder op dan zonnende mannetjes.

In de lente en de herfst, als de temperaturen optimaal zijn, is de adder ook overdag te vinden. De slang neemt vaak een zonnebad vlak bij de schuilplaats om het lichaam op te warmen. De mannetjes beginnen al vroeg in het jaar te zonnen en na de eerste vervelling worden de vrouwtjes opgezocht voor de paring. De adder kan het lichaam sterk afplatten zodat het aan de zon blootgestelde lichaamsoppervlak vergroot wordt en de zonnewarmte zo efficiënter opgenomen wordt. Andere adders, zoals de sterk verwante aspisadder, kunnen dit niet [5]. Een ander trucje is het vlak na zonsondergang tevoorschijn komen om te 'zonnen' op een steen of andere door de zon beschenen object. De warmte komt echter niet meer van de zon die te veel aan kracht verloren heeft, maar van de opgewarmde ondergrond, waardoor de slang zijn buik verwarmt. Ook de kleur is soms een aanpassing op het leven in koele streken zoals noordelijk gelegen landen of berggebieden. Hier komt het verschijnsel melanisme vaak voor, waarbij de dieren een geheel zwarte kleur hebben en zo wat sneller op temperatuur komen in de zon [5].

De adder is aangepast aan lagere temperaturen en komt tot in Scandinavië voor, de slang is ook al bij vrij lage temperaturen actief. Het noordelijke voorkomen van de adder wordt verklaard door de op lagere temperaturen aangepaste levenswijze. In vergelijking met de sterk verwante aspisadder heeft de adder een andere temperatuurstolerantie wat een specialisatie is op het leven in gematigde klimaten. De aspisadder is pas actief bij 5 graden Celsius en houdt het uit tot 37 graden. De adder kan al actief zijn bij 3 graden maar heeft een bovengrens van 34 graden [5].

Gedurende de winter is de buitentemperatuur in een deel van het verspreidingsgebied te laag om actief te zijn en houdt de adder een winterslaap. Het winterkwartier bestaat uit vorstvrije holen in zonbeschenen, hoger gelegen gedeelten van het terrein op droge plaatsen die niet kunnen overstromen of bevriezen. Het winterkwartier is ongeveer 15 tot 20 centimeter diep en bestaat vaak uit rotsspleten, holen van andere dieren en holtes onder boomstronken. Het komt voor dat het winterkwartier gebruikt wordt door meerdere exemplaren. De duur van de winterslaap hangt sterk af van het klimaat en beslaat meestal ongeveer 5 maanden, in heel koude gebieden kan de winterslaap oplopen tot 8 maanden [1]. In uitgesproken warme streken is de adder echter het gehele jaar door actief.

Voortplanting

Twee vechtende mannetjes.

In het vroege voorjaar worden vaak de mannetjes gezien bij de overwinteringsplaatsen of actief op zoek naar vrouwtjes. Als de adder in groepen overwintert is er snel een partner gevonden maar solitair overwinterende dieren moeten soms grote afstanden afleggen om een partner te vinden. Soms zijn er meerdere mannetjes bij een vrouwtje en vinden rituele gevechten plaats waarbij de mannetjes elkaar beproeven door het bovenlijf op te richten en elkaar te duwen. Ze proberen elkaar tegen de grond te drukken waarbij het kleinere en zwakkere mannetje meestal het onderspit delft en het strijdtoneel verlaat. Het is een gevecht op punten waarbij de dieren elkaar niet bijten of anderszins verwonden. Omdat de mannetjes hierbij veel lichamelijk contact maken werd lange tijd gedacht dat dit het paringsritueel was van de adder, de zogenaamde adderdans. Opmerkelijk is dat twee vechtende mannetjes de buitenwereld volledig vergeten en een toeschouwer tot zeer dicht kan naderen zonder opgemerkt te worden.

De paring vindt plaats in de lente en kent een lang voorspel waarbij het mannetje zijn lichaam en staartpunt laat vibreren, af en toe sist en het vrouwtje besnuffelt met zijn tong om te bepalen of ze paringsbereid is [4]. De eigenlijke paring vindt plaats als het mannetje zijn hemipenis in de cloaca van het vrouwtje brengt en kan 1 tot 2 uur duren [5]. Net als andere slangen heeft de adder een gevorkte penis die verschilt met die van andere slangen. De hemipenis heeft vele kleine weerhaakjes die voor een goede grip zorgen tijdens de paring. Zolang het mannetje een erectie heeft kan het vrouwtje niet loskomen, als ze probeert weg te kruipen sleept ze het mannetje achter zich aan [3]. In de rusttoestand is de hemipenis teruggetrokken in de mannelijke cloaca en is uitwendig niet te zien.

