Schelde Informatiecentrum - woordenlijst
Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen.
De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd.
We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Aardrijkskunde > Water
Datum & Land: 14/05/2007, BE
Woorden: 115
Aanwas
Aan een kust of oever door afzetting van materiaal ontstane strook nieuw land.
Agger
Kortstondige rijzing van het zeewater gedurende de tijd van het eb. Meer uitleg :www.getij.nl
Anadrome vissen
Vissen die opgroeien in zee en zich voortplanten in binnenwateren.
Areaal
Oppervlakte, grootte van een bepaald gebied.
Archeologie
Wetenschap die een bepaalde cultuur of samenlevingsvorm in een bepaalde periode in het verleden tracht te doorgronden met behulp van bodemvondsten en andere (stoffelijke) overblijfselen.
Beneden-Zeeschelde
De Zeeschelde wordt in sommige rapporten opgedeeld in Beneden-Zeeschelde en Boven-Zeeschelde. Er worden twee grenzen gebruikt. De Beneden-Zeeschelde wordt in het ene geval vanaf Antwerpen tot aan de Belgisch-Nederlandse grens begrensd. Andere publicaties geven aan dat de Beneden-Zeeschelde loopt vanaf Schelle (Waar de Rupel in de Schelde uitmondt) tot aan de Belgisch-Nederlandse grens.
Beloodsing
Voor de kust van Oostende en Westkapelle zijn opstapplaatsen voor zeeloodsen. Bij Vlissingen nemen rivierloodsen het roer over. Loodsplicht geldt voor schepen langer dan 80 meter. Via een walraderketen langs de Westerschelde is ‘loodsen op afstand’ mogelijk. Loodsen hebben kennis van getijden, stromingen, vaargeulen en communicatieprocessen in de havens. Voor de Belgische havens geldt geen loodsdwang. Loodstarieven worden in overleg met de ministeries (Nl en Be) bepaald. Tarieven en loodsplicht staan tegenwoordig ter discussie (2001).
Bekkencomité (in Vlaanderen)
Het bekkencomité verenigt vertegenwoordigers van de bestuursniveaus actief binnen het bekken en heeft de goedkeuring van de dossiers als taak. Het grondgebied van het Vlaamse Gewest wordt ingedeeld in deelstroomgebieden of rivierbekkens. Er is sprake van 11 bekkens: het Ijzerbekken, het Bekken Brugse Polders, het Bekken Gentse kanalen, het Leiebekken, het Bovenscheldebekken, het Benedenscheldebekken, het Denderbekken, het Bekken Dijle en Zenne, het Demerbekken, het Netebekken en het Maasbekken. Van deze 11 bekkens, behoren enkel het Ijzerbekken, het Bekken Brugse Polders en het Maasbekken niet tot het Scheldestroomgebied.
Bekkenbeheersplan
Eeen gebiedsgerichte concretisering van een waterbeleidsplan of integraal waterbeheersplan, bv. het Waterbeleidsplan Vlaanderen dat in elk van de totaal 11 bekkens wordt opgemaakt.
Biotoop
Plaats waar een dier of plant geheel in zijn omgeving ingepast is - homogeen groei- of woongebied - Gebied met karakteristieke levensomstandigheden, gekenmerkt door een bepaalde flora en fauna.
binnenwater
Niet in zee uitmondende stroom.
Binnendijks (Vlaams)
Aan de 'waterkant' van de dijk. Wordt vaak gebruikt in relatie tot natuurontwikkeling van schorren en slikken. In Nederland wordt het begrip gebruikt om de landzijde van de dijk aan te duiden.
Binnendijks (Nederlands)
De landzijde van de dijk. Wordt vaak gebruikt in relatie tot natuurontwikkeling, direct achter de dijk. In Vlaanderen zijn binnendijkse gebieden gelegen aan de 'waterkant' van de dijk.
Bodem
Het deel van de (zelf door verwering of afzetting gevormde) grond, dat onder invloed van het klimaat, de begroeiing en de fauna geleidelijk verandert. De bodem vinden we dus aan de aardoppervlakte.
Boven-Zeeschelde
De Zeeschelde wordt soms opgedeeld in de Boven-Zeeschelde en de Beneden-Zeeschelde. De Boven-Zeeschelde is het gedeelte tussen Antwerpen en Gent. Er zijn echter ook rapporten die traject Schelle-Gent als Boven-Zeeschelde benoemen.
Boven-Schelde
De Schelde van bron (Franse Gouy - ca.100 meter boven de zeespiegel) tot Gent (ca. 185 km). Geen invloed van het getij.
