Uitspraak: | [vyr] |
Verbuigingen: | vuren (meerv.) |
Verbuigingen: | vuren (meerv.) | |
Voorbeelden: | `de elementen vuur, water, aarde en lucht`, `Heb je misschien een vuurtje voor mij?`, `de aardappelen op het vuur zetten` | |
vuur vatten | (gaan branden) Synoniem: vlam vatten | |
in vuur en vlam staan | (helemaal branden) Synoniem: in brand staan, in lichterlaaie staan | |
in vuur en vlam staan voor | (verliefd of heel enthousiast zijn) | |
met vuur spelen | (een groot risico nemen) `Als je vaak te laat komt op je werk, speel je met vuur.` | |
voor iemand door het vuur gaan | (alles willen doen voor iemand) | |
voor hetere vuren gestaan hebben | (al moeilijkere of gevaarlijkere dingen meegemaakt hebben) | |
te vuur en te zwaard bestrijden | (met de grootst mogelijke inspanning bestrijden) |
Voorbeeld: | `spervuur` | |
iemand onder vuur nemen | (iemand beschieten) `De auto werd vanuit het kamp onder vuur genomen.` Synoniem: | |
onder vuur nemen | (bekritiseren) `De kerk is altijd onder vuur genomen door critici die het met de levenswijze van de geestelijken niet eens waren.` Synoniem: | |
onder vuur (komen te) liggen | (beschoten worden) | |
onder vuur (komen te) liggen | (zware kritiek krijgen) `De president kwam onder vuur te liggen van zijn eigen politieke partners.` |
Voorbeelden: | `iets met vuur verdedigen`, `In het vuur van zijn betoog stootte hij zijn glas om.` | |
Synoniemen: | enthousiasme, hartstocht, passie, |