De vrouwtjes paren vaak met meerdere mannetjes; uit studies blijkt dat van ongeveer 17 procent van de nesten nakomelingen bevat van verschillende vaders. Dergelijke nesten bevatten ook minder dode of zwakke jongen [1].

De drachtige vrouwtjes nemen vaker een zonnebad om de ontwikkeling van de embryo's te bevorderen. De adder zet geen eitjes af maar is eierlevendbarend: de jongen komen direct uit de moeder ter wereld [4]. Dit komt ook voor bij de meeste andere reptielen in noordelijk gelegen landen als Nederland en België, zoals de hazelworm, de levendbarende hagedis en de gladde slang kennen eierlevendbarendheid omdat het te koel is voor de ontwikkeling van eieren die op de bodem worden afgezet. De adder kent echter een hoger ontwikkelde vorm van eierlevendbarendheid, het is bekend dat de embryo's voedingsstoffen uit het bloed van het moederdier krijgen aangevoerd.

Later in het jaar worden vaak vrouwtjes gezien die dan veel zonnen om de ontwikkeling van de embryo's te versnellen, terwijl de mannetjes zich dan hoofdzakelijk onder de vegetatie ophouden. In september na de geboorte van de jongen worden de overwinteringsplaatsen weer opgezocht. In de noordelijke delen van het verspreidingsgebied komt het voor dat een vrouwtje niet ieder jaar deelneemt aan de voortplanting maar om het jaar. Dit komt omdat zwangere vrouwtjes niet eten en vanwege de lagere temperaturen staat de stofwisseling sowieso op een lager pitje. Hierdoor kan het vrouwtje niet zo snel aansterken als exemplaren in warmere streken, die zich soms twee of zelfs drie keer per jaar voortplanten.

De dracht duurt ongeveer 3 tot 4 maanden, waarna het vrouwtje ongeveer 6 tot 20 (meestal 8 tot 12) volledig ontwikkelde jongen afzet, soms komen naast jongen ook eieren ter wereld die vrijwel direct uitkomen. De jongen lijken direct vanaf de geboorte al sprekend op de ouderdieren, al hebben ze met een lengte van ongeveer 15 tot 20 centimeter het formaat van een flinke regenworm [5]. De pasgeboren jongen zijn erg behendig en kunnen zo snel wegkruipen dat lange tijd werd gedacht dat ze door de moeder werden doorgeslikt bij bedreiging. Dit gedrag is echter nog nooit wetenschappelijk beschreven. Wel is bekend dat de moeder haar jongen direct na de geboorte verslond, wat ze niet overleven. Dit is ook wel bekend van andere dieren zoals knaagdieren, als ze gestoord worden tijdens de bevalling [3].

Enkele dagen na de geboorte vindt de eerste vervelling plaats. De juvenielen groeien echter niet snel omdat ze de eerste tijd leven van de dooierresten in de maag. Hierdoor hoeven ze tot de eerstvolgende lente geen voedsel te zoeken. Zodra ze uit hun winterslaap ontwaken gaan ze op zoek naar prooien en groeien ze snel, met zo'n 8 tot 13 centimeter per jaar [1]. Het duurt ongeveer 3 tot 4 jaar voordat de adders geslachtsrijp zijn, in de regel gaat dit bij de mannetjes sneller. Ongeveer 90% van de jongen sterft door predatie en natuurlijk verval, zoals parasieten en voedseltekorten, voor de volwassenheid wordt bereikt. De adder wordt in de natuur ongeveer 12 jaar oud.

Voedsel

Een juveniele adder slikt een levendbarende hagedis door.

Het voedsel van de adder hangt af van de grootte van het dier maar is ook gerelateerd aan de beschikbare prooidieren. Juveniele exemplaren eten omdat ze nog klein zijn in hoofdzaak kleine ongewervelden zoals wormen, insecten en kleine hagedissen. Grotere exemplaren schakelen vrijwel volledig over op gewervelden als spitsmuizen, woelmuizen, echte muizen en hagedissen. Ook worden kikkers en vogels gegeten [4]. Om bij een vogelnest te komen klimt de adder soms in de vegetatie, ook is bekend dat soms eieren worden verzwolgen.