Buitendijks (Nederlands)
Aan de 'waterkant' van de dijk. Wordt veel gebruikt in combinatie met natuurcompensatie: Buitendijkse natuurcompensatie is het ontwikkelen van natuurgebieden (voornamelijk schorren en slikkengebied) in de Westerschelde, tegen de oevers (dijk) aan. In Vlaanderen wordt het begrip buitendijks gebruikt om het gebied aan de landzijde van de dijk aan te duiden.
Buitendijks (Vlaanderen)
Aan de landzijde van de dijk. Wordt veel gebruikt in combinatie met natuurontwikkeling. In Nederland wordt deze term gebruikt voor het gebied aan de waterkant van de dijk, in de rivier dus.
Deltahoogte
Na de overstromingsramp van 1953 heeft de Deltacommissie een veilige hoogte voor de waterkeringen (=dijken en duinen) vastgesteld. De commissie heeft bepaald dat in het Deltagebied de waterkeringen aan de norm 1-4000 moeten voldoen. Dat wil zeggen dat de waterkeringen een superstorm moeten kunnen doorstaan. Zo’n superstorm komt gemiddeld maar eens in de 4000 jaar voor. Op basis van deze veiligheidsnorm heeft men toen de kruinhoogte van de dijken berekend die nodig was om die veiligheid van 1-4000 per jaar te garanderen. In het Deltagebied moest in totaal ruim 160 km waterkering worden aangepakt, waarvan 25 km duinen. De ‘deltaversterkingen’ zijn in de jaren negentig van de vorige eeuw afgerond.
Delta
Oorspronkelijk in een zee of meer gevormde opeenhoping van los materiaal. Ze onstaat als aan het uiteinde van een sterke stroom, het hierdoor meegenomen materiaal niet verder kan worden getransporteerd.
Deelstroomgebied
Het gebied vanwaar al het over het oppervlak stromende water een reeks stromen, rivieren en eventueel meren volgt, tot een bepaald punt in een waterloop (gewoonlijk een meer of een samenvloeiing van rivieren).
Deelbekken
De rivierbekkens worden opgedeeld in deelbekkens. Net als voor de bekkens, gebeurt de afbakening op basis van hydrologische en geomorfologische kenmerken.
Dijkval
Afschuiving of verzakking van een dijkvak door onderspoeling. Meestal ontstaan doordat een diepe geul dicht langs de kust stroomt en bij eb de druk wegvalt zodat het zand onder de dijk in een vloeibare massa verandert.
Diadrome vissen
Vissen met trekgedrag van zee naar binnenwater en vice versa.
Dukdalf
Zware, houten paalconstructie in een haven die dient om aan te meren of om de vaargeul aan te duiden.
Ecosysteem
Het milieu en de daarvoor karakteristieke levensgemeenschappen - Een ecosysteem wordt gevormd door een ruimte waarin levende organismen en dode materie samen functioneren om een uitwisseling van materie te organiseren tussen de levende en niet levende delen.
Ecologische toestand
een aanduiding van kwaliteit van de structuur en het functioneren van aquatische ecosystemen die met oppervlaktewater zijn verbonden, ingedeeld overeenkomstig bijlage V van de Kaderrichtlijn.
Ecologie
De leer van de relaties tussen levende organismen en hun omgeving.
Erosie
Het meenemen - weghalen - van los materiaal door de zee (=abrasie), door rivieren (=fluviatiele erosie) of bewegend ijs (=glaciale erosie). Een speciaal type erosie waarbij vooral de mens als oorzaak kan worden aangewezen is bodemerosie. Oorzaken kunnen zijn ontbossing, afbranden, ploegen op hellingen.
Eroderen
Wegslijten van land door wind en water.
Estuarien
Betrekking hebbend op een estuarium.
Estuarium
Riviermonding, daar waar de rivier in de zee uitkomt. De belangrijkste kenmerken van een estuarium zijn de mengeling van zoet en zout water en het bestaan van hoog en laag water.
Externe veilgheidsrisico's
Risico’s als gevolg van ongevallen die kunnen plaatsvinden tijdens productie, opslag, verwerking en transport van gevaarlijke stoffen.
Executieve
Regering van een gemeenschap of gewest in België.
Fauna
De dierenwereld (van een gebied).
Flora
De plantenwereld (van een bepaalde regio).
Fysieke systeemkenmerken
De kenmerken van het estuarium zoals het meergeulenstelsel, het getij en de zandhuishouding.
Geulen
Dieper gelegen zones tussen slikken en platen waarin water blijft staan bij laagwater.
