In a small village in northern France, Monsieur Ouine, a retired professor, is taken in by the dull local squire, Anthelme de Néréis, and soon rules the life of both Anthelme and his wife, Ginette. A fourteen-year-old fatherless boy, Philippe Dorval, flees home and, on impulse, follows Madame de Néréis to her château. There the squire, who is dying, tells the boy that his father is actually alive and well—that despite what Philippe’s mother had told him, his father had not died in World War I. The forsaken boy finds himself on that fatal evening succumbing to Monsieur Ouine’s embrace after falling into a drunken sleep in the old professor’s bed. The events of the tempestuous night lead to upheaval in the village the next morning, when, at dawn, a boy’s body is found afloat in a stream near the château.
Georges Bernanos était un écrivain français, gagneur du Grand Prix du Roman de l'Académie française en 1936 avec Journal d'un curé de campagne.
George Bernanos was a French writer. His 1936 book, Journal d'un curé de campagne (Diary of a Country Priest), won the Grand Prix du roman de l'Académie française.
Ik ken Georges Bernanos alleen van naam, en van zijn vergeten roman "Monsieur Ouine" (geschreven in de periode 1931-1940) had ik nog nooit gehoord. Maar in 2019 kwam dan bij uitgeverij Vleugels de swingende vertaling "Meneer Janeu" uit, met een al even swingend nawoord van Ard Posthuma. De gelauwerde vertaler legt daarin helder uit waarom dit boek helaas vergeten is, maar ook waarom het naar zijn smaak een meesterwerk is dat even beroemd zou moeten zijn als bijvoorbeeld "Het proces", "Misdaad en straf" en "Reis naar het einde van de nacht". Deel ik dit aanstekelijke enthousiasme? Grotendeels wel: ik vond het een formidabele roman, die mij door zijn prachtige maar ook complexe stijl en inhoud voor meerdere intrigerend ambigue raadsels stelde. En daar genoot ik zeer van.
Het boek vraagt om lezers met veel concentratie, die met geduldige aandacht hun weg zoeken in de vaak hallucinante scenes. Want dit is geen roman die je chronologisch meevoert in een verhaal dat helder van A naar B leidt, maar een roman die opgetrokken is uit negentien intense ambigue scenes, waar je als lezer zomaar middenin valt en tastend je weg moet zoeken. Even tastend als de personages zelf. De scenes zelf zijn soms in het begin onbegrijpelijk: pas heel geleidelijk aan ontdek je als lezer wie aan het woord zijn en welke onderstromen van gefnuikt verlangen er schuilgaan onder wat de personages zeggen, denken en doen. Daarnaast zijn er vaak forse breuken tussen en zelfs binnen de scenes: momenten van bewustzijnsverlies of zinsbegoocheling, handelingen die we niet zien terwijl ze wel cruciaal zijn voor het begrijpen van wat er is gebeurd en waarom, totale kennislacunes zodat de personages zelf niet eens meer weten wat ze de laatste cruciale minuten precies hebben gedaan en waarom. Voorts zijn die scenes soms volkomen ambigu omdat waarheid en leugen ononderscheidbaar worden, of omdat onduidelijke spoken uit het verleden elk helder zicht op het heden vertroebelen. Bovendien worden alle personages ook nog eens voortgestuwd door waanbeelden en illusies. Over een van hen wordt bijvoorbeeld gezegd "Door haar voortdurend beroep op dat onverbiddelijke credo - 'de zachtmoedigheid, mijn zachtmoedigheid'- lijkt het alsof ze zich door haar eigen spel laat meeslepen, zoals een kind door de denkbeeldige tijger die het op de muur heeft getekend". En zo wordt elk personage meegesleept door dit soort denkbeeldige tijgers, vaak zelfs zonder dit zelf te beseffen, zonder enige notie te hebben van de eigen drijfveren, en zonder de eigen prangende vraagstukken goed te kunnen oplossen of zelfs maar onder ogen te kunnen zien.