Het komt soms voor dat twee exemplaren om een prooi vechten. Het gevecht lijkt op het rituele gevecht van de mannetjes in de voortplantingstijd maar om een prooi vechtende slangen zijn agressiever en bijten elkaar soms zodat verwondingen kunnen ontstaan [5].

De adder jaagt soms 's nachts actief op knaagdieren door hun holen op te sporen maar is voornamelijk een predator die in een hinderlaag ligt te wachten. Als een prooi te dichtbij komt schiet de adder naar voren en bijt zijn slachtoffer. Kleinere prooien als kikkers worden direct in één keer doorgeslikt, grotere prooien als knaagdieren vluchten vaak maar raken snel verlamd. De adder blijft rustig wachten en gaat na enkele minuten naar zijn prooi op zoek, waarbij gebruik wordt gemaakt van de tong.

Net als alle reptielen heeft de adder relatief weinig voedsel nodig, gemiddeld moet een adder per week zo'n 5 tot 6% van het eigen lichaamsgewicht binnenkrijgen om te overleven. In de praktijk neemt de adder ongeveer 12% per week op, dit kan na het verorberen van meerdere prooien oplopen tot maximaal 75% van het lichaamsgewicht. Na een dergelijke maaltijd kan de adder maanden zonder voedsel. De adder kent perioden waarin helemaal niet gegeten wordt, bijvoorbeeld gedurende de zwangerschap van het vrouwtje. Ook juvenielen eten niet tot de eerste vervelling en adders die bijna vervellen trekken zich terug en zijn niet in voedsel geïnteresseerd. Voor alle adders geldt dat ze pas eten nadat de paring heeft plaatsgevonden, tot die tijd teren ze op de reserves die ze het vorige jaar hebben opgebouwd [4].

Vijanden en verdediging

Dreighouding van de adder.

De adder heeft verschillende vijanden, vooral (roof)vogels en rovende zoogdieren. De belangrijkste vijanden zijn de slangenarend, die zijn naam te danken heeft aan de vele slangen op het menu, en de Europese egel. Deze laatste kan door de slang moeilijk gebeten worden door de vele lange stekels die de adder kunnen verwonden bij een aanval. Bovendien is de egel immuun voor het gif van de adder, wat blijkt uit waarnemingen van adderbeten in de poten, de snuit en zelfs de tong van egels, die hier geen last van leken te hebben [3]. Andere dieren die de adder aanvallen en kunnen doden zijn de das, de bunzing, de wezel, de hond en de kat, zwijnen en varkens en verschillende vogels zoals de kraai. Sommige predatoren werken grote hoeveelheden adders weg, zo is er een waarneming van een bunzing die binnen een tijdsbestek van drie dagen 29 adders verslond [11]. Zelfs van kleine dieren is bekend dat ze de adder zonder angst aanvallen, zoals de kleine maar zeer snelle eikelmuis. De vruchtenetende eikelmuis heeft de slang echter niet op het menu staan maar valt aan om de jongen te beschermen. Dit gedrag is ook bekend van vogels als kippen en fazanten, die de adder in groepen aanvallen en doodpikken [3].

Bij bedreiging zuigt de adder zijn lichaam vol lucht zodat het lichaamsvolume wordt vergroot en ook maakt de ingeademde lucht het sissen mogelijk. Het lichaam wordt vaak deels opgerold waarbij het voorste deel dreigend wordt opgericht. Soms worden schijnaanvallen uitgevoerd om af te schrikken. De adder is in de regel geen agressieve soort en is vaak vrij dicht te benaderen maar voorzichtigheid is geboden omdat er altijd uitzonderingen zijn. Als een adder aan vervelling toe is worden de schubben die over de ogen gelegen zijn enigszins troebel wat het gezichtsvermogen beperkt. Dergelijke exemplaren zijn vaak alerter en minder goed te benaderen.

De adder en de mens

Adderbeten

Beet in een handschoen waarbij de giftand te zien is.
Zie ook het hoofdartikel Slangengif

De adder is net als alle adders een giftige slang, die bovendien een solenoglyf gebit heeft. Soleno-glyf betekent buisvormige tand en slaat op de holle giftanden waarin het gif wordt toegediend. Andere giftige slangen hebben slechts een groef in de tand waar het gif in stroomt maar deze soorten moeten eerst een kauwbeweging maken om het gif efficiënt in te brengen. De adder bezit relatief lange en naaldachtige giftanden zodat het secreet dieper in de prooi wordt afgegeven. Door deze specialisatie is een kauwbeweging niet nodig waardoor de adder binnen een fractie van een seconde toe kan slaan. De giftanden van de adder zijn inklapbaar en worden in rustpositie, bij een gesloten bek, tegen het verhemelte gevouwen. Ze klappen automatisch uit bij het openen van de bek. Om de tanden nog dieper in de prooi te laten dringen wordt bij een beet een enigszins slaande beweging gemaakt in plaats van een bijtende.