Getijderivier
Rivier, waarvan de waterbeweging de invloed van de getijden ondergaat.
Getijde
Het afwisselend rijzen (vloed) en dalen (eb) van het zeewater onder invloed van de door de zon en maan uitgeoefende aantrekkingskracht. De snelheid waarmee de getijgolf vanuit zee de Schelde binnenstroomt neemt toe (1930 - 32 km per uur, 1980 - 43 km per uur).
Gors
met zout- en moerasplanten begroeid buitendijks gebied dat alleen bij verhoogd hoog water overstroomt met brak water.
Grensmilieu
Een afscheiding in het landschap tussen zones, welke van het ene systeem naar het andere gaat. Bij een vage en geleidelijke overgang (gradiënt) van het ene milieu in het andere, treffen we de grootste diversiteit van soorten aan.
Halofyt
Plant die op sterk zouthoudende grond kan leven.
Habitat
Leefgebied van dieren of planten.
Hollestelle
Een verhoogde drinkput in een lage en, in het algemeen, zoute omgeving. Hollestellen komen voor in buitendijkse (schor)gebieden.
Integraal waterbeheer
de onderlinge afstemming en gecombineerde aanpak van het beheer van de waterhoeveelheden, van de waterkwaliteit en van het leven in en om het water.
Inlaag
De vochtige strook land tussen de 'echte' dijk (zeedijk) en een reservedijk verder landinwaarts.
Inklinking
De vermindering in dikte van een slappe laag onder invloed van zijn eigen gewicht of dat van bedekkend materiaal. Inklinking treedt vooral op als de slappe laag veel vocht bevat en dit kan afvloeien. Veen en klei vertonen de sterkste inklinking.
Indicator
Term die wel wordt gebruikt voor een plant of dier die aangeeft hoe de kwaliteit van het leefmilieu is. Zo kan het voorkomen van bijvoorbeeld boomkikkers in drinkputten duiden op een bijzonder waardevol ecosysteem.
Inudatie
Het onder water zettten van lager land, meestal uit een oogpunt van (militair-strategische) verdediging. Bijvoorbeeld: Land van Saeftinghe in 1584 en1585, Walcheren in 1944.
Katadrome vissen
Trekvissen die zich voortplanten in zee en opgroeien in binnenwateren.
Karrenveld
Laaggelegen gebied direct achter een zeedijk ontstaan door het afgraven van de bodem ten behoeve van de dijkenbouw.
Kennisgeving (Vlaams)
Hierin staat welke alternatieven en welke aspecten zullen worden onderzocht. In Vlaamse projecten heet dit "Kennisgeving", in Nederlandse projecten heet dit document "Startnotitie". In grensoverschrijdende projecten wordt het een gezamenlijk document met de naam "Startnotitie - Kennisgeving. (zie ook Startnotitie)
Keersluis
Een keersluis is een bijzondere vorm van een waterkering en beschermt het achterliggende gebied tegen de gevaren van storm en hoog water. Om de vereiste veiligheid te kunnen bieden, is elke keersluis uitgevoerd met twee deuren of twee enkele deuren achter elkaar.
Klimaat
De gemiddelde weersituatie van een bepaalde streek gedurende een lagere periode (meestal minstens 30 jaar). Met name afwisseling warme en koude perioden (glacialen en interglacialen) zijn van betekenis voor de ontwikkeling van het Schelde-estuarium.
Klei
Grondsoort met meer dan 40% slib. Ze ontstaat bij verwering of door de selecterende activiteit van stromend water, dat meestal slechts materiaal van een bepaalde grootte transporteert en bij het verminderen van zijn transporterend vermogen de gronddeeltjes verder meeneemt naarmate ze fijner zijn.
Komberging
De mogelijkheid voor stromend water om bij opstuwing (door bijvoorbeeld vloed) een 'uitweg' te vinden. Door het vastleggen van rivierarmen met getijde-werking moet eenzelfde hoeveelheid water met een kleinere stroombedding genoegen nemen. Een oplossing om voor meer komberging te zorgen, en dus het gevaar voor dijkdoorbraken te verkleinen, kan ontpolderen zijn.
Kreekrug
Lage wal, die zijn ontstaan dankt aan de in en langs de bedding van een kreek optredende relatief sterke sedimentatie en-of ontstond doordat bij de vorming van de kreek ter weerszijden daarvan veenmassa's voor de erosie gespaard bleven en vervolgens door ontwatering of bedekking (of moernering) gingen inklinken.