Samen vormen die ambigue en gebroken scenes dan, geleidelijk aan, een steeds overweldigender en rijker tableau van totaal niet- weten, van wanhopig zoeken naar zin zonder die te vinden, van even intens als vergeefs worstelen met de existentiële levensvraagstukken. Een tableau waarin elk personage, vanuit zijn specifieke invalshoeken en teleurstellingen en tegenslagen, verbijsterd staart naar een wereld zonder God en zonder enkele hogere zin. Een tableau waarin ieder op zijn of haar eigen unieke wijze helemaal verloren is. Een tableau dus dat een rijk geschakeerd en divers beeld geeft van meerdere vormen van verlorenheid, waarbij al die vormen op intrigerende wijze elkaar deels overlappen en deels van elkaar verschillen. Zodat "Meneer Janeu" één langgerekt vraagteken is vol van verschillende onopgeloste raadselen.
Samen te vatten is "Mijnheer Janeu" dus niet. Dat is juist het mooie. Maar het speelt in het fictieve dorpje Fenouille, ergens in het noordelijke gewest van Frankrijk, waar de herinnering aan WO I nog leeft en waarin alleen zeer excentrieke en gemankeerde personen lijken te wonen. Eén belangrijke lijn van grillige verwikkelingen wordt in beweging gezet door een raadselachtige moord: een jongetje wordt naakt in de rivierbedding gevonden, maar wie de moord pleegde vanuit welk motief wordt nooit opgehelderd. Een andere belangrijke reeks van verwikkelingen wordt in beweging gezet door de jonge Steeny, die eigenlijk Philippe heet naar zijn in WO I verdwenen vader, en die een nieuwe leidsman - vaderfiguur, ankerpunt, ijkpunt- zoekt in de persoon van meneer Janeu. Een naam die ja en nee tegelijk is, en dat is maar één aspect van Janeus intrigerende ambiguïteit. Want tot op het eind van het boek weten we niet of Janeu het satanische kwaad vertegenwoordigt (zoals sommige personages denken), of juist een heilige is (zoals andere personages denken). Het kan ook zijn dat hij een verlorene is die zich onthecht aan categorieën van goed en kwaad , en die daar totaal kapot aan gaat, omdat die onthechting weliswaar een bevrijding betekent, maar ook een compleet verlies van elk ankerpunt. En als hij een verlorene is, dan is weer ambigu in hoeverre hij daarvoor kiest: aan de ene kant lijkt hij die verlorenheid bewust te kiezen omdat hij is gedreven door peilloze nieuwsgierigheid en door oneindige afkeer van alle conventionele zingeving, aan de andere kant lijkt een subtiel beschreven trauma uit zijn jeugd hem te tekenen, en aan nog weer de andere kant lijkt hij het zelf niet altijd te weten en ook niet alles prijs te willen geven.
Wat meneer Janeu over zichzelf zegt is intussen wel ijzingwekkend: "Na een zekere hoeveelheid nutteloze ervaringen - wie van ons heeft er niet naar het verloren schaap gezocht, het lammetje op zijn schouders weer teruggehaald- loop ik nergens meer achteraan. Ik leef zoals die levende massa's dril op de bodem van de zee, ik rol mee met de stroming en absorbeer". Precies die geresigneerde troosteloosheid (of troosteloze berusting) lijkt Janeu te willen doorgeven aan Steeny, en deels met succes. Want Steeny beschouwt op enig moment het leven als niks meer dan leeg huis dat met zinledige echo's is gevuld. Steeny heeft echter ook inspirerende aanvechtingen van jeugdige hoop: "Er gaat niets boven de weg! Niets is hem liever! Zijn grote liefde, die hem duizelig maakt, de oneindige belofte! Door de mens eigenhandig aangelegd, meter voor meter, tot op zijn stenen kern doorwroet en ten slotte zo onherkenbaar gepolijst en vertroeteld dat hij erin gelooft. Daar lag toch de grote kans, de beslissende kans, de eenmalige kans van zijn leven, open voor zijn ogen, onder zijn voeten, een fabelachtige bres die zich eindeloos ontrolt, een wonder van eenzaamheid en ontsnapping, een sublieme boog die zich naar het azuur spant […]. Wie nooit in alle vroegte de weg voor zich zag liggen, zo fris en sprankelend tussen twee rijen bomen, die weet niet wat hoop is". En, even later: "De weg, overdwars gestreept door de schaduwen van de bomen, lag daar zo fris, zo tintelend, zo in harmonie met de voorstelling die hij op dat moment van zichzelf had gemaakt dat hij zijn handen en zijn hoofd er wel in had willen onderdompelen alsof het een heldere beek was waarin je kon baden".