Een adder zal een mens niet snel aanvallen bij een ontmoeting maar zal hooguit toeslaan als het dier in het nauw gedreven wordt. Veel confrontaties zijn het gevolg van domme pech zoals het per ongeluk op een slang gaan staan of het plukken van bessen in een struik waarin zich een adder verschuilt. Adders zijn in Nederland en België tegenwoordig zeldzaam maar ook in het verleden, toen de soort algemener was, kwamen beten met een dodelijke afloop zelden voor. In de periode 1885-1972 werden in Nederland 138 gevallen van een adderbeet gemeld, waarvan er drie fataal waren.[12] Een vrouw uit Ulvenhout die gras aan het snijden was, werd in 1903 in haar polsslagader gebeten en overleed drie uur later. In 1939 werd een 12-jarige jongen in zijn grote teen gebeten toen hij blootsvoets over de hei van Tynaarlo liep. Omdat het slachtoffer de beet verzweeg werd hij na enkele dagen ernstig ziek en overleed 9 dagen na de beet. Een 3-jarig meisje uit het Gelderse Uddel tenslotte werd in 1946 in haar onderbeen gebeten en overleed 36 uur na de beet omdat er geen serum voorhanden was.[3] Tussen 1973 en 2005 zijn er uit Nederland 83 adderbeten bekend, waarvan er 15 leidden tot symptomen van ernstige vergiftiging maar er niet één dodelijk was. Van alle beten waarbij de oorzaak bekend is, is het vastpakken van de adder of het te dichtbij komen de oorzaak.[13] Van alle adderbeten in Nederland is maar één geval bekend waarbij de slang zijn slachtoffer opzocht; dit betrof een man die in slaap was gevallen op de hei. De adder heeft waarschijnlijk het been gebruikt als zonplaats en sloeg toe nadat de man ontwaakte en een onverwachte beweging maakte.[3] In sommige Europese landen als het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen worden nog enige tientallen beten per jaar gemeld. Deze leiden bij een juiste behandeling slechts zelden tot ernstige gevolgen. In het Verenigd Koninkrijk heeft de laatste fatale afloop meer dan 20 jaar geleden plaatsgevonden; het betrof een 5- jarig kind. In 2004 kwam een 81- jarige Duitse vrouw om het leven na een adderbeet bij de plaats Rügen.[14]

Bij een beet wordt niet altijd gif ingespoten, soms wordt een 'droge' beet gegeven om af te schrikken.[10] Omdat het gif dient om prooien te doden zal de adder proberen te voorkomen dat hij zonder gif komt te zitten. De adder is immuun voor zijn eigen gif; als het dier in de strijd met een prooi zichzelf per ongeluk bijt of door een voedsel- of partnerconcurrent wordt gebeten treed er geen vergiftiging op.

Als bij een beet gif wordt afgegeven werkt het gif in op het bloed, het activeert onder andere stollingsfactor V, wat weefselnecrose veroorzaakt. Het gif van de adder is in vergelijking met andere giftige slangen relatief ongevaarlijk. Een beet is alleen als gevaarlijk als het slachtoffer een jong kind of bejaarde betreft, als het gif direct in de slagader wordt afgegeven of als het slachtoffer in een lichamelijk slechte conditie verkeert. Het gif van de adder is net als andere slangen een cocktail van verschillende verbindingen die ieder een andere werking hebben;[13]

Een adderbeet is karakteristiek door de twee giftanden vooraan in de bek (A) en de rijen gewone tanden (B).
  • Haemorragine; dit tast de wanden van de bloedvaten aan en veroorzaakt zwellingen.
  • Haemolysine; tast de rode bloedcellen aan.
  • Trombine; verstoort de bloedstolling.
  • Cytolysine; tast witte bloedlichaampjes en weefsels aan.
  • Neurotoxine; tast het zenuwstelsel aan en kan leiden tot problemen met de ademhaling.