Kustwateren
oppervlaktewateren, gelegen aan de landzijde van een lijn waarvan elk punt zich op een afstand bevindt van één zeemijl zeewaarts van het dichtsbijzijnde punt van de basislijn vanwaar de breedte van de territoriale wateren wordt gemeten, zo nodig uitgebreid tot de buitengrens van een overgangswater.
Lagune
Door een rif of schoorwallen bijna of geheel afgesloten deel van de zee.
MER
Milieu effect rapportage. Voordat grote werken uitgevoerd worden, is een zo'n rapport vaak noodzakelijk. Er wordt onderzocht wat de effecten op het milieu zijn van een omvangrijk project (zoals bijvoorbeeld de Westerschelde Container Terminal of de verdieping van de Westerschelde).
Meergeulenstelsel
De Westerschelde bestaat uit een meergeulenstelsel: zowel voor het opkomende als voor het afgaand water zijn er afzonderlijke eb- en vloedgeulen. Tussen deze twee hoofdgeulen in ontstaan zandplaten, zelf doorsneden met een wirwar van kleinere geulen. Bij de aansluiting van de vloedgeulen op de ebgeul, daalt de stroomsnelheid. Hierdoor bezinkt het opgewerveld sediment en vormen ze er ondiepe plekken of drempels. Stroomopwaarts van Antwerpen gaat het meergeulenstelsel over in één enkele geul.
Meanderen
Sterk kronkelen van een rivier of geul.
Meander
Bocht in een rivier waarbij het stromende water de buitenbocht verder erodeert en in de binnenbocht materiaal afzet.
Milieu
Het complex van uitwendige factoren die zich ten opzichte van het organisme doen gelden.
MKBA
Maatschappelijke Kosten-Batenanalyse. Wordt bij grote projecten uitgevoerd. De voor- en nadelen van een project voor de omgeving worden daarbij in geld uitgedrukt, zodat een goede afweging gemaakt kan worden of het project wel of niet door kan gaan.
Morfologie
'Vormleer’, in dit geval de vorm van de bodem van de Schelde en de veranderingen daarin, bijvoorbeeld door waterbeweging en transport van sediment.
Monitoringsprogramma
Vastgesteld programma van metingen om de effecten van maatregelen en ingrepen te kunnen volgen.
Moerneren
Een activiteit waarbij een zouthoudende laag wordt afgegraven. In Zeeland is dat meestal het veen dat onder de jonge zeeklei ligt. Door verbranden van het gedroogde veen blijft zout over. Moerneren gebeurde hier al sinds de achtste eeuw, maar beleefde haar hoogtepunt rond de vijftiende eeuw.
Natuurontwikkeling
Het dynamisch ontwikkelen van de natuur in de oude, vaak stagnerende 'natuurmonumenten' en in nieuwe gebieden die op de landbouw heroverd zijn.
NAP (Nieuw Amsterdams Peil)
Referentieniveau in Nederland = +2,33 TAW
Nieuwland
Polders die onstaan als op- of aanwas. Aanvankelijk als kleine bedijkte delen die bij het oudland werden gevoegd, later (vooral na 1500) volgens plan ontwikkelde en bedijkte grotere gebieden.
Ontpolderen
Een poldergebied weer teruggeven aan de zee - zee-arm waardoor het invloed ondergaat van de getijden. Het kan een manier zijn om de komberging van de zee-arm te vergroten en daarmee de kans op dijkdoorbraken te verkleinen. De polder zal veranderen in een nieuw schorren- en slikkengebied.
Ondiepwatergebied
Gebieden waar de diepte van het water is tussen -2 meter en -5 meter N.A.P.
Oppervlaktewater
binnenwateren, met uitzondering van grondwater, overgangswater en kustwateren en, voorzover het de chemische toestand betreft, ook territoriale wateren.
Opwas
Door sedimentatie ontstaan eiland in een rivier of zeearm.
Oudland
De gebieden die als eerste bedijkt werden (vanaf ongeveer 1100 na Chr.). Ze bestaan uit lage, natte poelgronden en hoger gelegen kreekruggen. Omdat het getij hier nauwelijks invloed had, waren met name de kreekruggen de eerste bewoonde delen van Zeeland, die tezamen met de poelgronden, omdijkt konden worden.
Overgangswater
Een oppervlaktewaterlichaam in de nabijheid van een riviermonding dat gedeeltelijk zout is door de nabijheid van kustwateren, maar dat in belangrijke mate door zoetwaterstromen wordt beïnvloed.
Plaat
Een bij normale eb, onbegroeide, droogvallende op- of aanwas die aan de oppervlakte zandig is.