Wat een contrast: Janeu die kiest voor de dril op de zeebodem, Steeny die de frisheid van de weg omarmt en deze vergelijkt met een beek, met een levensbron, wat - volgens mij- ook verwijst naar het Bijbelse beeld van levensbrengend zuiver water. Is die weg - en het beeld van zuiver water als levensbron- een volgens Janeu al te jeugdige illusie, die hij verworpen of verloren heeft en die hij ook Steeny afleren wil? Wil hij dus Steeny motiveren om eveneens te kiezen voor de dril? Of is die weg tegelijk ook een illusie waarnaar hij terugverlangt, en is zijn fascinatie voor Steeny wellicht een gefnuikt en heimelijk verlangen naar het frisse water van zijn eigen door trauma's verloren jeugd? Of wellicht zelfs naar de verloren simpelheid van die jeugd, die hij als totaal ambigue en ondoorgrondelijk complexe figuur wel heel ver achter zich gelaten heeft? En wat in dat verband te denken van Janeus einde? Zijn laatste geluid is een dun gelach, dat lijkt op "het klokkend water in een lemen karrenspoor, het gerikketik van een stortbuitje op de keien, de onverstaanbare ruis van de dingen, het had geen menselijke betekenis meer. Dat het kwam uit het zware lijf, ineen gezonken onder zijn dagelijkse plunje in het vale wit van het omgewoelde bed, wekte bij Steeny zelfs geen verbazing. En het kreeg ook geen stem meer, het stroomde uit het donker als een dun modderstraaltje, ongrijpbaar, onophoudelijk, zonder einde of begin".
Vooral dat "modderstraaltje", ontdaan van elke "menselijke betekenis" en één met "de onverstaanbare ruis der dingen", is wel het ultieme tegendeel van de weg (de frisse beek) die Steeny voor zich zag. Moeten we dit dus lezen als de ultieme teloorgang van meneer Janeu? Of kunnen we die ultieme teloorgang tegelijk ook lezen als een van meneer Janeus troosteloze maar rake levenslessen? Is zijn conclusie - en die van de roman als geheel- misschien dat we niet zonder illusies kunnen leven, dat we die illusies - zoals Steeny doet- misschien zelfs met vuur en frisheid moeten koesteren, maar dat we ons tegelijk in alle eerlijkheid moeten verhouden tot de bittere waarheid dat elke illusie slechts illusie is? En dat elke existentiële vraag een open vraag blijft zonder bevredigend antwoord?
Daarover valt te twisten, maar dit is wel zoals ik deze roman geneigd ben te lezen. Bijvoorbeeld omdat over Steeny, na diens afscheid van Janeu, ook gezegd wordt "Hij staat op beide benen, hij is vrij". Ik lees dat als: Steeny is ondergedompeld in het inzicht dat er geen zingevende levensweg bestaat, maar vanaf nu ook gewapend met dat inzicht. Bovendien zijn Janeus uitspraken over het zich afwennen van illusies en het ontbreken van iedere diepere zin (iedere zogenaamd geheime maar in het verborgene aanwezige wereldverklaring) naar mijn smaak wel heel overtuigend, indringend en eloquent. En daarnaast zijn er nog al die andere schitterende scenes waarin andere personages zich verhouden tot de totale zinloosheid. Bijvoorbeeld de pastoor, die in een adembenemende grafrede zijn dorp voorhoudt dat God totaal dood en begraven is in Fenouille. Of de burgemeester, die de stank van dood en verrotting en zinloosheid (dus: van de slijk in elke levensbron) meent te kunnen ruiken, en die mede daardoor zijn verstand volkomen verliest. Waarbij het naar mijn smaak dubbelzinnig is of die waanzin hem overkomt of misschien deels ook zijn eigen bewuste keuze is. Maar het is in elk geval een begrijpelijke reactie op de waanzin van de wereld. Net als het vertrek van de pastoor uit het dorp. En net als de totale onthechting en de totale onderdompeling in het "voorbij goed en kwaad" van meneer Janeu.
