Uitspraak: | ['patər] |
Afbreekpatroon: | pa·ter |
Verbuigingen: | paters (meerv.) |
Voorbeeld: | `de paters Jezuïteen` |
pater familias | (mannelijk hoofd van de familie) `Hoewel onze vader nog leeft, denkt mijn broer zich als de pater familias te moeten gedragen.` Synoniem: huisvader |