Polder
In het Schelde-gebied overwegend omdijkte stukken land, gewonnen op de zee-rivier meestal nadat deze door opslibbing een hoger gelegen schor had gevormd.
Prehistorie
De geschiedenis van de mens vóór het bestaan van geschreven documenten. (In het Schelde-gebied tot de komst van de Romeinen).
Richtlijnen
Randvoorwaarden waaronder de onderzoeken moeten plaatsvinden.
Rivierbekken
Land dat door een rivier en haar bijrivieren gedraineerd wordt. Het Scheldebekken omvat 21.863km2.
Schor
Buitendijks gebied dat alleen bij uitzonderlijk hoog water overstroomt. Geheelbegroeide op- of aanwas. Elders in Nederland ook wel gors of kwelder.
Schelde m.e.r.-commissie
Gemeenschappelijke commissie die het bevoegd gezag in Nederland en Vlaanderen advies geeft voor het opstellen en vaststellen van richtlijnen.
Scaldis
Oudste naam voor de Schelde genoemd door de Romeinen. Kan afkomstig zijn van het Germaanse ‘Scald’, dat ‘ondiep water’ betekent.
Sedimentatie
Het door bewegend ijs, stromend water of de wind achterlaten van het door deze transporterende media meegenomen los materiaal. Sedimentatie treedt op als de genoemde media niet meer in staat zijn het materiaal verder te vervoeren, wat bijvoorbeeld weer het geval is als hun snelheid vermindert of ze grotere hoeveelheden puin krijgen te verwerken.
Sediment
Afzetting; meestal wordt deze term gebruikt als het om een gesteente gaat dat ontstaan is door opeenhoping van uit de lucht of water bezonken materiaal, dan wel door ijs aangebracht materiaal.
Slikken
Onbegroeide op- of aanwas van een kustgebied, die bij eb normaal droogvalt en aan de oppervlakte uit enigszins kleiig materiaal bestaat.
Stroomopwaarts
Richting van monding naar bron.
Stroomgebiedsdistrict
Het gebied van land en water, gevormd door één of meer aan elkaar grenzende stroomgebieden met bijhorende grond- en kustwateren. Volgens de Kaderrichtlijn Water is dit de voornaamste eenheid voor stroomgebiedsbeheer.
Stroomgebiedsbeheersplan
Een gericht actieplan dat concreet uitvoering geeft aan de integrale visie op waterbeleid. De maatregelen die nodig zijn om het stroomgebiedsbeheersplan te verwezenlijken worden beschreven in het maatregelenprogramma.
Stroomgebied
Een gebied vanwaar al het over het oppervlak stromende water via een reeks stromen, rivieren en eventueel meren door één riviermond, estuarium of delta in de zee stroomt. De grens van een stroomgebied wordt de waterafscheiding genoemd.
Stroomafwaarts
Richting van bron naar monding.
Stratificatie
Gelaagdheid van een waterkolom door verschillen in zoutgehalte of watertemperatuur.
Strandwal
Door de branding van de zee op een schoorwal gevormde rug die bij eb gedeeltelijk droog ligt. Strandwallen komen voor langs de kust van Nederland. Ze zijn grotendeels ontstaan na het afsmelten van het ijs na de laatste ijstijd. Ze dragen de jonge duinformaties. Landwaarts van deze jonge kustformaties ligt plaatselijk nog een groep strandwallen met lage duinen.
Steltlopers
Vogelsoort die voedselgebieden vindt op slikken, platen en schorren. Ze eten vooral bodemdiertjes. De vorm van de snavel is aangepast aan de prooi. Met hun lange poten (stelten) kunnen de vogels langer op de zandplaten blijven als het hoogwater wordt. Daarna zullen ze een hoogwatervluchtplaats (vaak karrevelden en inlagen) zoeken om te overtijen. Voorbeelden van steltlopers; scholekster, grutto, wulp, kluut en zilverplevier.
Startnotitie (Nederlands)
Hierin staat welke alternatieven en welke aspecten zullen worden onderzocht. In Nederlandse projecten heet dit document "Startnotitie", in Vlaamse "Kennisgeving". In grensoverschrijdende projecten wordt het een gezamenlijk document met de naam "Startnotitie - Kennisgeving. (zie ook Kennisgeving)
TAW (Tweede Algemene Waterpassing)
Het referentievlak in België = N.A.P. -2,33m.
Territoriale wateren
Wateren grenzend aan een land tot een bepaalde afstand waarbinnen dit land zijn wetten zelf kan bepalen, en waarbij de rechtspraak in zijn bevoegdheid ligt.