De symptomen na een beet verschillen sterk en kunnen bestaan uit pijn aan en het opzwellen van het gebeten lichaamsdeel, misselijkheid en totale incontinentie. Het werkzame gif bestaat uit eiwitten die verschillende werkingen hebben zoals proteolytische enzymen die weefsels aantasten en hyaluronidase dat de verspreiding van het gif stimuleert. Het lichaam reageert op het gif door de aanmaak van verschillende verbindingen zoals histamine en serotonine.[15] Alleen als men sterk allergisch is voor het gif zal een zogenaamde anafylactische shock optreden, dit is een sterke allergische reactie van het lichaam die levensgevaarlijk kan zijn. Voor het wetenschappelijk onderzoek worden adders gehanteerd maar ook bij ervaren vangers komen wel ongelukken voor.

De meeste beten vinden plaats aan de handen (ca. 50%) en de voeten (ca. 30%). Bij ernstige beten heeft het zin specifiek antiserum toe te dienen. Veel beten zijn het resultaat van pogingen het dier op te pakken. Probeer een adder nooit vast te pakken. Het doden of vangen van de adder is juridisch gezien geen overtreding maar een misdrijf en kan leiden tot hoge boetes.

Adders in de geschiedenis

De Franse arts Moyse Charas aan het werk met op de voorgrond een slang.

Net als alle slangen spelen adders door hun lang onbegrepen levenswijze al vele eeuwen een rol in het dagelijks leven van de mens. Door de giftigheid van de adder werden lange tijd diverse kwaadaardige magische eigenschappen aan het dier toegeschreven. De adder werd gezien als de personificatie van de duivel en duikt op in verschillende griezelverhalen, de adder is een belangrijk ingrediënt binnen de zwarte magie. Al in de prehistorie werd de adder afgebeeld, dit weten we uit de vondst van een rendiergewei dat 20.000 jaar geleden is bewerkt. Hierin is onmiskenbaar een afbeelding van Vipera berus gekrast, gelet op de lichaamsbouw, de tekening en de vorm van de kop [3]. Ook een stenen mes uit het neolithicum dat werd gevonden in Lespugue in het zuiden van Frankrijk heeft een decoratie die duidelijk geïnspireerd is op de adder.

In de hedendaagse symboliek duikt de adder op in de vorm van de caduceus; het symbool voor de geneeskunde. Dit symbool bestaat uit een staf met twee omstrengelde adders [3]. De adder heeft een grote rol gespeeld in de middeleeuwse geneeskunde waarbij het dier op de meest uiteenlopende manieren nuttig zou zijn voor de mens. Het consumeren van de gekookte lever van de adder zou iemand beschermen tegen beten van giftige slangen.

Een beet van de adder zou ook voorkomen kunnen worden door de veren van een gier te verbranden, waar de slang niet tegen zou kunnen. Het hart van de gier zou niet alleen beschermen tegen adders maar tegen alle wilde dieren en zelfs tegen rovers. De afgehakte kop van de adder zou genezing bespoedigen door de kop op de wond te drukken, ook het dragen van een addertong als amulet zou beschermen tegen dergelijk onheil [3].

Bij de Romeinen was het geneesmiddel theriacum bekend, dat onder andere delen van de adder als ingrediënt had. De Franse apotheker Moyse Charas (1619-1698) publiceerde in 1668 het boek Thériaque d'Andromachus, waarin het middel werd beschreven. Het bestond uit 72 verschillende ingrediënten waarvan een deel bestond uit gedroogd addervlees. Pas in 1908 werd het 'geneesmiddel', dat voornamelijk een verdovende werking had vanwege de erin verwerkte opium, officieel geschrapt. In Europa werd het vet van de adder gebruikt om zalf-achtige preparaten te maken die mensen van syfilis zou genezen [3].

In vroeger tijden werden de meest uiteenlopende middelen aangeprezen om een adderbeet onschadelijk te maken. De Franse arts Ambroise Paré (1509-1590) raadde aan om de anus van een kip of kalkoen op de wond te drukken. Ook kon men een vogel of indien deze niet beschikbaar was een hond of kat, levend in de lengte in tweeën snijden waarna het lijk op de wond gedrukt moest worden tot het was afgekoeld [3].