Ik vond dit kortom een formidabele roman, die op schitterende wijze allerlei onoplosbare worstelingen invoelbaar maakt met de waanzin van de wereld. Of ik hierna meer ga lezen van Georges Bernanos weet ik niet. Maar ik ben erg blij dat ik dit ondergesneeuwde meesterwerkje heb mogen lezen. Een mooie afsluiting van mijn leesjaar 2019!
Until now my only experience of Bernanos’s work was vicarious, through Bresson’s cinematic adaptations of The Diary of a Country Priest (1951) and Mouchette (1967), both made after Bernanos’s death. So, frankly, I was rather unprepared for this novel. In his Introduction, the translator, William S. Bush, makes some big claims for the work, effectively Bernanos’s last. It is certainly a rather complex and sometimes challenging novel, especially in keeping track of what is implied rather than said. There are, too, many offhand observations that flower when you pause to think about them. Consider, for example: “I need a secret ... I feel that I could gather myself together around it and take on weight and solidity again ....” (p 248) We are told that Bernanos had trouble finding the work’s ending, but I doubt anyone could argue against his seemingly simple solution of stretching the narrative skin over the drum of drunken fantasy and dream.
Georges Bernanos a commence à écrire "Monsieur Ouine" en même temps qu'il travaillait sur "Le Crime" un polar dans le style de Simenon. Comme résultat on voit les traces de ce polar partout chez "Monsieur Ouine" qui est une hécatombe épouvantable.
Les enquêteurs ne trouve pas l'assassin pour aucun des multiples victimes. Enfin Bernanos refuse d'élucider quoi que ca soit. On ne sait jamais ce qui sont les véritables relations entre le protagoniste Philippe (un adolescent surnommé Steeny) et Monsieur Ouine un vieux pédé louche. Également le sort du père de Philippe est un mystère; supposément tué à la guerre, on sait seulement qu'il est absent de la maison familiale.
Le roman raconte l'histoire de le tentative de Monsieur Ouine (qui est ou Satan ou travaille pour son compte) de corrompre l'âme de Philippe. Philippe qui est mécréant semble être indifférent à la question de son âme tandis que Monsieur Ouine prétend qu'il n'est qu'un vide.
"Monsieur Ouine" est un roman extrêmement frustrant. J'aime beaucoup ses ouvrages tels que "Le journal d'un curé de la campagne" ou "Les dialogues des Carmélites" où il y a des personnages ce qui reconnaissent le Bien et le Mal et qui prennent parti pour le Bien.
Imagine if Magic Mountain was deeply sincere instead of hyper-ironic, and if it took place in a small French village instead of a super-fancy hospital, and if it was only a third as long but the plot, characterization and description were way, way more dense, and if it was written by a Catholic Frenchman. It might sound nothing like Magic Mountain by now, but Bernanos and Mann both wrote impressive symbolic 'state of Europe' books that don't exactly leave you with the feeling that Europe's doing really well for itself. This isn't as good as MM, and is probably more difficult to get a handle on, but it's well worth reading, although it really is incredibly dark. Everyone ends up looking bad, the old, the young, men, women, the religious, the atheistic, the rich, the poor. "The poor no longer have words to describe what they're lacking, and if those words are missing, it's because they've been robbed of them by you," the priest suggests. "In a world organized for despair the hour will come when preaching hope will be the exact equivalent of tossing a live coal into a powder barrel."
The translation isn't bad. Not perfect, but also not flat the way a lot of translations end up. And the introduction is pretty good, although it gets a little silly: Bernanos' tale of the death of an 'organic community,' torn apart by world war I and the approaching II is likened to our situation in which we're being torn apart by... the internet and television. Yeah. Poor us.
Une pièce de théâtre, un roman criminel, un traité de psychologie, une sombre roman naturaliste, "Monsieur Ouine" est tout à la fois.
Morale : Steeny est cet enfant, cet adulte, qui par son innocente insolence, nous guide de sa révolte pour ce monde qui s'offre à lui, et nous montre jusqu'au bout que l'importance ne sera jamais de comprendre l'auteur du crime du crops, mais seulement de toujours chercher le meurtrier qui en nous, cherche à détruire notre âme.
"Le diable, voyez vous, c'est l'ami qui ne reste jamais jusqu'au bout."
This is the most challenging novel I've ever finished. (Others, perhaps requiring more or more sustained labor, I have abandoned.) I look forward to rereading it in a few years.