Naamgeving en taxonomie

De adder wordt in de Nederlandse taal ook wel met aangeduid met gewone adder, Europese adder of moerasadder. De wetenschappelijke geslachtsnaam Vipera betekent letterlijk adder, de soortnaam berus betekent echte of ware. De Nederlandse naam adder is afgeleid van het Middelnederlandse nater. Ook in andere talen werd deze naam gebruikt zoals het Oudsaksische nadra en het Oudhoogduitse natara [16]. Het woord nater is afgeleid van natrix, dat weer een verbastering is van natare wat zwemmen betekent. De waterminnende ringslang heeft hierdoor als wetenschappelijke naam Natrix natrix. Later werd de 'n' in nater verplaatst: (ee)n nater en werd het woord verbasterd tot het huidige adder. Ook in de Engelse taal is de naam op een dergelijke manier tot stand gekomen [1]. In de Duitse taal werd nater verbasterd tot otter, en wordt de adder met kreuzotter (kruisadder) aangeduid. De term kruis slaat waarschijnlijk niet op de tekening waarbij een kruis zeer zelden voorkomt op de kop van de adder, maar op het feit dat de slang als een vertegenwoordiger van de duivel werd gezien. Bij een confrontatie met een adder zou men drie kruisjes moeten slaan om verder onheil te voorkomen. Ook de 'kruisloze' rugstreeppad (kreuzkröte) heeft zijn Duitse naam aan deze gewoonte te danken [3].

De Latijnse naam Vipera (adder) duikt al op in het werk Naturalis Historia uit 77 na Christus door de Romein Plinius de Oudere [3]. De adder werd in 1758 voor het eerst wetenschappelijk beschreven door Carolus Linnaeus als Coluber Berus [8]. Het geslacht Coluber wordt tegenwoordig tot de gladde slangen (Colubridae) gerekend. De huidige wetenschappelijke naam werd in 1803 gegeven door François Marie Daudin. Andere synoniemen zijn Chersea vulgaris (Fleming, 1822), Berus vulgaris (Swainson, 1839) en Pelias berus (Günther, 1859).

De adder behoort tot de familie van de adders (Viperidae), dit is een grote groep van slangen die op Australië na een wereldwijde verspreiding heeft. Vrijwel alle soorten uit deze familie behoren tot twee onderfamilies; de groefkopadders (Crotalinae) en de 'echte' adders (Viperinae). De groefkopadders worden zo genoemd vanwege de zintuiglijke cellen die gelegen zijn in groeven in de kop, waardoor ze in staat zijn infrarood licht waar te nemen. Onder andere de ratelslangen behoren tot deze groep. Bij de echte adders ontbreken deze groeven waardoor ze makkelijk te onderscheiden zijn. De echte adders komen voor in (Zuidwest)Azië, Afrika en Europa en worden vertegenwoordigd door 13 geslachten. Het bekendste geslacht is Vipera, waartoe de adder behoort en daarnaast 26 andere soorten telt. Andere bekendere soorten uit het geslacht Vipera zijn de aspisadder (Vipera aspis), de zandadder (Vipera ammodytes), de spitssnuitadder (Vipera ursinii) en de wipneusadder (Vipera latastei) [6].

Synoniemen

Tekening uit een boek van Pearson Scott Foresman.

Onderstaand een lijst van synoniemen, synoniemen van ondersoorten zijn weggelaten [8].

  • Coluber Berus (Linnaeus, 1758)
  • Coluber Berus (Laurenti, 1768)
  • Vipera berus (Daudin, 1803)
  • Chersea vulgaris (Fleming, 1822)
  • Berus vulgaris (Swainson, 1839)
  • Pelias berus (Günther, 1859)
  • Vipera berus (Boulenger, 1896)
  • Coluber berus (Stejneger, 1907)
  • Vipera berus (Engelmann et al, 1993)
  • Vipera berus (McDiarmid, Campbell & Touré, 1999)
  • Vipera (Pelias) berus (Venchi & Sindaco, 2006)

Ondersoorten

De adder kent twee ondersoorten, tot recentelijk waren er vier ondersoorten maar twee hiervan worden tegenwoordig beschouwd als volwaardige soorten: Vipera sachalinensis uit oostelijk Rusland (het eiland Sachalin) en Vipera seoanei uit noordwestelijk Spanje. De huidige twee ondersoorten zijn:

  • Vipera berus berus
  • Vipera berus bosniensis

V. b. berus komt voor in het grootste deel van het verspreidingsgebied.,V. b. bosniensis in de Balkan in de landen Albanië, Bosnië, Kroatië, noordelijk Griekenland, Hongarije, Macedonië, Montenegro en Servië. In al deze landen komt V. b. berus ook voor, behalve in noordelijk Griekenland.

Zie ook